Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2013
Op 5 december ontving ik een verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken
om een reactie op het verslag van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG (hierna: de Nitraatrichtlijn).
Hierbij biedt ik u de gevraagde reactie aan.
Genoemd verslag is gebaseerd op de verslagen die de lidstaten op basis van artikel
10 van de Nitraatrichtlijn aan de Commissie moeten overleggen, de zogenaamde Nitraatrichtlijnrapportages.
De meeste recente Nederlandse Nitraatrichtlijnrapportage is op 4 oktober 2012 aan
uw Kamer toegezonden.1
Bevindingen Europese Commissie
Het verslag van de Europese Commissie vergelijkt onder meer ontwikkeling van de veestapel
in de verschillende lidstaten met elkaar. Hieruit blijkt de Nederlandse veestapel
relatief hard gegroeid is in de afgelopen jaren. Uit een vergelijking van de monitoringsresultaten
voor grond- en oppervlaktewater blijkt echter dat Nederland relatief goed scoort in
termen van chemische waterkwaliteit: de nitraatconcentraties in zowel grondwater als
zoet en zout oppervlaktewater liggen relatief laag. Wel is een opvallend hoog aantal
oppervlaktewatermeetstations in Nederland eutroof of hypertroof.
De Europese Commissie gaat daarnaast in op de actieprogramma’s van de lidstaten. Nederland
wordt in positieve zin genoemd als het gaat om het hanteren van vaste stikstof-totaal-
en fosfaatgebruiksnormen en om ons mesttransportsysteem. De Commissie toont zich echter
kritisch over de vele uitzonderingen op algemene voorschriften in de Nederlandse mestregelgeving.
De Europese Commissie geeft aan per juni 2013 tien inbreukprocedures ingeleid te hebben
tegen acht lidstaten (waar Nederland geen deel van uitmaakt). De Europese ingebrekestellingen
hebben met name te maken met onvoldoende bevonden actieprogramma’s en onvolledig aangewezen
kwetsbare zones.
In dit verband is het relevant om op te merken dat in Nederland het gehele grondgebied
als kwetsbare zone aangewezen is2.
Tot slot benoemt de Europese Commissie enkele uitdagingen voor de toekomst, zoals
bestrijding van eutrofiëring, de milieudruk van tuinbouwgewassen en de problematiek
van zand- en lössgrond. Voermaatregelen worden hier genoemd als een belangrijke positieve
ontwikkeling.
Relatie met Nederlandse beleidsvoornemens
In bovenstaande bevindingen en conclusies van de Europese Commissie zie ik een ondersteuning
van mijn beleid. De gegevens over de gegroeide veestapel in Nederland betrek ik bij
mijn besluitvorming over het mestbeleid, waar ik u op korte termijn over hoop te berichten.
Duidelijk is de belangrijkste bijdrage van het voerspoor. Het is van groot belang
dat de sector de goede resultaten op dit punt vasthoudt en voortzet.
De monitoringsresultaten laten zien dat de Nederlandse landbouwsector er in toenemende
mate in slaagt om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te realiseren. Daarbij
zijn er nog wel knelpunten, in de vorm van de eutrofiëringsproblematiek in het oppervlaktewater
en de grondwaterkwaliteit in met name het zuidelijke zand- en lössgebied. In mijn
voorgenomen invulling van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn3 speel ik op deze knelpunten in met onder meer een verlaging van fosfaatgebruiksnormen
tot evenwichtsniveau en een verlaging van de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige
akker- en tuinbouwgewassen in het zuidelijke zand- en lössgebied. Daarbij wil ik ruimte
bieden voor maatwerk in de vorm van zogenaamde equivalente maatregelen, mits het milieuresultaat
onderbouwd en geborgd is.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma