33 037 Mestbeleid

Nr. 42 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 februari 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de staatssecretaris van Economische Zaken en over brieven van de bewindspersonen van Infrastructuur en Milieu betreffende Natuur- en milieueffecten van de veehouderij inclusief de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De volledige agenda is opgenomen aan het eind van dit verslag.

De op 17 december 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 4 februari 2013 toegezonden antwoorden, voorzien van een inleiding, hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Peen

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

   

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

6

   

Vragen van de leden van de SP-fractie

7

   

Vragen van de leden van de CDA-fractie

9

   

Vragen van de leden van de D66-fractie

12

   

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

14

   

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

16

   

Vragen van de leden van de SGP-fractie

17

   

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

20

II

Antwoord / Reactie van de staatssecretaris

24

III

Volledige agenda

76

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Aanbieding van de voorlichting van de Raad van State op het concept van het definitief programma Stikstof (DPAS), zoals op 14 februari 2012 door de staatssecretaris van ELI, mede namens de staatssecretaris van I&M, aan de Raad van State is voorgelegd – 30654-102

De leden van de VVD-fractie lezen dat de PAS is uitgesteld tot 1 januari 2014. De leden zijn hierover teleurgesteld. Duizenden veehouderijbedrijven verkeren hierdoor nog een jaar langer in onzekerheid. De leden willen er bij de staatssecretaris op aandringen dat de datum van 1 januari 2014 ook daadwerkelijk gehaald moet worden. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van haar planning tot 1 januari 2014? Wat moet er voor die tijd nog gebeuren wil de PAS in werking kunnen treden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State constateert dat om een juridische en houdbare en toepasbare PAS te hebben de gebieden opgenomen moeten worden. Hoe gaat de staatssecretaris in dit kader om met het aanwijzen van gebieden? Er zijn nog veel gebieden waar meer soorten beschermd worden dan Brussel strikt noodzakelijk van ons vraagt. Deze complementaire doelen dienen wat de leden van de VVD-fractie betreft eerst opgespoord en verwijderd te worden alvorens er verder kan worden gegaan met de aanwijzing van de gebieden. Kan de staatssecretaris weergeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het schrappen van complementaire doelen in de ontwerpaanwijzingsbesluiten en de maatregelen in de beheerplannen zoals de motie van het lid Lodders (Kamerstuk 32 670, nr. 40) beoogd heeft?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de stikstofproblematiek echter niet alleen kan worden aangepakt door het treffen van maatregelen op gebiedsniveau, maar dat ook generieke maatregelen nodig zijn. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van alle generieke maatregelen? Klopt het dat de luchtwasser voor de melkveehouderij onderdeel is van het totaalpakket aan generieke maatregelen? Zo ja, wat draagt deze maatregel volgens u bij aan het dierenwelzijn?

Kan de staatssecretaris per generieke maatregel aangeven door wie deze wordt uitgevoerd (landbouw, industrie, verkeer en vervoer)? De leden van de VVD-fractie lezen dat de generieke maatregelen per bedrijf genomen zouden kunnen worden. De keuze zou dan kunnen zijn mestaanwendingsmaatregelen of stalaanpassingen of voer- en managementaanpassingen. Maar nu is er al een besluit over de mestaanwendingsmaatregelen. De leden vragen zich af hoe de reductie van de mestaanwendingsmaatregelen verdeeld gaat worden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State van u de concept-PAS hebben ontvangen. De concept-PAS bestaat uit het systeem en de werking van het programmatische aanpak stikstof met inbegrip van het rekeninstrument AERIUS en de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats, de regels voor het verdelen van de ontwikkelruimte, de maatregelen die de betrokken partijen afzonderlijk zullen nemen, het beoogde effect van de uit te voeren maatregelen, het monitoringsprogramma en de regels voor bijsturen. Deze stukken zijn tot op heden nog niet naar de Kamer gestuurd. Is de staatssecretaris bereid om de concept-PAS stukken op korte termijn in de meest actuele vorm naar de Kamer te sturen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat gekozen is om de minister van Infrastructuur & Milieu (I&M) de ontwikkelingsruimte te laten toedelen aan handelingen waarvoor hij het bevoegd gezag is en waarvoor ontwikkelingsruimte in de PAS is gereserveerd. De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998) kent deze bevoegdheid echter toe aan het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt. Waarom heeft de staatssecretaris deze bevoegdheid toegekend aan de minister van I&M en waarom heeft hij niet vastgehouden aan de Nbwet 1998?

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat het programma dat de systematiek beschrijft bepaalde onderdelen bevat die een PAS volgens de Nbwet 1998 moet bevatten, maar essentiële onderdelen ontbreken. Kan de staatssecretaris aangeven welke onderdelen nog ontbreken in de PAS?

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het tweede lid 6 Habitatrichtlijn volgt dat verslechtering van de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitats moet worden voorkomen. De concept-PAS onderkent dat van belang is dat deze verplichting geldt voor bepaalde referentiedata. Zijn deze referentiedata en eventuele verslechteringen die zich na die data hebben voorgedaan betrokken bij het opstellen van de gebiedsanalyses?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de monitoring van de relevante ontwikkelingen onontbeerlijk is om te kunnen beoordelen of de beoogde doelen van de programmatische aanpak in de praktijk worden behaald en de randvoorwaarden artikel 6 Habitatrichtlijn in acht worden genomen. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat er gebruik moet worden gemaakt van een uniforme monitoringssystematiek om verschillen in interpretatie te voorkomen? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat naar de mening van de Raad van State op hoofdlijnen voldoende inzicht bestaat in de informatiebehoefte van een adequaat monitoringsprogramma voor zover het de feitelijke ontwikkelingen betreft. Hoe wordt gewaarborgd dat ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied doorwerken in de PAS, in het bijzonder de gebiedsanalyses, de herstelstrategieën en het rekeninstrument AERIUS?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State de centrale vraag over de verhouding van de concept-PAS tot de eisen die de Nbwet 1998 en de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn daaraan stellen, behandelt in twee aparte paragrafen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom het nodig is om deze vraag in twee afzonderlijke paragrafen te behandelen. De bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Nbwet 1998. De bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nbwet 1998 zouden hetzelfde moeten zijn. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Zo nee, heeft Nederland de Vogel- en Habitatrichtlijn strenger geïmplementeerd dan noodzakelijk was en zo ja, op welke onderdelen wijkt Nederland af van de gestelde richtlijnen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nbwet 1998 op twee wijzen voorziet in toedeling van ontwikkelingsruimte. In de PAS kunnen projecten worden opgenomen die een beroep doen op (een deel van) de ontwikkelingsruimte. Deze projecten zijn door opname in de PAS uitgezonderd van de vergunningplicht. Na vaststelling van de PAS wordt de (resterende) ontwikkelingsruimte toebedeeld door het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt. De Raad van State constateert dat in de concept-PAS hiervan wordt afgeweken. Waarom wijkt de staatssecretaris hierin af van de Nbwet 1998?

De leden van de VVD-fractie vinden dat een aanscherping van de generieke emissiemaatregelen in de landbouw zou moeten leiden tot voldoende ontwikkelruimte voor de veehouderij in elke provincie. De leden willen ook toe naar één landelijke werkbare systematiek voor vergunningverlening. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de voorgenomen vergunningensystematiek en de verwachte ontwikkelruimte? Is te verwachten dat in elke provincie ontwikkelingsruimte komt en krijgen provincies invloed op de mate van ontwikkelingsruimte die ze aan de landbouw willen geven? Hoe worden bestaande, provinciale regelingen straks ingebed in de landelijke systematiek?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State vraagt naar een onderbouwing van het tijdpad voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Deelt de staatssecretaris het standpunt van de leden dat het opmerkelijk is dat de Raad van State zich hierover uitlaat aangezien in de Vogel- en Habitatrichtlijn geen tijdpad is opgenomen waarbinnen de Natura 2000-doelstellingen moeten zijn behaald? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vinden dat in de PAS nog teveel gekeken wordt naar de kritische depositiewaarde (KDW). In het rekeningmodel AERIUS wordt ook gerekend met KDW. De commissie Trojan heeft echter geoordeeld dat dat niet geoorloofd is. Het rapport-Backes bevestigd de commissie Trojan hierin. De KDW leidt niet automatisch tot de kwalificatie «ongunstige staat van instandhouding» van het betreffende habitattype. De leden zijn van mening dat factoren als bodemgesteldheid, beheer en hydrologie van even groot belang zijn. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de VVD-fractie hierin? Zo nee, waarom niet?

Het RIVM heeft een toelichting depositieberekeningen AERIUS gepubliceerd op 23 september 2011. Hierin wordt nog eens bevestigd dat de onzekerheden in berekende stikstofdepositie ongeveer 70% is. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de landbouwsector hiermee niet onevenredig benadeeld wordt?

Tot slot heeft voormalig staatssecretaris Verdaas recentelijk uitgespraken gedaan over de PAS. Hij vindt de PAS een complexe manier om weer lucht te krijgen zodat er weer ontwikkelingen mogelijk zijn. De PAS moet op korte termijn worden doorgezet. Maar voor de lange termijn zou gekeken moeten worden of er niet een eenvoudigere manier is om hetzelfde doel te bereiken. Kan de staatssecretaris deze uitspraken nader duiden?

Voorschriften voor de aanwending van drijfmest om de emissie van ammoniak terug te dringen – 33037-32

De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris voornemens is om de voorschriften voor de aanwending van drijfmest aan te scherpen. Drijfmest moet voortaan ook op grasland op klei en veen in de bodem worden gebracht. De leden van de VVD-fractie vinden het besluit van de staatssecretaris te voorbarig. Momenteel wordt met het bedrijfsleven overlegd over de precieze invulling van de landbouwmaatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof. Nu wordt er één maatregel uitgelicht. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden dat het besluit tot verwarring leidt omdat het totaalpakket aan landbouwmaatregelen nog niet bekend is?

Op veengrond mest injecteren en de zode in de zomer doorsnijden geeft veel problemen. Het is vaak onmogelijk om regelmatige en strakke sleuven in het grasland te krijgen. Bovendien drogen de sleuven verder uit met als gevolg uitstoot van CO2 en gaan ze hierdoor gaan ze helemaal openstaan. Soms komt ook de zode los te liggen. En dat waren precies de argumenten om destijds de sleepvoet-machine te introduceren. Heeft de staatssecretaris bij zijn besluit rekening gehouden met deze argumenten?

Voortgang Natura 2000 / PAS – 32670-64

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen(UvW) tot de gezamenlijke conclusie zijn gekomen dat er afdoende dekking beschikbaar lijkt te zijn voor het maatregelenpakket. Kan de staatssecretaris een duidelijk overzicht geven welke afspraken gemaakt zijn met het IPO en UvW? Met andere woorden welke beheersmaatregelen zijn afgesproken, in welk jaar en op welke locatie? Kan de staatssecretaris in tabelvorm een overzicht geven hoe de dekking per maatregel is geregeld? Kan de staatssecretaris ook ingaan op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de maatregelen in het kader van de PAS en daarbij te bezien of bij het Wierdense Veld en Engbertsdijkvenen, vanwege de impact van de maatregelen en het gebrekkige draagvlak, het ambitieniveau te heroverwegen is?

De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen de gestelde kaders de provincies nu voortvarend aan de slag gaan om deze maatregelen in te passen in de gebiedsprocessen en om draagvlak te verkrijgen voor de uitvoering hiervan. In de gebiedsprocessen zal worden bezien hoe de noodzakelijke ontwikkelopgave (verwerving en inrichting) binnen de beschikbare kaders sluitend kan worden gemaakt. De resultaten van deze ronde komen het voorjaar van 2013 beschikbaar en worden besproken bij de afronding van de PAS. Kan de staatssecretaris toezeggen dat deze resultaten ook naar de Kamer worden gestuurd?

De leden van de VVD-fractie lezen dat met de provincies is besproken dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de PAS zij in de huidige vergunningverlening op basis van bestaande kaders gebruik kunnen maken van voor PAS ontwikkelde instrumenten. Hoe heeft de staatssecretaris geborgd dat de provincies in de vergunningverlening ook daadwerkelijk rekening houden met het beschikbaar houden en borgen van noodzakelijke ontwikkelingsruimte in de PAS voor regionale en nationale projecten?

Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven – 33037-39

De leden van de VVD-fractie lezen dat varkensbedrijven die meedoen aan de stoppersregeling tot 1 april 2013 de tijd krijgen om de vereiste emissiereducerende maatregelen uit te voeren

De leden zijn verheugd met het besluit van de staatssecretaris. Bedrijven krijgen hierdoor enige tijd om hun bedrijfsvoering aan de invoering van de stoppersmaatregelen aan te passen.

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de staatssecretaris voorlopig blijft vasthouden aan het gedoogbeleid. Dit besluit kan ook op instemming rekenen van deze leden. Het gedoogbeleid biedt gemeenten ruimte om in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken. De leden van de VVD-fractie lezen dat zodra de uitvoeringspraktijk voldoende is uitgekristalliseerd het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven alsnog vastgelegd zal worden in regelgeving. Kan de staatssecretaris aangeven op welk moment of wanneer het gedoogbeleid uitgekristalliseerd is? Is het voor de staatssecretaris ook een optie om af te zien van regelgeving en permanent vast te houden aan het gedoogbeleid?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennis genomen van de voorliggende stukken. De leden wijzen op de urgentie en het belang van snel doorpakken met de PAS. Nu is eindelijk duidelijkheid nodig, er wordt al vele jaren gewacht.

Deze leden verzoeken de staatssecretaris dan ook om:

  • Door te gaan met het definitief maken van de aanwijzingsbesluiten en met de beheerplannen;

  • De PAS zo snel mogelijk operationeel te maken;

  • Te garanderen dat dekking ook na 2014 beschikbaar blijft, inclusief inzicht in de beschikbare middelen voor de diverse posten emissiebeperkende maatregelen, beheer, herstel beheer en hydrologische maatregelen.

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie behoefte aan meer achtergrondinformatie, die momenteel nog ontbreekt bij de Kamer. Dit betreft in elk geval de concept-PAS stukken in de meest actuele vorm, in elk geval de concept-PAS die aan de Raad van State en de commissie Milieueffectrapportage (MER) is voorgelegd of sindsdien is bijgewerkt.

Ook willen de leden een duidelijk overzicht van de afspraken met IPO en UvW, zodat duidelijk wordt welke beheersmaatregelen zijn afgesproken in welk jaar op welke locatie.

Ook ontvangen de leden graag nog meer informatie op de volgende punten:

  • het systeem en de werking van de PAS, met inbegrip van het rekeninstrument AERIUS7 en de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats,

  • de regels voor het verdelen van ontwikkelingsruimte,

  • de maatregelen die de betrokken partijen afzonderlijk zullen nemen,

  • het beoogde effect van de uit te voeren maatregelen,

  • het monitoringsprogramma,

  • de regels voor bijsturing.

Als de PAS optimaal wordt ingezet, met perfect werkende techniek en geen toename van het aantal dieren, zal het nog steeds maar 30% stikstofreductie opleveren. Veel meer inzet zal hierna dus ook nog nodig zijn, dit is het begin. De leden van de PvdA-fractie zien de PAS dan ook niet als de enige oplossing van het probleem, maar wel als een belangrijk onderdeel van die oplossing.

Deze leden willen ook dat stappen gezet worden om tot nog verdere reductie te komen. Hiervoor moet de landelijke compartimentering vastgehouden worden zodat de dierenaantallen niet worden losgelaten. Mogelijk is een oplossing dat de provincies zelf naar eigen inzicht de compartimenten weer opnieuw kleiner kunnen indelen. Hierdoor worden feitelijk provinciale dierrechten geïntroduceerd.

Ook moeten de boeren de ontwikkelruimte die ontstaat door de PAS niet gratis «terug» krijgen. De leden van de PvdA-fractie vinden dat het herstel van natuurgebieden deels gefinancierd moet worden uit een heffing op stikstof.

De leden van de PvdA-fractie hebben grote zorgen over ontwikkelingen als in de Provincie Overijssel, waar Gedeputeerde Staten niet langer lijkt te kunnen wachten en nu zelf een soort van kader heeft ontwikkeld. Dit gaat uit van het voorkomen van achteruitgang van de natuurkwaliteit, niet eens over verbetering hiervan. De Provincie Overijssel heeft besloten het geoorloofd te vinden het gezien het grote maatschappelijke belang om de vergunningen voor uitbreiding veehouderijen of andere economische activiteiten te verlenen. Maar: de PAS gaat om verbeteren van kwaliteit, niet om «niet verder achteruitgaan». Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het een ongewenste ontwikkeling is dat provincies nu toch alvast maar vergunningen gaan uitgeven?

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van de 9 brieven en rapporten betreffende de PAS en Natura 2000 en kijken uit naar een algemeen overleg over deze onderwerpen.

De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de trage voortgang van de Natura 2000-aanwijzingen en beheerplannen. Slecht 57 van de 162 gebieden waarvoor ontwerp-aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld zijn definitief gemaakt en dat terwijl de gebieden al in 2010 aangewezen hadden moeten zijn. Is de regering bereid zo snel mogelijk de overige 105 gebieden definitief aan te wijzen. Wat is het tijdspad om voor de overige 105 gebieden definitieve aanwijzingsbesluiten te nemen? Wat is het tijdspad voor de beheerplannen en wil de staatssecretaris dit bespoedigen? Is de staatssecretaris bereid om voor alle beheerplannen een concrete tijdpad te noemen waarbinnen de instandhoudingsdoelen bereikt zijn?

De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de plannen om de PAS te vereenvoudigen? Is de staatssecretaris bereid het salderen op emissie te laten plaatsvinden en niet op depositie? Die methode kan immers simpel. De basis daarbij is: het ene bedrijf wil x emissie meer, dan moet er elders in die regio minstens x emissie wegvallen. Kan de staatssecretaris uitleggen op welke manier het rekenmodel Aerius plaats gaat krijgen in de PAS, hoe dit vorm zal krijgen? En kan de staatssecretaris een voorbeeld van een berekening voorleggen? De leden van de SP-fractie vrezen het ontstaan van veel bureaucratie voor weinig opbrengst met de PAS. Wat zijn de te verwachten uitvoeringskosten van de regeling aan zaken als administratie, ambtelijke inzet en dergelijke? Welk bedrag is nu al uitgegeven aan organisatie en overhead en wat wordt de overhead als het draait? Is de financiering van het PAS beleid nu feitelijk rond en geldt dit ook voor komende jaren?

Hoe wil de staatssecretaris effectieve hydrologische maatregelen zoals het verhogen van de grondwaterstand nemen waarbij het in de omliggende gebieden ook noodzakelijk is de grondwaterstand te verhogen? Welke instrumenten zijn er om dit door te zetten?

Kan de staatssecretaris schetsen hoe de PAS en de vergunningverlening zal verlopen in een gebied als De Peel, waar immers de stikstofdepositie 400% te hoog is. Als er een PAS is dat de stikstofdepositie met enkele procenten verlaagd, wordt deze winst dan gelijk weer weggeven aan bedrijven of wordt dat pas mogelijk als de depositie 0% te hoog is? Waar ligt precies de grens, waarboven bespaarde stikstofemissies uitgegeven kunnen worden en hoe wordt deze bepaald? Of mag van elke gerealiseerde reductie sowieso ruim de helft weer weggegeven worden ongeacht de staat van het Natura 2000-gebied?

De leden van de SP-fractie denken dat Nederland minder dieren op een betere manier moet gaan houden. Beter is dan in de zin van een betere marge voor de boer, een beter dierenwelzijn en een betere milieuprestatie. Vooralsnog is de trend alleen maar meer dieren en minder boeren. Met alle negatieve sociale, milieu, dierenwelzijn en volksgezondheidsgevolgen van dien. Zeker in regio’s met een hoge veedichtheid zoals Oost-Brabant en Noord-Limburg zijn problemen. Is de staatssecretaris bereid regionale stand-still voor uitbreidingen van het aantal dieren te bestuderen en geeft hij toe dat dit in dergelijke gebieden wenselijk is? Onderkent de staatssecretaris dat bij de afschaffing van de dierrechten en het melkquotum een groei van de veestapel te verwachten is en een nieuwe stap richting schaalvergroting? Is de staatssecretaris bereid om te pleiten voor behoud melkquotering en dierrechten? Is de staatssecretaris bereid te spreken met de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) en de Dutch Dairyman Board (DDB) over het door hen en de European Milk Board (EMB) voorgesteld flexibele quoteringssysteem? Is in de PAS berekeningen al rekening gehouden met verdere groei van de veestapel en is in de PAS rekening gehouden met een extra groei van de veestapel in verband met afschaffing van de melkquotering en dierrechten?

Zijn er mogelijkheden binnen de PAS om «vrijgekomen» emissies preferentieel uit te geven aan boeren die hun koeien weidegang geven (immers koeien in de wei hebben minder emissies dan stalkoeien)? Zijn er mogelijkheden binnen de PAS om «vrijgekomen» emissies preferentieel uit te geven aan boeren die op natuurvriendelijke en diervriendelijke wijze boeren? Welke mogelijkheden zijn hier voor? Is de staatssecretaris bereid dit verder uit te werken of in te voeren?

Welke concrete maatregelen zullen er door wie genomen moeten worden om de reducties te bereiken?

In hoeverre zijn er al toezeggingen dat betrokken partijen hier aan mee willen werken? In hoeverre bestaat dit uit bestaand beleid en in hoeverre uit nieuw beleid? In hoeverre vormen de maatregelen een onderdeel van een transitie naar een integraal duurzame veehouderij of zijn het losse «eendimensionale» maatregelen? Hoe wordt de voortgang in het bereiken van resultaten gemonitord? Welke maatregelen worden van welke groepen boeren verwacht? In hoeverre is het risico aanwezig dat bijvoorbeeld melkveehouders reducties zullen bereiken die vervolgens uitgegeven worden aan intensieve veehouderij waarmee feitelijk de ene sector wordt gevraagd de andere te sponsoren of een meer milieu en diervriendelijk segment wordt gevraagd offers te brengen voor de uitbreidingsmogelijkheden van de hardcore grootschalige intensieve veehouderij? Wie betaalt voor wie? In de Eerste Kamer is een motie aangenomen met nummer 31 038 H die vraagt te streven naar bufferzones rondom de Natura 2000-gebieden waar geen intensivering van de landbouw plaatsvindt en stimulerende maatregelen te nemen voor op ecologische leest geschoeide landbouwen streekeigen productie. Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Gaat de staatssecretaris de vestiging van milieuvriendelijkere of biologische veehouderij rondom Natura 2000-gebieden bevorderen. In hoeverre wordt hier met de PAS uitvoering aan gegeven door bijvoorbeeld «vrijgekomen» ruimte bij vestiging rond Natura 2000-gebied preferentieel uit te geven aan natuurboeren en weidegang een voorwaarde te laten zijn? Is de staatssecretaris bereid dit te implementeren in de PAS?

Wat gaat de staatssecretaris doen om de naleving van de luchtwassers te verbeteren, wie gaat wanneer daar op ingezet worden en wanneer is welk percentage aan verbetering behaald?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De PAS past

De leden van de CDA-fractie lezen in de adviezen tussen de regels door dat nog altijd wordt gehinkt op twee gedachten. Enerzijds drie dubbel (en nog wel meer) slot (opnametoets, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) systeem versus Natuurbeschermingswet 1998, Passende beoordeling, plan-Milieu Effect Rapportage (plan-MER) en Kritische Depositie Waarde (KDW)) en anderzijds de uitspraken van de voormalig staatssecretaris om te komen tot een vereenvoudiging van de PAS. Het zal de huidige staatssecretaris niet verrassen, de leden van de CDA-fractie volgen deze lijn in zijn geheel. De starre systematiek zoals KDW past niet bij de ontwikkeling van natuur, deze is immers dynamisch. De PAS past: hierbij komen ecologie en economie zodanig bij elkaar dat economische ontwikkeling mogelijk is zonder afbreuk te doen aan het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling.

Doorpakken

De leden van de CDA-fractie zien graag snelheid in het PAS dossier. De vergunningverlening zit nu muurvast. De PAS past, maar moet nog in werking. De PAS dient hét systeem te zijn eenduidig, eenvoudig en toepasbaar voor elk denkbaar toetsmoment in het kader van stikstofproblematiek. Denk aan passende beoordeling, Plan-MER, Natuurbeschermingswet 1998 etc. Voor alle plannen, projecten op welk niveau dan ook. En alle maatregelen dienen eronder te vallen op welk niveau deze dan ook worden gesteld. Graag een reactie.

Nu is het zo dat in de Natuurbeschermingswet 1998 de PAS beperkt wordt tot projecten en dus niet de plannen. Het gevolg in de praktijk is dat alle agrarische ontwikkelingen twee keer getoetst moeten worden bij vaststellen van het bestemmingsplan en bij de omgevingsvergunning. Bij elk plan moet een passende beoordeling gemaakt (en kan dus niet de PAS systematiek worden gebruikt) en dergelijke. De leden van de CDA-fractie ziet graag bijvoorbeeld één toetsmoment voor de vergunning op basis van de Nbwet 1998 (NB vergunning). De omgevingsvergunning lijkt het meest passend of ziet de staatssecretaris nog andere creatieve oplossingen? Graag een reactie. Kunnen nog wel bestemmingsplannen met ontwikkelruimte buitengebied worden opgesteld?

Met betrekking tot duidelijkheid lijkt het de leden van de CDA-fractie zinvol om te komen tot één landelijke systematiek voor vergunningverlening. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan? Zijn naast het rekenmodel AERIUS ook de andere instrumenten beschikbaar als de PAS inwerking treedt? En wie kan over deze instrumenten beschikken?

Kan een nadere toelichting worden gegeven met betrekking tot verdeling van de ontwikkelruimte, is dat per provincie? Wie is waarvoor verantwoordelijk in deze? Hoe worden bestaande provinciale regelingen ingebed in de landelijke systematiek? Wie bepaalt wie welke ontwikkelruimte krijgt en wanneer ontwikkelingen kunnen plaatsvinden?. Meerdere systematieken naast elkaar lijkt de leden ongewenst. Graag een reactie. Zoals eerder gemeld past de PAS op alle stikstofgerelateerde ontwikkelingen. Graag een reactie.

De Nbwet 1998 schrijft een sociaaleconomische toets voor. Geldt dat op Rijksniveau of beheerplan niveau. Wordt bij de toets de lokale effecten van gebiedsmaatregelen afgewogen tegen ontwikkelruimte die beschikbaar komt?

Grensstreken: De leden van de CDA-fractie vragen hoe de bepaling van de ontwikkelruimte in de grensgebieden gaat? De leden merken op dat het vreemd zou zijn als Nederlandse boeren aan de ene kan van grens niet kunnen ontwikkelen vanwege een Duits habitatgebied en de Duitsers die dichterbij liggen kunnen wel ontwikkelen. Graag een reactie.

Op een eerder voorstel van de leden van de CDA-fractie, met als doel het legaliseren (voor het element stikstof) van bestaande activiteiten met (mogelijk) significante effecten die tussen 7 december 2004 en 31 maart 2010 hebben plaatsgevonden en niet vooraf zijn getoetst, kwam de reactie dat in het kader van de PAS zou worden gewerkt aan de mogelijkheden om het legaliseren – conform de eisen van de Habitatrichtlijn – van bestaand gebruik te onderbouwen. Wat is hiervan de stand van zaken?

Termijnen

Langzaam maar gestaag vallen de PAS puzzelstukken dus op zijn plek. De puntjes op de i met betrekking tot PAS zoals gesteld door de Raad van State en de Commissie MER zorgen voor vertraging, waardoor de inwerkingtreding is uitgesteld tot 1 januari 2014. Kan aangeven worden wat het tijdstraject is en welke stappen doorlopen gaan worden alvorens de inwerkingtreding? Gaat u alles op alles zetten om de datum van inwerkingtreding niet verder te laten vertragen dan 1 januari 2014?

De voormalige staatssecretaris zag de problemen die dat veroorzaakt en stelde dat hij met de provincies heeft besproken en dat hij er vanuit gaat dat de provincies vooruitlopend op de PAS in de vergunningverlening rekening houden met het beschikbaar houden en borgen van noodzakelijke ontwikkelruimte in de PAS voor regionale en nationale projecten (waaronder MIRT en snelheidsverhoging). Hoe moeten de leden dat zien? Welke rol en/of positie hebben gemeenten in dezen? Welke rol heeft de Rijksoverheid in dezen? Graag een reactie.

Inzet PAS middelen

De leden van de CDA-fractie willen de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff (Kamerstuk) dringend onder de aandacht brengen. Deze verzoekt ter realisatie van stikstofreductie de PAS-middelen prioritair in te zetten voor stikstofreductiemaatregelen en de resterende PAS-middelen alleen in te zetten voor herstelmaatregelen die aantoonbaar en noodzakelijk zijn voor de ontwikkelruimte. Toch is een middelschuif te merken voor herstelmaatregelen, voor het instrumentarium wordt ingezet en dergelijke. Kortom doelen die nuttig zijn maar niet ten diensten van emissiebeperking. Zeker ook gezien de ervaringen van het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) welke herstelmaatregelen ontwikkelen en aangeven dat het verder perfectioneren van herstelmaatregelen tijd vergt. Zij geven verder aan dat het verstandig is (effectief én efficiënt) om de inzet van de middelen op korte termijn de brongerichte maatregelen (onder anderen reductie van stikstof door PAS) prioriteit te geven en op lange termijn de effectgerichte maatregelen. Veel van deze maatregelen zijn namelijk nog in ontwikkeling (zo leidt het plaggen niet enkel tot afvoer van stikstof, maar ook tot fosfaat wat vervolgens een voedingstekort op levert). Is de staatssecretaris bereid deze ervaring van het kennisnetwerk mee te nemen en de inzet van middelen daarop aan te passen? Graag een reactie. Het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer natuurkwaliteit (OBN) valt onder het Bosschap. Gezien de kabinetsinzet ten aanzien van de bedrijfs- en productschappen graag reactie op welke wijze de ontwikkeling, monitoring en perfectionering van herstelmaatregelen worden gewaarborgd.

Kosten gedekt en verantwoordelijkheid bij uitvoerders van beheerplan

De kaarten, ontwikkelingsruimte, maatregelen en kosten zijn cruciaal. Maar nog crucialer is de dekking van deze kosten. Dekt het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur inclusief extra middelen inclusief PAS/beheer/hydrologie alle kosten nu en na 2014?

Maar dat geldt ook op beheerplanniveau. Immers, zonder dat zijn de beheerplannen niet geborgd en zijn de juridische risico’s groot. Het financieel kader is leidend voor het bepalen van het ambitieniveau. Kan richting de voortouwnemers van beheerplannen de boodschap worden overgebracht dat enkel Natura 2000-gebieden worden aangewezen welke zijn voorzien van een beheerplan met een sluitende begroting? Dit geldt ook voor Rijksgebieden! Graag een reactie.

Alle betrokken partijen op beheerplan niveau moeten daarin wel hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Voor het wederzijds begrip en bereidheid mee te werken aan acceptabele oplossingen is openheid van zaken een vereiste. Kan dat worden bewerkstelligd? Kan de staatssecretaris daarbij eveneens aandringen op een deugdelijke sociaaleconomische toets van het gehele beheerplan inclusief impact maatregelen PAS en beschikbaar komende ontwikkelruimte? Indien de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen niet passend zijn bij het ambitieniveau is dan bereidheid om gebieden dan wel ambitieniveau van die gebieden aan te passen? Te denken valt aan Engbertsdijkvenen, Wierdense veld, Boetlerveld, Binnenveld. Welke overige maatregelen zijn denkbaar om de haalbaarheid en betaalbaarheid van beheerplannen en het ambitieniveau in balans te brengen?

Afronding beheerplannen

Klopt het dat de formele afronding van definitieve beheerplannen pas kan plaatsvinden na vaststelling van de aanwijzingsbesluiten en het afronden van de PAS? Is het zo dat de PAS eerst per Natura 2000-gebied in een beheerplan moet worden uitgewerkt voordat ontwikkelruimte vrij komt? Wat is de planning voor het vaststellen van beheerplannen? Klopt het dat de voorbereidingen van het beheerplan zodanig kunnen zijn dat bij het definitief aanwijzingsbesluit ook direct daarna het beheerplan kan worden vastgesteld zodat zo min mogelijk tijdverlies optreedt? Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat dit geldt voor elk beheerplan of het voortouw nu ligt bij de provincie of het Rijk en dat overal dezelfde spelregels met betrekking tot beheerplannen dienen te gelden en hierbij het credo niet praten maar doen opgaat? Kan dit alles overwegende worden ingaan op bijvoorbeeld de definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkeheide?

Luchtwasser

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de lijn van de voormalig staatssecretaris. Elektronisch monitoren past bij eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer. Het elektronisch monitoren maakt de dure rendementsmetingen overbodig. Kan worden bewerkstelligd dat deze achterwege mogen blijven mits de ondernemers elektronisch monitort? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat deze koppeling de ondernemers ten positieve stimuleert. Graag een reactie.

NEC-richtlijn

De Nederlandse uitstoot van stikstofoxiden is het afgelopen jaar afgenomen en kwam in 2011 voor het eerst onder het nationale emissieplafond. Hiermee voldoet Nederland aan alle nationale emissieplafonds, de Europese eisen die voortvloeien uit het Gotenburg protocol. Voor ammoniak, zwaveldioxide en Niet-methaan Vluchtige Organische Stoffen (NMVOS) voldeed Nederland in 2010 al aan de afgesproken maximale uitstoot. Wordt dat meegenomen in de PAS/ generieke maatregelen? En met welk gevolg?

Generieke maatregelen

Een van de generieke maatregelen betreft de aanscherping van de voorschriften voor de aanwending van drijfmest. Waarom worden nu vooruitlopend op de inwerkingtreding van de PAS deze maatregelen al genomen? Hoe staan deze maatregelen in verhouding met de PAS maatregelen? Aangegeven wordt dat in beginsel drie methoden in aanmerking komen die qua emissie min of meer vergelijkbaar zijn met methoden waarbij mest in de bodem wordt gebracht. Indien andere dan de drie genoemde methoden, maar qua emissie vergelijkbaar zijn met methoden waarbij mest in de bodem wordt gebracht, onder hetzelfde kopje zouden kunnen vallen? Waaruit blijkt dat de drie genoemde methoden geen effect hebben op de bodemkwaliteit? Hoe gaat de staatssecretaris om met de commentaren uit met name het veenweidegebied dat deze drie methoden nadelige gevolgen hebben op de bodemkwaliteit onder meer inklinken en verdichting? Klopt het dat de drie genoemde maatregelen nog volop in onderzoek/ pilotsfase zijn? Is de staatssecretaris bereid eerst de onderzoeksresultaten af te wachten alvorens tot aanscherping over te gaan? En is de staatssecretaris bereid het moment van aanscherping gelijk te trekken met de inwerkingtreding van de PAS?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66- fractie maken zich grote zorgen over de natuur- en milieueffecten van de veehouderij en het gebrek aan voortgang van de Programmatische aanpak Stikstof (PAS). Deze leden betreuren het dat ondanks herhaalde toezeggingen aan de Kamer, aangenomen moties van de zijde van de Kamer en verstreken deadlines de regering het opleveren van tastbare resultaten steeds opnieuw vooruit lijkt te schuiven. De aan het woord zijnde leden vinden dat er aanhoudende uitstel van de zijde van de regering zowel het herstel van de natuur, de ontwikkeling van de economie niet ten goede komt. De afspraak met medeoverheden om per 1 april een definitieve PAS op te leveren is al lang verstreken. Deze leden zullen daarom dit schriftelijk overleg benutten om aan de hand van de stukken de regering vragen te stellen waarmee helder kan worden waar het proces staat en hoe het weer in beweging kan worden gebracht.

Aanbieding van de voorlichting van de Raad van State op het concept van het definitief programma Stikstof (DPAS), zoals op 14 februari 2012 door de staatssecretaris van ELI, mede namens de staatssecr. van I en M, aan de Raad van State is gevraagd.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om een afschrift van de meest actuele versie van de op pagina 5 van de voorlichting van de Raad van State aangehaalde componenten en bijlagen van de concept-PAS aan de Kamer te sturen (namelijk: het systeem en de werking van de programmatische aanpak stikstof, met inbegrip van het rekeninstrument AERIUS7 en de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats, de regels voor het verdelen van ontwikkelingsruimte, de maatregelen die de betrokken partijen afzonderlijk zullen nemen, het beoogde effect van de uit te voeren maatregelen, het monitoringsprogramma, de regels voor bijsturing.) Kan de staatssecretaris de meest actuele versie van deze documenten met bijlagen naar de Kamer sturen?

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat ontwikkelruimte voor infrastructuur ontwikkeling op Rijksniveau lijkt te zijn gereserveerd, en hoe de staatssecretaris dit rijmt met de kritische kanttekeningen die de Raad van State plaatst bij de verhouding tussen deze voorrangspositie voor het Rijk en de wettelijke bepalingen die juist aansturen op verdeling door bevoegde gezagen? Welke andere voorkeursvolgordes zijn er mogelijk, worden er overwogen of zijn er besproken in het bestuurlijk overleg met de provincies en andere voortouwnemers? Wat is de precieze juridische status van een beleidsregel die een voorkeursvolgorde bepaalt, wanneer deze gevolgen heeft voor het recht van eigendom in of rondom natuurgebieden? Kan de staatssecretaris deze voorkeursvolgorde aan de Kamer voorleggen alvorens deze vast te stellen?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te duiden wat de gevolgen zijn van de uitspraak van de Raad van State dat zij niet kan treden in de juistheid van de ecologische onderbouwing van de concept-PAS en het rekeninstrument AERIUS, alsmede de uitspraak «dat ten aanzien van de verenigbaarheid van de concept-PAS met de Nbw 1998 en de Vrl en Hrl het oordeel daarover in laatste instantie is voorbehouden aan de Afdeling bestuursrechtspraak onderscheidenlijk het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze voorlichting loopt geenszins vooruit op de oordelen van die rechterlijke instanties»? Betekent dit dat er geen juridische zekerheid over vergunningverlening mogelijk is totdat er een uitspraak door de afdeling bestuursrecht van de Raad van State of het Europese Hof is gedaan? Wanneer zal de staatssecretaris voorzien in een concrete, ecologische onderbouwing van het tijdpad voor het bereiken van instandhoudingsdoelen per gebied, zoals door de Raad van State als voorwaarde verbonden wordt aan de uitleg van paragraaf 3.3 van de concept-PAS? Naar mening van de leden van de D66-fractie kan dit niet wachten op de afronding van beheerplannen en de PAS en moet deze onderbouwing zekerheid geven dat er geen sprake is van significante achteruitgang in de Natura 2000-gebieden. Deelt de staatssecretaris deze mening, en zo ja, hoe en wanneer is zij voornemens in een dergelijke onderbouwing te voorzien?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of zij, naar aanleiding van de koppeling die de Raad van State aanbrengt tussen het faseerde karakter van de uitgifte en het betrekken van de mitigerende werking van de maatregelen bij de passende beoordeling, ook daadwerkelijk kiest voor een gefaseerde uitgifte? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het in de brief van 2 november aangekondigde beheersmaatregelen? Is hiervoor een tijdpad afgesproken met de medeoverheden en zo ja, sluit dat aan bij de gefaseerde uitgifte zoals bedoeld door de Raad van State?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of de opnametoets die bij de PAS voorzien wordt al heeft plaatsgevonden. Zo ja, kan de staatssecretaris de resultaten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt hierin voorzien?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om in te gaan op de opmerkingen van de Raad van State wat betreft de voortoets. Zal dit proces veranderen als de PAS in werking is getreden, en zo ja, hoe?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of en zo ja hoe zij de opmerking dat «van belang of bij het opstellen van de PAS gebruik is gemaakt van de beste wetenschappelijke kennis ter zake» betrokken is bij de afspraken die begin november met medeoverheden en andere voortouwnemers over herstelmaatregelen gemaakt zijn? Is er bijvoorbeeld wetenschappelijk advies over de ecologische onderbouwing van de herstelmaatregelen ingewonnen? Is de staatssecretaris van plan om het definitieve AERIUS rekenmodel te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen, en zo ja, hoe lang duurt dat?

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris aan te geven of er inmiddels een ondergrens voor depositie van stikstof is, waaronder er «niet in betekenende mate» sprake is gevolgen voor de natuur? Is het onderzoek naar de drempelwaarde afgerond en zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten?

Advies Commissie MER

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of zij kan aangeven wat de door de commissie MER gesignaleerde knelpunten betekenen voor de concept-PAS? Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze de diverse componenten van de PAS zijn of worden aangepast op basis van dit advies, bijvoorbeeld waar het gaat om het tijdspad, de verdeling van de eventuele ontwikkelruimte? Deze leden vragen de staatssecretaris aan te geven of zij de conclusie dat «maximale inzet op natuurherstel noodzakelijk» is deelt, en zo ja welke gevolgen zij hieraan verbindt? Tot slot vragen deze leden of de staatssecretaris naar aanleiding van de conclusie van de Commissie MER dat in 2030 nergens buiten de Waddeneilanden de kritische depositiewaarde die nodig is voor langdurig behoud van depositiegevoelige vegetatietypen wordt gehaald rekening houdt met de noodzaak om verdergaande maatregelen te nemen ten aanzien van de landelijke achtergronddepositie van stikstof, en of voortzetting van de PAS tot en met of zelfs na 2030 nodig is?

Brief Voortgang Natura 2000 PAS

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te in te gaan op de in de brief aan de Kamer genoemde uitgaven voor herstelmaatregelen. Kan de staatssecretaris daarbij een helder overzicht aangeven welke maatregelen en daarbij horende uitgaven op welk moment in welk gebied worden gedaan? De aan het woord zijnde leden vragen de staatssecretaris daarbij ook aan te geven op welke manier de afspraken die zijn gemaakt met de medeoverheden zijn vastgelegd? Kan, zo vragen deze leden, straks blijken dat een provincie de middelen toch elders of anders wil besteden? En zo ja, grijpt het Rijk dan in?

Aanbieding rapportages naleving luchtwassers

De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over de gesignaleerde nalevingstekorten en de handhavingsproblematiek. Deze leden vragen de staatssecretaris welke gevolgen zij gaat verbinden aan deze inzichten voor wat betreft het beleid – zowel wat betreft regulering als de subsidies met betrekking tot luchtwassers? Is het bijvoorbeeld zo, vragen deze leden, dat bij eventuele tekorten in de naleving van de regels een toegekende subsidie voor een luchtwasser kan worden teruggevorderd? De aan het woord zijnde leden willen ook graag weten of de staatssecretaris in algemene zin meer of anders gaat reguleren en handhaven? Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de staatssecretaris de inmiddels opgelopen extra uitstoot c.q. vervuiling ziet als reden om het beleid bij te stellen of te intensiveren om de achterstand in te lopen c.q. de schade aan de natuur op specifieke locaties te herstellen?

Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris wat de beleidsvoornemens betekenen voor de aantallen bedrijven die aan de stoppersregeling participeren en die gedoogd worden? Om hoeveel bedrijven gaat het per regio en welk aandeel vormt dit van de totale hoeveelheid? Kan de staatssecretaris aangeven wat de verwachte milieugevolgen hiervan zijn?

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Status Programmatische Aanpak Stikstof

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich bewust van de complexiteit van de uitvoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), maar betreuren dat de uitvoering van de PAS zo lang op zich laat wachten. Dit geeft onduidelijkheid voor – veelal – agrarische ondernemers en belemmert hen in de bedrijfsvoering. Deze leden pleiten dan ook voor een snelle uitwerking van de PAS in 2013, waarbij ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld op grond van specifieke gebieds- en bedrijfsomstandigheden, zodat de PAS ook daadwerkelijk op 1 januari 2014 in werking kan treden. Zij vragen de staatssecretaris om inzicht te geven in het tijdpad tot 1 januari 2014 en het tijdpad en eindbeeld van de uitvoering van de PAS, zoals vastgesteld met de provincies, met daarbij een overzicht van de knelpunten die nog moeten worden opgelost.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder naar de lange termijnvisie van de staatssecretaris inzake de PAS. Is de staatssecretaris van plan om op dezelfde weg verder te gaan met de PAS, zo vragen deze leden. Of zoekt zij naar alternatieven die minder complex zijn en waarmee toch de beoogde doelstellingen kunnen worden behaald?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris om aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot het aanwijzen van de laatste PAS-gebieden. Wanneer komt de Raad van State met haar advies hierover, zo vragen deze leden. Deze leden vragen voor hoeveel gebieden nog onvoldoende maatregelen voorhanden zijn om een oplossing te bieden voor de stikstofproblematiek. Om welke gebieden gaat het, zo vragen deze leden?

Ten aanzien van de financiering van de noodzakelijke maatregelen vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of er onderbouwingen zijn van het bedrag van 75,6 mln. euro dat door de provincies is begroot. Klopt het dat er een bedrag van 20 mln. euro in het begrotingsakkoord 2013 was opgenomen voor herstelbeheer? Hoe verhoudt zich dit tot het bedrag van 15,6 mln. euro in de brief van de regering van 2 november jl., zo vragen deze leden.1

Adviezen Raad van State en Commissie MER

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe ver de staatssecretaris is met het uitwerken van de aanbevelingen die de Raad van State in april van dit jaar heeft gedaan. Kan de staatssecretaris voor elk van de genoemde punten in bijlage 2 van de voorlichting van de Raad van State een stand van zaken geven, zo vragen deze leden.

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre de aanbevelingen van de Commissie voor de milieueffectrapportage zijn overgenomen bij het uitwerken van de PAS. De Commissie is van mening dat het toekennen van ontwikkelingsruimte alleen mogelijk is indien er voldoende zekerheid is over het behalen van de Natura 2000-doelen. En dit laatste is niet het geval volgens de Commissie. Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom volgens haar wel voldoende zekerheid bestaat over natuurherstel, en volgens haar dus wel ontwikkelingsruimte vooraf kan worden toegekend, zo vragen deze leden.2

Emissiebeperkende maatregelen en vergunningverlening

De leden van de ChristenUnie-fractie zien een duidelijke opgave voor de veehouderijsector bij het verlagen van de milieudruk en is voorstander van aanscherping van de emissie maatregelen, om zodoende de uitstoot van fijnstof, ammoniak, methaan, stikstof en CO2 te verlagen. Hier tegenover moet echter staan dat de veehouderij duidelijkheid krijgt over de ontwikkelruimte. Deze leden vragen de staatssecretaris daarom inzicht te geven in de vergunningsystematiek die wordt beoogd en de wijze van toedeling van ontwikkelruimte. Wordt dit nationaal of provinciaal geregeld? Provincies hebben inmiddels zelf stikstofverordeningen opgesteld om verder te kunnen met de vergunningverlening, zolang de PAS er nog niet is. Hoe worden deze provinciale verordeningen straks ingepast in de PAS, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat veel veehouders in het verleden hun bedrijf hebben uitgebreid op basis van een omgevingsvergunning, maar zonder een natuurbeschermingswetvergunning. Uit een uitspraak van de Raad van State van 7 september 2011 is gebleken dat deze uitbreidingen met terugwerkende kracht toch een natuurbeschermingswetvergunning behoeven. Deze leden vragen de staatssecretaris aan te geven hoe zij deze lacune in de juridische borging wil repareren.

Nalevings- en handhavingstekorten luchtwassers

Uit de brief van 1 november jl. over de rapportages naleving luchtwassers blijkt dat het kabinet op basis van de onderzoeken van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het RIVM geen aanvullende maatregelen neemt, naast de verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren.3 De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris te onderbouwen waarom geen aanvullende maatregelen nodig zijn om het toezicht- en naleeftekort aan te pakken. Deze leden vragen welke actie wordt ondernomen naar aanleiding van de conclusie van de ILT dat bij de helft van de veehouderijen de verplichte luchtwasinstallatie daadwerkelijk gebouwd en in bedrijf is. Verder vragen deze leden waarom de conclusies van beide rapporten voor het kabinet geen aanleiding vormen om het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te verscherpen.

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ongerust over de zienswijze van voormalig staatssecretaris Bleker over de inhoud van de definitieve PAS zoals die er nu voor ligt en het verwezenlijken van de natuurdoelen voor Natura 2000. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de zienswijze van de staatssecretaris is ten aanzien van het natuurherstel van de in slechte toestand verkerende natuur in Nederland.

De commissie van de Milieueffectrapportage geeft een aantal alarmerende conclusies. De leden van de GroenLinks-fractie hebben hier de onderstaande vragen over:

Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 zou leidend moeten zijn, schrijft de commissie. De commissie geeft hierbij aan dat stikstofdepositie geen doel op zich is, maar dat deze per gebied in samenhang worden beoordeeld met andere factoren die van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen. Is de staatssecretaris bereid om de PAS zo aan te passen dat primair uit wordt gegaan van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, zo vragen de leden.

De commissie concludeert dat er geen noodzakelijke zekerheid wordt gegeven dat met de PAS op termijn de instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald, schrijft de commissie voorts. De commissie geeft aan dat uit de PAS en de gebiedsuitwerkingen blijkt dat nergens, buiten de Waddeneilanden, in 2030 de kritische depositiewaarde wordt gehaald die noodzakelijk is voor langdurig behoud van depositiegevoelige vegetatietypen en dat op sommige plekken de depositie zo groot blijft dat onwaarschijnlijk is dat dit met plaatselijke beheer- en herstelmaatregelen in natuurterreinen kan worden ondervangen. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze hij denkt deze noodzakelijke depositiewaarden in 2030 te behalen, zo vragen de leden.

De commissie concludeert dat maximale inzet op natuurherstel noodzakelijk lijkt. Voormalig staatssecretaris Bleker heeft in zijn brief aangegeven, dat hij wel ruimte wil geven aan economische ontwikkelingsruimte en daarmee niet maximaal op natuurherstel inzet.

Ziet de staatssecretaris de noodzaak om voorafgaand de economische ontwikkelingsruimte, een maximale inzet te tonen op natuurherstel, zo vragen de leden. Zo ja, op welke wijze gaat de staatssecretaris deze inzet invullen, vragen de leden voorts. Zo nee, op welke wijze denkt de staatssecretaris dat de slechte staat van de natuur in Nederland de kans krijgt om zich te herstellen?

De bepaling van de ontwikkelingsruimte en de uitgifte in de PAS lijkt gebaseerd op een verwacht natuurherstel en niet op een gegarandeerd natuurherstel. De commissie geeft aan dat dit te weinig zekerheid biedt dat ontwikkelingsruimte kan worden uitgegeven zonder dat dit het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengt. Op welke wijze kan de staatssecretaris de garantie geven dat de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 bereikt worden, zo vragen de Leden.

De doelstelling van de PAS is om economische ontwikkelingen en het behalen van Natura 2000-doelstellingen met elkaar samen te laten gaan. De PAS gaat hier nauwelijks op in.

De leden van de GroenLinks fractie vragen de staatssecretaris of deze kan aangeven in hoeverre de economische ontwikkelingsruimte opweegt tegen een minder snelle realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000.

De gevolgen van de PAS zijn niet integraal in beeld gebracht. Kan de staatssecretaris aangeven welke gevolgen van de PAS te verwachten zijn voor de gezondheid, voor andere natuur en voor landschappelijke kwaliteit, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich tevens zorgen over het verzoek van de gemeente Katwijk om spoedig het definitieve aanwijzingsbesluit Natura 2000 Meijendel & Berkheide vast te stellen met daarin een grenscorrectie, die de aanleg van een weg door een Natura 2000-gebied mogelijk maakt. De leden verzoeken de staatssecretaris geen gehoor te geven aan dit verzoek en te wachten totdat de nieuwe Natuurwet in de Tweede Kamer in behandeling is genomen. Hierbij verwijzen de leden tevens naar de wet Mooi Nederland die zij samen met e fracties van PvdA en D66 willen gaan indienen.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de stand van zaken met betrekking tot de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de adviezen van Raad van State en de commissie voor de Milieueffectrapportage hieromtrent. Zij hebben nog verschillende vragen.

Uitstel PAS

De leden van de SGP-fractie vinden het teleurstellend dat de inwerkingtreding van de PAS is uitgesteld tot 1 januari 2014. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van alle stappen die komend jaar nog gezet moeten worden en de bijbehorende planning?

In de recente Kamerbrief (d.d. 2 nov. jl.) schrijft de staatssecretaris dat vooruitlopend op de uiteindelijke inwerkingtreding in de huidige vergunningverlening op basis van bestaande kaders gebruik gemaakt kan worden van de voor PAS ontwikkelde instrumenten, zoals het rekenmodel AERIUS, ecologische redeneerlijnen en de gebiedsanalyses. Het is voor de leden en ook voor diverse partijen uit het veld, waaronder agrarische adviesbureaus, niet duidelijk wat dit in de praktijk betekent voor de vergunningverlening. Zij ontvangen graag een toelichting.

Kosten PAS

De provincies hebben, volgens de recente Kamerbrief (d.d. 2 nov. jl.), aangegeven dat voor de eerste beheerplanperiode jaarlijks ongeveer 75,6 miljoen euro nodig is om de gebiedsgerichte maatregelen ten behoeve van de Programmatische Aanpak Stikstof uit te kunnen voeren. Hiervoor is dekking gevonden. De leden van de SGP-fractie vragen of het begrote bedrag voldoende is. Zij wijzen erop dat alleen al de provincie Overijssel op grond van de gebiedsanalyses heeft aangegeven dat zij de eerste beheerplanperiode jaarlijks ongeveer 31 miljoen euro nodig heeft. Graag ontvangen zij een overzicht van de voor elk gebied op grond van de gebiedsanalyses begrote kosten voor uitvoering van herstelmaatregelen c.s..

Houdbaarheid PAS

De leden van de SGP-fractie maken zich naar aanleiding van de voorlichting van Raad van State over de concept-PAS grote zorgen over de juridische houdbaarheid van de PAS en de uitgifte van ontwikkelingsruimte.

De Raad van State geeft aan dat in de PAS een goede ecologische onderbouwing van het tijdpad waarbinnen de instandhoudingsdoelen worden bereikt niet mag ontbreken. De Raad van State merkt daarbij op dat de Habitatrichtlijn ruimte biedt voor enige mate van vertraging van het behalen van instandhoudingsdoelen, maar dat zeker voor prioritaire habitattypen en soorten in de betreffende gebieden een snelle tenuitvoerlegging van instandhoudingsmaatregelen moet worden bevorderd. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre deze duidelijkheid in de PAS daadwerkelijk gegeven kan worden. Zij wijzen er daarbij op dat uit gebiedsanalyses blijkt dat bijvoorbeeld verschillende gebieden in Overijssel ondanks allerlei voorgestelde herstelmaatregelen nog de «categorie 2» status krijgen. Dat betekent dat het voor één of meer stikstofgevoelige habitattypen in deze gebieden ondanks herstelmaatregelen hoogst onzeker is of doelen gehaald kunnen worden. Zij wijzen er ook op dat een prioritair habitattype als actief hoogveen in verschillende gebieden voorkomt. Ook in gebieden waar de stikstofdepositie naar verwachting langere tijd ver boven de kritische depositiewaarde zal blijven.

De Raad van State geeft verder aan dat de verplichting om verslechtering van de kwaliteit van stikstofgevoelige habitats te voorkomen (artikel 6, lid 2 Habitatrichtlijn) geldt vanaf de referentiedatum, dat verslechteringen na de referentiedatum ongedaan gemaakt moeten worden en dat de concept-PAS hier onvoldoende rekening mee houdt. Voor verschillende gebieden is deze referentiedatum vanwege een uitspraak van de Raad van State teruggezet van 2004 naar 1994. Dat betekent mogelijk dat een periode van 10 jaar met hoge stikstofdepositie en verslechtering van habitatkwaliteit «gerepareerd» moet worden. Hoe wordt hiermee omgegaan? Welke consequenties heeft dit voor de uitgifte van ontwikkelingsruimte?

De beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte is nauw verbonden aan de uitvoering van herstelmaatregelen. De Raad van State geeft naar aanleiding van artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn aan dat bij een gefaseerde uitvoering van herstelmaatregelen ook een gefaseerde uitgifte van ontwikkelingsruimte hoort, dat de uitvoering van maatregelen verzekerd moet zijn op het moment dat de PAS vastgesteld wordt en dat een andere wijze van uitvoering of een latere uitvoering van maatregelen de onderbouwing van de PAS kan ondergraven. De leden vragen welke consequenties dit heeft voor de praktijk en of voldoende aan de randvoorwaarden tegemoet gekomen kan worden. Kan met name in de gebieden met de grootste stikstofproblematiek door de genoemde fasering wel op tijd aan de ontwikkelbehoefte voldaan worden? Hoe groot is het risico dat vanwege verwachte maatschappelijke weerstand tegen en hoge kosten van met name de hydrologische maatregelen de tijdige beschikbaarheid van ontwikkelruimte in gevaar komt?

Gebiedsanalyses laten zien dat een gemiddeld surplus aan ontwikkelingsruimte (ten opzichte van ontwikkelbehoefte) niet wegneemt dat voor een deel van het gebied een tekort aan ontwikkelingsruimte kan gelden. De Raad van State tekent daarbij aan dat uitgifte van ontwikkelingsruimte op basis van gemiddelden risico’s met zich meebrengt en benadrukt dat gebiedsanalyses dan uit moeten sluiten dat «interne saldering» leidt tot verslechtering van habitattypen op gebiedsniveau. Kan de definitieve PAS hieraan voldoende tegemoet komen?

Een belangrijk deel van de voor de komende twintig jaar berekende daling van de stikstofdepositie komt enerzijds door verwachte vermindering van de ammoniakemissie uit stallen en anderzijds door een verwachte verlaging van de stikstofaanvoer uit het buitenland. Deze berekende en verwachte daling speelt een belangrijke rol in de onderbouwing van de PAS en het bepalen van beschikbare ontwikkelruimte. De leden van de SGP-fractie hebben hierover een vraag. De leden hebben begrepen dat bij de berekening van de toekomstige stikstofaanvoer uit het buitenland uitgegaan wordt van een economische groei van 2,5% per jaar. Onderzoekers geven aan dat een tegenvallende economische groei, die niet ondenkbeeldig is, een hogere stikstofaanvoer kan betekenen (M.E.A. Broekmeyer e.a., Programmatische Aanpak Stikstof, WOt werkdocument 312, nov. 21012). Ook is het onduidelijk welke gevolgen de verwachte afschaffing van dierrechten en melkquota heeft voor de ammoniakemissie vanuit de veehouderij. Het zou dus zomaar kunnen gebeuren dat de daling van de stikstofdepositie lager is dan op dit moment wordt verwacht. Welke consequenties kan dat hebben voor de onderbouwing van de PAS en de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte?

Rekenmodel PAS

De commissie voor de Milieueffectrapportage adviseert met betrekking tot het rekenmodel AERIUS om de gebruikte invoergegevens, de brongegevens, rekenregels en de (on)nauwkeurigheid van de rekenregels openbaar te maken en ook inzichtelijk te maken welke generieke maatregelen mogelijk zijn en welke reductie aan stikstofdepositie dit maximaal oplevert. Neemt de staatssecretaris deze aanbeveling over? De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat versie 1.5 van AERIUS gebruikt wordt voor het vaststellen van de definitieve PAS, maar dat deze versie niet openbaar gemaakt wordt. Waarom heeft de staatssecretaris hier in weerwil van het advies van de commissie voor de Milieueffectrapportage voor gekozen? Is zij bereid deze versie van AERIUS (naast versie II) ook openbaar te maken?

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het onlangs gepubliceerde achtergronddocument bij het rekenmodel AERIUS (versie 1.5; nov. 2012). Bij het bepalen van de actuele depositie gaat AERIUS voor veehouderijbedrijven uit van de vergunde ammoniakemissie in plaats van de meer voor de hand liggende feitelijke emissie. Waarom is hiervoor gekozen? De leden willen erop wijzen dat de feitelijke emissie in de praktijk lager ligt dan de vergunde emissie. Dat staat niet alleen in het achtergronddocument zelf, maar wordt ook aangegeven door de commissie voor de Milieueffectrapportage in haar advies over de PAS: «De maximaal mogelijke emissie uit de vergunde situatie kan dus in belangrijke mate afwijken van de feitelijke emissie en de bestaande depositie doordat regelmatig meer dieren vergund zijn dan feitelijk worden gehouden (nog niet gebouwde stallen en gestopte bedrijven).»

Overig PAS

Veel ondernemers hebben na de referentiedatum voor bestaand gebruik hun bedrijf uitgebreid in de veronderstelling dat een natuurbeschermingswetvergunning niet nodig was. Enkele uitspraken van de Raad van State hebben echter roet in het eten gegooid door het benutten van de ruimte binnen de milieuvergunning «ongeldig» te verklaren (2009) en de referentiedatum voor Vogelrichtlijngebieden te «vervroegen» (2011). De leden van de SGP-fractie vragen of de Programmatische Aanpak Stikstof voor al deze bedrijven soelaas gaat bieden.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de in het kader van de PAS aangekondigde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Kan de staatssecretaris aangeven welke wijzigingen zij concreet voor ogen heeft?

De provincie Overijssel heeft naar aanleiding van de eerste gebiedsanalyses aangegeven dat verschillende gebieden nog de «categorie 2» status krijgen, omdat ondanks herstelmaatregelen nog grote twijfel bestaat of achteruitgang gestopt kan worden. Wat betekent dit voor de uitgifte van ontwikkelruimte? Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om?

De leden van de SGP-fractie noemen specifiek het gebied Engbertsdijksevenen. Voor het realiseren van een forse bufferzone en andere maatregelen is in de eerste beheerplanperiode een bedrag van niet minder dan ongeveer 45 miljoen euro nodig. Desondanks dreigt het gebied de «categorie 2» status te houden. De leden vragen of met hetzelfde geld in andere gebieden niet meer biodiversiteitswinst geboekt kan worden. In hoeverre is er ruimte om in dit gebied doelen naar beneden bij te stellen en daartegenover in andere gebieden meer inzet te plegen?

Aanwijzingsbesluiten

Wat is het voornemen van de staatssecretaris met betrekking tot de definitieve aanwijzing van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden? De gemeente Katwijk heeft bijvoorbeeld gevraagd om het aanwijzingsbesluit voor het gebied Meijendel & Berkheide zo snel mogelijk vast te stellen, omdat zij de toegezegde verlegging van de grens voor dit gebied nodig heeft voor het realiseren van het tracé van de Westerbaan. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De veehouderij heeft grote negatieve effecten op mensen en dieren, maar ook op milieu en natuur, in Nederland en in de rest van de wereld. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen graag hierover enkele vragen stellen ter voorbereiding van het algemeen overleg over dit onderwerp.

Hoeveel broeikasgassen stoot de Nederlandse veehouderij jaarlijks uit, zowel direct (methaan, lachgas) als indirect (via de broeikasgassen die vrijkomen bij ontbossing, productie en gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen en het vervoer van het veevoer)?

Hoeveel kilogram (kg) veevoer, zoals soja, mais en palmpit, wordt er jaarlijks geïmporteerd in Nederland? Hoeveel wordt er daarvan in Nederland gebruik voor de veehouderij? Uit welke landen is dit veevoer afkomstig? Hoeveel hectare is er voor nodig om het in Nederland gebruikte veevoer te telen? Welk verlies aan biodiversiteit heeft dit tot gevolg? Welk aandeel van het in Nederland gebruikte veevoer bestaat uit genetisch gemanipuleerde gewassen?

Wordt nog steeds 70% van het in Nederland geproduceerde vlees geëxporteerd naar andere landen? Zo nee, wat is het huidige percentage? Hoeveel levende dieren worden er geëxporteerd, en hoeveel dode?

In 2007 heeft CE Delft berekend dat het in Nederland gebruikte krachtvoer staat voor minimaal 62 PJ aan primaire energie (Bron: 2007, CE Delft, Energiegebruik in de veevoerketen, Inventarisatie t.b.v. MJA2, Publicatienummer: 07 6136 01). Kan de staatssecretaris aangeven of dit nog steeds het juiste getal is, of dat dat in de afgelopen jaren veranderd is, en wat dan wel het correcte cijfer is als dit cijfer niet meer klopt?

Hoeveel kg mest wordt er door de Nederlandse veehouderij jaarlijks geproduceerd, per diersoort, en hoeveel kg stikstof en fosfaat houdt dit in? Hoeveel kg dierlijke mest kan er verantwoord worden geplaatst op Nederlandse landbouwgrond, uitgaande van evenwichtsbemesting?

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren van de ammoniak- en fijnstof- regelgeving en (subsidie)maatregelen? Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het mestbeleid, inclusief de inzet in Brussel om tot aanpassing van de Europese regels te komen? Hoeveel geld wordt er uitgetrokken voor de subsidie aan de intensieve veehouderij, zoals luchtwassers en ammoniakarme stalsystemen en welke emissiereductie wilt u hiermee bereiken? Hoeveel kosten de extra medewerkers bij AgentschapNl die de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties sneller moeten laten verlopen? Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het dossier Programmatische Aanpak Stikstof?

Hoeveel euro zou een stikstofheffing, zoals deze werd voorgesteld in de maatregelen die de Partij van de Arbeid heeft laten doorbereken door het Centraal Bureau voor de Statistiek, momenteel jaarlijks opleveren?

Wat is het gemiddelde rendement van respectievelijk de mono- en de co-mestvergisters? Kan de staatssecretaris bevestigen dat er ongeveer evenveel energie in de vergisters gestopt moet worden als er weer uit komt?

Hoe kan het dat er zoveel fouten worden gemaakt in de vergunningverlening en het opstellen van een Milieueffectrapportage ten behoeve van de intensieve veehouderij? Hoeveel ambtenaren houden zich hiermee bezig in Nederland? Hoeveel beroeps- en bezwaarprocedures zijn er de afgelopen vijf jaar aangespannen door burgers en belangengroepen tegen een verleende vergunning voor een veehouderij? Hoeveel van deze zaken heeft inderdaad tot de vernietiging van een vergunning geleid? Indien de staatssecretaris niet over deze gegevens beschikt, is zij dan bereid hierover navraag te doen bij de provincies en gemeenten?

Hoeveel reconstructiegelden zijn er nog, ook provinciaal? Op welke begroting(en) staan deze gelden? Hoeveel is er vanuit de reconstructiegelden per jaar uitgegeven sinds het begin van het reconstructiebeleid, en waaraan?

Hoeveel veehouderijen staan er in Nederland binnen een straal van respectievelijk 50, 100, 250, 500, 750 en 1000 meter van niet-agrarische bewoning dan wel van de bebouwde kom, met welke dieren?

Is de Nederlandse veehouderij nog steeds verantwoordelijk voor 23% van de Nederlandse fijnstofuitstoot, of is dit cijfer ondertussen veranderd, en zo ja, wat is dan het huidige percentage? Zijn hier feitelijke meetgegevens van, of is het antwoord van het kabinet slechts gebaseerd op berekeningen? Bron: http://www.groenkennisnet.nl/veehouderij-en-luchtkwaliteit/Pages/Fijnstof.aspx)

Hoeveel mensen in Nederland wonen in gebieden waar de normen voor fijnstofuitstoot worden overschreden als gevolg van veehouderijen?

Is de Nederlandse veehouderij nog steeds verantwoordelijk voor 90% van de Nederlandse ammoniakuitstoot, of is dit cijfer ondertussen veranderd, en zo ja, wat is dan het huidige percentage?

Hoeveel mensen in Nederland ervaren er naar schatting stankoverlast van veehouderijen?

Kan de staatssecretaris bevestigen dat de kosten van klimaatbeleid over de periode 2000–2050 met 50% lager uit kunnen vallen bij een overgang door alle wereldburgers naar een dieet met weinig vlees, opgesteld op basis van gezondheidscriteria? (Bron: PBL, Rapport 500110004 Elke Stehfest et al. Vleesconsumptie en klimaatbeleid)

Kan de staatssecretaris bevestigen dat voor de Nederlandse consumptie, volledige vervanging van dierlijke producten door plantaardige een besparingspotentieel van ca. 12.500 km2 heeft? Kan het kabinet ook aangeven hoeveel CO2 (equivalenten) dit zou besparen? (Bron: Milieueffecten van Nederlandse consumptie van eiwitrijke producten Gevolgen van vervanging van dierlijke eiwitten anno 2008, Hans Blonk et al, 2008)

Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de herstelkosten en jaarlijkse beheerkosten van elk afzonderlijk Natura2000 die gemaakt moeten worden om verzuring en vermesting tegen te gaan?

Wat is precies de definitie van brongerichte maatregelen die vallen onder het maatregelenpakket PAS en welke maatregelen vallen hier allemaal onder? In hoeverre financiert de overheid en/of de provincie de brongerichte maatregelen die nodig zijn in het kader van de PAS en hoeveel bedraagt de benodigde cofinanciering?

Welke verschillende specifieke hydrologische maatregelen behoren tot het maatregelenpakket en hoeveel kosten de afzonderlijke maatregelen de overheid en de provincies? Welk aandeel cofinanciering is er aanvullend nog nodig? Welk percentage van de verdroogde gebieden kan met het bedrag dat gereserveerd staat voor hydrologische maatregelen worden hersteld?

Hoeveel ha verlaagde grondwaterstand is er in Nederland ten behoeve van de (melk)veehouderij? Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke gevolgen dit heeft op de biodiversiteit en de omliggende natuurgebieden?

Welke specifieke herstelmaatregelen maken naast afplaggen onderdeel uit van het maatregelenpakket PAS en hoeveel kosten deze afzonderlijke maatregelen? Welke resultaten worden er beoogd met het nemen van de herstelmaatregelen, hoe hangen deze beoogde resultaten samen met de te realiseren instandhoudingsdoelstellingen en hoe worden ze precies gemeten? Hoe wordt bepaald welke specifieke herstelmaatregelen en/of hydrologische maatregelen en noodzakelijk zijn per stikstofgevoelig natuurgebied, welke criteria worden er gehanteerd bij deze afweging, hoe hangen deze criteria samen met de te realiseren instandhoudingsdoelen? Op welke wijze wordt geëvalueerd in hoeverre de herstelmaatregelen en de kosten daarvoor bijdragen aan de te behalen instandhoudingsdoelstellingen? Wordt ook integraal getoetst in hoeverre de maatregelen bijdragen aan het behalen van de internationale biodiversiteitsdoelen en welke specifieke maatregelen er nog extra nodig zijn om deze doelen te halen? Zo ja, hoe? In hoeverre wordt er bij het toepassen van herstelmaatregelen afgewogen en of dit wel de meest kosten-efficiënte manier is om de instandhoudingsdoelstellingen te halen en over op basis van welk tijdspad wordt dit bepaald?

Welke concrete natuurdoelen en verbeteringen moeten er bereikt zijn met de 27,8 miljoen euro aan herstelmaatregelen in 2013? Welke natuurdoelen en verbeteringen moeten er bereikt zijn in 2016 en volgens welke criteria zal tijdens de evaluatie in 2016 getoetst worden of de ontwikkelopgave in combinatie met andere te nemen maatregelen toereikend is voor het realiseren van de internationale doelen? Hoe wordt dit precies beoordeeld als niet vaststaat wanneer de internationale doelen gerealiseerd moeten zijn? Welke criteria worden er gehanteerd en hoe hangen deze samen met de bereikte natuurdoelen? Hoeveel afname in stikstofdepositie moet er gerealiseerd zijn in 2016 en hoe wordt bepaald of deze afname voldoende is om de internationale instandhoudingsdoelstellingen te behalen?

Op welke termijn verwacht de staatssecretaris de instandhoudingsdoelen met het gereserveerde budget voor herstelbeheer en hydrologische maatregelen tezamen met de overige maatregelen uit de PAS te realiseren? Welk deel hiervan verwacht de staatssecretaris voor het evaluatiemoment in 2016 te behalen?

Hoeveel landelijke afname in stikstofdepositie beoogt de staatssecretaris jaarlijks te bereiken met het nemen van maatregelen in het kader van de PAS en na hoeveel jaar zal de stikstofdepositie voor elk afzonderlijk stikstofgevoelig natuurgebied hiermee onder de kritische depositiewaarde zijn? Kan de staatssecretaris per Natura 2000-gebied een overzicht geven van de maximale kritische depositiewaarde in relatie tot de instandhoudingsdoelen van dat gebied tezamen met een overzicht van de huidige stikstofdepositie? Zijn de huidige stikstofdeposities gebaseerd op berekeningen middels rekenmodellen of zijn ze gebaseerd op feitelijke meetgegevens?

Hoeveel provincies en gemeenten hebben al uitbreidingen van veehouderijen toegestaan of bestemmingsplannen die die mogelijk maken op basis van verwachte ontwikkelruimte in het kader van de PAS, terwijl de PAS nog niet van kracht is? Wat heeft het ministerie precies gecommuniceerd naar gemeenten en provincies over hoe om zij om moeten gaan met uitbreidingen van veehouderijen en het vaststellen van bestemmingsplannen in de tussentijd dat er nog gewacht wordt op de definitieve PAS?

Moet de PAS eerst per Natura 2000-gebied in een beheerplan worden uitgewerkt voordat er ontwikkelingsruimte vrij komt? Zo ja, wat is de planning voor het vaststellen van de beheerplannen? Hoeveel beheerplannen van Natura 2000-gebieden zijn er tot nu toe al definitief vastgesteld en hoeveel wachten er nog op de PAS? Wie bepaalt wie welke ontwikkelruimte krijgt en welke ontwikkelingen krijgen voorrang?

Garandeert de staatssecretaris dat de afspraak om de voor PAS ontwikkelde instrumenten (rekenmodel Aerius, ecologische redeneerlijnen en de gebiedsanalyses) Raad van State-proof zijn?

Hoeveel veehouderijen zijn er in Nederland en hoeveel veehouderijen staan er dan binnen een straal van respectievelijk 50, 100, 250, 500, 750 en 1000, 1500 en 3000 meter van Natura 2000-gebieden? Hoeveel veehouderijen in Nederland hebben een natuurbeschermingswetvergunning, hoeveel hebben er een vergunning aangevraagd maar hebben een afwijzing gekregen, hoeveel zijn er getoetst en hebben geen vergunning nodig en hoeveel hebben er geen vergunning maar zouden die wel moeten hebben? de staatssecretaris niet over deze gegevens beschikt is zij bereid om navraag te doen bij provincies en gemeenten? Hoe heeft de staatssecretaris de Natuurbeschermingswet 1998 getoetst, gehandhaafd en afgegeven natuurbeschermingswetvergunningen en getoetste bedrijven geregistreerd in de periode dat zij zelf het bevoegd gezag hiervoor vormde voor 2005? Hoe is deze overdracht geweest naar provincies toen zij in 2005 het bevoegd gezag werden?

Kan de staatssecretaris de reactie op het rapport van de gezondheidsraad «De invloed van stikstof op de gezondheid» die de staatssecretaris van I&M de Kamer heeft beloofd ook namens de bewindspersonen verantwoordelijk voor natuur, landbouw en veehouderij de Kamer doen toekomen?

II Antwoord / Reactie van de staatssecretaris

Hierbij stuur ik u, mede namens de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de beantwoording van de vragen die ik heb ontvangen voor het Schriftelijk Overleg Natuur- en milieueffecten veehouderij, inclusief PAS (18 december 2012). De door de leden van uw Kamer gestelde vragen richten zich op de verschillende aspecten van de effecten van de veehouderij op natuur en op het effect van milieuwetgeving op de mogelijkheden voor de veehouderij om zich te ontwikkelen. Een groot deel van de vragen gaat in op de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

Voor ik specifiek in ga op de vragen per fractie zal ik toelichten voor welke juridische en milieuproblemen de PAS een oplossing biedt (1) en hoe de PAS zal bijdragen aan de realisatie van natuurdoelen en het vlottrekken van de vergunningverlening rondom Natura 2000-gebieden (2). Vervolgens geef ik mijn visie op de geboekte voortgang van het traject en het uiteindelijk functioneren van de PAS (3).

1. Voor welke juridische en milieuproblemen biedt de PAS een oplossing?

Na de plaatsing door de Europese Commissie van de door Nederland aangemelde Natura 2000-gebieden op de Lijst van Communautair Belang moeten deze gebieden ook naar nationaal recht worden aangewezen en beschermd. De basis hiervoor is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet), waarmee Nederland de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn heeft geïmplementeerd. Belangrijk hierbij is dat de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden niet alleen beschermd moeten worden tegen (mogelijk) negatieve invloeden van projecten en ontwikkelingen in het gebied, maar ook tegen (mogelijk) negatieve invloeden van projecten en ontwikkelingen buiten het gebied. Dit heet de zogenaamde externe werking.

Voor een groot deel van de Natura 2000-gebieden geldt dat stikstofemitterende activiteiten buiten de gebieden zo’n negatieve invloed kan hebben. Deze leiden namelijk tot een te hoge stikstofdepositie in de gebieden met verzuring en vermesting tot gevolg. Deze te hoge depositie kan zich bijvoorbeeld uiten in vergrassing, waardoor de aanwezige natuurwaarden worden overgroeid. De belangrijkste bron van uitstoot van deze stikstof is de sector veehouderij en in mindere mate verkeer & vervoer en industrie.

In Nederland wordt het probleem van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zwaarder gevoeld dan in de ons omringende landen. Dat heeft te maken met het feit dat we in een dichtbevolkt land leven, waar kwetsbare natuur en bijvoorbeeld veehouderijen dicht bij elkaar liggen. In 133 van de 163 Natura 2000-gebieden bevinden zich stikstofgevoelige habitats. Voor deze gebieden is het de uitdaging de instandhoudingsdoelen te realiseren en tegelijkertijd ontwikkelingsruimte voor ondernemers te creëren.

De huidige depositieniveaus kunnen het voor stikstofemitterende activiteiten en projecten in en rond Natura 2000-gebieden moeilijk maken om een vergunning te verkrijgen. Deze impasse in de vergunningverlening is in de afgelopen jaren versterkt na jurisprudentie van de Raad van State, die uitgaat van een strikte invulling van het zogenoemde voorzorgsbeginsel. Hierdoor is voor stikstofemitterende bedrijven en projecten rond Natura 2000-gebieden een onduidelijke en onzekere situatie ontstaan. Er is sprake van een impasse die de vergunningverlening (Nb-wet), en deels het beheerplanproces, dreigt te verlammen. Dit is ongewenst. Via een stikstofvoorziening in de Crisis- en Herstelwet (CHW) en een programmatische aanpak voor stikstof wordt deze impasse doorbroken.

Bij de programmatische aanpak voor stikstof wordt onderkend dat de stikstofproblematiek in de individuele gebieden niet geïsoleerd kan worden bekeken. De achtergronddepositie veroorzaakt door bronnen elders in Nederland en in het buitenland levert een belangrijke bijdrage aan de stikstofbelasting in de Natura 2000-gebieden en de effectiviteit van de aanpak op gebiedsniveau wordt mede bepaald door de effectiviteit van de maatregelen in andere gebieden en op landelijk niveau.

Het doel van de programmatische aanpak is om de achteruitgang van de biodiversiteit verbonden met de stikstofgevoelige habitats een halt toe roepen en een duurzame economische ontwikkeling mogelijk te maken. Economische ontwikkeling blijft mogelijk binnen een per saldo afnemende depositie van stikstof die verzekert dat volgens een haalbaar en betaalbaar tijdpad de doelstellingen in de Natura 2000-gebieden wordt gerealiseerd. Dit door een aanmerkelijke reductie van de stikstofbelasting te realiseren met een samenstel van maatregelen op landelijk, regionaal en gebiedsniveau, in combinatie met effectgerichte en hydrologische maatregelen (zie ook het rapport van de Taskforce Trojan; Kamerstukken II, 30 654, nr. 51 en het advies van de Adviesgroep Huys van 19 juni 2009). Essentieel onderdeel van de programmatische aanpak is de wettelijke plicht om de maatregelen ook feitelijk tijdig uit te voeren, zodat er zekerheid bestaat dat de daaraan verbonden positieve effecten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.

2. Bijdrage PAS aan realisatie natuurdoelen en vlottrekken vergunningverlening

Op dit moment moet een individuele ondernemer die stikstofemitterende activiteiten wil ontwikkelen bij overbelaste gebieden, bij een vergunningaanvraag aantonen dat zijn project niet zal leiden tot verslechtering van de te beschermen natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. De ondernemer moet daarbij – met voldoende zekerheid – uitspraken doen over zaken die lastig zijn te onderbouwen voor een individuele ondernemer. Hij moet bijvoorbeeld aangeven wat de effecten zijn van zijn eigen project in cumulatie met bestaande activiteiten en andere geplande ontwikkelingen die bijdragen aan stikstofbelasting. De PAS reikt straks de ondernemer en het bevoegd gezag de instrumenten aan om een dergelijke uitspraak eenvoudig te kunnen doen.

Benodigde verbetering natuurkwaliteit

Voor het realiseren van de natuurdoelen voor Natura 2000 is het o.a. nodig dat de overbelasting van stikstofdepositie verminderd. Afgelopen decennia is de stikstofdepositie in Nederland al fors gedaald mede dankzij nationaal en Europees beleid. Toch is overmatige stikstofdepositie nog steeds in 70% van de Natura-2000 gebieden een van de knelpunten die het halen van de instandhoudingdoelstellingen in de weg staan. Maar stikstof is niet het enige probleem van Natura 2000 gebieden. Ook bijvoorbeeld verdroging of achterstallig onderhoud staat een duurzame staat van instandhouding in de weg. Door ook deze aspecten te verbeteren kan de natuur bestendiger gemaakt worden tegen stikstof. De hiervoor benodigde maatregelen, zoals het verbeteren van de watercondities en effect gerichte maatregelen in het beheer, zijn beschreven in de zogeheten «herstelstrategieën» die per stikstofgevoelige habitattype, zoals bijvoorbeeld droge heide, zijn opgesteld. Al deze maatregelen zullen uiteindelijk ook worden opgenomen in het beheerplan.

Benodigde daling stikstofdepositie

Met het vaststaande beleid daalt de stikstofdepositie naar verwachting de komende jaren gestaag verder, ook wanneer wordt uitgegaan van een economische groei van 2,5%. Dit komt doordat de meeste stikstofemitterende sectoren, zoals verkeer en landbouw steeds schoner worden. Zo zal op basis van het vaststaande beleid in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit de NOx emissie van verkeer in de periode 2009–2020 afnemen met ca. 40%. De ammoniakemissie van de landbouw zal in deze periode op basis van vaststaand beleid met ca. 3% afnemen. Door de afgesproken aanvullende landbouwmaatregelen uit de PAS zal de uitstoot vanuit de landbouwsector met 10kton extra dalen. De ammoniakuitstoot vanuit de landbouw daalt hierbij in de periode 2009–2030 met ca. 12%4. Hierbij is uitgegaan van de aannames van het PBL bij vormgeving van de PAS voor wat betreft veranderingen in dieraantallen. Daarbij werd uitgegaan van het vervallen van dierrechten en melkquota.

Nederland is netto-exporteur van stikstof, dat wil zeggen dat het grootste deel van onze stikstofuitstoot in zee terechtkomt en in het buitenland. De bijdrage van bronnen buiten de landsgrenzen van Nederland aan de depositie op het Natura-2000 areaal in Nederland is echter ook substantieel (gemiddeld over alle Natura-2000 gebieden ca. 35% van de totale depositie). De stikstofimport vanuit het buitenland zal naar verwachting ook verder dalen de komende jaren.

Ontwikkelingsruimte

De verwachte daling van de stikstofdepositie in de komende jaren in combinatie met het uitvoeren van herstelstrategieën leidt – in de PAS systematiek – tot het beschikbaar komen van ontwikkelingsruimte. Ontwikkelingsruimte betreft de ruimte in depositie die binnen de PAS beschikbaar is om projecten en/of handelingen te kunnen realiseren. Deze ruimte wordt via het rekeninstrument AERIUS5 per Natura 2000-gebied inzichtelijk gemaakt.

Economische ontwikkelingen kunnen worden toegestaan binnen de ontwikkelingsruimte. Belangrijk daarbij is wel dat de stikstofdepositie daadwerkelijk daalt en de uit te voeren herstelmaatregelen worden uitgevoerd. Het treffen van de afgesproken maatregelen is dus niet vrijblijvend, maar kent een uitvoeringsverplichting. De ontwikkeling van de natuurkwaliteit en stikstofdepositie zal worden gevolgd door middel van het monitoringsprogramma van de PAS, dat voornamelijk op bestaande monitoringsprograma’s is gebaseerd. Hierdoor kan tijdig worden gereageerd op tegenvallende ontwikkelingen of voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. Door bovenstaande aanpak te hanteren kan naar mijn mening de vergunningverlening weer worden vlotgetrokken.

3. Hoe ver zijn we met de ontwikkeling van de PAS?

De afgelopen jaren is er in nauwe samenwerking met provincies en andere departementen hard gewerkt aan het complexe bouwwerk van de PAS. Over de voortgang is regelmatig met uw Kamer gecommuniceerd, waarbij zowel inhoud als de betaalbaarheid aan de orde waren. Veel bouwstenen van de PAS zijn inmiddels gereed of naderen hun voltooiing. Om in lijn met de voorlichting van de Raad van State een aantal zaken juridisch mogelijk te maken is een wetswijziging van de natuurbeschermingswet nodig. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding en zal naar verwachting begin februari dit jaar worden voorgelegd aan de Raad van State voor advies waardoor het naar verwachting mogelijk is dat deze wet op 1 januari 2014 in werking treedt.

Daarnaast moet, om het hele systeem werkbaar en voor alle betrokkenen acceptabel te maken ook nog een aantal andere zaken geregeld worden: het opzetten van een PAS-bureau6, het oplossen van de problematiek van de interimmers7, de in gang zijnde wetswijziging, spelregels voor bijsturing, het uitvoeren van de definitieve gebiedsanalyses op basis van de actuele gegevens, het vaststellen van het operationeel monitoringsplan en het doorlopen van een plan-m.e.r.-procedure passen binnen deze planning. Voor de provincies is daarbij van belang dat na de gebiedsanalyses ook bestuurlijke instemming kan worden verleend op het aangaan van de uitvoeringsverplichting die met de PAS gepaard gaat. Dit vereist ook politieke instemming op provinciaal niveau.

Dit is alles bij elkaar nog een hele opgave, maar er ligt een stevige basis om op voort te bouwen. Daarbij zijn de resterende opgaven helder en de oplossingen in beeld. Ik zal samen met de andere overheden komend jaar de PAS afronden zodat er werkbare en juridisch houdbare oplossingen komen die recht doen aan ieders belangen en het bereiken van de instandhoudingsdoelen dichterbij brengen.

Welke bouwstenen van de PAS zijn af?

Ondersteuning vergunningverlening door herstelstrategieën en rekeninstrument AERIUS

Voor de ecologische onderbouwing van de vergunningen zijn herstelstrategieën ontwikkeld.

De vergunningverlening zal verder vereenvoudigd en ondersteund worden door het gebruiksvriendelijke rekeninstrument AERIUS. Van dit rekeninstrument zijn verschillende versies ontwikkeld, bestemd voor de verschillende stadia van uitvoering van de PAS. In de loop van 2013 komt de versie beschikbaar die geschikt is voor de vergunningverlening. Hiermee vervalt AAgro-Stacks voor de vergunningverlening.

Akkoord over ontwikkelingsruimte en maatregelen voor de landbouw

Mijn voorganger heeft u mede namens zijn collega van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd over het op hoofdlijnen bereikte akkoord met de LTO Nederland over een aanvullend pakket aan generieke landbouwmaatregelen (Kamerstukken II, 2011/12, 30 654, nr. 99). De beoogde ingangsdatum hiervoor is 1 januari 2014. Het betreft:

  • het aanscherpen van de eisen voor het emissiearm toepassen van dierlijke mest;

  • het verminderen van de uitstoot van ammoniak uit stallen door het aanscherpen van de emissie-eisen en het vaststellen van nieuwe emissie-eisen voor nieuwbouw of uitbreiding van bestaande stallen, ook voor de melkveehouderij;

  • het verminderen van de uitstoot van ammoniak uit de melkveehouderij met 10% via extra stal-, voer- en/of managementmaatregelen.

Dit pakket levert in totaal een vermindering de uitstoot van ammoniak op van ongeveer 10 kton (kiloton) per jaar. Hiervan kan de landbouw ongeveer de helft (5,6 kton) benutten in de vorm van ontwikkelruimte om lokaal8 te groeien. Dit ter uitvoering van motie Koopmans.

Ik ben me ervan bewust dat het in de grond brengen van dierlijke mest wellicht praktijkproblemen met zich meebrengt. Daarom worden er ook alternatieven geboden die het emissiearm toepassen van dierlijke mest op de grond mogelijk maken onder randvoorwaarden. Hierover zal nader worden overlegd met de sector. Tevens heb ik kennis genomen van de nu lopende discussie over de emissie van mestaanwending. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de planning en inhoud van het toegezegde onderzoek. U ontvangt daar nog een aanvullende brief over. Daarin zal ook de mogelijke betekenis voor de PAS worden geduid.

De PAS werkt nagenoeg voor alle gebieden

  • In bijna alle gebieden waarop de PAS van toepassing is, is het ondanks de overbelasting mogelijk om met herstelbeheer achteruitgang van de natuur te stoppen en is benodigde verbetering mogelijk. Voor een paar gebieden wordt nog gewerkt aan een oplossing.

  • Met de maatregelen kan ontwikkelingsruimte worden geborgd om een jaarlijkse economische groei van 2,5% te faciliteren, inclusief de MIRT-projecten en snelheidsverhoging.

  • Onderdelen van de PAS zijn eerder beschikbaar voor vergunningverlening ter versterking van de bestaande praktijk. Het gaat dan om verschillende modules van het rekeninstrument AERIUS, de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitattypes, en de ecologische onderbouwing uit de gebiedsanalyses die ontwikkelingsruimte legitimeert.

Duidelijkheid over verdeling ontwikkelingsruimte

  • In de opzet van de definitieve PAS zal de beschikbare ontwikkelingsruimte worden verdeeld in twee segmenten. In segment 1 is ontwikkelingsruimte gereserveerd voor de projecten van groot maatschappelijk (regionaal en nationaal) belang, waaronder het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). En in segment 2 is ontwikkelingsruimte gereserveerd voor de overige stikstofemitterende activiteiten, waarbij er landelijk 5,6 kton voor de landbouwsector beschikbaar is. Deze besluiten zullen worden opgenomen in de definitieve PAS.

Hoe heeft de Raad van State de concept PAS beoordeeld?

Op hoofdlijnen bevestigt het advies (TK 30 654, nr. 102, bijlage) van de RvS de juridische houdbaarheid van de systematiek van de PAS. Dit betekent:

  • eenvoudige besluitvormingsprocedure rondom vergunningverlening.

  • verlaging administratieve lastendruk voor ondernemers en initiatiefnemers in en rond Natura 2000-gebieden

  • helderheid over beschikbaarheid ontwikkelingsruimte voor ondernemers en initiatiefnemers in en rond Natura 2000-gebieden

De PAS kan met inachtneming van de aanbevelingen van de Raad voldoen aan de randvoorwaarden van de Habitatrichtlijn. De Raad doet echter wel aanbevelingen die nopen tot aanwijzingen in het systeem en wijziging van de planning. Een belangrijke constatering van de Raad is dat om een juridisch houdbare en toepasbare PAS te hebben dat alle gebieden moeten zijn opgenomen en dat de huidige wettelijke bepalingen over de PAS in de Natuurbeschermingswet 1998 op enkele punten moet worden aangepast. Het hiervoor benodigde traject voor wetswijziging heeft forse consequenties voor de planning.

Meerdere van uw leden hebben mij gevraagd één of meerdere van onderstaande documenten beschikbaar te stellen. Ik zal er zorg voor dragen dat voor zover dit nog niet gebeurd is, deze documenten openbaar worden.

  • Het systeem en de werking van de PAS staan beschreven in het Voorlopig Programma Stikstof dat in de zomer van 2010 naar de Tweede kamer is verstuurd en bijgaande concept Definitief PAS (DPAS), die februari 2012 aan de Raad van State is voorgelegd9. Bij lezing van het concept DPAS is het goed om te weten dat deze niet meer actueel is. Op basis van de adviezen van de RvS en de Commissie m.e.r. en door voortschrijdend inzicht zijn verschillende uitgangspunten van de PAS aangepast.

  • De werkwijze van het nu gebruikte rekeninstrument AERIUS staat beschreven in het AERIUS-handboek. Het handboek voor AERIUS 1.5 vindt u op www.aerius.nl. Daar zal ook het handboek voor latere versies op worden gepubliceerd. AERIUS 1.5 is gebruikt voor de huidige berekeningen. Het model is echter in ontwikkeling. Cijfers zullen daarom wijzigen.

  • De herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats zijn voorgelegd aan een internationale commissie van deskundigen en grotendeels goedgekeurd. De laatste aanpassingen worden nu doorgevoerd. De toolkit herstelstrategieën zijn te vinden op pas.natura2000.nl.

  • Het monitoringsprogramma op hoofdlijnen is gereed en staat sinds deze zomer op de PAS-website, pas.natura2000.nl. De regels voor bijsturing zijn nog in ontwikkeling.

  • De uitkomsten van de analyse uitgevoerd door provincies en de Unie van Waterschappen, onder leiding van het IPO, naar de te verwachten kosten voor het realiseren van de afspraken gemaakt in kader van het Decentralisatieakkoord Natuur. Het kostenoverzicht wat als uitkomst van deze analyse als input heeft gediend voor het Bestuurlijk overleg van

  • 10 oktober 2012 treft u aan in de bijlage bij deze brief10.

Tot slot

Hoewel het nog een jaar duurt totdat de PAS geheel is afgerond, zijn onderdelen van de PAS eerder beschikbaar voor vergunningverlening ter versterking van de bestaande praktijk. Het gaat dan om onderdelen van AERIUS, de ecologische onderbouwing en de gebiedsanalyses. Daarbij is het van belang te beseffen dat pas bij in werking treding van de PAS ontwikkelingsruimte ontstaat en dat vergunningverlening van projecten die een toename in stikstofdepositie tot gevolg hebben voor die tijd ten koste gaan van deze ruimte. Ik ga er dan ook vanuit dat provincies hier verstandig mee om gaan om ook voor de toekomst gewenste ontwikkelingen, zoals MIRT-projecten, mogelijk te maken.

Ik beschouw 2013 als het jaar waarin de PAS bestuurlijk vastgesteld kan worden en de gezamenlijke focus gericht wordt op de implementatie per januari 2014.

Beantwoording vragen per fractie

VVD

1.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de PAS is uitgesteld tot 1 januari 2014. De leden zijn hierover teleurgesteld. Duizenden veehouderijbedrijven verkeren hierdoor nog een jaar langer in onzekerheid. De leden willen er bij de staatssecretaris op aandringen dat de datum van 1 januari 2014 ook daadwerkelijk gehaald moet worden. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van haar planning tot 1 januari 2014? Wat moet er voor die tijd nog gebeuren wil de PAS in werking kunnen treden?

Zie inleidende tekst

2.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State constateert dat om een juridische en houdbare en toepasbare PAS te hebben de gebieden opgenomen moeten worden. Hoe gaat de staatssecretaris in dit kader om met het aanwijzen van gebieden? Er zijn nog veel gebieden waar meer soorten beschermd worden dan Brussel strikt noodzakelijk van ons vraagt. Deze complementaire doelen dienen wat de leden van de VVD-fractie betreft eerst opgespoord en verwijderd te worden alvorens er verder kan worden gegaan met de aanwijzing van de gebieden. Kan de staatssecretaris weergeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het schrappen van complementaire doelen in de ontwerpaanwijzingsbesluiten en de maatregelen in de beheerplannen zoals de motie van het lid Lodders (Kamerstuk 32 670, nr. 40) beoogd heeft?

Bij het vaststellen van de PAS zullen de stikstofgevoelige gebieden conform de voorlichting van de Raad van State opgenomen worden. Voorwaarde daarvoor is dat de aanwijzingsbesluiten dan ook definitief zijn. In mijn brief m.b.t. de Voortgang van Natura 2000 (Kamerstuk 32 670, nr. 61) is mijn voorganger ingegaan op het schrappen van complementaire doelen uit de Aanwijzingsbesluiten. Tot en met 13 september 2012 heeft het wijzigingsbesluit waarmee de complementaire doelen uit de reeds definitieve aanwijzingsbesluiten worden verwijderd ter inspraak gelegen. De inspraakreacties worden nu bezien. Het is mijn voornemen om het definitieve wijzigingsbesluit in het voorjaar van 2013 te nemen. Voor de overige gebieden zullen in de nog te nemen aanwijzingsbesluiten geen complementaire doelen worden opgenomen.

Bij beheerplannen waar ik mede bevoegd gezag ben, zal ik, voor het deel waar ik bevoegd voor ben, niet instemmen met plannen waar complementaire doelen in zijn opgenomen.

3.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de stikstofproblematiek echter niet alleen kan worden aangepakt door het treffen van maatregelen op gebiedsniveau, maar dat ook generieke maatregelen nodig zijn. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van alle generieke maatregelen? Klopt het dat de luchtwasser voor de melkveehouderij onderdeel is van het totaalpakket aan generieke maatregelen? Zo ja, wat draagt deze maatregel volgens u bij aan het dierenwelzijn?

Kan de staatssecretaris per generieke maatregel aangeven door wie deze wordt uitgevoerd (landbouw, industrie, verkeer en vervoer)? De leden van de VVD-fractie lezen dat de generieke maatregelen per bedrijf genomen zouden kunnen worden. De keuze zou dan kunnen zijn mestaanwendingsmaatregelen of stalaanpassingen of voer- en managementaanpassingen. Maar nu is er al een besluit over de mestaanwendingsmaatregelen. De leden vragen zich af hoe de reductie van de mestaanwendingsmaatregelen verdeeld gaat worden?

In het kader van de PAS wordt in overleg met de sector gewerkt aan een pakket aanvullende generieke maatregelen voor alleen de landbouwsector (zie inleidende tekst). In andere sectoren wordt ook een inspanning geleverd om emissies te reduceren, maar dat is dan bijvoorbeeld in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of Europees bronbeleid.

Het hele pakket aan aanvullende generieke maatregelen is nodig om de beoogde vermindering van de uitstoot van ammoniak uit de landbouw te realiseren en om ontwikkelruimte te kunnen uitgeven. De consequentie hiervan is dat alle maatregelen in dit pakket in principe toegepast moeten worden door alle landbouwbedrijven. De wettelijke vereisten voor dierenwelzijn en de doelstellingen voor de andere milieuaspecten blijven uiteraard onverkort van kracht.

Eén van de aanvullende generieke landbouwmaatregelen is het emissiearm huisvesten van vee. Dit betekent dat de emissie-eisen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij verscherpt worden. Het is vervolgens aan de individuele ondernemer om een stalsysteem te kiezen dat aan deze eisen voldoet. Dit kan een systeem zijn met een emissiearme vloer, maar ook een luchtwasser.

Het tijdig bekend maken van de maatregelen over het toepassen van dierlijke mest heeft vooral tot doel om de sector de tijd te geven zich hierop voor te bereiden. Daarnaast zijn er alternatieven in het vooruitzicht gesteld voor lastige praktijksituaties (Kamerstukken II, 2012/13, 33 037, nr. 32).

4.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State van u de concept-PAS hebben ontvangen. De concept-PAS bestaat uit het systeem en de werking van het programmatische aanpak stikstof met inbegrip van het rekeninstrument AERIUS en de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats, de regels voor het verdelen van de ontwikkelruimte, de maatregelen die de betrokken partijen afzonderlijk zullen nemen, het beoogde effect van de uit te voeren maatregelen, het monitoringsprogramma en de regels voor bijsturen. Deze stukken zijn tot op heden nog niet naar de Kamer gestuurd. Is de staatssecretaris bereid om de concept-PAS stukken op korte termijn in de meest actuele vorm naar de Kamer te sturen?

Ja, zie inleidende tekst

5.

De leden van de VVD-fractie lezen dat gekozen is om de minister van Infrastructuur & Milieu (I&M) de ontwikkelingsruimte te laten toedelen aan handelingen waarvoor hij het bevoegd gezag is en waarvoor ontwikkelingsruimte in de PAS is gereserveerd. De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998) kent deze bevoegdheid echter toe aan het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt. Waarom heeft de staatssecretaris deze bevoegdheid toegekend aan de minister van I&M en waarom heeft hij niet vastgehouden aan de Nbwet 1998?

6.

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat het programma dat de systematiek beschrijft bepaalde onderdelen bevat die een PAS volgens de Nbwet 1998 moet bevatten, maar essentiële onderdelen ontbreken. Kan de staatssecretaris aangeven welke onderdelen nog ontbreken in de PAS?

Ik hecht belang aan een flexibel en snel systeem voor de toedeling van ontwikkelingsruimte aan projecten en handelingen, zodat voor bestaande en nieuwe projecten snel duidelijkheid ontstaat over de toelaatbaarheid ervan. In dat verband is het ook noodzakelijk om zorg te dragen voor voldoende ontwikkelruimte voor grote projecten van rijk en provincies, zodat zekerheid bestaat dat deze projecten ook doorgang kunnen vinden. Gaande de ontwikkeling van het programma-in-wording, mede naar aanleiding van de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt op een aantal punten wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 overwogen. Ik ben voornemens een wetsvoorstel daartoe begin februari voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Indiening in de Tweede Kamer is voorzien voor de zomer van 2013.

7.

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit het tweede lid 6 Habitatrichtlijn volgt dat verslechtering van de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitats moet worden voorkomen. De concept-PAS onderkent dat van belang is dat deze verplichting geldt voor bepaalde referentiedata. Zijn deze referentiedata en eventuele verslechteringen die zich na die data hebben voorgedaan betrokken bij het opstellen van de gebiedsanalyses?

Ja. Voor de meeste gebieden geldt 2004 als referentiejaar vanaf wanneer geen verslechtering mag plaatsvinden (moment plaatsing gebied op Europese Communautaire Lijst). De gebiedsanalyses vanuit de PAS zijn er op gericht om inzichtelijk te maken wat het effect van stikstofdepositie op de natuurkwaliteit is voor de periode 2004–2030. De herstelmaatregelen zijn erop gericht dat er, als gevolg van stikstofdepositie, geen verslechtering in natuurkwaliteit optreedt ten opzichte van het referentiejaar.

8.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de monitoring van de relevante ontwikkelingen onontbeerlijk is om te kunnen beoordelen of de beoogde doelen van de programmatische aanpak in de praktijk worden behaald en de randvoorwaarden artikel 6 Habitatrichtlijn in acht worden genomen. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat er gebruik moet worden gemaakt van een uniforme monitoringssystematiek om verschillen in interpretatie te voorkomen? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat naar de mening van de Raad van State op hoofdlijnen voldoende inzicht bestaat in de informatiebehoefte van een adequaat monitoringsprogramma voor zover het de feitelijke ontwikkelingen betreft. Hoe wordt gewaarborgd dat ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied doorwerken in de PAS, in het bijzonder de gebiedsanalyses, de herstelstrategieën en het rekeninstrument AERIUS?

Om verschillen in interpretatie en werkwijze te voorkomen heb ik een monitoringsprogramma PAS laten ontwikkelen. Dit monitoringsprogramma sluit zoveel als mogelijk aan bij bestaande monitoringssystemen. Het monitoringsprogramma is in nauwe samenwerking met provincies tot stand gekomen en is begin volgend jaar operationeel. Dit jaar zal hard gewerkt worden aan de implementatie van dit monitoringsprogramma, zodat het januari 2014 gereed is als de PAS start. Nieuwe wetenschappelijke inzichten zullen hierbij worden meegenomen volgens bestaande protocollen. Deze doorwerking geldt ook voor het nieuwe rapport inzake de kritische depositiewaarden van Alterra (WUR) dat eind december 2012 is opgeleverd («Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000»)

9.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State de centrale vraag over de verhouding van de concept-PAS tot de eisen die de Nbwet 1998 en de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn daaraan stellen, behandelt in twee aparte paragrafen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom het nodig is om deze vraag in twee afzonderlijke paragrafen te behandelen. De bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Nbwet 1998. De bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nbwet 1998 zouden hetzelfde moeten zijn. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Zo nee, heeft Nederland de Vogel- en Habitatrichtlijn strenger geïmplementeerd dan noodzakelijk was en zo ja, op welke onderdelen wijkt Nederland af van de gestelde richtlijnen?

Zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn verplichten Nederland ertoe de staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden en zonodig te herstellen. Nederland heeft deze regels één-op-één geïmplementeerd. Wanneer een te hoge stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden een bedreiging vormt voor de staat van instandhouding, zijn reductiemaatregelen nodig. Deze worden neergelegd in de PAS. Daarnaast voorziet de PAS erin dat de vergunningverlening voor projecten weer vlotgetrokken wordt. De PAS moet uiteraard in overeenstemming zijn met de vereisten uit de richtlijnen. Dat betekent ondermeer dat activiteiten op grond van het programma uitsluitend kunnen worden toegestaan als voor elk afzonderlijk Natura 2000-gebied het behoud van de habitats en de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats en soorten in de gebieden verzekerd blijven. Ook zal afwijking van de verboden die gelden in het kader van het strikte beschermingsregime voor vogels en voor soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn ten alle tijde moeten voldoen aan de daarvoor in de richtlijnen opgenomen criteria. De toegevoegde waarde van de programmatische aanpak in dat verband is dat daarmee de vereiste zekerheid kan worden geboden dat habitats, soorten en populaties in de gebieden die in het programma zijn opgenomen niet in het gedrang komen.

10.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nbwet 1998 op twee wijzen voorziet in toedeling van ontwikkelingsruimte. In de PAS kunnen projecten worden opgenomen die een beroep doen op (een deel van) de ontwikkelingsruimte. Deze projecten zijn door opname in de PAS uitgezonderd van de vergunningplicht. Na vaststelling van de PAS wordt de (resterende) ontwikkelingsruimte toebedeeld door het bevoegd gezag dat het beheerplan vaststelt. De Raad van State constateert dat in de concept-PAS hiervan wordt afgeweken. Waarom wijkt de staatssecretaris hierin af van de Nbwet 1998?

Zie antwoord bij vraag 5.

11.

De leden van de VVD-fractie vinden dat een aanscherping van de generieke emissiemaatregelen in de landbouw zou moeten leiden tot voldoende ontwikkelruimte voor de veehouderij in elke provincie. De leden willen ook toe naar één landelijke werkbare systematiek voor vergunningverlening. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de voorgenomen vergunningensystematiek en de verwachte ontwikkelruimte? Is te verwachten dat in elke provincie ontwikkelingsruimte komt en krijgen provincies invloed op de mate van ontwikkelingsruimte die ze aan de landbouw willen geven? Hoe worden bestaande, provinciale regelingen straks ingebed in de landelijke systematiek?

Het rekeninstrument AERIUS toont per Natura 2000-gebied aan of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten een vergunning te verlenen. Door middel van nog op te stellen provinciale beleidsregels worden de randvoorwaarden voor vergunningverlening vastgesteld. De provinciale beleidsregels voor uitgifte van ontwikkelingsruimte vallen binnen de landelijke systematiek waarin concrete landelijke en regionale projecten zijn geborgd in segment 1 (MIRT, regionale activiteiten opgenomen op de PAS-projectenlijst) en segment 2 bestaande uit ontwikkelingsruimte ten behoeve van agrarische ontwikkelingen, en overige – nog onbekende – toekomstige activiteiten.

12.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State vraagt naar een onderbouwing van het tijdpad voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Deelt de staatssecretaris het standpunt van de leden dat het opmerkelijk is dat de Raad van State zich hierover uitlaat aangezien in de Vogel- en Habitatrichtlijn geen tijdpad is opgenomen waarbinnen de Natura 2000-doelstellingen moeten zijn behaald? Zo nee, waarom niet?

Ik interpreteer de aandacht van de Raad van State voor het tijdpad als volgt. Ten eerste is een deel van de herstelmaatregelen niet onbeperkt werkzaam. Dit vraagt tot nadenken over het tijdpad voor de langere termijn. Ten tweede is het niet zo dat het bereiken van een gunstige staat van instandhouding eindeloos uitgesteld kan worden waardoor maatregelen er dus wel op gericht moeten zijn dat het behalen van deze gunstige staat op termijn mogelijk blijft. In die zin is de aandacht voor het tijdpad dus wel terecht, zij het dat dit met name op de lange termijn speelt.

13.

De leden van de VVD-fractie vinden dat in de PAS nog teveel gekeken wordt naar de kritische depositiewaarde (KDW). In het rekeningmodel AERIUS wordt ook gerekend met KDW. De commissie Trojan heeft echter geoordeeld dat dat niet geoorloofd is. Het rapport-Backes bevestigd de commissie Trojan hierin. De KDW leidt niet automatisch tot de kwalificatie «ongunstige staat van instandhouding» van het betreffende habitattype. De leden zijn van mening dat factoren als bodemgesteldheid, beheer en hydrologie van even groot belang zijn. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de VVD-fractie hierin? Zo nee, waarom niet?

Ik deel de opvatting dat factoren als bodemgesteldheid, (herstel)beheer en hydrologie van groot belang zijn. Dat is dan ook de reden voor de prominente plek die de herstelstrategieën krijgen in de PAS. Ik deel echter niet de opvatting dat teveel naar de kritische depositiewaarden (KDW) wordt gekeken en dat de huidige werkwijze in strijd zou zijn met de conclusies van Trojan en Backes. Om te kunnen bepalen of een habitat een stikstofprobleem heeft (of zou kunnen hebben), is het noodzakelijk dat wordt bepaald of de KDW wordt overschreden. Dat is wetenschappelijk onomstreden en wordt ook bevestigd in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wat Trojan en Backes hebben betoogd, is dat de KDW niet de enige en niet de doorslaggevende maatlat is voor het bepalen van de vraag of er sprake is van een (kans op een) significant effect. Dan spelen namelijk ook de andere genoemde factoren mee. In de PAS wordt ook met die andere factoren rekening gehouden.

14.

Het RIVM heeft een toelichting depositieberekeningen AERIUS gepubliceerd op 23 september 2011. Hierin wordt nog eens bevestigd dat de onzekerheden in berekende stikstofdepositie ongeveer 70% is. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de landbouwsector hiermee niet onevenredig benadeeld wordt?

De onzekerheid die de RIVM aangeeft, die overigens zowel positief als negatief uit kan vallen, heeft alleen betrekking op de totale depositie. De berekeningswijze die in AERIUS wordt gebruikt is voor iedere sector gelijk. Er ontstaat dus geen eenzijdige benadeling van de landbouwsector.

15.

Tot slot heeft voormalig staatssecretaris Verdaas recentelijk uitgespraken gedaan over de PAS. Hij vindt de PAS een complexe manier om weer lucht te krijgen zodat er weer ontwikkelingen mogelijk zijn. De PAS moet op korte termijn worden doorgezet. Maar voor de lange termijn zou gekeken moeten worden of er niet een eenvoudigere manier is om hetzelfde doel te bereiken. Kan de staatssecretaris deze uitspraken nader duiden?

Net als mijn voorganger wil ik er voor zorgen dat de PAS snel kan worden doorgezet. Door de vele onderlinge afhankelijkheden en de ecologische en juridische vereisten is het onontkoombaar dat een houdbare PAS onder de motorkap een complex bouwwerk oplevert. Zie hierover ook inleidende tekst. Bij de vormgeving staat echter voorop dat als dat bouwwerk gereed is, het voor de gebruiker uiteindelijk eenvoudiger wordt om vergunningen te verkrijgen. Voor de langere termijn zou het aantrekkelijk zijn om te kijken of verdere versnelling van het natuurherstel mogelijk is door ook ondernemers en gebiedspartijen daarin een directe verantwoordelijkheid te geven, waarbij zij in ruil daarvoor sneller kunnen beschikken over ontwikkelingsruimte.

16.

Voorschriften voor de aanwending van drijfmest om de emissie van ammoniak terug te dringen – 33037-32.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de staatssecretaris voornemens is om de voorschriften voor de aanwending van drijfmest aan te scherpen. Drijfmest moet voortaan ook op grasland op klei en veen in de bodem worden gebracht. De leden van de VVD-fractie vinden het besluit van de staatssecretaris te voorbarig. Momenteel wordt met het bedrijfsleven overlegd over de precieze invulling van de landbouwmaatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof. Nu wordt er één maatregel uitgelicht. Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden dat het besluit tot verwarring leidt omdat het totaalpakket aan landbouwmaatregelen nog niet bekend is?

Op veengrond mest injecteren en de zode in de zomer doorsnijden geeft veel problemen. Het is vaak onmogelijk om regelmatige en strakke sleuven in het grasland te krijgen. Bovendien drogen de sleuven verder uit met als gevolg uitstoot van CO2 en gaan ze hierdoor gaan ze helemaal openstaan. Soms komt ook de zode los te liggen. En dat waren precies de argumenten om destijds de sleepvoet-machine te introduceren. Heeft de staatssecretaris bij zijn besluit rekening gehouden met deze argumenten?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3 over dit onderwerp. In aanvulling daarop geldt het volgende:

Aanscherping van de voorschriften voor aanwending van drijfmest is één van de mogelijkheden om de emissie van ammoniak te beperken. De beste resultaten worden bereikt indien de mest direct in de bodem wordt toegediend. In 2012 is die toepassing verplicht voor zand- en lössgronden. Op klei- en veengrond is het op dit moment nog steeds toegestaan drijfmest in stroken op de bodem te brengen, bijvoorbeeld met de sleepvoetmethode.

Zoals eerder opgemerkt in de brief van voormalige staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 15 december 2011 (Kamerstuk 30 654, nr. 99) zijn er geen eenvoudig toe te passen methoden om de emissie van ammoniak in stallen te verminderen. Verbeteringen in de aanwending van drijfmest zijn wel relatief eenvoudig te realiseren. De datum van 1 januari 2014 is genoemd om bedrijven de gelegenheid te bieden zich tijdig hierop in te stellen.

In hoeverre de genoemde nadelen zich daadwerkelijk voordoen zal mede afhankelijk zijn van de aard van de grond en de werkwijze. Voor ondernemers die daarin geen risico willen nemen is de mogelijkheid geboden er op andere wijze voor te zorgen dat de emissie bij aanwending beperkt blijft. Op dit moment zijn drie alternatieven in beeld waarvan uit onderzoek is gebleken dat die bij adequate toepassing een min of meer vergelijkbare emissie geven; indien andere methoden in beeld komen met een vergelijkbare werking, wil ik die eveneens in overweging nemen.

Een van de drie geboden alternatieven is de methode waarbij drijfmest op het te bemesten perceel vanuit een mestkelder of ander depot wordt aangevoerd met slangen. Bij die methode mag de (met water verdunde) mest in stroken op de bodem worden toegediend. Deze methode wordt nu al op uitgebreide schaal toegepast op alle grondsoorten. Mij zijn van die toepassing geen nadelen voor de bodem bekend.

De tweede methode waarbij drijfmest vanuit een tank op de bodem wordt gebracht en tegelijk met een gelijke hoeveelheid water wordt oversproeid, is op dit moment niet toegelaten. Zoals aangekondigd in de brief van voormalig staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 11 oktober 2012 (Kamerstuk 33 037, nr. 32) zal ik vanaf 2013 daarvoor vrijstelling verlenen. Voor de toepassing van deze methode is apparatuur ontwikkeld; er is geen reden aan te nemen dat die toepassing enig nadeel heeft voor de bodem, mits bij toepassing op weinig draagkrachtige bodem, wordt gewerkt met apparatuur met voldoende lage wieldruk.

Omtrent de derde methode waarbij drijfmest wordt aangezuurd alvorens te worden uitgereden, vindt nog onderzoek plaats naar de wijze waarop het aanzuren het beste kan geschieden.

17.

Voortgang Natura 2000 / PAS – 32670-64

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) tot de gezamenlijke conclusie zijn gekomen dat er afdoende dekking beschikbaar lijkt te zijn voor het maatregelenpakket. Kan de staatssecretaris een duidelijk overzicht geven welke afspraken gemaakt zijn met het IPO en UvW? Met andere woorden welke beheersmaatregelen zijn afgesproken, in welk jaar en op welke locatie? Kan de staatssecretaris in tabelvorm een overzicht geven hoe de dekking per maatregel is geregeld? Kan de staatssecretaris ook ingaan op de haalbaarheid en betaalbaarheid van de maatregelen in het kader van de PAS en daarbij te bezien of bij het Wierdense Veld en Engbertsdijkvenen, vanwege de impact van de maatregelen en het gebrekkige draagvlak, het ambitieniveau te heroverwegen is?

De provincies en de Unie van Waterschappen hebben, voorafgaand aan het bestuurlijk overleg gehouden op 10 oktober 2012, een analyse uitgevoerd naar de te verwachten kosten voor het realiseren van de afspraken gemaakt in kader van het Decentralisatieakkoord Natuur. Hieronder vallen de kosten die geraamd zijn voor maatregelen in kader van Natura 2000 en de PAS, zoals voor (herstel)beheer, hydrologische maatregelen en gebiedsinrichting. In de bijlage bij deze beantwoording vindt u, zoals aangegeven in de inleidende tekst, de uitkomsten van deze analyse. De achterliggende analyses zijn onder regie van het IPO per provincies uitgevoerd en intercollegiaal getoetst.

Aan de hand van de totale kosten is gesproken over de dekking hiervan. Er is geconstateerd dat er dekking gevonden kan worden voor de totale kosten en daarmee dus ook voor de verschillende maatregelen per gebied. Dit kabinet heeft jaarlijks € 200 mln extra vrijgemaakt voor de ontwikkeling en het beheer van de natuur in Nederland. Bij de inzet van deze middelen staat het bijdragen aan het bereiken van de internationale doelen voorop. Per brief (Kamerstuk 30 825, nr. 189) heb ik u reeds geïnformeerd over de besteding hiervan voor 2013, waarbij het Regeerakkoord leidend is geweest. Over de uiteindelijke afspraken met de provincies voor de jaren 2014 en verder zal ik u afzonderlijk informeren.

Ook voor de gebieden Wierdense Veld en Engbertsdijkvenen zijn de benodigde maatregelen in deze analyse meegenomen. Naast het kunnen financieren van de benodigde maatregelen is inderdaad draagvlak hiervoor ook van belang. Hiervoor vinden de komende tijd verdere gebiedsanalyses en gesprekken in de gebieden plaats. Ik ga er vanuit dat de provincies daarbij maximaal zullen werken aan het verkrijgen van draagvlak voor de uitvoering van de maatregelen. Uiteraard zal ik met de provincies in een later stadium de uitkomsten bespreken en zonodig bezien waar enige bijstelling nodig en mogelijk is.

18.

De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen de gestelde kaders de provincies nu voortvarend aan de slag gaan om deze maatregelen in te passen in de gebiedsprocessen en om draagvlak te verkrijgen voor de uitvoering hiervan. In de gebiedsprocessen zal worden bezien hoe de noodzakelijke ontwikkelopgave (verwerving en inrichting) binnen de beschikbare kaders sluitend kan worden gemaakt. De resultaten van deze ronde komen het voorjaar van 2013 beschikbaar en worden besproken bij de afronding van de PAS. Kan de staatssecretaris toezeggen dat deze resultaten ook naar de Kamer worden gestuurd?

Ja.

19.

De leden van de VVD-fractie lezen dat met de provincies is besproken dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de PAS zij in de huidige vergunningverlening op basis van bestaande kaders gebruik kunnen maken van voor PAS ontwikkelde instrumenten. Hoe heeft de staatssecretaris geborgd dat de provincies in de vergunningverlening ook daadwerkelijk rekening houden met het beschikbaar houden en borgen van noodzakelijke ontwikkelingsruimte in de PAS voor regionale en nationale projecten?

Zie inleidende tekst. Het is aan provincies om in de vergunningverlening, tot het in werking treden van de PAS, verstandig om te gaan met deze gewenste regionale en nationale projecten. Ik zal hierover nadere afspraken maken met de provincies zodat MIRT-projecten (Nationale belangen zoals genoemd in de SVIR) niet in de knel komen.

20.

Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven – Kamerstuk 33037-39

De leden van de VVD-fractie lezen dat varkensbedrijven die meedoen aan de stoppersregeling tot 1 april 2013 de tijd krijgen om de vereiste emissiereducerende maatregelen uit te voeren. De leden zijn verheugd met het besluit van de staatssecretaris. Bedrijven krijgen hierdoor enige tijd om hun bedrijfsvoering aan de invoering van de stoppersmaatregelen aan te passen.

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de staatssecretaris voorlopig blijft vasthouden aan het gedoogbeleid. Dit besluit kan ook op instemming rekenen van deze leden. Het gedoogbeleid biedt gemeenten ruimte om in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken. De leden van de VVD-fractie lezen dat zodra de uitvoeringspraktijk voldoende is uitgekristalliseerd het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven alsnog vastgelegd zal worden in regelgeving. Kan de staatssecretaris aangeven op welk moment of wanneer het gedoogbeleid uitgekristalliseerd is? Is het voor de staatssecretaris ook een optie om af te zien van regelgeving en permanent vast te houden aan het gedoogbeleid?

Het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven in het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij is tijdelijk, tot uiterlijk 1 januari 2020. Omdat met het toepassen van alternatieve reductiemaatregelen nog geen ervaring is opgedaan, zal het naar verwachting een paar jaar duren voordat de uitvoeringspraktijk op dit punt voldoende is uitgekristalliseerd. Op dat moment zal aan de hand van de ervaringen met de uitvoeringspraktijk worden bezien of het wenselijk is het gedoogbeleid alsnog vast te leggen in regelgeving.

PVDA

21.

Deze leden verzoeken de staatssecretaris dan ook om:

  • Door te gaan met het definitief maken van de aanwijzingsbesluiten en met de beheerplannen;

  • De PAS zo snel mogelijk operationeel te maken;

  • Te garanderen dat dekking ook na 2014 beschikbaar blijft, inclusief inzicht in de beschikbare middelen voor de diverse posten emissiebeperkende maatregelen, beheer, herstel beheer en hydrologische maatregelen.

Daar is mijn inzet op gericht.

22.

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie behoefte aan meer achtergrondinformatie, die momenteel nog ontbreekt bij de Kamer. Dit betreft in elk geval de concept-PAS stukken in de meest actuele vorm, in elk geval de concept-PAS die aan de Raad van State en de commissie Milieueffectrapportage (MER) is voorgelegd of sindsdien is bijgewerkt.

Ook willen de leden een duidelijk overzicht van de afspraken met IPO en UvW, zodat duidelijk wordt welke beheersmaatregelen zijn afgesproken in welk jaar op welke locatie.

Ook ontvangen de leden graag nog meer informatie op de volgende punten:

  • het systeem en de werking van de PAS, met inbegrip van het rekeninstrument AERIUS7 en de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats,

  • de regels voor het verdelen van ontwikkelingsruimte,

  • de maatregelen die de betrokken partijen afzonderlijk zullen nemen,

  • het beoogde effect van de uit te voeren maatregelen,

  • het monitoringsprogramma,

  • de regels voor bijsturing.

Zie inleidende tekst en beantwoording op vraag 17.

23.

Als de PAS optimaal wordt ingezet, met perfect werkende techniek en geen toename van het aantal dieren, zal het nog steeds maar 30% stikstofreductie opleveren. Veel meer inzet zal hierna dus ook nog nodig zijn, dit is het begin. De leden van de PvdA-fractie zien de PAS dan ook niet als de enige oplossing van het probleem, maar wel als een belangrijk onderdeel van die oplossing.

Deze leden willen ook dat stappen gezet worden om tot nog verdere reductie te komen. Hiervoor moet de landelijke compartimentering vastgehouden worden zodat de dierenaantallen niet worden losgelaten. Mogelijk is een oplossing dat de provincies zelf naar eigen inzicht de compartimenten weer opnieuw kleiner kunnen indelen. Hierdoor worden feitelijk provinciale dierrechten geïntroduceerd.

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft per brief van 7 november en 5 december jl. (kenmerk: 2012Z18823/2012D41334; 33 322/2012D45838) aan de staatssecretaris van Economische Zaken verzocht haar te informeren over zijn voornemen betreffende de verdere behandeling van de wijziging van de Meststoffenwet. Per brief van 18 december jl. (Kamerstukken II 2012/13, 33 322, nr. 7) heb ik u, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, laten weten dat wij ons beraden op deze brief en u zo spoedig als mogelijk over de uitkomst zullen berichten. In deze brief zullen wij tevens stilstaan bij de toekomst van het stelsel van dierrechten en de daarmee verbonden compartimentering. Dit mede in het licht van het recente verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken van 20 december jl. (kenmerk: 2012Z20828/2012D47603) waarin een reactie wordt gevraagd op de door de Provinciale Staten van Noord-Brabant aangenomen motie met betrekking tot het handhaven van het stelsel van dierrechten.

24.

Ook moeten de boeren de ontwikkelruimte die ontstaat door de PAS niet gratis «terug» krijgen. De leden van de PvdA-fractie vinden dat het herstel van natuurgebieden deels gefinancierd moet worden uit een heffing op stikstof.

De verschillende sectoren, ook de landbouw, moeten investeren in maatregelen om de uitstoot van stikstof te verminderen. Een deel van deze vermindering wordt benut voor het laten dalen van de achtergrondconcentratie van stikstof in Nederland. Het andere deel wordt aan de verschillende sectoren ter beschikking gesteld in de vorm van ontwikkelruimte.

De verschillende sectoren maken dus al kosten om de uitstoot van stikstof te verminderen en krijgen voor hun inspanningen een deel terug in de vorm van ontwikkelruimte.

Daarbij is van belang dat het mest- en ammoniakbeleid gericht is op het verminderen van de verliezen aan stikstof (en fosfaat). Dit is ook effectief gebleken gegeven de forse daling van de stikstofproductie door de veehouderij en ammoniakemissie in Nederland. Introduceren van een heffing zou dan een extra maatregel betekenen naast het staande mest- en ammoniakbeleid en het voorgenomen aanvullende generieke beleid in het kader van de PAS. De regering acht het introduceren van nog een instrument (stikstofheffing) niet doelmatig en doeltreffend. Mede gelet op te verwachten administratieve- en uitvoeringslasten.

25.

De leden van de PvdA-fractie hebben grote zorgen over ontwikkelingen als in de Provincie Overijssel, waar Gedeputeerde Staten niet langer lijkt te kunnen wachten en nu zelf een soort van kader heeft ontwikkeld. Dit gaat uit van het voorkomen van achteruitgang van de natuurkwaliteit, niet eens over verbetering hiervan. De Provincie Overijssel heeft besloten het geoorloofd te vinden het gezien het grote maatschappelijke belang om de vergunningen voor uitbreiding veehouderijen of andere economische activiteiten te verlenen. Maar: de PAS gaat om verbeteren van kwaliteit, niet om «niet verder achteruitgaan». Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het een ongewenste ontwikkeling is dat provincies nu toch alvast maar vergunningen gaan uitgeven?

Depositie die voortkomt vanuit activiteiten die toegestaan worden via de huidige vergunningverlening (al dan niet versneld) wordt meegenomen bij de vaststelling van de hoeveelheid ontwikkelingsruimte die beschikbaar zal zijn bij de inwerkingtreding van de PAS. Huidige initiatieven kunnen daarmee een effect hebben op het toekomstige handelingsperspectief van het bevoegd gezag.

In de eerste PAS-periode wordt uitgegaan van het voorkomen van verslechtering van de natuurkwaliteit. Waar mogelijk worden de kansen voor uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit benut (voor zover noodzakelijk volgens de instandhoudingsdoelstellingen). In de PAS-periode die daarop volgt is de inzet gericht op het bereiken van de instandshoudingsdoelstellingen. De Provincie Overijssel volgt deze lijn.

SP

26.

De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de trage voortgang van de Natura 2000-aanwijzingen en beheerplannen. Slecht 57 van de 162 gebieden waarvoor ontwerp-aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld zijn definitief gemaakt en dat terwijl de gebieden al in 2010 aangewezen hadden moeten zijn. Is de regering bereid zo snel mogelijk de overige 105 gebieden definitief aan te wijzen. Wat is het tijdspad om voor de overige 105 gebieden definitieve aanwijzingsbesluiten te nemen? Wat is het tijdspad voor de beheerplannen en wil de staatssecretaris dit bespoedigen? Is de staatssecretaris bereid om voor alle beheerplannen een concrete tijdpad te noemen waarbinnen de instandhoudingsdoelen bereikt zijn?

Tijdpad aanwijzingsbesluiten: Momenteel zijn er 58 Natura 2000-gebieden definitief aangewezen. Het proces van definitief aanwijzen is onder andere vertraagd vanwege de oplossingen die zijn gezocht voor de stikstofproblematiek en de dekking van de benodigde maatregelen. Inmiddels zijn hierin stappen gezet, zoals aan u bericht (Kamerstuk 32 670, nr. 64, 2 november 2012). De aanwijzingsbesluiten geven duidelijkheid over de randvoorwaarden voor de PAS en de beheerplannen.

Tijdpad beheerplannen: Mijn voorganger heeft tijdens het bestuurlijk overleg met de provincies gesproken over het belang om het beheerplanproces in gang te houden en over een snelle afronding hiervan. Het beheerplan geeft nadere uitwerking van hoe de natuurdoelen gerealiseerd worden en geeft een kader voor vergunningverlening. Voor de gebieden waarvoor ik als Staatssecretaris van Economische Zaken zelf bevoegd ben is het beheerplanproces een extra impuls gegeven, om de afronding te versnellen. Het merendeel van deze beheerplannen zijn in conceptversie afgerond. De overige worden medio 2013 in concept opgeleverd.

Ten aanzien van het definitief aanwijzen van de gebieden wil ik voortgang maken. Met betrokken partijen wil ik een stappenplan en tijdspad afspreken voor de verdere implementatie van de aanwijzingsbesluiten, PAS en de beheerplannen, waarbij zal worden uitgegaan van «haalbaar en betaalbaar N2000». Daarna kan ik duidelijkheid verschaffen over het moment van definitief aanwijzen.

27.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de plannen om de PAS te vereenvoudigen? Is de staatssecretaris bereid het salderen op emissie te laten plaatsvinden en niet op depositie? Die methode kan immers simpel. De basis daarbij is: het ene bedrijf wil x emissie meer, dan moet er elders in die regio minstens x emissie wegvallen. Kan de staatssecretaris uitleggen op welke manier het rekenmodel AERIUS plaats gaat krijgen in de PAS, hoe dit vorm zal krijgen? En kan de staatssecretaris een voorbeeld van een berekening voorleggen?

De door de leden van de SP-fractie voorgestelde systematiek zal geen onderdeel uitmaken van de PAS. Hoewel emissie altijd een rol speelt in de vergunningverlening, zal het effect van stikstof altijd uitgedrukt moeten worden in depositie, want depositie bepaalt immers het effect op de natuurwaarden en daar gaat het om in de vergunningverlening. In het voorbeeld in de vraag is niet uit te sluiten dat bij de door de SP-fractie voorgestelde saldering op basis van emissie, de depositie op kwetsbare natuur juist toeneemt.

AERIUS is een rekeninstrument ten behoeve van de vergunningverlening in kader van de PAS. Zowel aanvragers als vergunningverleners zullen hiermee werken. Met AERIUS wordt inzichtelijk gemaakt hoe extra depositie vanuit een emissiebron ruimtelijk wordt verspreid en welk effect dit heeft op een specifieke locatie. Aan de hand van de uitkomst van berekeningen die met AERIUS kunnen worden uitgevoerd, kan door het bevoegde gezag worden bepaald of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is om deze activiteit te vergunnen.

De eerste versie van AERIUS II is geschikt voor het doen van depositieberekeningen. Deze versie wordt op dit moment getest en gevalideerd, in februari is het mogelijk om voorbeeldberekeningen te tonen. Deze voorbeelden zullen gepubliceerd worden op www.aerius.nl. In april zal de eerste versie van AERIUS II overgedragen worden aan de provincies.

28.

De leden van de SP-fractie vrezen het ontstaan van veel bureaucratie voor weinig opbrengst met de PAS. Wat zijn de te verwachten uitvoeringskosten van de regeling aan zaken als administratie, ambtelijke inzet en dergelijke? Welk bedrag is nu al uitgegeven aan organisatie en overhead en wat wordt de overhead als het draait? Is de financiering van het PAS beleid nu feitelijk rond en geldt dit ook voor komende jaren?

Van de PAS-middelen (120 miljoen verdeeld over 30 miljoen per jaar in de periode 2012–2015) wordt circa 20 miljoen ingezet voor onderzoek, inclusief praktijkonderzoek en de vormgeving van de PAS. Dit bestaat ondermeer uit de opzet van het PAS-systeem en de ontwikkeling van het rekeninstrument AERIUS dat zal dienen ter ondersteuning van de vergunningverlening. De PAS is, mede door de ontwikkeling van AERIUS, gericht op een daling in administratieve lasten omdat daarmee vergunningverlening wordt ondersteund en eenvoudiger een onderbouwing van vergunningen voor wat betreft stikstofdepositie kan worden geleverd. De kosten voor «overhead» als de PAS draait, zoals het PAS-bureau, zijn op dit moment nog niet bekend.

Zowel de financiering van de afronding van de PAS als de kosten die nodig zijn voor de uitvoering van de maatregelen die in het veld noodzakelijk zijn in kader van de PAS zijn voor de komende jaren gedekt.

29.

Hoe wil de staatssecretaris effectieve hydrologische maatregelen zoals het verhogen van de grondwaterstand nemen waarbij het in de omliggende gebieden ook noodzakelijk is de grondwaterstand te verhogen? Welke instrumenten zijn er om dit door te zetten?

Bij hydrologische maatregelen gaat het om een diversiteit aan maatregelen (zie ook antwoord op vraag 110). Het is aan Provincies en waterschappen om effectieve hydrologische maatregelen te benoemen en deze door te voeren. Draagvlak en actieve betrokkenheid bij en door gebiedspartijen, bewoners en grondeigenaren is van groot belang om daadwerkelijk tot uitvoering van maatregelen te komen. Overheden beschikken over specifieke instrumenten om gebiedsontwikkeling vorm te geven. Daartoe behoren onder meer de Wet inrichting landelijk gebied, de Wet ruimtelijke ordening, de Onteigeningswet en de Waterwet voor het vaststellen van peilbesluiten. Deze wetten bieden de mogelijkheid om (deels) langs publiekrechtelijke weg sturing te geven aan gebiedsontwikkeling. Ook via het privaatrecht kan de overheid dergelijke ontwikkelingen vorm geven, bijvoorbeeld in het kader van publiek-private samenwerking (PPS) en contracten omtrent duurzame gebiedsontwikkeling.

30.

Kan de staatssecretaris schetsen hoe de PAS en de vergunningverlening zal verlopen in een gebied als De Peel, waar immers de stikstofdepositie 400% te hoog is. Als er een PAS is dat de stikstofdepositie met enkele procenten verlaagd, wordt deze winst dan gelijk weer weggeven aan bedrijven of wordt dat pas mogelijk als de depositie 0% te hoog is? Waar ligt precies de grens, waarboven bespaarde stikstofemissies uitgegeven kunnen worden en hoe wordt deze bepaald? Of mag van elke gerealiseerde reductie sowieso ruim de helft weer weggegeven worden ongeacht de staat van het Natura 2000-gebied?

In de PAS staat niet de stikstofbelasting centraal, maar de natuurkwaliteit. Als met de combinatie van depositiedaling en uitvoering van herstelmaatregelen aangetoond kan worden dat de achteruitgang van natuurkwaliteit gestopt kan worden en er op termijn aan herstel gewerkt kan worden dan is er ook in zwaar belaste gebieden ontwikkelingsruimte beschikbaar.

De ontwikkelingsruimte komt beschikbaar zodra uit de ecologische beoordeling blijkt dat gegeven de daling van de depositie en de natuurherstelmaatregelen, de verslechtering van het habitattype wordt stopgezet. Dit kan ook in een overbelaste situatie. In de ecologische beoordeling wordt namelijk uitgegaan van het opvullen van de ontwikkelingsruimte en speelt de kwaliteit van het habitattype een bepalende rol.

31.

