33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)

Nr. 108 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2022

We staan op een cruciaal punt in de transitie naar een duurzame economie. Onze aarde warmt op, diersoorten sterven uit en grondstoffen worden schaarser. Er is steeds minder tijd om de duurzame ontwikkelingsdoelen te halen, terwijl uit het meest recente klimaatrapport van de VN blijkt dat de uitdagingen steeds groter worden.1 De aankomende jaren zijn beslissend voor het voorkomen van onherstelbare schade en voor het verwezenlijken van onze ambitie voor een duurzame economie. Als we gericht blijven op consumptie en groei op de vervuilende manier zoals we nu doen, gaan we het niet halen. Het kabinet heeft zijn ambities daarom aangescherpt. In het recent aangekondigde beleidsprogramma Klimaat is aangekondigd dat in 2030 de CO2-uitstoot in Nederland met ten minste 55% moet zijn gedaald, als opmaat naar een klimaatneutraal Nederland. Om dit doel ook zeker te halen, richten we ons op een reductie van circa 60%.2

De transitie naar een duurzame economie vraagt een bijdrage van de hele samenleving: van de overheid, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het vraagt om een andere manier van hoe we onze huizen verwarmen, ons eten gemaakt wordt en van hoe we bouwen. Het vraagt ook een andere manier van denken over de rol van de financiële sector bij de transitie naar een duurzame economie. Met alleen publieke financiering redden we het namelijk niet. De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders investeren zijn sturend voor de financiering van een duurzame economie. We hebben de financiële sector dus heel hard nodig om een duurzame economie te bereiken. Met die ambitie stuur ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, mijn beleidsagenda voor duurzame financiering.

Beleidsagenda voor duurzame financiering

In deze beleidsagenda zet ik mijn doelstellingen voor de verduurzaming van de financiële sector uiteen. Ten eerste wil ik dat de financiële markten een vliegwiel voor verduurzaming zijn. Ik vraag financiële instellingen hun balansen in lijn te brengen met het 1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Zo zorgen we ervoor dat banken de economie van de toekomst financieren en bedrijven helpen om de transitie naar een duurzame economie te maken. Ten tweede wil ik dat duurzaamheidsrisico’s voldoende worden beheerst. De transitie naar een duurzame economie brengt namelijk ook financiële risico’s met zich mee, bijvoorbeeld als vermogensbeheerders alleen investeren in de bedrijven van gisteren en niet de bedrijven van morgen. Of als verzekeraars geconfronteerd worden met de gevolgen van fysieke risico’s, zoals forse schadelasten als gevolg van extreem weer. De toezichthouders voor de financiële markten moeten hier op toezien. Ten derde vind ik dat rapportagestandaarden beter inzicht moeten bieden in alle relevante duurzaamheidsfactoren. Zo moet een burger zeker kunnen weten dat zijn of haar spaargeld echt naar een duurzaam doel gaat. Hiervoor zet ik bijvoorbeeld in op de verbetering van de kwaliteit, onafhankelijkheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsbeoordelingen.

Bij mijn doelstellingen voor verduurzaming van de financiële markten horen ook concrete acties. Deze zijn opgenomen in tabel 1 in de bijlage. De acties passen bij de uitdagingen die de aankomende jaren spelen op het terrein van verduurzaming van het financiële systeem. Voordat ik mijn ambities voor de aankomende kabinetsperiode toelicht, sta ik graag stil bij wat er de afgelopen jaren is gebeurd. Zo heeft de Nederlandse financiële sector zich gecommitteerd aan het Klimaatakkoord van Parijs en is op Europees niveau de taxonomieverordening tot stand gekomen om groenwassen3 te voorkomen. Ook betrekken Europese en Nederlandse financiële toezichthouders in steeds grotere mate duurzaamheidsrisico’s in hun toezicht. Zo vervulde de Nederlandsche Bank (DNB) een voortrekkersrol met haar onderzoek naar klimaatrisico’s op de balansen van financiële instellingen.4 Daarnaast zet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) er sinds 2013 op in dat ondernemingen ook over duurzaamheidsfactoren rapporteren.5 Op internationaal niveau is, mede dankzij steun van Nederland, de International Sustainability Standard Board opgericht, die momenteel werkt aan een internationale standaard voor duurzaamheidsrapportages.

Mijn ambities voor de verduurzaming van de financiële sector sluiten aan op de duurzaamheidsambities van het kabinet. Deze brede ambities ondersteunen deze verduurzaming ook. Het kabinet werkt aan heldere en voorspelbare transitiepaden voor de reële economie. Hierdoor kan de financiële sector zich beter voorbereiden op hoe de economie er in 2030 en 2050 uit zal zien. Dit schept duidelijkheid over waar bijvoorbeeld een pensioenfonds wel en niet in zou moeten investeren. Het kabinet houdt in de transitie naar een duurzame economie ook oog voor publiek-private samenwerking en, waar dat mogelijk is, voor de verbetering hiervan. De overheid, financiële sector en het bedrijfsleven moeten samenwerken om de duurzaamheidsdoelstellingen te behalen.

Ten slotte kunnen de acties van deze agenda niet los worden gezien van de inzet van het kabinet voor internationaal maatschappelijk ondernemen (IMVO).6 Financiële instellingen zouden rekening moeten houden met de gevolgen van hun handelen voor de samenleving. Het IMVO-beleid van het kabinet bestaat uit een smartmix van elkaar versterkende maatregelen, waarvan een belangrijk onderdeel zich richt op gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen op Europees niveau. Zo komt er een nieuw IMVO steunpunt waar bedrijven met al hun IMVO-vragen terecht kunnen. Gelet op de lopende ontwikkelingen richt ik mij in deze brief in mindere mate op het IMVO-beleid.

Ambitie: financiële markten zijn een vliegwiel voor verduurzaming

Financiële instellingen kunnen en moeten een belangrijke bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs (Kamerstuk 31 793, nr. 134). Met de totstandkoming van het nationale klimaatcommitment in 2019 heeft de financiële sector laten zien hier de verantwoordelijkheid voor te willen nemen. Op basis van het klimaatcommitment maken financiële instellingen de klimaatimpact van hun financieringen en beleggingen inzichtelijk en stellen zij actieplannen op voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Eind dit jaar en begin volgend jaar verschijnen twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment, die meer inzicht zullen bieden in de voortgang op het meten van de CO2-intensiteit (eind dit jaar) en de actieplannen (begin volgend jaar). Op dit moment gebruiken financiële instellingen verschillende definities voor het bepalen van relevante financieringen en beleggingen. Hierdoor zijn resultaten minder goed vergelijkbaar. Daarnaast bestaan er grote verschillen in hoe actieplannen worden ingevuld. Dit doet af aan het ambitieniveau van deze actieplannen. Binnen de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) wordt op dit moment daarom gewerkt aan gemeenschappelijke kaders hiervoor. Via de CFSK denk ik hier samen met de Minister voor Klimaat en Energie actief over mee. De genoemde voortgangsrapportages vormen vervolgens een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt.

In de weging van de voortgangsrapportage over het meten van de CO2-intensiteit houd ik oog voor de vergelijkbaarheid van meetmethodes, de uniformiteit van de rapportages en de betrouwbaarheid van de data. Bij de beoordeling van de uitkomsten van de voortgangsrapportages zijn met name de vergelijkbaarheid, transparantie en het ambitieniveau van de actieplannen van de financiële instellingen van belang. Het doel van de financiële instellingen moet zijn om hun balansen in lijn te brengen met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom verwacht ik dat financiële instellingen in de actieplannen uitgaan van het 1,5 gradenscenario, in lijn met het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77). Meer specifiek kijk ik of financiële instellingen concrete maatregelen nemen om hun klimaatdoelen te realiseren en of zij voldoende inzichtelijk maken op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. Daarbij verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve doelstellingen, zowel op de lange termijn als op basis van tussentijdse doelen, en kwalitatieve doelstellingen, die zowel op interne organisatieaspecten (waaronder governance en bedrijfsvoering), als op strategische en operationele aspecten zien.7 Bij voorkeur worden de reductiedoelstellingen in de actieplannen gekoppeld aan alle relevante activaklassen en sectoren.

Een nauwere betrokkenheid van de wetenschap en het maatschappelijk middenveld bij de beoordeling van de voortgang van het klimaatcommitment is van belang. Om die betrokkenheid te bewerkstelligen zal de CFSK een maatschappelijke dialoog inrichten. Afhankelijk van de uitkomsten van de voortgangsrapportages en het behalen van de hiervoor genoemde doelstellingen zal ik daarnaast, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. Hierbij zal ik bijvoorbeeld kijken naar een mogelijke rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sectorgedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave. Een belangrijk uitgangspunt hierin is dat transitiepaden voor de financiële sector ambitieus en uitvoerbaar moeten zijn.

De ervaringen en de resultaten van het Nederlandse klimaatcommitment worden de aankomende periode ook in internationaal verband verder uitgedragen. Zo ga ik op Europees niveau het initiatief nemen om, samen met andere koplopers, een inventarisatie te maken van best practices op het volledige terrein van verduurzaming van de financiële sector, bijvoorbeeld het Nederlandse klimaatcommitment maar ook databeschikbaarheid en duurzaamheidsrisico’s, die als voorbeeld kunnen dienen voor andere lidstaten. Dit sluit aan op het in 2019 door Nederland en Zwitserland gelanceerde initiatief dat zich richt op het delen van best practices voor het gebruik van meetmethoden voor het in lijn brengen van private financiering met de klimaatdoelen van Parijs.8 Daarnaast ga ik, samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), pleiten voor opname van de financiële sector in het internationale Global Biodiversity Framework. Dit draagt bij aan een breed duurzaamheidsbegrip en betrokkenheid van de financiële sector bij andere relevante mondiale duurzaamheidsdoelstellingen, naast CO2-reductie.

Financiële instellingen dienen zich bewust te zijn van het effect van hun handelen op de buitenwereld. Ik vind het daarom belangrijk dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door rekening te houden met bijvoorbeeld mensenrechten, arbeidsomstandigheden en het milieu.9 Zoals hierboven aangegeven zet het kabinet in op een smartmix van maatregelen voor IMVO. In aansluiting hierop zet ik mij in voor ambitieuze en Europese IMVO-wetgeving voor de financiële sector. De Europese Commissie heeft onlangs ook een voorstel gedaan voor Europese IMVO-wetgeving.10 Daarbij vind ik het van belang dat wordt aangesloten bij de standaarden die momenteel al aan de financiële sector worden gesteld en dat rekening wordt gehouden met nieuwe regelgeving op het gebied van duurzaamheid. Zo kan worden gewaarborgd dat nationale en Europese regels goed op elkaar aansluiten en dat sprake is van een gelijk speelveld.

Ambitie: Aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s worden voldoende beheerst

Financiële instellingen zijn zich steeds beter bewust van de duurzaamheidsrisico’s waar zij zelf mee worden geconfronteerd. Verzekeraars lopen bijvoorbeeld additionele fysieke risico’s door veranderende weersomstandigheden die tot meer schade kunnen leiden. Daarnaast kan de duurzame transitie grote gevolgen hebben voor bedrijfsmodellen, en daarmee financieringsbehoeften, van bepaalde sectoren. Dit zijn zogeheten transitierisico’s. Uit onderzoek van de betrokken toezichthouders blijkt echter dat financiële instellingen duurzaamheidsrisico’s nog onvoldoende meenemen in hun strategie, risicobeheer en bedrijfsvoering.11 Een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door financiële instellingen is van belang voor de financiële stabiliteit en zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren.

