33 037 Mestbeleid

Nr. 67 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 8 mei 2013 inzake de Nederlandse inzet voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 36).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 juni 2013.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Peen

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

4

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

5

 

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

6

 

Vragen van de leden van de SGP

8

 

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

9

     

II

Antwoord/Reactie van de staatssecretaris

12

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Nederlandse mestbeleid door de jaren heen heeft geleid tot een forse verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. De landbouwsector mag daar trots op zijn. De leden zijn blij met de erkenning dat de landbouw op de goede weg is met de verlaging van uitspoeling van stikstof en fosfaat. Om de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water te halen, en in aanmerking te blijven komen voor een derogatie onder beide richtlijnen, moet het mestbeleid voortgezet en versterkt worden. Kan de staatssecretaris toelichten wat deze doelen zijn (met name voor de Kaderrichtlijn Water)? Gelden deze doelen niet vooral lokaal en regionaal? Betreffen deze doelen niet primair de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater? Zijn dus «normen voor stikstof en fosfaat in oppervlaktewater» niet slechts ondersteunend? Kan de staatssecretaris de wetenschappelijke onderbouwing van de bovengenoemde oppervlaktewaternormen overleggen? De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de Nitraatrichtlijn nog wel het geëigende instrument is om waterkwaliteitsdoelen te halen en of de Grondwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water geen passende instrumenten zijn? Kan de staatssecretaris aangeven hoe deze drie richtlijnen zich tot elkaar verhouden?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er een duidelijke koppeling gemaakt wordt met het nieuwe mestbeleid waar mestverwerking een cruciaal onderdeel van is. In dat verband missen de leden meer ruimte voor het gebruik van mestverwerking als kunstmestvervangers. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer hier duidelijkheid over komt van de Europese Commissie? De leden van de VVD-fractie merken op dat het traject om het gebruik van kunstmestvervangers mogelijk te maken wel erg lang duurt aangezien er in 2008 een amendement in het Europees Parlement is aangenomen en voormalig minister Verburg ook al met deze boodschap op pad is gestuurd. Welke middelen heeft de staatssecretaris nog tot haar beschikking om de druk op te voeren in Brussel? De leden van de VVD-fractie lezen dat het van groot belang is dat de sector aan de slag gaat met het realiseren van mestverwerkingscapaciteit, zodat er daadwerkelijk druk van de mestmarkt wordt gehaald. De leden vinden dat er niet alleen naar de sector gekeken kan worden maar dat ook de overheid een verantwoordelijkheid in dezen heeft, met name op het gebied van de vergunningverlening. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de gesprekken met de provinciale- en lokale overheden inzake de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat indien de mestverwerkingscapaciteit onvoldoende van de grond komt of wanneer relevante milieudoelen niet worden gehaald dierrechten voor varkens en pluimvee in stand worden gehouden en voor rundvee worden ingevoerd. De leden van de VVD-fractie willen de staatssecretaris meegeven dat instandhouding of invoering van dierrechten onbespreekbaar is. De veehouderijsectoren anticiperen al jaren op de afschaffing van dierrechten en/of melkquota. Zij hebben reeds hiervoor investeringen gedaan in bijvoorbeeld het vergroten van hun stallen. Instandhouding of introductie van dierrechten zou een stap terug betekenen in de tijd, aldus deze leden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris met het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn in de eerste plaats zich wil richten op het bereiken van een betere kwaliteit van grond- en oppervlaktewater in de gebieden waar deze nog tekort schieten, door de belasting met stikstof en fosfaat verder terug te dringen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe en op welke wijze de staatssecretaris de negatieve effecten van natuurgebieden op het oppervlaktewater gaat aanpakken.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de staatssecretaris wil komen tot een nieuwe derogatie van de Nitraatrichtlijn. Deze leden merken wel op dat er nu wordt gesproken van 170 kilogram stikstof per ha maar in de vorige derogatie was dit voor graasdierenmest nog 250 kilogram stikstof per ha. Dit lijkt op een achteruitgang van de gebruiksruimte. Vindt de staatssecretaris dat 170 kilogram stikstof per ha toelaatbaar is terwijl in het verleden 250 kilogram stikstof per ha als ondergrens werd gekozen? Er wordt nu geen onderscheid meer gemaakt tussen hokdieren en graasdieren. Kan de staatssecretaris aangeven of het voordeel daarvan nu ook wegvalt? De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de staatssecretaris, in deze fase van de onderhandelingen, al enig zicht kan geven op inzet of uitkomst van nieuwe derogatie? In hoeverre is het mogelijk dat naast de huidige derogatie ook ruimte zou komen voor zogenaamde «gewaspakketten» en «be- en verwerkte mestpakketten»? De leden van de VVD-fractie constateren dat in de brief wordt gesproken over «maatwerk» en «specifieke bedrijfssituaties» bij ondernemers. Kan de staatssecretaris het beleid wat hieruit is afgeleid nader duiden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de gemiddelde nitraatconcentratie in het ondiepe grondwater van het zandgebied weliswaar is gedaald van 140 mg/l in het begin van de jaren »90 tot 60 mg/l in recente jaren, maar dat daarmee de concentratie nog ruim boven de Europese streefwaarde van 50 mg/l ligt. Kan de staatssecretaris aangeven waar het vaststellen van de 50 mg (als indicator om «kwetsbare gebieden» aan te wijzen) op is gebaseerd? Is deze 50 mg een milieukundige norm of een gezondheidskundige norm en welke wetenschappelijke benadering ligt hierachter? De staatssecretaris wil ter verbetering van de grondwaterkwaliteit in het zuidelijk zand- en lossgebied een maatregelenpakket samenstellen dat zich specifiek richt op deze gebieden en dat mineralenefficiëntie bevordert. De leden van de VVD-fractie merken op dat door deze aankondiging grote onrust in het gebied is ontstaan. De agrarische ondernemers in deze gebieden hebben het gevoel dat zij bijna geen ruimte meer krijgen om te ondernemen omdat ze aan steeds strengere milieueisen moeten voldoen terwijl ze afgelopen jaren al vele acties hebben ondernomen om de grondwaterkwaliteit te verbeteren. De eerder gepresenteerde cijfers over de daling tonen aan dat zij hierin grotendeels zijn geslaagd. Deze leden willen van de staatssecretaris weten of de eerder genoemde streefwaarde van 50 mg/l wel een haalbare norm is en of deze nog actueel is? De leden van de VVD-fractie vragen of er voor dit gebied niet gewerkt moet worden met een realistische norm van bijvoorbeeld 60 mg/l, zodat bedrijvigheid in het gebied mogelijk blijft? Ook vragen deze leden of de staatssecretaris bij haar besluit rekening heeft gehouden met de doorwerking van de maatregelen die al zijn genomen om de grondwaterkwaliteit te verbeteren? De leden van de VVD-fractie zijn zich er van bewust dat er altijd een spanningsveld zal blijven bestaan tussen de vastgestelde normen en de haalbare normen. Deze leden zijn echter wel van mening dat het geen doel op zich moet zijn om doelen te halen en dat altijd moet worden afgewogen of vastgestelde doelen en normen haalbaar en nog actueel zijn. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij met het geschetste dilemma is omgegaan in deze kwestie?

Tot slot willen de leden van de VVD-fractie graag een reactie vragen van de staatssecretaris op de wijze waarop toediening van mest wordt vormgegeven. De leden van de VVD-fractie hebben foto’s gezien die een beschadiging van de graszode tonen als gevolg van het injecteren van mest. Bij het gebruik van een sleepvoet is deze beschadiging afwezig. Het is onvoldoende duidelijk wat de effecten zijn van verschillende toepassingsmogelijkheden. Is de staatssecretaris bereid om te pleiten voor meer ruimte in toedieningsmogelijkheden?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Inzet vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en willen de regering nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.

In de brief wordt gesteld dat het van groot belang is dat de sector aan de slag gaat met het realiseren van mestverwerkingscapaciteit zodat er daadwerkelijk druk van de mestmarkt wordt gehaald. Als die onvoldoende van de grond komt of wanneer de voor de veehouderij relevante milieudoelen niet gehaald worden zullen dierrechten in stand gelaten c.q. ingevoerd worden.

De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat de veestapel aanzienlijk zal groeien als de quota verdwijnen. Wanneer valt het besluit om al dan niet dierrechten te behouden en of uit te breiden?

De kringloopwijzer voor de melkveehouderij wordt opgeschaald. Hoe en op welke wijze gaat dit gebeuren en is de sector ook hierbij betrokken?

Komen ook naast fosfaat ook de andere onderdelen van de kringloopwijzer tussen 2014–2017 aan implementatie in beleid toe?

Vanuit agrarische ondernemers bereiken deze leden de berichten dat de bodemvruchtbaarheid aan het afnemen is. De hoogproductieve Nederlandse landbouwgronden verschralen. Volgens de boeren komt dit, kort gezegd, doordat ze te weinig meststoffen mogen toevoegen, volgens de milieubeweging komt dit doordat er teveel van het land gevraagd wordt. Waar staat de staatssecretaris in dit debat?

De inzet is om opnieuw derogatie voor de periode 2014–2017 te krijgen. Hoe groot wordt de kans ingeschat dat Nederland deze inderdaad zal krijgen? Welke andere landen hebben ook derogatie aangevraagd of zijn voornemens dat te doen?

De ambitie richt zich in de eerste plaats op het bereiken van een betere kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de gebieden waar deze nog te kort schieten. Waarom wordt er in de inzet geen aandacht besteed aan de winningen voor drinkwater?

De ambitie is om te voldoen aan verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van deze integrale benadering. Graag vernemen deze leden hoe de betere afstemming tussen de Nitraatrichtlijn en de doelen van de Kaderrichtlijn Water bereikt zal gaan worden, niet alleen voor het grond- en oppervlaktewater maar ook voor wat betreft drinkwaterbronnen?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het goed is dat de ambitie uitgesproken wordt om ook aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water te voldoen, maar dat de kans dat deze niet gehaald gaan worden wel aanwezig is. Er zal veel inzet nodig zijn, ambitie alleen is niet voldoende. Welke maatregelen worden genomen om de mineralenefficiëntie in de Nederlandse landbouw te verhogen? Is er bijvoorbeeld een stappenplan voorzien?

Kan de staatssecretaris aangeven waarom de proef in de akkerbouwsector in het kleigebied alleen in akkerbouw en niet in de bollen- of boomteelt plaats zal vinden en waarom deze proef beperkt is tot het kleigebied en niet in andere delen van Nederland, bijvoorbeeld het Noordelijk Zand of Duinzandgebied? Hoeveel bedrijven zullen met deze proef mee mogen doen?

De fosfaatverzadigingstoestand van de bodem baart de leden van de PvdA-fractie grote zorgen. De fosfaatverzadiging van de bodem is nog lang niet op het punt van evenwichtsbemesting gekomen. In bijna geheel Nederland is sprake van fosfaatverzadiging. Door uitspoeling naar het oppervlaktewater zijn er negatieve gevolgen voor de oppervlaktewaterecosystemen. Kan de staatssecretaris aangeven welke maatregelen genomen worden om te komen tot een vermindering van de fosfaatverzadigingstoestand van de bodem? Wanneer zullen de effecten van deze maatregelen te merken zijn?

Terecht wordt in de Inzet gesteld dat mestbeleid ook waterbeleid is, de leden van de PvdA-fractie onderschrijven dit. In bijna alle delen van Nederland komen lokaal nog overschrijdingen in het grondwater voor. Deze leden maken zich grote zorgen om de kwetsbare natuur op de schrale zandgronden en de invloed van de overschrijdingen in dit gebied. Hoe bent u van plan de normoverschrijdingen in de drinkwaterwinningen in bijvoorbeeld het oostelijk zandgebied aan te pakken?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn het met de staatssecretaris eens dat zij in haar brief schrijft dat het Nederlandse mestbeleid door de jaren heeft geleid tot een forse verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.

Recent heeft de Kamer een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiger van Wageningen UR, «Boerenverstand» en het Louis Bolk Instituut over het mestbeleid in relatie tot bodemvruchtbaarheid.

Uit dit gesprek hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat vanuit een integraal perspectief bekeken, het mestdossier de spil kan vormen van een oplossing die zowel duurzaam als verantwoordelijk mag heten.

Er werd gepleit voor een systeem van «certificaten» waarmee doelen worden voorgeschreven en waarbij de boer zelf keuzes kan maken in de middelen. Bijvoorbeeld of ze bovengronds met de «Duo Spray» methode mest uitrijden of injecteren, als ze maar verbeterde milieuprestaties kunnen laten zien. Daarbij viel de term «proef(stal)status» om de eigentijdse en betaalbare manieren van doelstelling, uitvoering, borging en controle vorm te geven.

Graag ontvangen deze leden de mening van de staatssecretaris op de gevraagde experimenteerruimte.

Gesteld wordt dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) om een ex-ante-evaluatie gevraagd zal worden. Kan de staatssecretaris aangeven wat het tijdspad daarbij is?

Met de Europese Commissie wordt overlegd over het actieprogramma. De leden van de CDA-fractie hebben daar een aantal vragen bij. Wat is de rol van de Tweede Kamer in het onderhandelingsproces met de Europese Unie? Hoe wordt de Kamer daarbij betrokken?

Kunt u de processtappen (en tijdspad) in de onderhandelingen en de rol van de Europese Commissie en het Nitraatcomité aangeven?

Welke acties onderneemt de staatssecretaris om de definities voor dierlijke mest en kunstmest uit de Nitraatrichtlijn aan te passen? In deze tijd van grondstoffenschaarste en resource efficiency past het immers niet meer om het gebruik van een natuurlijke grondstof (mest en producten hieruit) te beperken en het gebruik van kunstmest te bevorderen.

Verder wordt gesproken over de aanpak, zoals het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer te ondersteunen en het kunnen faciliteren in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Kan de staatssecretaris deze opmerking uitwerken en voorzien van financiële en inhoudelijke kaders?

Onder het kopje balans tussen milieu en bedrijfsvoering geeft de staatssecretaris aan dat voor enkele gewassen de stikstofgebruiksnorm wordt opgetrokken. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij welke gewassen (behalve gras op klei) dat zijn? Of dat ook gras op andere grondsoorten is? Of het ook plantaardige teelten betreft? En tot welke niveaus de normen omhoog kunnen?

Afsluitend de vraag hoe in het grote geheel de wat kleinere maar niet minder onbelangrijke onderwerpen een plek krijgen bij de inzet voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Het betreft dan onder andere vanggewassen na mais in combinatie met bepaalde volgteelten, scheuren van grasland in het najaar in verband met volgteelten en/of graslandvernieuwing.

Vragen van de leden van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Deze leden hebben hierbij een aantal vragen.

Algemeen/inleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er nog veel onduidelijkheid en onzekerheid is of de aanpassing van het mestbeleid in combinatie met de gebruiksnormen in de praktijk voldoende oplevert om te kunnen voldoen aan de verplichtingen van de Nitraatrichtlijn. Zij lezen dat op korte termijn duidelijk moet zijn welke mestverwerkingscapaciteit gerealiseerd kan worden. Kan de staatssecretaris deze termijn specificeren en een update van de stand van zaken geven? Ligt de sector volgens de staatssecretaris op schema met het realiseren van de mestverwerkingscapaciteit?

Momenteel wordt door PBL en LEI onderzocht wat de consequenties van het nieuwe stelsel zijn voor de realisatie van de milieudoelen. Wanneer is deze evaluatie gereed? In hoeverre zijn de uitkomsten van dit onderzoek bepalend in de onderhandelingen met de Europese Commissie over het actieprogramma?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten hoe de planning van de onderhandelingen over het actieprogramma eruit ziet. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer het definitieve actieprogramma voor de periode 2014–2017 moet worden ingediend? En hoe lang heeft Nederland vervolgens de tijd om voorstellen in te dienen voor een nieuwe derogatie?

Ambitie

De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de staatssecretaris in haar inzet om opnieuw een derogatie te verkrijgen van de gebruiksnormen. Zij vragen of de staatssecretaris verwacht dat de Commissie de gebruiksnorm van 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar in stand zal houden of zal aanscherpen. Hoe realistisch acht zij een derogatie van 80 kilogram stikstof voor de komende periode, zo vragen deze leden.

Tijdens het algemeen overleg Mestwetgeving van 6 maart jl. is toegezegd dat Nederland ook een derogatie zal aanvragen voor het gebruik van mineralenconcentraten uit dierlijke mest als kunstmestvervanger. Mogen de leden van de ChristenUnie-fractie aannemen dat dit nog steeds de intentie van de staatssecretaris is?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de gevolgen zullen zijn voor het mestbeleid en de maatregelen die Nederland moet nemen in het kader van het actieprogramma, in het geval Nederland geen derogaties verkrijgt.

Maatregelen ten behoeve van grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er nog een forse opgave ligt om de waterkwaliteit te verbeteren, met name de grondwaterkwaliteit in het zuidelijk zand- en lössgebied. Zij missen hier een concrete ambitie en vragen de staatssecretaris om duidelijk aan te geven op welke termijn zij de gemiddelde nitraatconcentratie naar 50 mg/l wil terugbrengen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de maatregelen om de nitraatconcentratie in het grondwaterkwaliteit in het zuidelijk zand- en lössgebied te verlagen, te weinig concreet zijn. Zij vragen de staatssecretaris om met een helder maatregelenpakket te komen, te meer daar zij reeds over twee jaar (in 2015) het effect van dit spoor wil evalueren, terwijl de criteria voor deze evaluatie nog niet bekend zijn. Deze leden juichen in ieder geval toe dat de Unie van Waterschappen maatregelen in het kader van het GLB wil cofinancieren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben sterke twijfels bij een evaluatie na slechts één jaar, aangezien het verbeteren van de waterkwaliteit voor een groot deel met maatregelen uit de tweede pijler van het GLB moet gebeuren. De ervaring leert dat de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma in het eerste jaar (in dit geval 2014) pas laat op stoom komt. Is het kabinet bereid om de evaluatie een jaar later uit te voeren?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of bij het nemen van maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit ook rekening gehouden wordt met de normen uit de Drinkwaterwet. Worden in dit verband ook specifieke maatregelen genomen, zo vragen deze leden.

De leden van ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris meer informatie te geven over de twee praktijkproeven die de sector gaat uitvoeren. In welke periode worden deze proeven uitgevoerd, hoeveel boeren zullen aan deze proeven meedoen en wanneer worden de proeven geëvalueerd, zo vragen deze leden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke maatregelen de staatssecretaris nog meer wil nemen, naast de proef met de Kringloopwijzer, om kringloopbemesting mogelijk te maken. Gaat zij zich ook inzetten om regelgeving die kringloopbemesting belemmert, weg te nemen?

Balans tussen milieu en bedrijfsvoering

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de resultaten van het lopende onderzoek (review) naar de ammoniakemissiefactoren betrokken zullen worden bij de inzet van Nederland voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Proces

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat agrariërs zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over de maatregelen die zij moeten nemen in het kader van het actieprogramma en over het al dan niet verkrijgen van de derogatie. Zij maken zich in dit verband zorgen over de vertraging die is opgelopen bij het vaststellen van het actieprogramma en hopen dat de staatssecretaris spoedig tot een onderhandelingsakkoord kan komen met de Commissie.

Vragen van de leden van de SGP

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inzet van de staatssecretaris met betrekking tot het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Zij hebben wel enkele aandachtspunten.

Het mestbeleid is naast de Nitraatrichtlijn ook gekoppeld aan de Kaderrichtlijn Water. De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat Nederland zichzelf ambitieuzere doelen heeft opgelegd dan volgens de Kaderrichtlijn minimaal nodig zou zijn. Zij hebben begrepen dat Brussel onderscheid maakt tussen natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige wateren, dat voor de natuurlijke wateren de strengste normen gelden en dat voor sterk veranderde en kunstmatige wateren lichtere normen gehanteerd mogen worden. In Nederland vallen de meeste wateren in de categorieën «sterk veranderd» en «kunstmatig». De leden hebben begrepen dat Nederland desondanks wel voor al haar wateren uitgaat van de strengste norm oftewel dat zij streefwaarden hanteert die gericht zijn op de ongerepte situatie. Zijn deze veronderstellingen juist? In hoeverre biedt dit ruimte om, indien nodig en gewenst gelet op haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen, het mestbeleid te versoepelen? Is de staatssecretaris bereid richting de Europese Commissie deze ruimte te claimen?

De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat aanscherping van de gebruiksnormen met enige vertraging effect zal hebben op het nitraat- en fosfaatgehalte van grond- en oppervlaktewater. Het is de vraag in hoeverre het effect van de aanscherping van de gebruiksnormen in de afgelopen jaren al volledig doorgewerkt is in de nitraat- en fosfaatconcentraties van grond- en oppervlakte water. Kan de staatssecretaris hierop ingaan, ook in het milieueffectrapport? Is zij bereid richting de Europese Commissie aan te geven dat de aanscherping van de gebruiksnormen in de afgelopen jaren ook de komende jaren nog effect zal hebben?

De staatssecretaris geeft aan dat als het realiseren van mestverwerkingscapaciteit onvoldoende van de grond komt, of wanneer de voor de veehouderij relevante milieudoelen niet gehaald worden, alsnog de dierrechten voor varkens en kippen in stand gehouden zullen worden en voor rundvee ingevoerd zullen worden. De leden van de SGP-fractie horen graag welke milieudoelen de staatssecretaris hierbij concreet voor ogen heeft.

Het CBS heeft recent aangegeven dat de Nederlandse veestapel vorig jaar 165 miljoen kilo fosfaat heeft geproduceerd. Dat ligt ruimschoots onder het door Brussel opgelegde productieplafond van 173 miljoen kilo. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre deze cijfers het binnenhalen van de derogatie bevorderen en ze ruimte bieden om op andere punten meer flexibiliteit in het mestbeleid te krijgen.

De leden van de SGP-fractie pleiten ervoor om agrarische ondernemers die hoge gewasopbrengsten realiseren meer ruimte te bieden voor de aanvoer van (dierlijke) mest (lokale evenwichtsbemesting). Dit kan door de gebruiksnormen meer te differentiëren naar gewasopbrengst of door repartiebemesting na het realiseren van een hoge gewasopbrengst toe te staan. Is de staatssecretaris bereid dit mee te nemen in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn?

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van de vierjaarlijkse Nitraatrichtlijnrapportage «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland» die in de Kamerbrief genoemd wordt. In verschillende gebieden in Nederland wordt voldaan aan de streefwaarden voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Biedt dat, inhoudelijk, ruimte om voor die gebieden de gebruiksnormen te verhogen? Zo ja, is de staatssecretaris bereid deze ruimte te benutten?

De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat de staatssecretaris ruimte wil bieden voor een proef met de zogenaamde Kringloopwijzer in de melkveehouderij. Zij pleiten ervoor om deze proef snel en breed op te pakken.

De leden van de SGP-fractie willen het belang van bodemvruchtbaarheid en organische stof en de zorgen die hieromtrent leven, onderstrepen. De leden vragen de staatssecretaris richting de Europese Commissie niet alleen aan te geven dat bodemvruchtbaarheid van belang is voor de voedselproductie, maar ook om de uitspoeling van mineralen te beperken. Op zandgronden kan het organische stof mineralen binden. Ook heeft bijvoorbeeld meerjarig onderzoek door Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO) recent uitgewezen dat het aanwenden van dierlijke mest op korte termijn leidt tot meer uitspoeling, maar op langere termijn juist niet, omdat de aanvoer van organische stof zorgt voor hogere opbrengsten en daarmee voor een hogere opname van bijvoorbeeld stikstof. Is de staatssecretaris bereid deze aspecten ook onder de aandacht van de Europese Commissie te brengen?

De leden van de SGP-fractie horen graag wat op dit moment de stand van zaken is rond het erkend krijgen van mineralenconcentraten als kunstmestvervanger.

De leden van de SGP-fractie horen graag wat op dit moment de stand van zaken is van het onderhandelingsproces rond het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met grote teleurstelling kennis genomen van de inzet van de staatssecretaris voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Zij willen graag enkele vragen stellen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat de Eurocommissaris van Milieu Nederland er al eerder op heeft gewezen dat het nemen van end-of-pipe maatregelen niet meer zal worden geaccepteerd. Nederland zal het probleem dat het mestoverschot veroorzaakt aan de bron moeten aanpakken. Het verbaast de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dan ook zeer dat de staatssecretaris een actieprogramma naar Brussel stuurt waarin geen enkele aanvullende bronmaatregel wordt genoemd, maar enkel wordt voortgegaan met de end-of-pipe maatregelen die door het vorige kabinet zijn ingezet. Een krimp van de veestapel is de enige maatregel die daadwerkelijk snel en effectief het probleem bij de bron aanpakt. In plaats van deze maatregelen aan te kondigen, zet de staatssecretaris met het ingezette beleid en het voorliggende actieprogramma juist de deur open naar een nog verdere groei van de veestapel. Is dat inderdaad wat de staatssecretaris beoogt? Zo nee, waarom neemt zij dan geen maatregelen die het probleem bij de bron aanpakken?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen er tevens op dat de grote druk op de mestmarkt het grootschalig overtreden van de mestregels in de hand heeft gewerkt. Kan de staatssecretaris bevestigen dat er ernstig veel overtredingen worden geconstateerd, en dat deze overtredingen grote maatschappelijke kosten met zich meebrengen door de vervuiling van bodem en grond- en oppervlaktewater dat door deze overtredingen wordt veroorzaakt? Kan de staatssecretaris de hoogte van deze kosten aangeven, en kan zij bovendien aangeven welke som geld er in Nederland elk jaar weer moet worden uitgegeven aan de handhaving van de mestregels? Kan zij bevestigen dat deze kosten veel minder zouden worden wanneer een krimp van de veestapel heeft geleid tot een evenwichtige mestmarkt?

Toch blijft het kabinet volhouden dat de sector die deze problemen veroorzaakt, deze ook zelf zal oplossen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat deze aanpak al decennia heeft gefaald. Al deze tijd heeft het enorme Nederlandse mestoverschot een grote weerslag gehad op de biodiversiteit en op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het een blamage voor Nederland dat er een derogatie moet worden aangevraagd voor de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water (KRW). In de door de staatssecretaris geformuleerde inzet voor het vijfde actieprogramma wordt gesteld dat de landbouwsector trots mag zijn op de verbetering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren echter dat zelfs de ZLTO toegeeft dat structureel overbemesting heeft geleid tot een slechte waterkwaliteit in Oost-Brabant en Noord- en Midden-Limburg. De grote concentratie van veebedrijven en het illegaal dumpen van mest zijn hiervan de oorzaak, kan de staatssecretaris dat bevestigen? Welke consequenties verbindt de staatssecretaris daar aan? Wanneer komt de staatssecretaris met de aangekondigde extra maatregelen om de waterkwaliteit in het zuiden van Nederland te verbeteren? Is zij bereid om met deze extra regels een krimp van de veestapel daar te realiseren, aangezien juist de grote concentratie van veehouderijen in dit deel van het land de aanwijsbare oorzaak zijn van de geconstateerde problemen? Zo nee, waarom niet?

In het vijfde actieprogramma worden de privaat-publieke projecten die bijdragen aan een betere waterkwaliteit genoemd, en spreekt de staatssecretaris het voornemen uit om deze projecten te ondersteunen, onder andere via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten wat deze maatregelen aan publieke gelden zullen kosten, en ontvangen hiervan graag een overzicht, uitgesplitst in de bijdragen van de Europese Unie, de Waterschappen en een eventuele bijdrage van het Rijk. En kan de staatssecretaris toelichten hoe groot het beslag is dat het mestdossier legt op de capaciteit (beschikbare menskracht) op haar ministerie? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat de bijdrage uit publieke middelen weer een subsidiëring van de (intensieve) veehouderij zal zijn, waardoor de maatschappelijke kosten van onze grote veestapel opnieuw bij de belastingbetaler terecht komen. Zij willen graag weten hoe de staatssecretaris deze uitgaven kan rechtvaardigen, en pleiten er voor om in plaats van het geven van subsidie voor onbemeste bufferstroken, gewoon wettelijk te regelen dat er op deze buffers langs de sloten geen mest mag worden uitgereden. Deze leden ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris. In het actieprogramma wordt aangegeven dat het rendement van het spoor van de publiek-private initiatieven in 2015, op basis van nog nader te bepalen criteria, wordt geëvalueerd. Het bevreemdt de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat de criteria waarop het ingezette beleid wordt geëvalueerd, nog niet bepaald zijn. Kan de staatssecretaris dit toelichten, en kan zij aangeven welk effect zij beoogt met dit beleid? Zo nee, hoe kan zij het dan rechtvaardigen dat er publiek geld wordt ingezet voor dit beleid? Volgens de normen van goed bestuur moet het uitgeven van belastinggeld toch concrete en afrekenbare doelen hebben? Waarom wil de staatssecretaris daarvan afwijken als het gaat om de ondersteuning van de veehouderij?

De staatssecretaris spreekt in het actieprogramma de ambitie uit om de genoemde praktijkproeven bij een positieve evaluatie breder in te voeren, en deze privaat te laten handhaven. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er nogmaals op dat de mestregels nu al op grote schaal worden overtreden, en wijzen ook op de conclusies van de Algemene Rekenkamer over de grote naleeftekorten van de milieu en dierenwelzijnsregels in de intensieve veehouderij. Deelt de staatssecretaris dan niet de mening van de leden van de Partij voor de Dieren dat deze sector al decennialang heeft laten zien niet in staat te zijn tot een private handhaving, en dat alleen strikte overheidscontroles en hoge boetes zullen zorgen voor een hoger naleefniveau van de wettelijke regels in deze sector? Zo nee, waarom niet en waar is dit vertrouwen van de staatssecretaris dan op gestoeld?

Het loslaten van de dierrechten en het vervallen van de melkquota zal leiden tot een verdere groei van de veestapel, en daarmee van het Nederlandse mestoverschot. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn blij dat de staatssecretaris ondertussen wel een wetsvoorstel voorbereidt om de dierrechten te behouden en deze uit te breiden naar de melkveesector, en willen graag weten wanneer dit wetsvoorstel gereed zal zijn. Het kabinet heeft aangegeven dat dit wetsvoorstel pas zal worden ingediend wanneer blijkt dat de sector er niet in slaagt om voldoende mestverwerkingscapaciteit te realiseren. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er op dat dit beleid vooral de veehouders die grote stallen hebben en veel dieren houden bevoordeelt, ten koste van de kleine gezinsbedrijven. In de melkveesector leidt dit beleid ook tot een versnelling in de schaalvergroting die al in gang is gezet, en zal het ertoe leiden dat steeds meer koeien jaarrond op stal gehouden worden, zodat de mest die zij produceren eenvoudig kan worden opgevangen en be- of verwerkt kan worden. Kan de staatssecretaris dit bevestigen? Zo nee, op grond van welke gegevens concludeert zij het tegendeel? Zo ja, is dit de ontwikkeling van de veehouderij die de staatssecretaris voor ogen heeft? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betreuren het zeer dat het ingezette mestbeleid van dit kabinet wederom ten koste zal gaan van het dierenwelzijn, en vragen de staatssecretaris om het mestbeleid zo in te richten, dat de prikkel om dieren jaarrond binnen te houden in potdichte stallen zal worden omgekeerd naar een beleid dat juist de veehouders die hun dieren natuurlijk gedrag en buitenloop gunnen zal bevoordelen. Deze leden ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris.

Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn loopt tot 2017. Graag horen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren welke doelen met betrekking tot de grond- en oppervlaktekwaliteit de staatssecretaris in 2017 bereikt wil hebben met haar inzet voor dit actieprogramma, en hoe deze geëvalueerd zullen worden. De Europese streefwaarden van een maximale nitraatconcentratie van 50 mg/l wordt in Nederland ver overschreden. De lokale kwaliteitsnormen worden in de helft van ons land overschreden. Is het formele doel van dit actieprogramma om deze grote geconstateerde problemen op te lossen in 2017? Zo ja, is de staatssecretaris bereid toe te geven dat het voorliggende actieprogramma gewoon tekort schiet, en dat deze ambitie niet haalbaar zal zijn? Zo nee, wanneer moeten deze problemen volgens de staatssecretaris dan wel opgelost zijn, op welke manier wil zij dat gaan doen, en hoelang denkt zij dat de Europese Commissie het laten voortbestaan van deze overschrijdingen van de kwaliteitsnormen nog zal accepteren? In hoeverre zullen de doelen van de KRW in 2017 behaald zijn door dit actieprogramma? Welke consequenties zal het hebben wanneer deze doelen niet gehaald worden, ook in termen van duidelijkheid richting de sector?

De staatssecretaris constateert zelf al zeer terecht dat de mogelijkheden voor de Rijksoverheid om met generiek beleid de regionale doelen voor de oppervlaktekwaliteit te realiseren, uitgeput raken. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kunnen nu al voorspellen dat het voorliggende actieprogramma onvoldoende resultaten zal sorteren, en dat er in 2017 weer aanvullende maatregelen genomen zullen moeten worden, maar dat deze eigenlijk niet meer mogelijk zijn. Het zal simpelweg niet mogelijk zijn om met de huidige omvang van de veestapel, het grote mestoverschot in Nederland dat deze veestapel creëert en de overtredingen van de mestregels die dit in de hand werkt, de gestelde doelen te halen. Zij roepen daarom de staatssecretaris op om nu vast duidelijkheid te creëren voor deze sector, en het wetsvoorstel waarin de dierrechten worden gehandhaafd en uitgebreid, zo snel mogelijk naar de Kamer te zenden. Is de staatssecretaris hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren ook dat de slechte kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Nederland nu al rechtvaardigt dat de gebruiksnormen worden verlaagd. Zij vragen de staatssecretaris om dit nu al te doen, zodat de kwaliteit van het oppervlaktewater zal verbeteren. Deze leden ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris. Is zij hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?

II Antwoord/Reactie van de staatssecretaris

Vragen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie constateren dat het mestbeleid voortgezet en versterkt moet worden om de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water te halen, en in aanmerking te blijven komen voor een derogatie onder beide richtlijnen. De leden vragen om een toelichting op deze doelen, met name voor de Kaderrichtlijn Water.

Het doel van de Nitraatrichtlijn is om de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen, en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Het doel van de Kaderrichtlijn Water is het bieden van een kader voor de bescherming van watersystemen in brede zin, waaronder het realiseren van chemisch schoon grond- en oppervlaktewateren en ecologisch gezond oppervlaktewater om duurzaam gebruik te bevorderen. De maatregelen die worden genomen op grond van de Nitraatrichtlijn moeten in belangrijke mate bijdragen aan het realiseren van de doelen van de Kaderrichtlijn Water.

De leden van de VVD-fractie vragen of deze doelen niet vooral lokaal en regionaal gelden.

De norm van 50 mg nitraat per liter uit de Nitraatrichtlijn geldt voor zowel grondwater als rijks- en regionale oppervlaktewateren. De ecologische Kaderrichtlijn Water-doelen (waaronder stikstof, fosfor en biologische parameters) gelden voor zowel rijks- als regionale oppervlaktewateren en zijn gebiedsspecifiek vastgesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen of deze doelen niet primair de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater betreffen.

De Kaderrichtlijn Water kent zowel chemische als ecologische doelen. De doelen voor het grondwater hebben te maken met chemische kwaliteit en de doelen voor het oppervlaktewater met zowel chemische als ecologische kwaliteit. De ecologische doelen in oppervlaktewater voor stikstof en fosfor en voor biologische parameters als chlorofyl en waterplanten betreffen de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater.

De leden van de VVD-fractie vragen of normen voor stikstof en fosfaat in oppervlaktewater niet slechts ondersteunend zijn.

De normen voor stikstof en fosfor in oppervlaktewater zijn afgeleid van de biologische parameters. Echter, indien de biologische parameters voldoen maar de doelen voor nutriënten niet, dan is het totale oordeel nog niet goed. Hiermee wordt voorkomen dat de biologische toestand op termijn zou kunnen verslechteren tengevolge van te hoge nutriëntenniveaus.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de wetenschappelijke onderbouwing van deze normen.

Deze normen zijn vastgelegd in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren en voor regionale waterlichamen in de provinciale plannen. Het huidige Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren is in 2009 aan uw Kamer aangeboden1. De onderbouwing van de normen is opgenomen in achtergrondrapporten bij dit plan, onder andere in het rapport «Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water» en bijbehorende achtergrondrapporten.

Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen hebben waterbeheerders deze normen als vertrekpunt genomen en waar nodig vertaald naar gebiedspecifieke omstandigheden. Dit geldt voor het overgrote deel van de oppervlaktewaterlichamen in Nederland. De wetenschappelijke onderbouwing is opgenomen in regionale plannen van waterbeheerders of bijbehorende achtergronddocumenten. Bij de kunstmatige wateren is veelvuldig gebruik gemaakt van de informatie uit het rapport «Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water».

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de Nitraatrichtlijn nog wel het geëigende instrument is om waterkwaliteitsdoelen te halen en of de Grondwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water geen passende instrumenten zijn. De leden vragen of de staatssecretaris kan aangeven hoe deze drie richtlijnen zich tot elkaar verhouden.

De Nitraatrichtlijn heeft, zoals aangegeven, tot doel het grond- en oppervlaktewater te beschermen tegen overmatige nutriëntenbelasting vanuit de landbouw. Nutriënten zijn een belangrijke bedreiging voor de waterkwaliteit en landbouw is, met de succesvolle implementatie van de richtlijn stedelijk afvalwater, binnen Nederland de belangrijkste bron geworden. De Nitraatrichtlijn bevat, anders dan de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn, middelvoorschriften en stuurt op toepassing van goede landbouwpraktijk. De maatregelen die getroffen worden in het kader van de Nitraatrichtlijn dragen daarmee bij aan het realiseren van de doelen van deze richtlijnen.

Goede landbouwpraktijk gaat uit van een efficiënt gebruik van nutriënten. Dit is niet alleen vanuit het oogpunt van milieubelasting belangrijk, maar ook vanuit het oogpunt van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De invulling van «goede landbouwpraktijk» is een voortschrijdend proces, onder meer door het beschikbaar komen van nieuwe technieken, ontwikkeling van efficiëntere maatregelen en nieuwe inzichten. Tenslotte ontstaat door de Nitraatrichtlijn een gelijk speelveld binnen de EU. De Kaderrichtlijn Water richt zich ook op andere actoren en bronnen van verontreiniging die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden en op maatregelen in het watersysteem (inrichting en beheer).

In verband met de koppeling die gemaakt wordt met het beleid met betrekking tot mestverwerking, missen de leden van de VVD-fractie meer ruimte voor het gebruik van verwerkte producten als kunstmestvervangers. Zij vragen of de staatssecretaris kan aangeven wanneer hier duidelijkheid over komt van de Europese Commissie.

In de Memorie van Toelichting en de Nota naar aanleiding van het Verslag Wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet)2 is aangegeven dat Nederland zich langs twee sporen inzet voor het verkrijgen van een zodanige status voor stikstofkali-mineralenconcentraten dat deze in het kader van de Nitraatrichtlijn niet langer als dierlijke mest worden gezien. Het ene spoor is een inzet op gewijzigde toepassing van de definitie van dierlijke mest in de Nitraatrichtlijn, het andere spoor is een inzet op erkenning van de mineralenconcentraten als kunstmeststof onder de Meststoffenverordening.

