Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 29628 nr. 699 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 29628 nr. 699 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2017
In periode najaar 2014-voorjaar 2016 zijn in een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) inzichten verzameld die de effectiviteit van de politie kunnen vergroten. Via deze brief bied ik u het rapport van de IBO werkgroep aan1, samen met reactie op de aanbevelingen in dat rapport.
Onderzoeksvragen
De IBO-werkgroep heeft zich tot doel gesteld om te komen tot een integraal beeld van het functioneren van het politiestelsel. Dit is gedaan aan de hand van de volgende hoofdvragen:
1) Zijn de kaders die de rijksoverheid vanuit haar stelselverantwoordelijkheid schept zodanig dat de politie en haar gezagsdragers in staat worden gesteld om de aan hen opgelegde taken effectief uit te kunnen uitvoeren?
2) Benutten de gezagsdragers hun bevoegdheden zodanig dat de politie effectief haar taken uit kan voeren?
3) Maakt de politie effectief gebruik van de ruimte die haar geboden wordt om haar taken uit te voeren?
Voor de bevindingen en conclusies ten aanzien van deze onderzoeksvragen wordt kortheidshalve verwezen naar (de samenvatting van) het IBO rapport.
Aanbevelingen IBO werkgroep
De vorming van de nationale politie bevindt zich in een fase waarin het eindbeeld volgens de IBO werkgroep nog niet is uitgekristalliseerd. Rekening houdend met een langere doorlooptijd van de vorming van de nationale politie is het doel van de IBO-werkgroep (geweest) een positieve bijdrage aan de vorming van nationale politie te leveren. De IBO werkgroep doet hiertoe drie aanbevelingen:
Om de sturing van de politie effectiever in te richten, wordt voorgesteld om voor de politie een uniforme interne sturingsmethodiek in te voeren. Deze methodiek moet (meer) inzicht geven in de samenhang tussen activiteiten, resultaten, effecten en in te zetten middelen (ERAM). De nationale politie is een landelijke organisatie, die in formele zin een operationele sturing kent op lokaal niveau. Door de dialoog tussen de politie en gezag op alle niveaus te verbeteren, kan de politie effectiever worden gestuurd. Om deze dialoog te verbeteren is een gelijkvormige informatievoorzieningssystematiek voor de gezagen van groot belang. Hiermee kan de dialoog op alle niveaus worden ondersteund en verbeterd, wat weer zal leiden tot beter afgestemde en geïnformeerde besluitvorming over inzet van middelen. Het is van belang dat er primair wordt aangesloten op de overeengekomen set aan lokale, regionale en landelijke prioriteiten. Betrokkenheid en afstemming met de gezagen bij de inrichting en uitrol van zo’n methodiek is vanzelfsprekend noodzakelijk.
Om de effectiviteit van de politie te verbeteren wordt voorgesteld de flexibiliteit op (1) de (operationele) sterkte en (2) de regelgeving te verhogen. Hiermee wordt de impact van kaders met een onbedoeld belemmerende werking op de effectiviteit van de politie verminderd. Voor sterkte is dat het «dubbele slot» van vaststaand budget en vaststaande operationele sterkte. Voor regelgeving betreft dit met name de regeldruk die voortvloeit uit de wetgeving en beperking op inzet van capaciteit. Voor de regelgeving wordt aanbevolen om de verbeterpunten uit het AEF rapport, dat in het kader van dit IBO is opgesteld, op te pakken.
Om de politie in staat te stellen effectiever te werken, wordt voorgesteld het lerend vermogen van de politie te organiseren. Daarbij ligt de focus op het verhogen van het principe «klantwaarde» uit de inzichten van de «operational excellence». Door de klantwaarde te verhogen, zal de effectiviteit van de politie toenemen. Om dat te realiseren zal een monitoringssyteem moeten worden ingericht om verwachtingen enerzijds en klanttevredenheid anderzijds te monitoren.