In 2019 heeft de Europese Bankautoriteit (EBA) het mandaat gekregen om te onderzoeken of, en zo ja, op welke wijze, duurzaamheidsrisico’s kunnen worden geïntegreerd in het generieke deel van de kapitaaleisen van banken (de zogenoemde pillar 1 van het kapitaaleisenraamwerk). De uitkomsten van dit onderzoek worden medio 2023 verwacht. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek ga ik pleiten voor het uitbreiden van het mandaat van EBA, zodat zij naast een analyse van de problematiek ook concrete voorstellen kan doen, bijvoorbeeld voor de aanpak via concentratielimieten. Een concentratielimiet kent hogere risicogewichten toe als een bank een bepaald niveau van blootstelling aan bijvoorbeeld bepaalde sectoren overschrijdt. Dit betekent dat banken die hogere duurzaamheidsrisico’s lopen, hier mogelijk meer kapitaal voor zouden moeten aanhouden. Daarbij staat voorop dat het kapitaaleisenraamwerk risico-gebaseerd dient te blijven: de voorstellen van de EBA dienen uit te gaan van de risico’s die banken in de praktijk lopen. Naast verruiming van het mandaat voor de EBA ga ik de betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de Europese raamwerken voor verzekeraars (Solvency II) en pensioenfondsen (IORP II) bepleiten.

De aanpak van duurzaamheidsrisico’s via alleen microprudentiële maatregelen, op grond van de prudentiële raamwerken voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen, is echter onvoldoende. Duurzaamheidsrisico’s kunnen zich ook op macroniveau voor doen, bijvoorbeeld in het geval van grote verschuivingen in het energiesysteem. Daarom maak ik mij hard voor een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de inzet van macroprudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s door toezichthouders en risicocomités zoals de European Systemic Risk Board (ESRB).

Ten slotte vraagt de beheersing van duurzaamheidsrisico’s ook de juiste borging op bestuursniveau van financiële instellingen. Op bestuursniveau dient er voldoende kennis te zijn over dit type risico’s, zodat deze op adequate wijze geïntegreerd worden in de bedrijfsprocessen van de volledige organisatie. Hier houd ik in de onderhandelingen over het Europese raamwerken voor verzekeraars (Solvency II) en voor banken (CRR/CRD) oog voor.

Daarnaast wil ik aandacht blijven besteden aan de wijze waarop duurzaamheidrisico’s in de volle breedte door de financiële sector kunnen worden meegewogen. Naast klimaatrisico’s kunnen ook andere milieurisico’s, bijvoorbeeld risico’s gerelateerd aan biodiversiteitsverlies, tot grote financiële gevolgen leiden. Ik moedig de toezichthouders aan hier onderzoek naar te doen.

Een ander aspect van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s is de verzekerbaarheid van klimaatschade. Door klimaatverandering neemt het belang van de verzekering van klimaatschade toe. De AFM heeft geconstateerd dat burgers onvoldoende zicht hebben op de mogelijkheden om zich te verzekeren tegen klimaatschade of niet op de hoogte zijn van de schades die verzekerbaar zijn.12 Deze kabinetsperiode verken ik welke beleidsopties voorhanden zijn om de verzekerbaarheid van klimaatgerelateerde schade te verbeteren. Ik wil daarvoor samen met de verzekeraarssector bekijken of en op welke wijze de overheid een rol kan spelen om te zorgen dat de fysieke risico’s van klimaatschade voldoende worden gedekt.

Ambitie: rapportagestandaarden bieden inzicht in alle relevante duurzaamheidsfactoren en voorkomen groenwassen

Het is belangrijk dat duurzame investeringen echt duurzaam zijn en dat groenwassen wordt voorkomen. Om kapitaal te bewegen richting duurzame investeringen is het een vereiste dat een goed onderscheid kan worden gemaakt tussen activiteiten die wel en niet duurzaam zijn. Dit biedt bedrijven, professionele beleggers en particuliere beleggers de mogelijkheid om goed geïnformeerde beslissingen bij investeringen te kunnen maken. Zo kunnen zij bedrijven, investeringsmogelijkheden en beleggingsproducten met elkaar vergelijken op basis van de duurzaamheidskenmerken. Het biedt belanghebbenden bovendien de mogelijkheid om een onderneming of beleggingsinstelling ter verantwoording te roepen als duurzaamheidsprestaties uitblijven. Transparantie vormt hiermee een belangrijke voorwaarde voor de financiële sector om als vliegwiel voor de verduurzaming van de reële economie te fungeren. Transparantie is ook een voorwaarde voor de beheersing van duurzaamheidsrisico’s.