Cruciaal voor het realiseren van deze doelen is dat onomstotelijk uit de pilots mineralenconcentraat blijkt dat deze mineralenconcentraten bij toepassing ook daadwerkelijk een andere werking hebben dan dierlijke mest. Dat wil zeggen dat ze minder emissies naar het milieu veroorzaken dan dierlijke mest en een werkingscoëfficiënt hebben die vergelijkbaar is met kunstmest. Uitgangspunt zal het onderzoek zijn dat in het kader van de pilots mineralenconcentraat wordt gedaan. De looptijd van de pilots is verlengd tot 2014, het aantal deelnemers is uitgebreid van acht naar tien. De eindrapportage over de pilots is in de eerste helft van 2014 te verwachten.

Aanpassing van de EU-Meststoffenverordening (het tweede spoor uit de Memorie van Toelichting) is een proces dat al snel een tot twee jaar in beslag neemt, nadat de Europese Commissie een formeel voorstel voor een herziene verordening heeft gedaan. Er is nog geen formeel voorstel voor een herziene verordening door de Europese Commissie ingediend. Dit wordt verwacht aan het einde van 2013.

Conclusie is dat er per 1 januari 2014 nog geen sprake kan zijn van een kunstmeststatus voor de mineralenconcentraten; dat zal meer tijd vergen. Als tussenoplossing zet ik in op een derogatie voor mineralenconcentraten als onderdeel van de onderhandelingen met de Europese Commissie over een derogatie van de Nitraatrichtlijn voor de periode 2014–2017.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het traject om het gebruik van kunstmestvervangers mogelijk te maken wel erg lang duurt aangezien er in 2008 een amendement in het Europees Parlement is aangenomen en voormalig minister Verburg ook al met deze boodschap op pad is gestuurd. Zij vragen welke middelen de staatssecretaris nog tot haar beschikking heeft om de druk op te voeren in Brussel.

Zoals wij in ons antwoord op de vorige vraag hebben aangegeven, is Nederland nu in de eerste plaats aan zet om door onderzoek een onderbouwing te geven voor de erkenning van mineralenconcentraten als kunstmestvervangers.

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven hoe het staat met de gesprekken met de provinciale- en lokale overheden inzake de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties.

De Staatsssecretaris van I&M is in overleg met vertegenwoordigers van provincies en gemeenten. Binnenkort wordt dit onderwerp op bestuurlijk niveau met IPO en VNG besproken.

In het algemeen overleg over mestwetgeving op 6 maart 2013 heeft de Staatssecretaris van I&M in dit verband gezegd te bekijken of er middels een convenant versnelling te realiseren zou zijn. Uw Kamer zal per brief geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit traject.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe en op welke wijze de staatssecretaris de negatieve effecten van natuurgebieden op het oppervlaktewater gaat aanpakken.

Natuurgebieden hebben in het algemeen geen negatieve effecten op het oppervlaktewater. Uit het rapport «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland, periode 1992–2010» dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden3, blijkt dat de oppervlaktewaterkwaliteit in natuurgebieden gemiddeld juist beter is dan daarbuiten.

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris vindt dat 170 kilogram stikstof per ha toelaatbaar is terwijl in het verleden 250 kilogram stikstof per ha als ondergrens werd gekozen.

De norm uit de Nitraatrichtlijn waarvan wij derogatie willen, is de in bijlage III van de Nitraatrichtlijn vastgelegde (maximale) gebruiksnorm van 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar. Wij zetten ons in voor een derogatie van deze in bijlage III genoemde gebruiksnorm en dus voor een hogere gebruiksnorm dan 170 kg stikstof uit dierlijke mest. Daarbij streven wij naar voortzetting van de huidige derogatie van 250 kg stikstof uit dierlijke mest voor graasdiermest op bedrijven met minstens 70% grasland.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat er nu geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen hokdieren en graasdieren. Zij vragen of de staatssecretaris kan aangeven of het voordeel daarvan nu ook wegvalt. De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de staatssecretaris, in deze fase van de onderhandelingen, al enig zicht kan geven op inzet of uitkomst van nieuwe derogatie. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het mogelijk is dat naast de huidige derogatie ook ruimte zou komen voor zogenaamde «gewaspakketten» en «be- en verwerkte mestpakketten».

De huidige derogatie loopt tot einde van dit jaar en is alleen van toepassing op graasdiermest. Zoals hiervoor aangegeven streven wij ernaar om die derogatie voor graasdiermest ook na 2013 voort te zetten. Zoals wij gemeld hebben in onze brief van 8 mei jongstleden4, zullen wij u later berichten over de voortgang van het onderhandelingsproces over het vijfde actieprogramma.

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de brief wordt gesproken over «maatwerk» en «specifieke bedrijfssituaties» bij ondernemers. Zij vragen of de staatssecretaris het beleid dat hieruit is afgeleid nader kan duiden.

Met «maatwerk» doelen wij op het aanpakken van emissies van nutriënten specifiek daar waar nodig: in die gebieden en sectoren waar milieukwaliteitsdoelen nog niet gehaald worden, én op een wijze die recht doet aan de productiewijze van die sectoren.

Wij geven in onze inzet voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn op verschillende manieren vorm aan maatwerk: bijvoorbeeld door maatregelen die zich specifiek richten op het zuidelijke zand- en lössgebied, maar ook door een pilotproef met de Kringloopwijzer, die voorziet in fosfaatnormen die afgestemd zijn op de specifieke bedrijfssituaties van de deelnemende melkveehouders.

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven waar het vaststellen van de 50 mg (als indicator om «kwetsbare gebieden» aan te wijzen) op is gebaseerd.

De waarde van 50 mg nitraat per liter is één van de indicatoren voor het aanwijzen van kwetsbare gebieden en is vastgelegd in de Nitraatrichtlijn (artikel 3 en bijlage 1) en is gebaseerd op de drinkwaterrichtlijnen van de World Health Organization (WHO). Ook de eutrofiëring van oppervlaktewater is voor die aanwijzing een criterium. Voor nadere details verwijzen wij u naar bijlage I van de Nitraatrichtlijn.

De leden van de VVD-fractie vragen of deze 50 mg een milieukundige norm of een gezondheidskundige norm is, en welke wetenschappelijke benadering hierachter ligt.

Dit is zowel een milieu als een gezondheidskundige norm. Een overmaat aan nutriënten in oppervlaktewater kan ecosystemen schaden. De WHO baseert de (gezondheidkundige) norm in de drinkwaterrichtlijnen op het voorkomen van zuurstoftekorten bij babies die flesvoeding krijgen.

De leden van de VVD-fractie willen van de staatssecretaris weten of de eerder genoemde streefwaarde van 50 mg/l wel een haalbare norm is en of deze nog actueel is.

Deze waarde is actueel, zoals blijkt uit het feit dat genoemde WHO-richtlijn in 2010 nog gereviseerd en herbevestigd is. De norm is ook haalbaar, gezien het feit dat deze in het grootste deel van Nederland gehaald wordt.

De leden van de VVD-fractie vragen of er voor dit gebied niet gewerkt moet worden met een realistische norm van bijvoorbeeld 60 mg/l, zodat bedrijvigheid in het gebied mogelijk blijft.

Gezien de negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en het belang voor de drinkwaterwinning, zijn wij daar geen voorstander van. De norm van 50 mg nitraat per liter is verankerd in diverse Europese richtlijnen.

Ook vragen deze leden van de VVD-fractie of de staatssecretaris bij haar besluit rekening heeft gehouden met de doorwerking van de maatregelen die al zijn genomen om de grondwaterkwaliteit te verbeteren.

Ja. Modelberekeningen laten echter zien dat het huidige beleid weliswaar nog enige verbetering van grondwaterkwaliteit op zal leveren, maar niet zodanig dat ook in het zuidelijke zand- en lössgebied de waarde van 50 mg/l gehaald zal worden. Het maatregelenpakket dat wij in onze inzet gepresenteerd heb, zal er wel toe moeten leiden dat die streefwaarde op termijn ook daar gehaald wordt.

De leden van de VVD-fractie zijn zich er van bewust dat er altijd een spanningsveld zal blijven bestaan tussen de vastgestelde normen en de haalbare normen. Deze leden zijn echter wel van mening dat het geen doel op zich moet zijn om doelen te halen en dat altijd moet worden afgewogen of vastgestelde doelen en normen haalbaar en nog actueel zijn. Zij vragen of de staatssecretaris kan aangeven hoe zij met het geschetste dilemma is omgegaan in deze kwestie.

Dit dilemma doet zich in deze kwestie niet voor, omdat de norm in kwestie actueel en haalbaar is.

Tot slot willen de leden van de VVD-fractie graag een reactie vragen van de staatssecretaris op de wijze waarop toediening van mest wordt vormgegeven.

Aan de voorschriften voor het aanwenden van mest ligt de noodzaak ten grondslag de emissie van ammoniak uit dierlijke mest te beperken ten gunste van het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden. Toepassing van emissiearme methoden bij de aanwending van mest draagt daar substantieel aan bij. Dat was de conclusie van een evaluatie die in 2009 is uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (rapport Emissiearm bemesten geëvalueerd) en recent herbevestigd in een internationale review die ik heb laten uitvoeren op de wetenschappelijke onderbouwing van de voorschriften voor aanwending, nadat discussie was ontstaan over de effectiviteit daarvan. Over de resultaten van die review is uw Kamer inmiddels geïnformeerd met mijn brief van 31 mei jongstleden5. Overigens is emmissiearme aanwending ook van belang voor de realisatie van het ammoniakplafond in de NEC-richtlijn.

Om tot voldoende ontwikkelingsruimte te komen in de PAS is met de landbouwsector een daling van 10 kton ammoniakemissie in 2030 afgesproken. Zoals op 16 april 20136 aan u gemeld is, heeft LTO laten weten deze inspanning tijdig te realiseren met voer- en managementmaatregelen, stalmaatregelen en met aanscherping van aanwendingsvoorschriften. Dit pakket van generieke maatregelen wordt momenteel verder geconcretiseerd. Om het draagvlak voor de uitvoering van de maatregelen te vergroten, is hierbij de inzet dat een groter deel van de daling wordt gerealiseerd met behulp van voer- en managementmaatregelen in de melkveehouderij en een kleiner deel vanuit mestaanwending. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de aanwendvoorschriften in 2014.

De leden van de VVD-fractie hebben foto’s gezien die een beschadiging van de graszode tonen als gevolg van het injecteren van mest. Bij het gebruik van een sleepvoet is deze beschadiging afwezig. Het is onvoldoende duidelijk wat de effecten zijn van verschillende toepassingsmogelijkheden. De leden vragen of de staatssecretaris bereid is om te pleiten voor meer ruimte in toedieningsmogelijkheden.

Zoals aangegeven is in de brief van 11 oktober 20127 zijn methoden bekend waarmee de emissie van ammoniak ook bij bovengrondse aanwending van drijfmest belangrijk kan worden beperkt. Genoemd zijn de methoden waarbij een waterspray wordt toegepast en die waarbij de mest vóór aanwending wordt aangezuurd.

In de brief8 van 31 mei jongstleden heb ik aangegeven proeven van het bedrijfsleven te zullen ondersteunen die tot doel hebben die methoden mede met het oog op de handhaafbaarheid verder te ontwikkelen.

Vragen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat de veestapel aanzienlijk zal groeien als de quota verdwijnen. Wanneer valt het besluit om al dan niet dierrechten te behouden en of uit te breiden?

Tijdens het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Economische Zaken op 6 maart van dit jaar hebben wij uw Kamer toegezegd hierover uiterlijk 1 januari 2014 te besluiten9.

De kringloopwijzer voor de melkveehouderij wordt opgeschaald. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe en op welke wijze dit gaat gebeuren en of de sector ook hierbij betrokken is.

Het gaat hier om een pilot met bedrijfsspecifieke fosfaatnormen op basis van een van de kentallen uit de Kringloopwijzer. Er worden in samenspraak met Wageningen Universiteit en Researchcentrum (als ontwikkelaar van de Kringloopwijzer) en de sector criteria uitgewerkt voor deelname aan de pilot en voor evaluatie achteraf.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of naast fosfaat ook de andere onderdelen van de kringloopwijzer tussen 2014–2017 aan implementatie in beleid toekomen.

Wij zijn voornemens om op kleine schaal te experimenteren met stikstofevenwichtsbemesting op basis van de Kringloopwijzer om te bekijken wat er op langere termijn mogelijk is. Bovendien wordt momenteel onderzocht hoe de uitstoot van ammoniak verminderd kan worden met behulp van de Kringloopwijzer. Deze experimenten zijn ook nodig om de betrouwbaarheid en controleerbaarheid van de Kringloopwijzer op deze punten te verbeteren.

De sector is zelf daarnaast bezig met vermindering van uitstoot van broeikasgassen op basis van de Kringloopwijzer. De Kringloopwijzer is bij uitstek een instrument waarmee de sector ook zelf aan de slag kan om zowel bedrijfsrendement als milieuprestaties mee te verbeteren. Daar is niet altijd beleid voor nodig.

Vanuit agrarische ondernemers bereiken deze leden de berichten dat de bodemvruchtbaarheid aan het afnemen is. De hoogproductieve Nederlandse landbouwgronden verschralen. Volgens de boeren komt dit, kort gezegd, doordat ze te weinig meststoffen mogen toevoegen, volgens de milieubeweging komt dit doordat er teveel van het land gevraagd wordt. De leden van de PvdA-fractie vragen waar de staatssecretaris staat in dit debat.

De Nederlandse landbouw is in de afgelopen decennia in staat gebleken een hoge productiviteit te koppelen aan alsmaar betere milieuprestaties. Dat is een grote verdienste. Het behouden of zelfs vergroten van de productiviteit bij gelijkblijvende of zelfs dalende input vraagt ondermeer om innovaties op het gebied van teelttechnieken, bemesting, gewasbeschermingsmiddelen en veredeling van gewassen. Het vraagt, naast gebruikmaking van technische mogelijkheden, ook adequaat management van de ondernemer. Een management dat niet uitsluitend gericht is op winstoptimalisatie op de korte termijn, maar ook op het in stand houden van de productiviteit en gezondheid van misschien wel het belangrijkste productiemiddel: de bodem. Een beperkt bouwplan, weinig tot geen dierlijke mest, compost of andere organische meststoffen en geen of beperkt gebruik van vanggewassen is wellicht op de korte termijn een economisch optimale strategie, maar kan voor de toekomst problemen opleveren met de bodemvruchtbaarheid. Informatie over factoren die de bodemvruchtbaarheid beïnvloeden is uw Kamer eind 2012 toegezonden10.

De inzet is om opnieuw derogatie voor de periode 2014–2017 te krijgen. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe groot de kans wordt ingeschat dat Nederland deze inderdaad zal krijgen.

Wij willen daar nu niet op vooruitlopen. Wel is het zo dat juist bedrijven die gebruik maken van de derogatie het in termen van (grond-)waterkwaliteit goed doen, zoals blijkt uit monitoringsgegevens die zijn beschreven in het reeds eerder genoemde rapport «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland, periode 1992–2010» en de derogatierapportages, zoals deze jaarlijks aan uw Kamer worden toegezonden.

De leden van de PvdA-fractie vragen ook welke andere landen ook derogatie hebben aangevraagd of voornemens zijn dat te doen.

Uit informatie van de Europese Commissie blijkt dat er eind 2012 derogaties in het kader van de Nitraatrichtlijn van kracht waren voor Denemarken, Nederland, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Ierland, België voor de regio Vlaanderen, en Italië voor de regio’s Lombardije, Piemonte, Veneto en Emilia-Romagna. Ierland heeft evenals Nederland in het Nitraatcomité aangegeven een nieuwe derogatie te willen vragen vanaf het moment dat de huidige derogatie van dat land afloopt (eind 2013).

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom er in de inzet geen aandacht besteed wordt aan de winningen voor drinkwater.

Drinkwater wordt uit zowel oppervlakte- als grondwater gewonnen. Het beschermen van de kwaliteit van drinkwaterbronnen valt daardoor goeddeels samen met, of is een afgeleide van, de doelen in de Nitraatrichtlijn. In beide gevallen gaat het om het voorkomen en tegengaan van hoge nitraatconcentraties in het grondwater, waarbij 50 mg/l de streefwaarde is, en de bovengrens voor drinkwaterkwaliteit. De maatregelen van het mestbeleid zijn gericht op het overal in Nederland realiseren van grondwaterconcentraties die onder die streefwaarde liggen en dienen daarmee ook de bescherming van drinkwaterwinningen.

Overigens voert het RIVM op dit moment onderzoek uit naar de oorzaken van tekortschietende waterkwaliteit in enkele tientallen waterputten in het zandgebied. Mochten deze mestgerelateerd blijken te zijn, dan zullen wij ons beraden op aanvullende maatregelen ter bescherming van de betreffende winningen.

Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie hoe de betere afstemming tussen de Nitraatrichtlijn en de doelen van de Kaderrichtlijn Water bereikt zal gaan worden, niet alleen voor het grond- en oppervlaktewater maar ook voor wat betreft drinkwaterbronnen.

De maatregelen van het mestbeleid dienen zowel de grond- als de oppervlaktewaterkwaliteit en daarmee ook de bescherming van drinkwaterbronnen. Dat neemt niet weg dat lokale normen en lokale problematiek aanvullende maatregelen kunnen vergen. Voor de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit is het mestbeleid zoals neergelegd in het actieprogramma Nitraatrichtlijn van belang en zijn daarnaast de waterbeheerders aan zet. Het mestbeleid voorziet in generieke maatregelen; de waterbeheerders zorgen voor lokaal maatwerk.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke maatregelen worden genomen om de mineralenefficiëntie in de Nederlandse landbouw te verhogen. Is er bijvoorbeeld een stappenplan voorzien?

Het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften heeft tot doel de mineralen-efficiency in de landbouw op een positieve manier te stimuleren door te sturen op bemesting naar de behoefte van het specifieke gewas. Wij willen deze efficiëntie verder stimuleren door onder meer de wettelijke werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest te verhogen voor het zuidelijke zand- en lössgebied. Hiermee stimuleren wij het gebruik van producten met een daadwerkelijk hogere werking en bemesting op die momenten dat de gewasopname optimaal is. Ook zal het wetsvoorstel invoering verplichte mestverwerking naar verwachting leiden tot meer producten op maat en daarmee tot een hogere mineralenefficiëntie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven waarom de proef in de akkerbouwsector in het kleigebied alleen in akkerbouw en niet in de bollen- of boomteelt plaats zal vinden en waarom deze proef beperkt is tot het kleigebied en niet in andere delen van Nederland, bijvoorbeeld het Noordelijk Zand of Duinzandgebied. Hoeveel bedrijven zullen met deze proef mee mogen doen?

De proef in de akkerbouw is bedoeld om te kijken of deze nieuwe systematiek akkerbouwers aanspreekt en tegelijkertijd milieuresultaten kan boeken. Bij een dergelijke proef past een beperkte opzet, omdat er wordt afgeweken van de gebruikelijke systematiek van stikstofgebruiksnormen. Wat betreft grondsoort lijkt klei geschikt, aangezien het uitspoelingsrisico op deze grondsoort beperkt is. Bij bewezen succes kan opschaling van de proef bij de vormgeving van het volgende actieprogramma worden betrokken.

Wat aantal deelnemers betreft kan gedacht worden aan enkele tientallen, zodat de monitoring van de milieuprestatie en onderbouwing van de uitkomsten wetenschappelijk verantwoord kan plaatsvinden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven welke maatregelen genomen worden om te komen tot een vermindering van de fosfaatverzadigingstoestand van de bodem.

Met de start van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn in 2010 zijn de fosfaatgebruiksnormen gedifferentieerd naar bodemgebruik (bouwland, grasland) en fosfaattoestand van de bodem. De fosfaatgebruiksnormen zijn in de loop van het vierde actieprogramma stapsgewijs aangescherpt, met name voor landbouwgronden met een hoge fosfaattoestand. Fosfaatverzadigde gronden hebben over het algemeen een hoge fosfaattoestand en vormen daarmee een verhoogd risico op uitspoeling van fosfaat naar het oppervlaktewater. De normen voor landbouwgronden met een hoge fosfaattoestand liggen in 2013 op een niveau waarmee op termijn een daling in de fosfaattoestand wordt gerealiseerd. Doel is deze gronden terug te brengen naar een neutrale fosfaattoestand waarmee de fosfaatvoorziening voor het gewas is gewaarborgd en onnodige belasting van het oppervlaktewater wordt vermeden.

In eerder genoemde brief over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn hebben wij aangegeven dat onze inzet blijvend is gericht op het verder verminderen van de belasting van het oppervlaktewater. Gezien het regionale karakter van zowel de problematiek van fosfaatverzadigde gronden als van de te hoge gehalten nutriënten in het oppervlaktewater past, in aanvulling op het generieke mestbeleid, een regionale aanpak het best om resultaten te boeken. Met het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer beogen LTO-Nederland en de Unie van Waterschappen met regionale maatregelen de belasting van het oppervlaktewater terug te dringen en negatieve effecten van een teveel aan fosfaat in het oppervlaktewater tegen te gaan. In onze brief11 over het vijfde actieprogramma hebben wij aangegeven dat onze inzet is dat, mocht in de loop van 2015 blijken dat deze aanpak onvoldoende effect sorteert, de fosfaatgebruiksnormen alsnog generiek verlaagd zullen worden tot het niveau zoals indicatief in het vierde actieprogramma is opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de effecten van deze maatregelen te merken zijn.

De in het verleden opgebouwde fosfaatvoorraad zal de komende jaren nog doorwerken in de waterkwaliteit.

De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen om de kwetsbare natuur op de schrale zandgronden en de invloed van de overschrijdingen in dit gebied. Zij vragen hoe de staatssecretaris van plan is de normoverschrijdingen in de drinkwaterwinningen in bijvoorbeeld het oostelijk zandgebied aan te pakken.

De grondwaterkwaliteit in Nederland is, mede als gevolg van het gevoerde mestbeleid, in de afgelopen decennia sterk verbeterd. De gemiddelde nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater in het klei- en veengebied liggen al jaren ruim onder de 50 mg/l. De gemiddelde nitraatconcentraties in het noordelijke en centrale zandgebied liggen rond de 50 mg/l, terwijl de gemiddelde concentraties in het zuidelijk zand- en lössgebied daar nog boven liggen. Grondwater ten behoeve van drinkwater wordt in deze gebieden waar mogelijk gewonnen op een diepte van meer dan 30 meter. Op die diepte is het beeld anders: juist in het centrale zandgebied worden de hoogste nitraatconcentraties aangetroffen. Of de hoge nitraatconcentraties in drinkwaterintrekgebieden het gevolg zijn van huidige bemesting of van oude voorraden in de bodem, wordt onderzocht door het RIVM.

Vragen van de CDA-fractie

Recent heeft de Kamer een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiger van Wageningen UR, «Boerenverstand» en het Louis Bolk Instituut over het mestbeleid in relatie tot bodemvruchtbaarheid. Uit dit gesprek hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat vanuit een integraal perspectief bekeken, het mestdossier de spil kan vormen van een oplossing die zowel duurzaam als verantwoordelijk mag heten. Er werd gepleit voor een systeem van «certificaten» waarmee doelen worden voorgeschreven en waarbij de boer zelf keuzes kan maken in de middelen. Bijvoorbeeld of ze bovengronds met de «Duo Spray» methode mest uitrijden of injecteren, als ze maar verbeterde milieuprestaties kunnen laten zien. Daarbij viel de term «proef(stal)status» om de eigentijdse en betaalbare manieren van doelstelling, uitvoering, borging en controle vorm te geven.

Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie de mening van de staatssecretaris op de gevraagde experimenteerruimte.

De Nitraatrichtlijn gaat uit van middelvoorschriften en daarom is dat ook de manier waarop het Nederlandse mestbeleid is vormgegeven. Experimenten met doelvoorschriften zijn mogelijk, onder de voorwaarde dat het betreffende milieudoel goed gemonitord wordt en de methode onderbouwd en geborgd is. Het is aan initiatiefnemers om die monitoring, onderbouwing en borging adequaat vorm te geven. In dit verband wijzen wij op ons voornemen om een praktijkproef uit te voeren met bedrijfsspecifieke evenwichtsbemesting op basis van de zogenaamde Kringloopwijzer.

Gesteld wordt dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) om een ex-ante-evaluatie gevraagd zal worden. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris om aan te geven wat het tijdspad daarbij is.

Zoals wij uw Kamer in onze brief van 18 januari12 hebben gemeld, hebben wij het bedrijfsleven uitgenodigd om binnen enkele maanden te komen met concrete plannen voor de realisatie van voldoende mestverwerkingscapaciteit en aanvullende maatregelen, gericht op de realisatie van de doelen van het mestbeleid en alle overige aan de veehouderij gerelateerde milieudoelen.

Het bedrijfsleven werkt gezamenlijk aan een plan. De sector heeft toegezegd dat het plan uiterlijk op 1 juli 2013 wordt opgeleverd. De onderzoekers van PBL en WUR zullen vervolgens dit plan bezien en onderzoeken op de drie oplossingsrichtingen die in de brief van 18 januari jongstleden benoemd zijn.

Met PBL is afgesproken om de ex-antebeleidsevaluatie in beginsel eind oktober gereed te hebben.

Met de Europese Commissie wordt overlegd over het actieprogramma. De leden van de CDA-fractie vragen wat de rol van de Tweede Kamer is in het onderhandelingsproces met de Europese Unie. Hoe wordt de Kamer daarbij betrokken?

Wij hebben uw Kamer bericht over onze inzet in het onderhandelingsproces13; wij zijn voornemens uw Kamer verder te informeren over het verloop en de uitkomst daarvan vóór het actieprogramma definitief vastgesteld wordt.

De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris om de processtappen (en tijdspad) in de onderhandelingen en de rol van de Europese Commissie en het Nitraatcomité aan te geven.

De inzet zoals wij die geformuleerd hebben in onze brief van 8 mei jongstleden is inmiddels gepresenteerd aan de Europese Commissie en de lidstaten. De lidstaten hebben de gelegenheid hier schriftelijke vragen over te stellen. In september volgt, bij overeenstemming met de Europese Commissie, de Nederlandse presentatie van het definitieve actieprogramma en het derogatieverzoek. Op basis daarvan kan de Europese Commissie het derogatieverzoek agenderen voor een stemming daarover in december dit jaar.

De leden van de CDA-fractie vragen welke acties de staatssecretaris onderneemt om de definities voor dierlijke mest en kunstmest uit de Nitraatrichtlijn aan te passen.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

Verder wordt gesproken over de aanpak, zoals het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer te ondersteunen en het kunnen faciliteren in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Kan de staatssecretaris deze opmerking uitwerken en voorzien van financiële en inhoudelijke kaders?

Wij zien het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer als een instrument om tot verbetering van oppervlaktewaterkwaliteit te komen. Zoals wij uw Kamer reeds hebben gemeld14, zullen wij het rendement van dit spoor in 2015 op basis van nog nader te bepalen criteria evalueren. Mocht blijken dat dit dan onvoldoende perspectief biedt op het daadwerkelijk verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit voor wat betreft fosfaat, dan zullen wij de gebruiksnormen voor fosfaat per 2016 verlagen conform de indicatieve normen uit het vierde actieprogrammma.

Het inhoudelijke kader wordt dus gevormd door de effectiviteit van dit spoor met het oog op verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit in termen van nutriëntenconcentraties: daar zullen wij het Deltaplan Agrarisch Waterplan op beoordelen. De financiële kaders voor ondersteuning van maatregelen ter verbetering van oppervlaktewaterkwaliteit zullen uitgewerkt worden in het 3<sup>e</sup> Platteland Ontwikkelings Programma (POP-3).

Onder het kopje balans tussen milieu en bedrijfsvoering geeft de staatssecretaris aan dat voor enkele gewassen de stikstofgebruiksnorm wordt opgetrokken. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij welke gewassen (behalve gras op klei) dat zijn. Zij vragen of dat ook gras op andere grondsoorten is, of het ook plantaardige teelten betreft en tot welke niveaus de normen omhoog kunnen.

In 2005 is wettelijk vastgesteld hoeveel stikstof bij de teelt van onderscheiden gewassen mag worden gebruikt. De betreffende normen zijn voor wat betreft teelten op klei en veen in overstemming met de landbouwkundige bemestingsadviezen die het bedrijfsleven hanteert. Voor teelten op zand en löss zijn deze onder het niveau van het bemestingsadvies vastgesteld als onderdeel van het geheel aan maatregelen dat moet zorgdragen voor een betere grondwaterkwaliteit in de betreffende gebieden. De norm voor de teelt van gras op klei is bij inwerkingtreding van het gebruiksnormenstelsel eveneens onder het bemestingsadvies vastgesteld.

Een hogere stikstofgebruiksnorm voor een gewas kan worden overwogen indien die op basis van veldproeven of expert judgement kan worden onderbouwd. Voor die onderbouwing is in overleg met het bedrijfsleven een protocol ontwikkeld.

Afsluitend stellen de leden van de CDA-fractie de vraag hoe in het grote geheel de wat kleinere maar niet minder onbelangrijke onderwerpen een plek krijgen bij de inzet voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het betreft dan onder andere vanggewassen na mais in combinatie met bepaalde volgteelten, scheuren van grasland in het najaar in verband met volgteelten en/of graslandvernieuwing.

De regels voor meststoffen hebben tot doel ondernemers te bewegen tot management waarbij toegediende meststoffen optimaal ten gunste komen van de groei van gewassen. Management dat niet hiermee in overeenstemming is, leidt tot onnodige verliezen van nutriënten naar het milieu en gaat ten koste van de kwaliteit die grond- en oppervlaktewater moet hebben om geschikt te zijn voor de bereiding van drinkwater en de instandhouding en ontwikkeling van ecosystemen. Het doet bovendien een onnodig beroep op schaarse grondstoffen.

Vragen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat op korte termijn duidelijk moet zijn welke mestverwerkingscapaciteit gerealiseerd kan worden. Zij vragen of de staatssecretaris deze termijn kan specificeren en een update van de stand van zaken kan geven.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

Ligt de sector volgens de staatssecretaris op schema met het realiseren van de mestverwerkingscapaciteit?

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

Momenteel wordt door PBL en LEI onderzocht wat de consequenties van het nieuwe stelsel zijn voor de realisatie van de milieudoelen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer deze evaluatie gereed is.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de uitkomsten van dit onderzoek bepalend zijn in de onderhandelingen met de Europese Commissie over het actieprogramma.

Het onderzoek is van belang, aangezien de regulering van de Nederlandse mestmarkt door middel van verplichte mestverwerking een essentieel onderdeel van het mestbeleid is. De Nitraatrichtlijn vraagt lidstaten immers om naast de reguliere gebruiksnormen en -voorschriften aanvullende maatregelen te treffen indien dat nodig is om de doelen te halen.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten hoe de planning van de onderhandelingen over het actieprogramma eruit ziet. Zij vragen of de staatssecretaris kan aangeven wanneer het definitieve actieprogramma voor de periode 2014–2017 moet worden ingediend.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe lang Nederland vervolgens de tijd heeft om voorstellen in te dienen voor een nieuwe derogatie.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de staatssecretaris in haar inzet om opnieuw een derogatie te verkrijgen van de gebruiksnormen. Zij vragen of de staatssecretaris verwacht dat de Commissie de gebruiksnorm van 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar in stand zal houden of zal aanscherpen.

De norm van 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar is in de Nitraatrichtlijn vastgelegd. Een aanscherping daarvan door de Europese Commissie zou een wijziging van de richtlijn vergen. Wij ontvangen geen signalen, niet vanuit de Europese Commissie en niet vanuit andere lidstaten, dat er voornemens zijn deze norm ter discussie te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris hoe realistisch zij een derogatie van 80 kilogram stikstof voor de komende periode acht.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Tijdens het algemeen overleg Mestwetgeving van 6 maart jongsteden is toegezegd dat Nederland ook een derogatie zal aanvragen voor het gebruik van mineralenconcentraten uit dierlijke mest als kunstmestvervanger. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij mogen aannemen dat dit nog steeds de intentie van de staatssecretaris is.

Zoals wij u in onze brief van 8 mei jongstleden15 hebben laten weten, zullen wij u later berichten over de voortgang van het onderhandelingsproces over het vijfde actieprogramma en onze precieze inzet voor een nieuwe derogatie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de gevolgen zullen zijn voor het mestbeleid en de maatregelen die Nederland moet nemen in het kader van het actieprogramma, in het geval Nederland geen derogaties verkrijgt.

Daar wil ik niet op vooruit lopen. De derogatie is van groot belang voor de Nederlandse veehouderij: voor met name de melkveehouderij omdat hiermee (voor een groot deel) voorkomen wordt dat melkveehouders onnodig mest moeten afvoeren die ze vervolgens deels moeten vervangen door aankoop van kunstmest om de gewasopbrengsten op hun bedrijven op peil te houden; voor de overige veehouderijsectoren omdat hiermee onnodige druk op de markt voor dierlijke mest, en daarmee onnodige hoge kosten voor mestafzet, voorkomen wordt. Het milieu heeft baat bij deze derogatie omdat aanwezige dierlijke mest goed gebruikt wordt als bron van nutriënten en organische stof, ter bevordering van de bodemvruchtbaarheid. De inzet van de derogatie heeft geen nadelige gevolgen voor het milieu en zorgt daarnaast voor een vermindering van de inzet van kunstmest en daarmee een besparing op het verbruik van schaarse grondstoffen (delfstoffen en energie), nodig voor de productie daarvan.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er nog een forse opgave ligt om de waterkwaliteit te verbeteren, met name de grondwaterkwaliteit in het zuidelijk zand- en lössgebied. Zij missen hier een concrete ambitie en vragen de staatssecretaris om duidelijk aan te geven op welke termijn zij de gemiddelde nitraatconcentratie naar 50 mg/l wil terugbrengen.

Wanneer overal in Nederland een gemiddelde nitraatconcentratie van 50 mg/l gerealiseerd kan worden, hangt, behalve van historische belasting, af van de lokale geohydrologische omstandigheden en van het weer. In het vierde actieprogramma is de ambitie uitgesproken om uiterlijk in 2015 beleid geïmplementeerd te hebben dat op termijn overal in Nederland gemiddeld tot het bereiken van grondwaternitraatconcentraties van 50 mg/l of lager moet leiden. Die ambitie is ook de onze.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de maatregelen om de nitraatconcentratie in het grondwaterkwaliteit in het zuidelijk zand- en lössgebied te verlagen, te weinig concreet zijn. Zij vragen de staatssecretaris om met een helder maatregelenpakket te komen, te meer daar zij reeds over twee jaar (in 2015) het effect van dit spoor wil evalueren, terwijl de criteria voor deze evaluatie nog niet bekend zijn.

Voor de verbetering van de grondwaterkwaliteit in het zuidelijke zand- en lössgebied willen wij een pakket verplichtende maatregelen invoeren, dat onder meer zou kunnen bestaan uit verhoging van de wettelijke werkingscoëfficiënt voor drijfmest en verplichte gewasrestenafvoer. Hiermee geven wij invulling aan de Nederlandse ambitie zoals die in het vierde actieprogramma is uitgesproken.

Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is gericht op verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit. Zoals wij hebben aangegeven in onze brief van 8 mei jongstleden16, zullen wij het rendement van dit spoor in 2015 evalueren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben sterke twijfels bij een evaluatie na slechts één jaar, aangezien het verbeteren van de waterkwaliteit voor een groot deel met maatregelen uit de tweede pijler van het GLB moet gebeuren. De ervaring leert dat de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma in het eerste jaar (in dit geval 2014) pas laat op stoom komt. Zij vragen of het kabinet bereid is om de evaluatie een jaar later uit te voeren.

Nee. Voor maatregelen in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is een langere implementatietermijn nodig, maar een jaar is voldoende om deze plannen te ontwikkelen en inzicht te kunnen geven in het resultaat dat uiteindelijk verwacht mag worden van die plannen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of bij het nemen van maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit ook rekening gehouden wordt met de normen uit de Drinkwaterwet. Zij vragen of in dit verband ook specifieke maatregelen worden genomen.

Maatregelen ter verbetering van grondwaterkwaliteit in het kader van het mestbeleid komen ook ten goede aan het drinkwaterbeleid. Daarnaast laten wij onderzoeken of er aanleiding is om specifiek ter bescherming van drinkwaterbronnen aanvullende maatregelen te treffen. Wij verwijzen in dit verband ook naar onze beantwoording van een soortgelijke vraag van de PvdA.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris meer informatie te geven over de twee praktijkproeven die de sector gaat uitvoeren. In welke periode worden deze proeven uitgevoerd, hoeveel boeren zullen aan deze proeven meedoen en wanneer worden de proeven geëvalueerd?

Het is de bedoeling de proef in de akkerbouw plaatsvindt gedurende de gehele looptijd van het vijfde actieprogramma. Een evaluatie in 2016 is voorzien, zodat de uitkomst kan worden betrokken bij de vormgeving van het volgende actieprogramma. Voor het aantal deelnemers aan de pilot akkerbouw verwijzen wij naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de PvdA. Ook voor wat betreft de proef met de Kringloopwijzer verwijzen wij naar ons antwoord op een soortgelijke vraag van de PvdA.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke maatregelen de staatssecretaris nog meer wil nemen, naast de proef met de Kringloopwijzer, om kringloopbemesting mogelijk te maken. Gaat zij zich ook inzetten om regelgeving die kringloopbemesting belemmert, weg te nemen?

Ons zijn in het kader van de meststoffenwetgeving geen regels bekend die ondernemers zouden belemmeren kringlopen gesloten te houden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de resultaten van het lopende onderzoek (review) naar de ammoniakemissiefactoren betrokken zullen worden bij de inzet van Nederland voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Ik verwijs in dit verband naar mijn recente brief17 over deze review.

Vragen van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat het mestbeleid naast aan de Nitraatrichtlijn ook gekoppeld is aan de Kaderrichtlijn Water. Zij hebben begrepen dat Nederland zichzelf ambitieuzere doelen heeft opgelegd dan volgens de Kaderrichtlijn minimaal nodig zou zijn. Zij hebben begrepen dat Brussel onderscheid maakt tussen natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige wateren, dat voor de natuurlijke wateren de strengste normen gelden en dat voor sterk veranderde en kunstmatige wateren lichtere normen gehanteerd mogen worden. In Nederland vallen de meeste wateren in de categorieën «sterk veranderd» en «kunstmatig». De leden hebben begrepen dat Nederland desondanks wel voor al haar wateren uitgaat van de strengste norm oftewel dat zij streefwaarden hanteert die gericht zijn op de ongerepte situatie. Zijn deze veronderstellingen juist?

Nee. Nederland implementeert de doelen conform de Kaderrichtlijn Water. De doelen voor nutriënten in Nederlandse oppervlaktewateren liggen veelal hoger (dus minder streng) dan in ons omringende landen. De biologische parameters die het meest afhankelijk zijn van nutriënten en waarvan de ambitie Europees geharmoniseerd is, worden in Nederland in veel gevallen niet gehaald.

Als onderdeel van de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015 evalueren waterbeheerders op dit moment de keuzes die ten grondslag liggen aan de doelen voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen. Indien er nieuwe inzichten zijn, binnen de randvoorwaarden van de richtlijn, kunnen en zullen de doelen voor het oppervlaktewater wellicht worden aangepast. Bijvoorbeeld: indien eerder onvoldoende rekening is gehouden met nutriënten die via natuurlijke kwel naar het oppervlaktewater worden aangevoerd, dan kan dat leiden tot versoepeling van de doelen. Ingeschat wordt dat dit op beperkte schaal aan de orde is. De Minister van I&M zal uw Kamer daar te zijner tijd nader over informeren.

Of de doelen in alle situaties haalbaar zijn is nu nog niet te zeggen. Realisatie van deze doelen vergt de uitvoering van maatregelen waarbij haalbaarheid en betaalbaarheid een rol spelen. Welke maatregelen nu en in de toekomst haalbaar en betaalbaar uitgevoerd kunnen worden is onder meer afhankelijk van het beschikbaar komen van nieuwe kosteneffectieve maatregelen, nieuwe inzichten en de economische ontwikkeling. Zoals verwoord in het kabinetsstandpunt over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water is de inzet erop gericht op met opeenvolgende beheerplannen en daarin opgenomen maatregelenprogramma's realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water stapsgewijs dichterbij te brengen. Bij de vaststelling van de laatste stroomgebiedbeheerplannen voor de periode 2022–2027 zal worden bezien welke maatregelen in de laatste planperiode uitgevoerd kunnen worden en of de doelen van de Kaderrichtlijn Water, die uiterlijk in 2027 gerealiseerd moeten worden, moeten worden bijgesteld op de niveaus die met de dan beschikbare maatregelen haalbaar blijken te zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af in hoeverre dit ruimte biedt om, indien nodig en gewenst gelet op haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen, het mestbeleid te versoepelen en of de staatssecretaris bereid is, richting de Europese Commissie deze ruimte te claimen.

Nederland heeft de ruimte in de Kaderrichtlijn Water maximaal benut door gebruik te maken van de mogelijkheid om pas in 2027 te voldoen aan de doelstellingen van de Kaderrichtljin Water. Verder is er geen ruimte voor versoepeling. De Kaderrichtlijn Water kent namelijk een stand-stillbeginsel. Dat betekent dat in geen geval geen verslechtering van waterkwaliteit mag plaatsvinden, los van de waterkwaliteitsdoelen die gehanteerd worden. Daar komt bij dat die doelen nog niet gehaald worden. Dat betekent dat er geen ruimte is om het Nederlandse mestbeleid te versoepelen. Daarnaast geldt dat er bij het formuleren van maatregelen ter van de achtereenvolgende actieprogramma’s steeds rekening gehouden is en wordt met haalbaarheid en betaalbaarheid van deze maatregelen.

De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat aanscherping van de gebruiksnormen met enige vertraging effect zal hebben op het nitraat- en fosfaatgehalte van grond- en oppervlaktewater. Het is de vraag in hoeverre het effect van de aanscherping van de gebruiksnormen in de afgelopen jaren al volledig doorgewerkt is in de nitraat- en fosfaatconcentraties van grond- en oppervlakte water. Zij vragen of de staatssecretaris hierop in kan gaan, ook in het milieueffectrapport.

Wij verwijzen in dit verband naar de synthese van de Evaluatie Meststoffenwet, die in 2012 aan uw Kamer is toegestuurd18. Uit modelberekeningen blijkt dat het huidige beleid inderdaad nog enig aanvullend effect zal hebben, maar niet zodanig dat ook in het zuidelijke zand en -lössgebied de waarde van 50 mg nitraat per liter gemiddeld gehaald zal worden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is richting de Europese Commissie aan te geven dat de aanscherping van de gebruiksnormen in de afgelopen jaren ook de komende jaren nog effect zal hebben.

Ja, daar zijn wij toe bereid.

De staatssecretaris geeft aan dat als het realiseren van mestverwerkingscapaciteit onvoldoende van de grond komt, of wanneer de voor de veehouderij relevante milieudoelen niet gehaald worden, alsnog de dierrechten voor varkens en kippen in stand gehouden zullen worden en voor rundvee ingevoerd zullen worden. De leden van de SGP-fractie horen graag welke milieudoelen de staatssecretaris hierbij concreet voor ogen heeft.

Met het stelsel van verplichte mestverwerking voor bedrijven met een mestoverschot wordt beoogd de druk op de nationale mestmarkt te verlichten. Dit stelsel ondersteunt het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften en de daaraan verbonden milieudoelen. Dit moet ruimte bieden aan de sector om op verantwoorde groei te realiseren. Groei kan, mits voor de daarmee gepaard gaande productie van dierlijke mest voor een deel (het mestverwerkingspercentage) mestverwerking wordt gerealiseerd. Om te voorkomen dat met deze eventuele extra productie van dierlijke mest afwenteling op andere milieucompartimenten ontstaat – in de vorm van methaan, ammoniak of overige broeikasgassen en fijn stof en geur – is aan de sector gevraagd maatregelen te formuleren om dit te voorkomen. Het PBL is gevraagd de plannen van de sector en de ontwikkeling van de sector te beoordelen op de overige voor de veehouderij relevante, hierboven genoemde, milieudoelen. Deze doelen zijn met de sector gedeeld.

Het CBS heeft recent aangegeven dat de Nederlandse veestapel vorig jaar 165 miljoen kilo fosfaat heeft geproduceerd. Dat ligt ruimschoots onder het door Brussel opgelegde productieplafond van 173 miljoen kilo. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre deze cijfers het binnenhalen van de derogatie bevorderen en ze ruimte bieden om op andere punten meer flexibiliteit in het mestbeleid te krijgen.

De afname van de nationale fosfaatproductie is een positieve ontwikkeling, gerealiseerd door maatregelen die in de keten van voerproducent tot veehouder worden genomen. De behoefte in de sector voor meer flexibiliteit in het mestbeleid is echter niet gekoppeld aan de nationale fosfaatproductie of de voermaatregelen die hier op sturen. Flexibiliteit wordt als wenselijk ervaren voor een betere aansluiting van beleid op de specifieke bedrijfssituatie, vooral daar waar met het gewas meer mineralen worden geoogst dan met de vastgestelde gebruiksnormen bemest mag worden. Voorbeelden zijn de bestaande gedifferentieerde stikstofgebruiksnormen voor bieten en fritesaardappelen. Wij willen tegemoet komen aan de behoefte aan maatwerk en flexibiliteit door in pilotprojecten te bezien of en hoe meer flexibele alternatieve managementssystemen, zoals de kringloopwijzer in de melkveehouderij, op grote schaal ingevoerd kunnen worden voor veehouders die daarmee willen werken.

De leden van de SGP-fractie pleiten ervoor om agrarische ondernemers die hoge gewasopbrengsten realiseren meer ruimte te bieden voor de aanvoer van (dierlijke) mest (lokale evenwichtsbemesting). Dit kan door de gebruiksnormen meer te differentiëren naar gewasopbrengst of door repartiebemesting na het realiseren van een hoge gewasopbrengst toe te staan. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is dit mee te nemen in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

In onze brief van 8 mei 201319 hebben wij aangegeven bij het stellen van regels rekening te willen houden met specifieke bedrijfssituaties van individuele bedrijven. Opbrengstafhankelijke gebruiksnormen, zoals die reeds bestaan voor suikerbieten en fritesaardappelen geteeld op klei, behoren hiertoe. Indien dergelijk maatwerk voldoende kan worden onderbouwd voor andere gewassen of situaties, en de uitvoering van dergelijke maatregelen afdoende kan worden geborgd, zijn wij bereid ons daarvoor in te zetten in de besprekingen over het vijfde actieprogramma. De norm voor stikstof uit dierlijke mest uit de Nitraatrichtlijn is daarbij wel uitgangspunt.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van de vierjaarlijkse Nitraatrichtlijnrapportage «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland» die in de Kamerbrief genoemd wordt. In verschillende gebieden in Nederland wordt voldaan aan de streefwaarden voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Zij vragen of dat, inhoudelijk, ruimte biedt om voor die gebieden de gebruiksnormen te verhogen, en zo ja, of de staatssecretaris bereid is deze ruimte te benutten.

Daarvoor ontbreekt ten eerste de landbouwkundige onderbouwing in de meeste gevallen: de gebruiksnormen liggen gemiddeld genomen op het niveau van het landbouwkundige bemestingsadvies. Ten tweede dienen de gebruiksnormen niet alleen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit, maar ook van de oppervlaktewaterkwaliteit. Ook en juist in de gebieden in het westen van Nederland waar de grondwaterkwaliteit gemiddeld genomen voldoende is, schiet de oppervlaktewaterkwaliteit nog tekort. Er is dan ook geen aanleiding om gebruiksnormen te verhogen.

Wel zijn wij, in die gevallen waar er een landbouwkundige onderbouwing gegeven kan worden voor verhoging van de gebruiksnormen en de waterkwaliteit daarmee niet in het geding komt, bereid hiervoor te pleiten bij de Europese Commissie. Zo hebben de Staatssecretaris van I&M en ik in onze brief20 over de inzet voor het vijfde actieprogramma aangegeven, dit te willen doen voor grasland op klei.

De leden vragen of de staatssecretaris bereid is richting de Europese Commissie onder de aandacht te brengen dat bodemvruchtbaarheid niet alleen van belang is voor de voedselproductie, maar ook om de uitspoeling van mineralen te beperken.

Ja. In dat kader hebben wij in onze recente brief21 over onze inzet voor het vijfde actieprogramma aangegeven, de mogelijkheid van reparatiebemesting met dierlijke mest op bouwland voor fosfaatarme en fosfaatfixerende gronden te willen bepleiten bij de Europese Commissie.

De leden van de SGP-fractie horen graag wat op dit moment de stand van zaken is rond het erkend krijgen van mineralenconcentraten als kunstmestvervanger.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SGP-fractie horen graag wat op dit moment de stand van zaken is van het onderhandelingsproces rond het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.

Vragen van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de staatssecretaris met het ingezette beleid en het voorliggende actieprogramma de deur open zet naar een nog verdere groei van de veestapel. Zij vragen of dat inderdaad is wat de staatssecretaris beoogt en zo nee, waarom zij dan geen maatregelen neemt die het probleem bij de bron aanpakken.

Het mestbeleid is gericht op het realiseren van milieudoelen. Om deze doelen te realiseren zetten wij in op verplichte mestverwerking, het voerspoor, kunstmestvervangers en het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn; een pakket met brongerichte en effectgerichte maatregelen. Deze instrumenten bieden de sector de kans om op een verantwoorde en duurzame wijze te groeien. Het doel is evenwicht op de mestmarkt. De sector kan groeien als het teveel aan geproduceerde mest niet op de Nederlandse mestmarkt drukt, bij de afzet van mest voldaan wordt aan alle relevante regels en de groei plaatsvindt binnen de voor de veehouderij relevante milieudoelen. De omvang van de veestapel in Nederland wordt bepaald door hetgeen binnen wet- en regelgeving verantwoord en mogelijk is. Denk aan: milieu, natuur, ruimtelijke ordening, dierenwelzijn en volkgezondheid.22

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen er tevens op dat de grote druk op de mestmarkt het grootschalig overtreden van de mestregels in de hand heeft gewerkt. Zij vragen of de staatssecretaris kan bevestigen dat er ernstig veel overtredingen worden geconstateerd, en dat deze overtredingen grote maatschappelijke kosten met zich meebrengen door de vervuiling van bodem en grond- en oppervlaktewater dat door deze overtredingen wordt veroorzaakt.

Er is in Nederland meer dierlijke mest dan binnen de gebruiksnormen op landbouwgrond kan worden gebruikt. Dit heeft tot gevolg dat mestproducenten moeten betalen voor de afzet van hun mest naar derden. Dit kan leiden tot slechte naleving met milieurisico’s tot gevolg. De inzet van de NVWA op het mestdossier is risicogebaseerd: de inzet is het hoogste in gebieden waar het risico op fraude en het risico voor het milieu het grootst is. Wij willen de beheers- en maatschappelijke kosten die dit met zich meebrengt zo klein mogelijk houden. Juist daarom streven wij naar beleid dat toewerkt naar evenwicht op de mestmarkt.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of de staatssecretaris de hoogte van deze kosten kan aangeven, en of zij bovendien kan aangeven welke som geld er in Nederland elk jaar weer moet worden uitgegeven aan de handhaving van de mestregels.

Wij verwijzen u naar het antwoord23 dat tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2013 is gegeven op een vergelijkbare vraag.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de staatssecretaris kan bevestigen dat deze kosten veel minder zouden worden wanneer een krimp van de veestapel heeft geleid tot een evenwichtige mestmarkt.

Wij achten een krimp van de veestapel niet noodzakelijk voor het bereiken van evenwicht op de mestmarkt en zetten in dat kader in op verplichte mestverwerking. Wij verwachten dat dit evenwicht inderdaad zal leiden tot lagere maatschappelijke kosten.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat zelfs de ZLTO toegeeft dat structureel overbemesting heeft geleid tot een slechte waterkwaliteit in Oost-Brabant en Noord- en Midden-Limburg. Zij vragen of de staatssecretaris kan bevestigen dat de grote concentratie van veebedrijven en het illegaal dumpen van mest hiervan de oorzaak zijn en welke consequenties de staatssecretaris daar aan verbindt.

In het kader van de hierboven al aangehaalde Evaluatie Meststoffenwet uit 201224 is onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van de hoge nitraatconcentraties in het grondwater van het zuidelijke zand- en lössgebied. Uit dat onderzoek blijkt dat deze concentraties verklaard kunnen worden door een complex aan factoren, waaronder natuurlijke omstandigheden zoals de relatief lage grondwaterstanden, maar ook overtreding van de regels. Wij vinden dit een ernstige zaak. Daarom zetten wij zoals gezegd juist in deze gebieden in op handhaving van bestaande regelgeving en zijn wij voornemens om extra maatregelen te treffen om de grondwaterkwaliteit in deze gebieden te verbeteren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen wanneer de staatssecretaris met de aangekondigde extra maatregelen om de waterkwaliteit in het zuiden van Nederland te verbeteren komt?