Reactie
Het kabinet is de werkgroep erkentelijk voor het rapport. De door de werkgroep gedane aanbevelingen geven een voorzet voor het verbeteren van het (effectiever) functioneren van het politiebestel. Deze voorzet is gericht op de langere termijn: enerzijds gelet op de potentiële scope van de aanbevelingen, anderzijds gelet op de noodzaak aanvullende beleidsopgaven zorgvuldig te doseren, zoals de IBO werkgroep al aangeeft. De nationale politie is mede gevormd om de politie verder te kunnen ontwikkelen en te moderniseren. Daarvoor is nodig dat het traject van fusie en samenvoeging zorgvuldig wordt afgerond. Zoals met de Kamer gewisseld, moet eind 2017 de basis op orde zijn.
De kern van aanbevelingen van de IBO werkgroep past in het wendbaarder en adaptiever maken van de organisatie, zodat de politie beter in kan spelen op steeds wisselende veiligheidsvragen op een steeds wisselende schaal. De noodzaak de politieorganisatie flexibeler te maken is niet alleen in dit IBO te vinden: criminaliteit -en daarmee de handhavingsopgave- verandert steeds sneller van vorm en inhoud door ontwikkelingen als internationalisering, digitalisering, toegang tot big data, het gebruik van informatietechnologie en het ontstaan van complexe netwerken2.
Het kabinet zet daarom mede op basis van het IBO in op een flexibiliteitsagenda.
Deze flexibiliteitsagenda bestaat uit vier onderdelen: a. het versterken van de dialoog tussen opdrachtgevers en opdrachtnemer zodat de politie flexibeler en daarmee effectiever kan zijn in een situatie waar (een grote) vraag en aanbod elkaar ontmoeten; b. hiermee samenhangend: het versterken van professioneel «terugpraten», zodat aan opdrachtgevers zichtbaar kan worden gemaakt welke (nieuwe) activiteiten inpasbaar zijn en welke middelen zijn vastgezet; c. het verminderen van knellende kaders en d. het versterken van het lerend vermogen.
Flexibiliteitsagenda
Versterken dialoog
Een rode draad in het IBO-rapport die het kabinet volgt, is de gedachte dat een effectievere politie tot stand kan komen door een verbeterde dialoog tussen politie en gezagen op alle organisatorische en/of bestuurlijke niveaus waar van zo’n dialoog sprake is. Het gevolg hiervan zal zijn dat er betere keuzes kunnen worden gemaakt ten aanzien van de inzet van de (schaarse) politiecapaciteit en dat capaciteit flexibel(er) kan worden ingezet.
De noodzaak hiertoe is niet nieuw. Zolang er politie is, is er verschil tussen de «vraag» naar politie en het «aanbod». De verantwoordelijkheid voor de koppeling tussen vraag en aanbod berust bij zowel de bij de gezagen (als opdrachtgevers) als bij de politie (als opdrachtnemer). Dat leidt tot daarmee samenhangende prioritering van beschikbare politiecapaciteit door de politie en tot daarmee samenhangende prioritering van de veiligheidsvragen door het gezag. Daarbij is onmiskenbaar dat naarmate een politieorganisatie beter in staat is om gebruik te maken van zijn organisatorische schaalvoordelen (zoals bij een nationale politie), zij tot een optimalere en daardoor effectievere inzet van beschikbare capaciteit kan komen. Organisatorische voorzieningen als de zogenaamde flexteams op districts- of eenheidsniveau dragen hier al aan bij.
Sinds 2012 vindt flexibele, integrale sturing plaats op de bestrijding van kinderporno. Een tactische stuurploeg weegt, prioriteert en stuurt tussen zaken en beslist over de inzet van politiecapaciteit. Verdeeld over 11 specialistische teams werken ongeveer 150 rechercheurs aan het bestrijden en voorkomen van kinderporno en kindersekstoerisme. Door deze schaalbare aanpak, gericht op het terugdringen van productie en verspreiding (effect), is de aanpak van kinderporno sterk verbeterd.
