33 157 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerling- en onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs)

Nr. 59 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2014

Het verheugt mij u hierbij – zoals toegezegd tijdens het VSO Uitwerking andere eindtoetsen in het primair onderwijs en het Toetsbesluit (Kamerstuk 33 157, nr. 54) – het eindrapport van de pilot leerwinst en toegevoegde waarde primair onderwijs aan te bieden1. Uit debatten met uw Kamer blijkt dat met belangstelling wordt uitgekeken naar de resultaten van deze pilot. Die belangstelling deel ik.

Ik zie in leerwinst en toegevoegde waarde een beloftevol hulpmiddel dat leerkrachten, scholen en hun besturen in staat stelt om het onderwijs nog beter af te stemmen op de talenten van alle leerlingen. Met dit hulpmiddel kan de leerontwikkeling van iedere leerling nog beter in beeld worden gebracht. In dat verband spreek ik liever over leergroei dan over leerwinst. Het gaat namelijk niet om winst of verlies, maar om de ontwikkeling van de leerling.

Verder biedt dit hulpmiddel kansen om toe te werken naar een bredere weging van de onderwijsresultaten van een school. Dit door bij deze weging ook de ontwikkeling van leerlingen over een langere periode te betrekken. Dit brengt de inspanning van de school nog beter in beeld.

Het eindrapport laat zien dat het in het primair onderwijs mogelijk is om leergroei en toegevoegde waarde in kaart te brengen. Dit is goed nieuws. Uit het eindrapport blijkt wel dat er nog het nodige moet gebeuren voordat de belofte van het hulpmiddel in de praktijk gerealiseerd kan worden. Hierbij gaat het zowel om de verdere technische ontwikkeling als om het vergroten van de praktische toepasbaarheid. Het rapport doet hiervoor een reeks van aanbevelingen die ik graag wil oppakken. Hieronder geef ik aan hoe ik uw Kamer hierover later zal informeren.

De wijze waarop de ontwikkeling van leerlingen het beste kan worden gevolgd, vormt naar mijn mening ook de kern van het door uw Kamer – op verzoek van lid Klaver – aangevraagde hoofdlijnendebat (Handelingen II 2013/14, nr. 52, Regeling van Werkzaamheden). Uw Kamer heeft aangegeven om voorafgaande aan dit debat een brief te willen ontvangen. In deze brief zal ik mijn kijk geven op de manier waarop we de kwaliteit van het funderend onderwijs kunnen verbeteren door de ontwikkeling van leerlingen goed in beeld te brengen. Mijn voornemen is om u voorgenoemde brief voor 1 mei a.s. aan u toe te sturen.

Als onderdeel van deze brief zal ik ook inhoudelijk ingaan op de conclusies en aanbevelingen uit het eindrapport en de concrete acties die daaruit voortkomen. Dit is ook in overeenstemming met het verzoek in het ordedebat van het lid Straus om de resultaten van de pilot mee te nemen in de brief ten behoeve van het hoofdlijnendebat. Tevens biedt dit mij de gelegenheid om hierbij het advies van de Onderwijsraad over leergroei en toegevoegde waarde – dat later dit voorjaar verschijnt – te betrekken.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven