33 048 EU-voorstel: Richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht op communicatie bij aanhouding COM(2011)3261

C BRIEF VAN DE VICEVOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Brussel, 28 februari 2012

De Europese Commissie heeft nota genomen van het advies van de Eerste Kamer der Staten-Generaal over het voorstel voor een richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding (COM(2011) 326 definitief}2 en wil reageren op de in dat advies opgeworpen vragen.

Het voorstel van de Commissie stoelt op en stroomlijnt de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zoals de Eerste Kamer aangeeft, gaat dit voorstel echter verder dan deze rechtspraak, met name op de volgende punten:

(i) overeenkomstig het voorstel hebben personen die zijn aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) recht op toegang tot een advocaat, terwijl artikel 6 EVRM niet geldt voor EAB-procedures;

(it) volgens het voorstel hebben verdachten en beklaagden die gedetineerd zijn het recht om te communiceren met een persoon van hun keuze en, als het om vreemdelingen gaat, met hun consulaire autoriteiten (dat recht is niet neergelegd in het EVRM);

(Ui) in artikel 10, lid 2, van het voorstel wordt bepaald dat verklaringen van personen die worden gehoord als getuige niet als bewijs tegen hen mogen worden gebruikt wanneer zij later verdachte of beklaagde worden in dezelfde strafprocedure;

(tv) afwijkingen van het recht op toegang tot een advocaat zijn krachtens artikel 8, onder a), van het voorstel alleen toegestaan om dwingende redenen die verband houden met de bescherming van het leven of de fysieke integriteit, terwijl overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM afwijkingen zijn toegestaan op grond van een ruimere lijst van dwingende redenen die verband houden met het algemeen belang (voor zover is voldaan aan alle andere inhoudelijke en formele voorwaarden).

In het voorstel worden ook de reikwijdte en de inhoud van het recht op toegang tot een advocaat verduidelijkt, welk recht in de rechtspraak van het EHRM niet voldoende nauwkeurig is omschreven.

De Commissie heeft de beleidskeuze gemaakt om verder te gaan dan de voorschriften van het EVRM en de rechtspraak van het EHRM. Zij baseert zich daarbij op een grondige effectbeoordeling, waarin de verschillende beleidskeuzen en hun respectieve gevolgen (financiële kosten, gevolgen voor de rechtsstelsels van de lidstaten en voor de grondrechten) grondig zijn onderzocht en tegen elkaar afgewogen. De redenen voor deze keuze worden hieronder samengevat.

Ten eerste is EU-strafwetgeving, anders dan de verdragen van de Raad van Europa, gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning, volgens hetwelk de rechterlijke autoriteiten van een lidstaat bijna automatisch rechterlijke beslissingen (zoals het Europees aanhoudingsbevel) die zijn gegeven in een andere lidstaat, moeten erkennen. Dit mechanisme veronderstelt een hoog niveau van vertrouwen tussen deze autoriteiten en daartoe moeten minimumvoorschriften van hoge kwaliteit worden vastgesteld. Het is dus begrijpelijk dat de EU ernaar streeft minimale procedurele waarborgen vast te stellen die strikter zijn dan de in het kader van de Raad van Europa geldende waarborgen.

Ten tweede is de rechtspraak van het EHRM voortdurend in ontwikkeling en komt de nadruk daarbij steeds meer te liggen op de versterking van de rechten van de verdediging, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan andere belangen. De Salduz-doctrine, die nog geen drie jaar oud is, is een illustratie van dat fenomeen. EU-wetgeving die de huidige stand van de rechtspraak louter zou codificeren, zou snel verouderd kunnen raken. Het zal de commissies bijvoorbeeld niet zijn ontgaan dat krachtens artikel 4 van het voorstel de advocaat aanwezig moet zijn (onverminderd een aantal voorwaarden) bij handelingen inzake het vergaren van bewijsmateriaal (tenzij het gaat om verklaringen). Inmiddels heeft het Hof het Salduzbeginsel in zijn recente arrest Mehmet Serif Öner tegen Turkije toegepast op een handeling inzake het vergaren van bewijsmateriaal (arrest van 13 september 2011).

Ten derde biedt de toetreding van de EU tot het EVRM, waarnaar in het advies van de commissies wordt verwezen, geen oplossing voor de bovengenoemde problemen omdat de toetreding tot het EVRM alleen inhoudt dat EU-organen door dit verdrag zijn gebonden, terwijl de situatie met betrekking tot de naleving van het EVRM door de lidstaten ongewijzigd blijft. Deze naleving zal daarentegen worden versterkt door de mechanismen betreffende de handhaving van EU-wetgeving (voorrang en rechtstreekse werking van het EU-recht, prejudiciële verwijzing naar het Europees Hof van Justitie, inbreukprocedures).

Het voorstel van de Commissie is dus noodzakelijk om het wederzijdse vertrouwen te versterken en de werking van de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten te verbeteren. Dat is ook nodig ter versterking van de rechten van burgers die als verdachte of beklaagde in strafprocedures verwikkeld kunnen zijn.

De Commissie hoopt dat deze verduidelijkingen een antwoord geven op de in uw advies opgeworpen vragen. Ik verheug mij erop om de politieke dialoog met de Eerste Kamer der Staten-Generaal voort te zetten.

Vicevoorzitter, Maroš Šefčovič


X Noot
1

Zie E110029 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Zie EK 33 048, letter B.

Naar boven