Daar waar een politieorganisatie in toenemende mate op verschillende organisatorische niveaus, interne sturingsafwegingen kan maken ten aanzien van de op te lossen veiligheidsvraag en de daarvoor in te zetten capaciteit, dient er vanzelfsprekend voor gezorgd te worden dat dergelijke afwegingen ook inzichtelijk gemaakt kunnen worden. De politie heeft immers met verschillende opdrachtgevers te maken die zich op verschillende niveaus bevinden (lokaal, regionaal, landelijk). Voorkomen zou moeten worden dat door deze afwegingen niet vooraf transparant te maken, er sprake is van stilzwijgende posterioriteiten.
De verschillende lagen in de sturing door en op de politie vergen dus een meer integrale benadering van de sturing, waarbij die gelaagdheid wordt erkend en benut: veiligheidsvragen komen immers steeds bij dezelfde politieorganisatie uit. Het voordeel van een nationale politie is dat de grotere schaal optimaal kan worden benut; capaciteit en middelen kunnen flexibeler en (daarmee) effectiever worden benut binnen 1 korps dan in een situatie met 26 korpsen.
Uit het onderzoek naar allocatieve ruimte dat in opdracht van de IBO werkgroep door Tilburg University is uitgevoerd en dat bij dit rapport is gevoegd3, blijkt dat de sterke mate van beleidssturing de vraag oproept of het gezag afdoende zicht heeft en stuurt op de effectiviteit van de politieorganisatie: «Er worden beleidsdoelen geformuleerd en er wordt gemonitord of deze beleidsdoelen worden gerealiseerd, maar de vragen of en in welke mate de politie daar nu precies aan heeft bijgedragen, met welke inzet en op basis van welke afwegingen, en of dit effectiever kan of had gekund, hebben tot op dit moment geen structurele plaats verworven in de overleg- en coördinatiestructuur, althans niet als sturingsinstrumenten. De kennelijke veronderstelling is dat de politie zelf voor maximale effectiviteit of (operationele) excellentie zorgt».
Om de effectiviteit van het politiebestel te vergroten moet (en wil) de politie in staat zijn om zo goed mogelijk onderbouwde keuzes aan de opdrachtgevers voor te leggen over de inpasbaarheid van (nieuwe of extra) taken, manieren om deze doelmatig uit te voeren en om aan te geven waar deze nieuwe of extra taken tot herprioritering bij bestaande taken dient te leiden. Hiervoor heeft de politie een goede interne informatievoorziening nodig. Om informatie binnen de politie te kunnen vergelijken en om informatie van verschillende eenheden goed te kunnen koppelen is hier een bepaalde mate van uniformiteit noodzakelijk. Informatie moet «schaalbaar» worden, wat politie en gezag ten goede komt, gelet op de bovenstaande illustratie.
Het kabinet streeft (daarom) naar de invoering van een werkwijze waarmee zicht wordt gegenereerd op de samenhang tussen Effecten, Resultaten, Activiteiten en in te zetten Middelen. Kort samengevat vraagt deze werkwijze het gewenste effect te bepalen, de resultaten die nodig zijn voor dat effect, de activiteiten die worden ondernomen om tot dat resultaat te komen en de middelen die ingezet moeten worden voor die activiteiten. Dit heeft tot doel de dialoog tussen gezag en politie op alle niveaus te ondersteunen en kwalitatief te verbeteren, zoals bovenstaand geschetst4.
Een dergelijke werkwijze verbindt aldus sturing door en op de politie (interne en extern sturing), verbindt lokale sturing en verbindt lokale, regionale en -waar aan de orde- nationale sturing. Dat is een doel, dat het kabinet voor de langere termijn voor ogen heeft. Gelet op de bevindingen van de IBO werkgroep -kortheidshalve wordt verwezen naar de samenvatting, in het bijzonder pagina 10- is het duidelijk dat het bereiken van dit doel een meerjarige opgave is.
