33 199 Beleidsdoorlichting Justitie en Veiligheid

Nr. 51 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 2022

Hierbij bied ik u de beleidsdoorlichting van artikel 31.2 – bekostiging politie – van de begroting van Justitie en Veiligheid (JenV) aan1. De beleidsdoorlichting is uitgevoerd door het directoraat-generaal Politie en Veiligheidsregio’s van mijn ministerie. Om de kwaliteit en objectiviteit van het onderzoek te waarborgen zijn een klankbord- en stuurgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van politie, de directie Financieel Economische Zaken van JenV en de Inspectie der Rijksfinanciën van het Ministerie van Financiën. De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) vraagt bovendien om een onafhankelijke beoordeling van de beleidsdoorlichting. Deze rol is vervuld door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In de bijlage treft u het oordeel van deze onafhankelijke deskundige aan2. In deze kabinetsreactie licht ik de hoofdpunten van de beleidsdoorlichting toe en geef ik mijn reactie hierop.

De beleidsdoorlichting is een syntheseonderzoek, waarin informatie uit verschillende reeds bestaande rapporten in samenhang is bezien ten behoeve van inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. Daarnaast is deze beleidsdoorlichting gebruikt om handvatten te identificeren voor het gesprek over het goed functioneren van de politie, vanuit de gedeelde verantwoordelijkheid van politie en het ministerie hiervoor.

Zoals beschreven in de begroting, heb ik als Minister van JenV een financierende en regisserende rol ten aanzien van de politie. Hierbij worden drie verantwoordelijkheden onderscheiden:

  • 1) de inrichting, werking en ontwikkeling van het politiebestel;

  • 2) de bevoegdheden en het beheer ten aanzien van de politie, en

  • 3) de landelijke beleidsdoelstellingen die minstens eens in de vier jaar, gehoord hebbende het College van procureurs-generaal en Regioburgemeesters, door mij worden vastgesteld.

Artikel 31 van de rijksbegroting heeft als doelstelling het realiseren van een veilige samenleving met behulp van een goed functionerende politieorganisatie. Onderwerp van deze beleidsdoorlichting zijn de middelen op artikel 31.2 die worden ingezet ten behoeve van politiezorg. Daarbij is als uitgangspunt gekozen dat een goed functionerende politieorganisatie effectief is en adequate politiezorg levert en zodoende de middelen vanuit artikel 31.2 doeltreffend en doelmatig inzet.

In 2017 is het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) effectiviteit politie opgeleverd.3 Hierin zijn in de periode 2014–2016 inzichten verzameld die de effectiviteit van de politie kunnen vergroten. Dit IBO is een markant punt in het denken over effectiviteit in relatie tot de politieorganisatie en vormt het startpunt van deze beleidsdoorlichting. De huidige beleidsdoorlichting onderzoekt in hoeverre er sturing op beheer, bestel en landelijke beleidsdoelstellingen heeft plaatsgevonden ten behoeve van een goed functionerende politieorganisatie. Tevens is geïnventariseerd in hoeverre hiermee invulling gegeven is aan de aanbevelingen volgend uit het IBO. Ook andere maatregelen ten behoeve van het vergroten van de effectiviteit zijn hierin meegenomen. De beleidsdoorlichting beslaat de periode 2017 tot en met 2020.

De beleidsdoorlichting concludeert dat er geen gezamenlijk bepaalde criteria voor een goed functionerende politieorganisatie voorhanden zijn, waardoor activiteiten, maatregelen en beleid niet of beperkt een koppeling met dit overkoepelende beleidsdoel bevatten. Het ontbreken van gedragen criteria voor een goed functionerende politieorganisatie leidt tot de volgende drie conclusies.

  • 1) Uit de analyse (en de praktijk) blijkt dat het ingewikkeld is om gezamenlijk bepaalde criteria voor het functioneren van de politieorganisatie te definiëren, tenzij op macroniveau, zoals bijvoorbeeld «vertrouwen in de politie»;

  • 2) In de fase van beleidsvorming is er beperkt aandacht voor de koppeling van het beleid aan (criteria voor) een goed functionerende politieorganisatie, waardoor sturing op en monitoring en evaluatie van beleid wordt bemoeilijkt, en

  • 3) Doordat onduidelijk is wat de gezamenlijk bepaalde criteria van (aspecten van) een goed functionerende politieorganisatie zijn, kan er geen onderzoek worden gedaan naar de staat hiervan en de mate waarin er sprake is van invloed op een goed functionerende politieorganisatie, wat het lerend vermogen van zowel departement als politie beperkt.