Om te zorgen voor meer transparantie en standaardisatie van duurzaamheidsinformatie is door de EU op verschillende terreinen wetgeving ontwikkeld. Sinds vorig jaar is de EU-verordening met betrekking tot informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector (SFDR)13 van toepassing, waarin vereisten zijn opgenomen over de verstrekking van duurzaamheidsinformatie door financiële instellingen. Ook de taxonomieverordening14 stelt eisen op het gebied van duurzame economische activiteiten. Een belangrijke uitdaging is de stap naar een voorspoedige en coherente toepassing van deze Europese wet- en regelgeving. Dat hangt in belangrijke mate af van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de gerapporteerde data. Daarom zet ik in op een ambitieuze invulling van de EU-richtlijn duurzaamheidsrapportage.15 Deze EU-richtlijn vraagt van alle grote bedrijven om over duurzaamheidsfactoren te rapporteren. Mijn doel is dat deze richtlijn aansluit op ambitieuze internationale standaarden zoals die van de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD).

Naast financiële instellingen bieden ook andere partijen duurzaamheidsdata aan. Investeerders maken steeds vaker gebruik van de informatie van deze partijen voor het maken van investeringsbeslissingen, bijvoorbeeld aan de hand van duurzaamheidsbeoordelingen. De AFM stelt in een onderzoek dat duurzaamheidsbeoordelingen niet altijd consistent, vergelijkbaar en betrouwbaar zijn.16 Gezien de grote invloed van beoordelingsbureaus is het belangrijk dat dit wordt verbeterd. De Europese Commissie heeft aangekondigd dit nader te verkennen. Namens Nederland ga ik hier een actieve bijdrage aan leveren.

Het huidige landschap van (internationale) kaders, standaarden en initiatieven voor rapportage van duurzaamheidsinformatie is zeer versnipperd en daardoor complex voor bedrijven, investeerders en andere belanghebbenden. Internationale harmonisatie van rapportagestandaarden vergroot de vergelijkbaarheid van informatie en draagt bij aan betere wereldwijde allocatie van kapitaal naar duurzame investeringen. Dit is een belangrijke stap op weg naar een duurzame toekomst. Daarom ondersteunen ik de ontwikkeling van wereldwijde rapportagestandaarden voor duurzaamheid door de International Sustainability Standards Board. Via de Sustainable Finance Working Group van de G20 zal Nederland aanjager zijn van de harmonisatie van rapportagestandaarden.

Bredere inzet

De acties in deze agenda zijn primair gericht op de financiële sector, maar kunnen niet los worden gezien van mijn bredere inzet als Minister van Financiën. Zo zijn in 2019 voor het eerst groene staatsobligaties uitgegeven door Nederland. De opbrengsten van deze groene obligaties worden gebruikt voor verschillende duurzaamheidsdoelstellingen, waaronder duurzame energie en klimaatadaptatie. Ook als aandeelhouder van de Internationale Financiële Instellingen (waaronder de Wereldbank, het IMF en de Europese Investeringsbank) maakt Nederland zich op internationaal niveau sterk voor het behalen van de (internationale) duurzaamheidsdoelstellingen. Daarnaast vervullen de staatsdeelnemingen een belangrijke rol in de transitie naar een duurzame economie. Op de banken waarvan de staat aandeelhouder is rust een bijzondere verantwoordelijkheid om voortgang te boeken op de duurzaamheidsdoelstellingen. Ook breder kunnen deelnemingen als schakel op het snijvlak van publiek en privaat een belangrijke bijdrage leveren aan het succesvol tot stand brengen van deze transitie. In de nieuwe Nota Deelnemingenbeleid – die ik voor de zomer aan uw Kamer wil aanbieden – ga ik nader in op maatschappelijk verantwoord ondernemen door staatsdeelnemingen. Ten slotte zal het Herstel- en Veerkrachtplan een groot aantal maatregelen bevatten die zich richten op de duurzame transitie van Nederland, waaronder de hervorming van de auto- en energiebelasting en een verdere aanscherping van de vliegbelasting.