Ook dit vergt een verdere verbetering van de interne informatievoorziening van de politie. De eerste stappen hiertoe zijn al gezet op het terrein van bedrijfsvoering waar eind 2017 de basisadministratie op orde moet zijn. In 2018 kan dan de werking van het zichtbaar maken van het verband tussen effecten, resultaten, activiteiten en middelen verkend worden in enkele pilots binnen de politie in en ten behoeve van gesprekken met de gezagen op lokaal niveau. Ambitie en tempo voor bredere implementatie worden op basis van de evaluatie van deze pilots vervolgens nader bepaald.
Met de ontwikkeling van de informatieve begroting wordt de kaderstellende en controlerende rol van de Minister op bedrijfsvoering terrein ingevuld. Daartoe is een aantal kengetallen opgesteld waar de Minister periodiek over wordt geïnformeerd; als tegenhanger wordt de informatielast van de politie beperkt. Deze kengetallen richten zich op de zogenoemde PIOFACHJ onderwerpen (personeel, inkoop, organisatie, financieel, automatisering, communicatie, huisvesting en juridische informatie). Deze onderwerpen en bijhorende indicatoren / kengetallen zijn in de meeste grote ondernemingen (zowel bij de overheid als binnen het bedrijfsleven) onderwerp van gesprek binnen een sturingsrelatie. In de jaaraanschrijving en begroting 2016 is al een begin gemaakt met het gebruik van financiële kengetallen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het ziekteverzuim, de ratio personeelslasten/totale lasten en de solvabiliteit (ratio eigen vermogen / vreemd vermogen)5.
Parellel aan deze stappen op het terrein van bedrijfsvoering, zullen er stappen op het terrein van taakuitvoering worden genomen: de IBO-werkgroep heeft laten zien dat hier lacunes zijn. Kortheidshalve wordt verwezen naar bijlage 8 van het IBO-rapport. De stappen om de in het IBO benoemde lacunes op te lossen zal ik samen met de gezagsdragers en de politie formuleren. Dat zal in 2017 gebeuren.
Versterken van professioneel «terugpraten»
De (door)ontwikkeling van een methodiek waarbij de politie aan haar opdrachtgevers zichtbaar kan maken of (nieuwe of extra) taken inpasbaar en daarmee uitvoerbaar zijn, zichtbaar kan maken welke capaciteit is «vastgezet» en welke factoren daar aan bijdragen, sluit aan op het versterken van de dialoog.
Dergelijk inzichtsmethodieken zijn in verschillende (vaak prille) fases van ontwikkeling bij de politie aanwezig. Zo worden impactanalyses op nieuwe regelgeving verricht; deze kunnen ook worden benut voor nieuw of gewijzigd beleid. De inzichtsmethodieken zullen onder andere als volgt worden versterkt:
1. Dynamisch Simulatiemodel Politiecapaciteit
Op landelijk niveau is er een Dynamisch Simulatiemodel politiecapaciteit in ontwikkeling gebaseerd op een gevalideerd beeld op basis van formatie van de politiecapaciteit met als doel om de gevolgen van nieuw beleid, nieuwe taken en nieuwe afspraken voor het korps te beoordelen. Het biedt de mogelijkheden om verschillende scenario's van verdringingseffecten te analyseren en de effecten en effectiviteit van eventuele tegenmaatregelen te kunnen beoordelen. In 2016 is deze methode toegepast om de effecten op de diverse teams van de toegenomen vluchtelingenstroom in kaart te brengen. Dit is een macro instrument voor het korps als geheel.
2. «Waterlijn»
Een veelbelovende ontwikkeling die de politie thans vormgeeft is de zogeheten waterlijn. De waterlijn werd vooral gebruikt om bij incidentele grootschalige evenementen (zoals de Nuclear Security Summit) de inzet en resterende ruimte van de eenheden te bepalen. De gezagen en de politie bepalen welke taken doorgang moeten vinden en onder de waterlijn liggen. Bereikbaarheid en beschikbaarheid (noodhulp, bezetting arrestantencomplexen) liggen veelal onder de waterlijn. Maar lokaal is variatie in keuzes denkbaar, bijvoorbeeld de openstelling van bureaus of de hoeveelheid parate ME. De functie van de waterlijn is om het gesprek aan te gaan over de benutting van capaciteit en daarmee welke effecten worden bereikt. Lange openingstijden van een bureau kan betekenen dat minder medewerkers op straat kunnen zijn. De waterlijn kan dergelijke gesprekken ondersteunen. De waterlijn van basispolitietaken is eind 2017 bepaald, ingevuld en is bekend bij het lokale gezag.