Het bepalen van criteria voor het functioneren van de politieorganisatie is een complex vraagstuk door de aard van de politieorganisatie en politiewerk. Zo zal bijvoorbeeld nooit duidelijk worden welke strafbare feiten zijn voorkomen door de aanwezigheid van de wijkagent in de buurt of andere preventieve maatregelen die zo’n wezenlijk onderdeel van politiewerk zijn. Om invulling te geven aan de aanbevelingen en een verbetering te realiseren, heb ik langs drie lijnen ambities gedefinieerd, waarop in samenhang inzet gepleegd wordt op basis van inzichten en kennis volgend uit onderzoek. Hiervoor benodigd onderzoek zal worden opgenomen in de Strategische Evaluatieagenda (SEA) die jaarlijks als bijlage bij de begroting aan uw Kamer wordt aangeboden.

Ambitie 1: Het ministerie werkt (doorlopend) aan een gedeeld en gedragen beeld van en inzicht in politiewerk

Om een beter gesprek over het functioneren van de politieorganisatie te realiseren, is een nader uitgewerkte visie op de politiefunctie en de verantwoordelijkheid en taken van de politie daarbinnen nodig. De eerste contouren van deze visie op de politiefunctie heb ik – conform mijn toezegging uit het Commissiedebat op 17 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1073) – onlangs met uw Kamer gedeeld. Een nadere uitwerking hiervan zal, in samenwerking met deskundigen, na de zomer plaatsvinden. Deze visie zal handvatten bieden om te komen tot ontwikkelrichtingen van een goed functionerende politieorganisatie. Langs deze ontwikkelrichtingen kan het gesprek over het functioneren van (onderdelen van) de politieorganisatie en eventuele (bij)sturing plaatsvinden. Periodiek moet worden bezien of deze visie een herijking behoeft.

Ambitie 2: Het ministerie beziet hoe – binnen haar verantwoordelijkheid – verbeterde monitoring en evaluatie van taakuitvoering en beheer gerealiseerd kan worden

Om te kunnen (bij-)sturen is goede monitoring onontbeerlijk. Daarom is het noodzakelijk om bij nieuw en bestaand beleid expliciet te maken hoe monitoring plaatsvindt. Dit is een proces waarin de eerste stappen reeds zijn gezet. Zo wordt tijdens de totstandkoming van de nieuwe Veiligheidsagenda 2022–2026 op de verschillende onderdelen vooraf geëxpliciteerd hoe monitoring eruit ziet. Daarbij is het van belang op te merken dat een lineair verband tussen politiewerk en doelstellingen als «een veilige samenleving» moeilijk aan te tonen is. Dit noodzaakt mijn ministerie om, in samenwerking met politie, na te denken over vormen van zinvolle verantwoording. Een voorbeeld hiervan is de doorontwikkeling van het traject Rijker Verantwoorden binnen politie.

Ook de mogelijkheid om beleid met betrekking tot de ontwikkeling van de politieorganisatie te evalueren kan verbeterd worden door expliciet te maken welke effecten het beleid in het functioneren van de politieorganisatie beoogt.

Ambitie 3: Het ministerie past opgedane kennis toe ter verbetering van sturing en beleid

Mijn ministerie en de politie zijn lerende organisaties. De inzichten uit monitoring en (evaluatie-)onderzoek worden gebruikt ter verbetering van beleid en sturing. De focus van onderzoek moet liggen op de ontwikkelrichtingen die volgen uit de visie op de politiefunctie. Deze onderzoeken worden opgenomen in de Strategische Evaluatieagenda. Daarnaast gaan mijn ministerie en politie door met het genereren van inzicht in het functioneren van de politieorganisatie in de maatschappelijke praktijk door middel van de inzet van wetenschappelijk onderzoek, zoals het onderzoeksprogramma «What Works in Policing» in samenwerking met het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en van het gezamenlijke Informatie- en Analyseteam. Op deze manier wordt aan de ambitie om evidence-informed te werken verder invulling gegeven.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Zie bijlage.

X Noot
2

Zie bijlage.

X Noot
3

Kamerstuk 29 628, nr. 699.

Naar boven