Conclusie

In deze beleidsagenda heb ik uiteengezet wat mijn ambities zijn voor het versterken van de bijdrage van de financiële sector aan de transitie naar een duurzame economie. Ik ben mij ervan bewust dat ik met deze beleidsagenda veel van de financiële sector vraag. Maar een hoog ambitieniveau is nu eenmaal nodig om ervoor te zorgen dat we onze doelstellingen gaan halen. Ik ben een voorstander van het creëren van voldoende prikkels en randvoorwaarden voor vrijwillige actie van de financiële sector, maar sluit verdere regulering niet uit als deze initiatieven tekort schieten bij het behalen van de doelstellingen van het kabinet. De overheid, burgers en bedrijven moeten allemaal extra stappen zetten. De aankomende kabinetsperiode zal ik mij hiervoor op nationaal, Europees en internationaal inzetten.

Voor het slagen van deze beleidsagenda is het tot slot van belang dat de agenda breed gedragen wordt en dat deze uitvoerbaar is. Ik zie ernaar uit om de aankomende tijd ook met uw Kamer verder van gedachten te wisselen over de wijze waarop in de praktijk verder kan worden gewerkt aan de in deze beleidsagenda opgenomen beleidsdoelstellingen en -acties. De beleidsinstrumenten die in deze agenda zijn opgenomen zijn namelijk nog niet uitputtend. Voor de verdere, toekomstige en concrete inzet en eventueel aanvullende maatregelen wordt het gesprek met de sector, maatschappelijke organisaties en uw Kamer de aankomende periode voortgezet.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Zie bijvoorbeeld de meest recente publicatie van het Intergovernmental Penal on Climate Change (IPPC).

X Noot
2

Zie het Ontwerp Beleidsprogramma Klimaat dat de Minister voor Klimaat en Energie op 2 juni jl. met de Kamer heeft gedeeld: Kamerstuk 32 813, nr. 1049.

X Noot
3

Met groenwassen (greenwashing) wordt bedoeld dat instellingen zichzelf of hun producten groener aanprijzen dan gerechtvaardigd.

X Noot
6

Kamerstuk 26 485, nr. 337.

X Noot
7

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan versterking van databeschikbaarheid, het inpassen van duurzaamheidsrisico’s in risicomanagementraamwerken en het benoemen van een Chief Sustainability Officer.

X Noot
8

De aangesloten landen bij dit initiatief zijn: Denemarken, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en Nederland.

X Noot
9

Het kabinet verwacht van bedrijven die internationaal ondernemen dat zij UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Dat houdt in dat ondernemingen ESG-beleid opstellen, ESG-risico’s in kaart brengen en verantwoording afleggen over de wijze waarop zij hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken.

X Noot
10

Kamerstuk 22 112, nr. 3393.

X Noot
11

Zie het onderzoek van DNB, te raadplegen via: web_brochure_op-weg-naar-een-duurzame-balans.pdf (dnb.nl) en het onderzoek van de ECB, te raadplegen via: Banks must accelerate efforts to tackle climate risks, ECB supervisory assessment shows (europa.eu).

X Noot
12

Rapport AFM, De invloed van klimaatverandering op schadeverzekeringen.

X Noot
13

Kamerstuk 22 112, nr. 2655.

X Noot
14

Kamerstuk 22 112, nr. 2654.

X Noot
15

Kamerstuk 22 112, nr. 3132.

Naar boven