Vergroten flexibiliteit door verminderen van knellende kaders
Uit het IBO onderzoek is gebleken dat bij de taakuitvoering door de politie een aantal kaders als belemmerend wordt ervaren. Een inventarisatieonderzoek uitgevoerd door AEF -en gevoegd bij het IBO rapport6- maakt dit inzichtelijk. In het inventarisatieonderzoek worden externe en interne knellende kaders onderscheiden: enerzijds komen zij voort uit wet- en regelgeving (vaak ook Europees) anderzijds blijkt dat regeldruk vaak niet rechtstreeks uit regelgeving volgt, maar een gevolg is van doorvertaling van wettelijke eisen in procedures in de praktijk, het invoeren van bijkomende interne protocollen door de opdrachtgevers of door de politie zelf en doordat bedrijfsvoering nu nog niet al deze werkprocessen ondersteunt.
De extern knellende kaders zal ik zelf zoveel mogelijk wegnemen. De afgelopen periode heb ik daar al voortgang geboekt. In lijn met de door AEF in 2015 geschetste meest knellende kaders geschiedt de jaaraanschrijving thans op hoofdlijnen, is ruimte gecreëerd voor de inzet van extra mobiliteitsmiddelen om in een grotere vervoersbehoefte te voorzien en is de lastendruk verminderd. De komende periode zal ik externe knellende kaders verder verminderen. Hierbij valt te denken aan de harmonisatie van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvordelijke gegevens. Het doel is om – binnen de ruimte die de Europese regelgeving biedt – de verschillende regimes voor de verwerking van persoonsgegevens binnen het veiligheidsdomein beter op elkaar en op de uitvoeringspraktijk af te stemmen. Een ander concreet voorbeeld is de beoogde vereenvoudiging van de regeling voor het vorderen van gegevens, als onderdeel van de beoogde herziening van het Wetboek van strafvordering (WvSv). Bij de omvangrijke wijziging van de WvSv wordt steeds bezien of en hoe knellende kaders voor de politie kunnen worden weggenomen (of voorkomen).
Als laatste voorbeeld zal ik bezien of eventuele aanpassingen in de arbeidstijdenregelgeving de politie mogelijk kunnen flexibiliseren. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de arbeidstijdenwetgeving en het besluit algemene rechtspositie politie.
De intern knellende kaders zal de korpschef zoveel mogelijk wegnemen. De harmonisatie van de werkprocessen die noodzakelijk zijn voor de vernieuwing op IV-ondersteuning en het toenemende gebruik van mobiel werken (project MEOS, mobiel werken op straat) ondersteunt dit. De verdere uitrol van MEOS bij de recherche zal bijvoorbeeld leiden tot een situatie waarin de relevante en meest recente piketinformatie breed en digitaal geraadpleegd kan worden («@ppsporing»).
In het kader van vernieuwend werken functioneren teams op meerdere plekken (Meijerij, Rivierenland Oost, Rotterdam Centrum) met een veel grotere dan gebruikelijke organisatieflexibiliteit, onder andere bij het hanteren van de roosters en organisatie van het werk. Deze teams zijn onderdeel van de diensten basisteams en districten en hebben dus een brede taakopdracht. Daarnaast functioneren twee teams in de opsporing in Rotterdam en Amsterdam op dezelfde wijze.
In de pilot vernieuwend werken in het basisteam Meijerij wordt ingezet op het vergroten van professionele ruimte en sturen vanuit vertrouwen.
De nieuwe manier van organiseren leidt tot lastenreductie en vooral tot verbetering van de autonomie van de politieprofessionals. De resultaten zijn merkbaar en meetbaar. Het team Meierij laat zien dat het leidt tot tevreden burgers, tevreden dienders, tevreden bestuurders, tevreden ketenpartners en tevreden leiding.