Wij verwijzen naar ons antwoord op een vergelijkbare vraag van de ChristenUnie.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om met deze extra regels een krimp van de veestapel daar te realiseren, aangezien juist de grote concentratie van veehouderijen in dit deel van het land de aanwijsbare oorzaak zijn van de geconstateerde problemen, en zo nee, waarom niet.

Wij verwijzen naar ons antwoord op de eerste vraag van de leden van de Partij voor de Dieren.

In het vijfde actieprogramma worden de privaat-publieke projecten die bijdragen aan een betere waterkwaliteit genoemd, en spreekt de staatssecretaris het voornemen uit om deze projecten te ondersteunen, onder andere via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten wat deze maatregelen aan publieke gelden zullen kosten, en ontvangen hiervan graag een overzicht, uitgesplitst in de bijdragen van de Europese Unie, de Waterschappen en een eventuele bijdrage van het Rijk.

In het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is het landbouwbedrijfsleven aan zet om, waar nodig en wenselijk met andere partijen, tot maatregelen te komen en afspraken te maken over de financiering daarvan. Onze inzet is er wel op gericht, zoals wij ook in onze brief van 8 mei aan Uw Kamer over de inzet voor het vijfde actieprogramma heb aangegeven, om financiering van maatregelen in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer via het GLB mogelijk te maken.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de staatssecretaris kan toelichten hoe groot het beslag is dat het mestdossier legt op de capaciteit (beschikbare menskracht) op haar ministerie.

Wij verwijzen naar ons antwoord op een eerdere vraag hierover van de leden van de Partij voor de Dieren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten er voor om in plaats van het geven van subsidie voor onbemeste bufferstroken, gewoon wettelijk te regelen dat er op deze buffers langs de sloten geen mest mag worden uitgereden. Deze leden ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris.

Subsidie voor onbemest laten van slootkanten wordt uitsluitend verleend in het kader van de Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Daarbij is het beheer gericht op de ontwikkeling van botanische waarden. De verleende subsidie bestaat voor het overgrote deel uit een vergoeding voor gewasopbrengst die wordt gederfd als gevolg van het achterwege laten van bemesting.

In het kader van de uitvoering van de Nitraatrichtlijn geldt sedert 2005 een verbod op aanwenden van mest in een strook van 5 meter langs waterlopen in hoog-Nederland. Met de Europese Commissie is afgelopen jaren ook gesproken over onbemeste stroken langs watergangen en sloten in laag-Nederland. Om duidelijkheid te krijgen over nut en noodzaak van zo’n maatregel voor de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater heeft Alterra op verzoek van het ministerie, onderzoek uitgevoerd naar de (kosten)effectiviteit van bufferstroken in de laag gelegen delen van Nederland. Dit onderzoek was al in het vierde actieprogramma aangekondigd. Onlangs zijn de resultaten van dit onderzoek gepubliceerd: http://content.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/AlterraRapport2290.pdf. Het onderzoek wijst uit dat zowel voor stikstof als fosfaat de aanleg van bufferstroken langs sloten in het overgrote deel van laag-Nederland niet of weinig kosteneffectief is. Gezien de verkaveling van graslanden in laag-Nederland zouden bemestingsvrije stroken daarnaast een aanzienlijke oppervlakte landbouwgrond beslaan en zou het onbemest laten van die stroken een aanzienlijk verlies in gewasopbrengsten betekenen.

In het actieprogramma wordt aangegeven dat het rendement van het spoor van de publiek-private initiatieven in 2015, op basis van nog nader te bepalen criteria, wordt geëvalueerd. Het bevreemdt de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat de criteria waarop het ingezette beleid wordt geëvalueerd, nog niet bepaald zijn. Zij vragen de staatssecretaris dit toe te lichten, en kan zij aangeven welk effect zij beoogt met dit beleid?

Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is op dit moment nog niet klaar; in onze brief van 8 mei jongstleden25 hebben wij uw Kamer onze inzet voor dit actieprogramma in de onderhandelingen met de Europese Commissie gepresenteerd.

Wij zullen uw Kamer nog nader berichten over de precieze evaluatiecriteria die zullen gelden voor het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Met dit beleid beogen wij waterkwaliteitsdoelen te behalen met maatregelen die zoveel mogelijk aansluiten bij initiatieven die leven in de sector en daarmee op draagvlak kunnen rekenen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen hoe de staatssecretaris het kan rechtvaardigen dat er publiek geld wordt ingezet voor dit beleid. Volgens de normen van goed bestuur moet het uitgeven van belastinggeld toch concrete en afrekenbare doelen hebben? Zij vragen waarom de staatssecretaris daarvan wil afwijken als het gaat om de ondersteuning van de veehouderij.

Wij verwijzen hier naar ons eerdere antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren over dit onderwerp.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de staatssecretaris de mening deelt dat deze sector al decennialang heeft laten zien niet in staat te zijn tot een private handhaving, en dat alleen strikte overheidscontroles en hoge boetes zullen zorgen voor een hoger naleefniveau van de wettelijke regels in deze sector, en zo nee, waarom niet en waar dit vertrouwen van de staatssecretaris dan op is gestoeld.

Zoals wij hebben aangegeven in onze brief over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn26, is het onze inzet om de sector de kans te geven om met het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer invulling te geven aan verbetering van de waterkwaliteit. Als dit spoor bij evaluatie onvoldoende rendement blijkt op te leveren, dan zullen wij alsnog overgaan tot het verlagen van de fosfaatgebruiksnormen conform de indicatieve normen uit het vierde actieprogramma.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn blij dat de staatssecretaris ondertussen wel een wetsvoorstel voorbereidt om de dierrechten te behouden en deze uit te breiden naar de melkveesector, en willen graag weten wanneer dit wetsvoorstel gereed zal zijn.

Tijdens het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Economische Zaken op 6 maart van dit jaar hebben wij uw Kamer toegezegd dat eind 2013 het besluit valt over de invulling van het aanvullende mestbeleid voor de periode vanaf 2015. Ter voorbereiding hierop zijn wij bezig met het opstellen van een wetsvoorstel waarmee productierechten voor melkvee per 2015 kunnen worden geïntroduceerd.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen er op dat dit beleid vooral de veehouders die grote stallen hebben en veel dieren houden bevoordeelt, ten koste van de kleine gezinsbedrijven. In de melkveesector leidt dit beleid ook tot een versnelling in de schaalvergroting die al in gang is gezet, en zal het ertoe leiden dat steeds meer koeien jaarrond op stal gehouden worden, zodat de mest die zij produceren eenvoudig kan worden opgevangen en be- of verwerkt kan worden. Zij vragen of de staatssecretaris dit kan bevestigen. Zo nee, op grond van welke gegevens concludeert zij het tegendeel? Zo ja, is dit de ontwikkeling van de veehouderij die de staatssecretaris voor ogen heeft? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betreuren het zeer dat het ingezette mestbeleid van dit kabinet wederom ten koste zal gaan van het dierenwelzijn, en vragen de staatssecretaris om het mestbeleid zo in te richten, dat de prikkel om dieren jaarrond binnen te houden in potdichte stallen zal worden omgekeerd naar een beleid dat juist de veehouders die hun dieren natuurlijk gedrag en buitenloop gunnen zal bevoordelen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ontvangen graag een reactie van de staatssecretaris.

Schaalvergroting van de veehouderij is een autonoom proces. Veelal kennen investeringen schaalvoordelen en dat geldt ook voor investeringen op het gebied van milieu en mest. Dat is een afweging die uiteindelijk aan de ondernemer is.

Wel bevorderen wij – zoals u weet – weidegang via het convenant weidegang en via de stichting weidegang. Daarnaast wordt in het ammoniakbeleid rekening gehouden met weidegang, omdat weidegang leidt tot een lagere uitstoot van ammoniak uit de stal dan het jaarrond opstallen van melkvee.

Het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn loopt tot 2017. Graag horen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren welke doelen met betrekking tot de grond- en oppervlaktekwaliteit de staatssecretaris in 2017 bereikt wil hebben met haar inzet voor dit actieprogramma, en hoe deze geëvalueerd zullen worden.

Wij verwijzen naar onze beantwoording van een soortgelijke vraag van de CU. Verder zal evaluatie van dit actieprogramma plaatsvinden binnen het kader van de volgende Evaluatie Meststoffenwet in 2017.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat de Europese streefwaarden van een maximale nitraatconcentratie van 50 mg/l in Nederland ver overschreden wordt. De lokale kwaliteitsnormen worden in de helft van ons land overschreden. Zij vragen of het formele doel van dit actieprogramma is om deze grote geconstateerde problemen op te lossen in 2017. Zo ja, is de staatssecretaris bereid toe te geven dat het voorliggende actieprogramma gewoon tekort schiet, en dat deze ambitie niet haalbaar zal zijn? Zo nee, wanneer moeten deze problemen volgens de staatssecretaris dan wel opgelost zijn, op welke manier wil zij dat gaan doen, en hoelang denkt zij dat de Europese Commissie het laten voortbestaan van deze overschrijdingen van de kwaliteitsnormen nog zal accepteren?

Het doel van het nieuwe actieprogramma is om de waterverontreiniging door nutriënten uit agrarische bronnen te verminderen en te voorkomen. Wij zijn van mening dat het nieuwe actieprogramma een belangrijke bijdrage aan dat doel zal leveren. Wij zijn daarover op dit moment met de Europese Commissie in gesprek.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen in hoeverre de doelen van de KRW in 2017 behaald zullen zijn door dit actieprogramma.

Aan de doelen voor stikstof en fosfor wordt elk in ongeveer de helft van de oppervlaktewaterlichamen voldaan, zoals onder meer te lezen is uit de Evaluatie Meststoffenwet 201227. Met de maatregelen in het vijfde actieprogramma in combinatie met andere Kaderrichtlijn Water-maatregelen moet een volgende stap worden gezet om dit doelbereik te verhogen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen welke consequenties het zal hebben wanneer deze doelen niet gehaald worden, ook in termen van duidelijkheid richting de sector.

Op grond van de Nitraatrichtlijn en de daarin verwoorde uitgangspunten «toepassing goede landbouwpraktijk» en «bemesten naar de behoefte van het gewas» moeten met achtereenvolgende actieprogramma's maatregelen door agrarische sectoren worden genomen om emissies uit agrarische bronnen te verminderen en zodoende een bijdrage te leveren aan het realiseren van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Bij de vaststelling van maatregelen als invulling van de achtereenvolgende actieprogramma's wordt vastgesteld wat voor de betreffende planperiode onder goede landbouwpraktijk wordt verstaan. Haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen spelen daarbij een rol. Zolang de doelen van de Kaderrichtlijn Water nog niet zijn gerealiseerd en emissies uit agrarische bronnen daarvoor mede verantwoordelijk blijven, zal deze aanpak met achtereenvolgende nitraatactieprogramma's moeten worden voortgezet.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren roepen de staatssecretaris op om nu vast duidelijkheid te creëren voor deze sector, en het wetsvoorstel waarin de dierrechten worden gehandhaafd en uitgebreid, zo snel mogelijk naar de Kamer te zenden. Zij vragen of de staatssecretaris daartoe bereid is en zo nee, waarom niet.

Wij verwijzen naar ons antwoord op de eerste vraag van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren ook dat de slechte kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Nederland nu al rechtvaardigt dat de gebruiksnormen worden verlaagd. Zij vragen de staatssecretaris om dit nu al te doen, zodat de kwaliteit van het oppervlaktewater zal verbeteren. Zij vragen of de staatssecretaris daartoe bereid is en zo nee, waarom niet.

Wij zijn van mening dat de waterkwaliteitsdoelen in Nederland ook op andere manieren kunnen worden gerealiseerd. Wij verwijzen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren in dit verband naar de brief28 die wij uw Kamer hebben gestuurd over onze inzet voor het vijfde actieprogramma.


X Noot
1

Kamerstuk 31 710, nr. 12.

X Noot
2

Kamerstuk 33 322, nr. 3 en 6.

X Noot
3

Kamerstuk 33 037, nr. 31.

X Noot
4

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
5

Kamerstuk 33 037, nr. 65, DGA-AK/13091696.

X Noot
6

Kamerstuk 32 670, nr. 70.

X Noot
7

Kamerstuk 33 037, nr. 32.

X Noot
8

Kamerstuk 33 037, nr. 65.

X Noot
9

Kamerstuk 33 322, nr. 11, p. 17.

X Noot
10

Kamerstuk 33 037, nr. 34.

X Noot
11

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
12

Kamerstuk 33 322, nr. 8.

X Noot
13

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
14

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
15

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
16

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
17

Kamerstuk 33 037, nr. 65

X Noot
18

Kamerstuk 33 037, nr. 21.

X Noot
19

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
20

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
21

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
22

Kamerstuk 33 322, nr. 11.

X Noot
23

Kamerstuk 33 400 XIII, nr 36, antwoord 496.

X Noot
24

Kamerstuk, 33 037, nr. 21.

X Noot
25

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
26

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

X Noot
27

Kamerstuk 33 037, nr. 21.

X Noot
28

Kamerstuk 33 037, nr. 63.

Naar boven