Teams hebben de vrijheid te werken zoals binnen basisteam Meijerij. Dit is een beweging van onderaf, die niet met een planmatige uitrol van bovenaf bevorderd wordt. De verwachting is dat de tevredenheid van de medewerkers en leiding van de teams die zo werken, zullen leiden tot een olievlekwerking.
Een laatste voorbeeld waarmee intern knellende kaders worden voorkomen/verminderd is de instelling van een ALV autoriteit binnen de politie, waar nu aan wordt gewerkt. Deze autoriteit borgt de resultaten van het programma Minder regels waarmee de lastendruk van de politie met een equivalent van 5000 fte is verminderd. Daarnaast verankert deze autoriteit het zo efficiënt mogelijk (her)ontwerpen, (her)inrichten en (re)organiseren van de werkprocessen van de politie waarbij de ontwerpprincipes «professionele ruimte voor medewerkers» en «sturing op basis van vertrouwen» centraal staan.
In haar rapport schetst de IBO werkgroep als beleidsoptie om de minimum operationele sterkte te vervangen door een bandbreedte van deze operationele sterkte. Het zogeheten «dubbele slot» op begroting en operationele sterkte wordt hierdoor (binnen die bandbreedte) weggenomen.
Het kabinet meent dat de huidige dominante sturing op middelen met een dubbel slot (fte’s en euro’s) de kwaliteit en de flexibiliteit van de politieorganisatie beperkt; vanuit een effectiviteitsgedachte is het zinvol om de politieorganisatie in toenemende mate zijn schaalvoordelen te laten benutten voor het voldoen aan de naar omvang en tijd steeds wisselende veiligheidsvragen. Vanuit dit perspectief dient er meer flexibiliteit voor de politieorganisatie te komen om op die wijze tot een wisselende, meer effectieve mix tussen personeel en middelen in relatie tot veiligheidsproblematiek (tussen p en m) te kunnen komen. De korpschef heeft deze behoefte bij mij ook geadresseerd. De huidige bekostigingssystematiek met een dubbel slot, beperkt de politieorganisatie ook in zijn mogelijkheden om meer te variëren in de kwaliteit van de samenstelling van het personeel, terwijl de operationele noodzaak op verschillende terreinen van het politiewerk juist kan nopen te komen tot een hoger aandeel hoger opgeleiden.
Uit de contourennota opsporing (Kamerstuk 29 628, nr. 593) en het rapport «handelen naar waarheid» blijkt dat de criminaliteit sterk en snel verandert: criminaliteit digitaliseert en internationaliseert. Nota en rapport onderstrepen de noodzaak dat de politie verder investeert in de opsporing en in de intelligence die de opsporing versterkt. Dit betekent dat in de toekomst binnen opsporing en intelligence anders en hoger opgeleide mensen op hbo- en wo-niveau moeten werken.
Het introduceren van een bandbreedte in de opgelegde operationele sterkte past bij het middellange termijn eindbeeld van een flexibele, wendbare en daarmee effectievere organisatie, die dit kabinet voor ogen heeft.
Het introduceren van een organisatorische bandbreedte vergt zorgvuldig bestuurlijk overleg met gezagen, die als opdrachtgevers van de politie, verantwoordelijk zijn voor de inzet. Dat gesprek vergt dat er meer inzicht gaat ontstaan in hoe (het geheel van) veiligheidsvragen transparanter en voorspelbaarder gematched kunnen worden op benodigde en beschikbare capaciteiten. Afhankelijk van de vraag hoe de sturing op de politie via sterkteafspraken vervangen kan worden door een effectievere wijze van sturing op de realisatie van de door de gezagen geadresseerde veiligheidsvragen, wordt ook zichtbaar of een dergelijke wijziging ook een wijziging van het bestaande wettelijke kader met zich mee zou brengen. Deze vragen vergen tijd en om die reden kan niet reeds nu al worden besloten tot het volledig loslaten van de sterkteafspraak met uw Kamer. Hoewel dit kabinet de gedachte tot introductie van een bandbreedte ondersteunt en passend vindt bij een vergroting van flexibiliteit van de politie, meent zij daarom dat het aan een volgende kabinet is om desgewenst de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken.
Versterken lerend vermogen
Het kabinet ziet met de IBO werkgroep de noodzaak tot het vergroten van het lerend vermogen van het korps met de focus op het verhogen van de waarde voor de burger. Dit past naadloos bij de hiervoor genoemde bewegingen, van een korps dat het verband tussen haar begroting en haar prestaties zichtbaarder maakt en dat wendbaarder en flexibeler is in haar vermogen te reageren op veiligheidsvraagstukken. Het is van belang dat de politie nu meer systematisch stuurt op kwaliteitsverbetering. De politie beschikt recent over een aantal instrumenten op dit gebied, zoals:
• de reputatiemonitor (sinds 2015), gericht op de organisatie als geheel en tevredenheid van burgers, ketenpartners en medewerkers, en benchmarking met andere publieke en private organisaties;
• de dienstverleningsmonitor (pilot afgerond in 2016), opgebouwd uit lokale opvattingen van burgers over de dienstverlening door de politie, vertaald naar een landelijk beeld, met benchmarking tussen eenheden;
• de dialoogtafels in een aantal eenheden, waarin met lokale partijen gesproken wordt over verwachtingen en ervaringen met de politie en de tevredenheid.
Deze instrumenten maken het mogelijk om te focussen op de door de IBO werkgroep geduide «klant(waarde)/ burgerwaarde»;de (sturing op de) taakuitvoering door de politie wordt zo duidelijker verbonden aan (de waardering van) het bereikte effect. De resultaten van deze focus zijn bijvoorbeeld al betrokken bij de (nieuwe) maatregelen om de dienstverlening aan «klanten» te verbeteren, waarover ik uw Kamer informeerde ik op 24 november 20167.
Door het korps worden verdere stappen gezet in het vergroten van het lerend vermogen. Dit betreft het middel van de briefings, de toepassing van zelfanalyses en collegiale toetsing en het versterken van de interne auditfunctie.
De traditie van «briefen en de-briefen» is bij de vorming van de nationale politie versterkt. Briefen is ingaan op de veiligheidssituatie en de inzet die gevraagd wordt. De-briefen is terugkijken op het incidenten, inclusief de ervaringen van de politie medewerkers. In alle eenheden is briefen en de-briefen in de teams gebruikelijk, inmiddels wordt dit ondersteund door IV-middelen (e-briefing). Maandelijks worden de nationaal afgesproken prestaties per eenheid gedeeld en gewogen in de zogenaamde nationale briefing van de korpsleiding en de politiechefs. Deze nationale briefing heeft tot doel bewustwording te creëren op belangrijke veiligheidsthema’s, te leren van ervaringen bij andere eenheden en te verantwoorden over de behaalde resultaten.
Zelfanalyses zijn al een aantal maal toegepast om de vorderingen in de vorming van de nationale politie te wegen, en om bepaalde processen te beoordelen. Het doel daarbij is leren en verbeteren. Dit geldt ook voor de collegiale toetsing waar teams van diverse eenheden elkaar bezoeken om te leren van elkaar.
De komende jaren zal de interne auditfunctie van het korps worden versterkt om de naleving van gemaakte afspraken te wegen en verbeteringen mogelijk te maken. Als de interne auditfunctie staat, ziet het kabinet de ontwikkeling van een kwaliteitssysteem en vervolgens de invoering ervan binnen het korps als een vervolgstap voor de langere termijn.
Standpunt regioburgemeesters
Bij deze beleidsreactie is een standpunt van de regioburgemeesters gevoegd8.
Voor de zorgen zoals vervat in dit standpunt heb ik aandacht. Zoals aangegeven is de kern van het rapport en deze beleidsreactie dat de politieorganisatie wendbaarder en flexibeler moet worden, om in te kunnen spelen op steeds wisselende veiligheidsvraagstukken op een steeds wisselde schaal. Dat vraagt onder andere dat een werkwijze wordt gehanteerd om lokale sturing door en op politie en effecten van politieel optreden te verbinden met sturing en effecten op andere niveaus (regionaal, nationaal en internationaal). Via een dergelijke werkwijze kunnen de voordelen van de huidige organisatie van politie worden benut: middelen moeten daar worden ingezet waar zij het meest effect hebben. Een dergelijke werkwijze leidt niet tot uniformering en bureaucratisering zoals de regioburgemeesters vrezen maar tot grotere transparantie en effectiviteit, zoals reeds aangegeven door de IBO-werkgroep.
Ik constateer dat regioburgemeesters het streven naar een flexibelere en effectieve politieorganisatie steunen. Zij doen enkele voorstellen om knellende regelgeving weg te nemen. Samenvattend meen ik daarom dat het onderscheid tussen onze opvattingen niet zit in het doel om tot flexibiliteit en effectiviteit te komen maar in de middelen om daar te geraken. Omdat ik bij de concrete uitwerking van de maatregelen het gezag en dus de (regio)burgemeester nauw zal betrekken, wil ik de maatregelen -ook na kennisgenomen te hebben genomen van het standpunt van de regioburgemeesters- inzetten.
Motie Tellegen
Tijdens de behandeling van de VenJ begroting 2017 heeft het lid Tellegen via een motie verzocht in deze beleidsreactie mee te nemen hoe de operationele inzetbaarheid van de politie op voldoende hoog niveau gehandhaafd kan blijven en daarbij specifiek aandacht te hebben voor het aantal aspiranten binnen de sterkte9. Aspiranten zijn als agenten in opleiding per definitie minder inzetbaar. Dat op zich tijdelijke effect kan zich in sommige situaties dusdanig geconcentreerd voordoen dat de operationele inzetbaarheid van het betreffende team, of zelfs eenheid, onder druk kan komen te staan als er geen aanvullende maatregelen worden genomen. De operationele inzetbaarheid van (teams van) agenten wordt overigens door meer bepaald dan alleen het aandeel aspiranten, namelijk ook door roosterfactoren, beschikbare kennis en kunde en de juiste ondersteuning van middelen.
Over deze motie heb ik op 12 december jl. in het landelijk overleg veiligheid politie (LOVP) met de regioburgemeesters en de korpschef gesproken. De korpschef heeft daarbij aangegeven dat hij rond operationele inzetbaarheid een analyse gaat maken op knelpunten in zijn organisatie en mogelijke oplossingen. Daarnaast zal binnen het aspect aspiranten, behalve naar de inzetbaarheid (kan bijvoorbeeld de opleidingstijd worden verkort door vrijstelling op basis van eerder verworven competenties), ook de verdeling van aspiranten over de verschillende eenheden in beschouwing worden genomen. Ik verwacht deze analyse met mogelijke oplossingen in de eerste helft van 2017, waarna ik uw Kamer daarover zal informeren.
Slot
Uit deze kabinetsreactie blijkt dat zowel de dialoog over de prestaties van de taakuitvoering door de politie (via versterken de maatregelen onder effectieve sturing), de bedrijfsvoering van de politie (via de informatieve begroting) en de ontwikkeling van de organisatie (via organiseren lerend vermogen) worden versterkt.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Het IBO rapport geeft in bijlage een voorbeeld van een dergelijke werkwijze waarmee samenhang wordt gecreëerd tussen effecten, resultaten, activiteiten en middelen: de ERAC methodiek van de KMar.
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage nationale politie hebben de Minister van Financiën en ik een opdracht verleend aan André de Jong van ABD Topconsult om als adviseur te helpen bij de implementatie van aanbevelingen uit het rapport «inzicht in de omvang van het personele en materiele budget nationale politie 2016–2020» over de sturing en beheersing van VenJ op de Nationale Politie en binnen de Nationale Politie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29628-699.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.