De leden van de SP-fractie denken dat Nederland minder dieren op een betere manier moet gaan houden. Beter is dan in de zin van een betere marge voor de boer, een beter dierenwelzijn en een betere milieuprestatie. Vooralsnog is de trend alleen maar meer dieren en minder boeren. Met alle negatieve sociale, milieu, dierenwelzijn en volksgezondheidsgevolgen van dien. Zeker in regio’s met een hoge veedichtheid zoals Oost-Brabant en Noord-Limburg zijn problemen. Is de staatssecretaris bereid regionale stand-still voor uitbreidingen van het aantal dieren te bestuderen en geeft hij toe dat dit in dergelijke gebieden wenselijk is? Onderkent de staatssecretaris dat bij de afschaffing van de dierrechten en het melkquotum een groei van de veestapel te verwachten is en een nieuwe stap richting schaalvergroting? Is de staatssecretaris bereid om te pleiten voor behoud melkquotering en dierrechten? Is de staatssecretaris bereid te spreken met de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) en de Dutch Dairyman Board (DDB) over het door hen en de European Milk Board (EMB) voorgesteld flexibele quoteringssysteem? Is in de PAS berekeningen al rekening gehouden met verdere groei van de veestapel en is in de PAS rekening gehouden met een extra groei van de veestapel in verband met afschaffing van de melkquotering en dierrechten?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23 voor vragen over het stelsel van dierrechten en compartimentering.

Het LEI Wageningen UR en het PBL hebben een inschatting gemaakt van de ontwikkeling van de veehouderij in Nederland in de periode tot 2020. Hierbij is rekening gehouden met het afschaffen van het stelsel van dierrechten en het vervallen van de melkquotering. De verwachting is dat het aantal melkkoeien met 2% zal toenemen, het aantal vleesvarkens en fokzeugen met 10% zal afnemen, het aantal vleeskuikens gelijk blijft en het aantal leghennen iets zal toenemen. In deze prognose wordt geen rekening gehouden met het toekomstig mestbeleid, die waarschijnlijk beperkend werkt op de groei van de veestapel.

Ik ben niet bereid om in Europees verband te pleiten voor behoud van de melkquotering. Nederland is en blijft voorstander van het in 2008 genomen EU-besluit tot afschaffing van de melkquotering in 2015. Ik acht het dan ook niet zinvol om met de NMV en DDB te spreken over een flexibel quoteringssysteem.

De scenario’s die worden gebruikt bij het berekenen van de uitstoot van ammoniak en de neerslag van stikstof op Natura 2000-gebieden voor het Programma Stikstof houden rekening met het vervallen van het stelsel van dierrechten en het vervallen van de melkquotering.

32.

Zijn er mogelijkheden binnen de PAS om «vrijgekomen» emissies preferentieel uit te geven aan boeren die hun koeien weidegang geven (immers koeien in de wei hebben minder emissies dan stalkoeien)? Zijn er mogelijkheden binnen de PAS om «vrijgekomen» emissies preferentieel uit te geven aan boeren die op natuurvriendelijke en diervriendelijke wijze boeren? Welke mogelijkheden zijn hier voor? Is de staatssecretaris bereid dit verder uit te werken of in te voeren?

Uitgifte van ontwikkelingsruimte voor de landbouwsector wordt gedaan door het bevoegd gezag op basis van de nog op te stellen provinciale beleidsregels. De vormgeving hiervan zal worden besproken met de provincies. Daarbij zal ik deze aspecten betrekken. Het is aan de bevoegde gezagen om daar invulling aan te geven rekeninghoudend met de specifieke regionale of lokale omstandigheden.

In de PAS wordt overigens al rekening gehouden met de verminderde emissies van bedrijven met weidegang doordat dit wordt meegenomen bij de vaststelling van de stalemissie. In de Regeling ammoniak en veehouderij (RAV) wordt er bijvoorbeeld bij de melkrundveehouderij onderscheid gemaakt tussen stalsystemen met en zonder beweiding.

Ik zal het bij de gesprekken met de Provincies over de verdeling van de ontwikkelingsruimte de toezegging van mijn ambstvoorganger aan uw Kamer betrekken om te onderzoeken of het bij de verdeling van ontwikkelruimte mogelijk is deze bij voorrang uit te geven aan duurzaam producerende agrarische bedrijven.

33.

Welke concrete maatregelen zullen er door wie genomen moeten worden om de reducties te bereiken?

In hoeverre zijn er al toezeggingen dat betrokken partijen hier aan mee willen werken? In hoeverre bestaat dit uit bestaand beleid en in hoeverre uit nieuw beleid? In hoeverre vormen de maatregelen een onderdeel van een transitie naar een integraal duurzame veehouderij of zijn het losse «eendimensionale» maatregelen? Hoe wordt de voortgang in het bereiken van resultaten gemonitord? Welke maatregelen worden van welke groepen boeren verwacht? In hoeverre is het risico aanwezig dat bijvoorbeeld melkveehouders reducties zullen bereiken die vervolgens uitgegeven worden aan intensieve veehouderij waarmee feitelijk de ene sector wordt gevraagd de andere te sponsoren of een meer milieu en diervriendelijk segment wordt gevraagd offers te brengen voor de uitbreidingsmogelijkheden van de hardcore grootschalige intensieve veehouderij? Wie betaalt voor wie? In de Eerste Kamer is een motie aangenomen met nummer 31 038, H die vraagt te streven naar bufferzones rondom de Natura 2000-gebieden waar geen intensivering van de landbouw plaatsvindt en stimulerende maatregelen te nemen voor op ecologische leest geschoeide landbouwen streekeigen productie. Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Gaat de staatssecretaris de vestiging van milieuvriendelijkere of biologische veehouderij rondom Natura 2000-gebieden bevorderen. In hoeverre wordt hier met de PAS uitvoering aan gegeven door bijvoorbeeld «vrijgekomen» ruimte bij vestiging rond Natura 2000-gebied preferentieel uit te geven aan natuurboeren en weidegang een voorwaarde te laten zijn? Is de staatssecretaris bereid dit te implementeren in de PAS?

Met het nu vastgestelde beleid en een economische groei van 2,5% neemt de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland tot 2030 af. Dit komt doordat de meeste stikstofemitterende sectoren, zoals verkeer en landbouw, steeds schoner worden. Op basis van het vaststaand beleid in het NSL zal de NOx emissie van verkeer in de periode 2009–2020 afnemen met ca. 40%. De ammoniakemissie van de landbouw zal in deze periode op basis van vaststaand beleid met ca. 3% afnemen. Door de afgesproken aanvullende landbouwmaatregelen uit de PAS zal de uitstoot vanuit de landbouwsector met 10kton extra dalen. De ammoniakuitstoot vanuit de landbouw daalt hierbij in de periode 2009–2030 met ca. 12%11. Hierbij wordt uitgegaan van landelijk een gelijk aantal dieren, maar wel verschuivingen tussen diercategorieën en wordt rekening gehouden met de afschaffing van de Europese melkquotering. Verkeer daalt verder met in totaal 46% in 2030 t.o.v. 2009 (bron: GCN-GDN, RIVM, 2012).

LTO Nederland heeft zich gecommitteerd aan deze aanvullende landbouwmaatregelen (10 kton reductie). De overige emissiebeperkende maatregelen voor de sectoren verkeer, industrie en landbouw zijn vaststaand beleid.

De voortgang in het bereiken van resultaten zal zorgvuldig gemonitord worden, zie hiervoor het antwoord op vraag 8. Het is aan provincies om te bepalen of zij bij de verdeling van ontwikkelingsruimte voorrang willen geven aan bijvoorbeeld biologische veehouderij of andere vormen van extensief gebruik in bufferzones.

Zie inleidende tekst en het antwoord op vraag 4 voor het pakket aan aanvullende generieke landbouwmaatregelen.

De generieke maatregelen zijn nodig om in alle Nederlandse Natura 2000-gebieden ontwikkelingsruimte te kunnen uitgeven. In het ene gebied zal dit meer ten goede komen aan de melkveehouderij, in het andere gebied meer aan de intensieve veehouderij. Dit hangt onder meer af van het type bedrijven dat zich rond een gebied bevindt en welke ondernemers gebruik zouden willen maken van de ontwikkelingsruimte via vergunningen. Daarnaast zijn de provinciale beleidsregels bepalend voor de uitgifte van de ontwikkelingsruimte in een specifiek gebied. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 32.

34.

Wat gaat de staatssecretaris doen om de naleving van de luchtwassers te verbeteren, wie gaat wanneer daar op ingezet worden en wanneer is welk percentage aan verbetering behaald?

Naleving van de plicht om luchtwassystemen op de voorgeschreven wijze in werking te hebben, zal worden bevorderd door de verplichting tot het installeren van een elektronisch monitoringssysteem waarmee de parameters die van belang zijn voor een goede werking van het systeem worden geregistreerd. Voor luchtwassystemen die met ingang van 1 januari 2013 worden geïnstalleerd geldt deze verplichting meteen. Voor luchtwassystemen die op 1 januari 2013 reeds aanwezig waren geldt een overgangstermijn van 3 jaar. Ook is er in samenwerking met provincies en gemeenten een project gestart waarbij handhavers worden opgeleid zodat ze de juiste conclusies kunnen trekken uit de gegevens die bij de elektronische monitoring worden geregistreerd.

CDA

35.

Doorpakken

De leden van de CDA-fractie zien graag snelheid in het PAS dossier. De vergunningverlening zit nu muurvast. De PAS past, maar moet nog in werking. De PAS dient hét systeem te zijn eenduidig, eenvoudig en toepasbaar voor elk denkbaar toetsmoment in het kader van stikstofproblematiek. Denk aan passende beoordeling, Plan-MER, Natuurbeschermingswet 1998 etc. Voor alle plannen, projecten op welk niveau dan ook. En alle maatregelen dienen eronder te vallen op welk niveau deze dan ook worden gesteld. Graag een reactie.

Nu is het zo dat in de Natuurbeschermingswet 1998 de PAS beperkt wordt tot projecten en dus niet de plannen. Het gevolg in de praktijk is dat alle agrarische ontwikkelingen twee keer getoetst moeten worden bij vaststellen van het bestemmingsplan en bij de omgevingsvergunning. Bij elk plan moet een passende beoordeling gemaakt (en kan dus niet de PAS systematiek worden gebruikt) en dergelijke. De leden van de CDA-fractie ziet graag bijvoorbeeld één toetsmoment voor de vergunning op basis van de Nbwet 1998 (NB vergunning). De omgevingsvergunning lijkt het meest passend of ziet de staatssecretaris nog andere creatieve oplossingen? Graag een reactie. Kunnen nog wel bestemmingsplannen met ontwikkelruimte buitengebied worden opgesteld?

De PAS vormt een gebieds- en sectoroverstijgend, integraal programma waarmee de stikstofproblematiek het hoofd zal worden geboden. De PAS dient aan de ene kant om natuurherstel te realiseren, en aan de andere kant om de vergunningverlening voor projecten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie weer vlot te trekken.

Artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn vereist echter dat zowel van projecten als van plannen die mogelijk significante gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden een passende beoordeling wordt gemaakt. De PAS voorziet in een aanzienlijke vereenvoudiging van de passende beoordeling, omdat voor plannen en projecten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie gebruik kan worden gemaakt van de ecologische onderbouwing die wordt gegeven in de PAS.

36.

Met betrekking tot duidelijkheid lijkt het de leden van de CDA-fractie zinvol om te komen tot één landelijke systematiek voor vergunningverlening. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan? Zijn naast het rekenmodel AERIUS ook de andere instrumenten beschikbaar als de PAS inwerking treedt? En wie kan over deze instrumenten beschikken?

Kan een nadere toelichting worden gegeven met betrekking tot verdeling van de ontwikkelruimte, is dat per provincie? Wie is waarvoor verantwoordelijk in deze? Hoe worden bestaande provinciale regelingen ingebed in de landelijke systematiek? Wie bepaalt wie welke ontwikkelruimte krijgt en wanneer ontwikkelingen kunnen plaatsvinden?. Meerdere systematieken naast elkaar lijkt de leden ongewenst. Graag een reactie. Zoals eerder gemeld past de PAS op alle stikstofgerelateerde ontwikkelingen. Graag een reactie.

De PAS is van toepassing op alle activiteiten die stikstof emitteren. Dit betreft landbouw, industrie en infrastructuur. Op landelijk niveau wordt met alle bestuurders de verdeling van ontwikkelingsruimte vastgelegd. Deze wordt beschikbaar gesteld in twee segmenten. In segment 1 worden alle concrete projecten vastgelegd, deze zijn daarmee geborgd. In segment 2 worden alle overige projecten opgenomen die een beroep kunnen doen op de beschikbare ontwikkelingsruimte. Bij het beschikbaar komen van AERIUS II kunnen alle belangstellenden gebruik maken van dit rekeninstrument waarmee de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte inzichtelijk wordt gemaakt. Het is aan het bevoegd gezag, de provincies, om in provinciale beleidsregels de criteria verbonden aan de uitgifte van vergunningen vast te stellen. Dat proces loopt. Hoewel de kaders van de PAS sturend zullen zijn, is er dus enige beleidsvrijheid voor de provincies om met name voor segment 2, op verschillende wijze uitwerking te geven aan de toekenning van ontwikkelruimte. Ik acht dit passend binnen de decentralisatiegedachte. Wel zal ik afspreken met provincies en monitoren dat voor de landbouw tenminste 5,6 kTon aan ontwikkelruimte beschikbaar wordt gesteld, gelet op de afspraken met de LTO.

Dit betekent ook dat zeker in gevallen waar een activiteit effecten heeft in meerdere provincies hiervoor heldere afstemmingsregels vastgelegd moeten worden.

37.

De Nbwet 1998 schrijft een sociaaleconomische toets voor. Geldt dat op Rijksniveau of beheerplan niveau. Wordt bij de toets de lokale effecten van gebiedsmaatregelen afgewogen tegen ontwikkelruimte die beschikbaar komt?

In het beheerplan wordt aandacht gegeven aan sociaal-economische aspecten van de maatregelen die worden genomen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Daarvan maken ook de maatregelen in het kader van de PAS deel van uit voor de gebieden waarop de PAS van toepassing is, aangezien de PAS-analyse via een paragraaf in het beheerplan wordt opgenomen. In de gebiedsanalyse zal ook helder zijn welke ontwikkelingsruimte er beschikbaar is in relatie tot de ontwikkelbehoefte.

Een sociaaleconomische toets op de werking van de PAS vindt niet plaats per beheerplan maar zal een toets zijn op de algemene systematiek van de Programmatische Aanpak Stikstof.

38.

Grensstreken: De leden van de CDA-fractie vragen hoe de bepaling van de ontwikkelruimte in de grensgebieden gaat? De leden merken op dat het vreemd zou zijn als Nederlandse boeren aan de ene kan van grens niet kunnen ontwikkelen vanwege een Duits habitatgebied en de Duitsers die dichterbij liggen kunnen wel ontwikkelen. Graag een reactie.

Ik kan u melden dat ik op korte termijn met de buurlanden in overleg zal treden over de Programmatische Aanpak Stikstof en de wederzijdse beoordeling van effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de buurt van de landsgrens. Over het resultaat van dit overleg zal ik u berichten.

39.

Op een eerder voorstel van de leden van de CDA-fractie, met als doel het legaliseren (voor het element stikstof) van bestaande activiteiten met (mogelijk) significante effecten die tussen 7 december 2004 en 31 maart 2010 hebben plaatsgevonden en niet vooraf zijn getoetst, kwam de reactie dat in het kader van de PAS zou worden gewerkt aan de mogelijkheden om het legaliseren – conform de eisen van de Habitatrichtlijn – van bestaand gebruik te onderbouwen. Wat is hiervan de stand van zaken?

Momenteel overleg ik met het Interprovinciaal Overleg, de afzonderlijke provincies en de Minister van Infrastructuur en Milieu over een oplossing voor deze problematiek. Bij de indiening van het aangekondigde wetsvoorstel zal ik hierover duidelijkheid bieden.

40.

Langzaam maar gestaag vallen de PAS puzzelstukken dus op zijn plek. De puntjes op de i met betrekking tot PAS zoals gesteld door de Raad van State en de Commissie MER zorgen voor vertraging, waardoor de inwerkingtreding is uitgesteld tot 1 januari 2014. Kan aangeven worden wat het tijdstraject is en welke stappen doorlopen gaan worden alvorens de inwerkingtreding? Gaat u alles op alles zetten om de datum van inwerkingtreding niet verder te laten vertragen dan 1 januari 2014?

Ja, zie verder inleidende tekst

41.

De voormalige staatssecretaris zag de problemen die dat veroorzaakt en stelde dat hij met de provincies heeft besproken en dat hij er vanuit gaat dat de provincies vooruitlopend op de PAS in de vergunningverlening rekening houden met het beschikbaar houden en borgen van noodzakelijke ontwikkelruimte in de PAS voor regionale en nationale projecten (waaronder MIRT en snelheidsverhoging). Hoe moeten de leden dat zien? Welke rol en/of positie hebben gemeenten in dezen? Welke rol heeft de Rijksoverheid in dezen? Graag een reactie.

Bij alle betrokken partijen is geïnventariseerd welke projecten en plannen er de komende jaren tot uitvoering worden gebracht. Deze zijn opgenomen in een projectenlijst mede op basis waarvan de ontwikkelbehoefte is bepaald. Het betreft zowel nationale (MIRT, 130 km), regionale projecten en andere handelingen. De uitvoering van deze concrete projecten is voor wat betreft ontwikkelingsruimte geborgd. Vanzelfsprekend moet de PAS nog ecologisch getoetst worden.

Op Rijksniveau is de verdeling van ontwikkelingsruimte opgedeeld in twee segmenten. Segment 1 voor concrete projecten en segment 2 voor agrarische ontwikkeling, en overige nog onbekende toekomstige activiteiten, die bij vergunningverlening een beroep moeten doen op beschikbare ontwikkelingsruimte.

42.

De leden van de CDA-fractie willen de motie van de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff dringend onder de aandacht brengen. Deze verzoekt ter realisatie van stikstofreductie de PAS-middelen prioritair in te zetten voor stikstofreductiemaatregelen en de resterende PAS-middelen alleen in te zetten voor herstelmaatregelen die aantoonbaar en noodzakelijk zijn voor de ontwikkelruimte. Toch is een middelschuif te merken voor herstelmaatregelen, voor het instrumentarium wordt ingezet en dergelijke. Kortom doelen die nuttig zijn maar niet ten diensten van emissiebeperking. Zeker ook gezien de ervaringen van het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) welke herstelmaatregelen ontwikkelen en aangeven dat het verder perfectioneren van herstelmaatregelen tijd vergt. Zij geven verder aan dat het verstandig is (effectief én efficiënt) om de inzet van de middelen op korte termijn de brongerichte maatregelen (onder anderen reductie van stikstof door PAS) prioriteit te geven en op lange termijn de effectgerichte maatregelen. Veel van deze maatregelen zijn namelijk nog in ontwikkeling (zo leidt het plaggen niet enkel tot afvoer van stikstof, maar ook tot fosfaat wat vervolgens een voedingstekort op levert). Is de staatssecretaris bereid deze ervaring van het kennisnetwerk mee te nemen en de inzet van middelen daarop aan te passen? Graag een reactie. Het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer natuurkwaliteit (OBN) valt onder het Bosschap. Gezien de kabinetsinzet ten aanzien van de bedrijfs- en productschappen graag reactie op welke wijze de ontwikkeling, monitoring en perfectionering van herstelmaatregelen worden gewaarborgd.

Bij het vaststellen van maatregelen wordt uiteraard gebruik gemaakt van laatste stand van kennis en techniek. De ervaring en kunde van het kennisnetwerk is hierbij ook betrokken. Het maatregelenpakket wordt vastgesteld in de gebiedsanalyse en zijn tot stand gekomen in overleg met betrokkenen. Slechts beperkt deel van de PAS-middelen ingezet voor maatregelen in de Natura2000 gebieden, waaronder vermindering van piekbelasting. Het overgrote deel van de middelen zal worden ingezet voor emissiebeperkte maatregelen «op het boerenerf» conform motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff (Kamerstuk 33 000 XIII, nr. 117).

In de nog op te zetten monitoring- en bijsturingsprotocollen worden de effecten en de maatregelenpakketten besproken en geëvalueerd. Borging van de herstelmaatregelen zullen daar een belangrijk onderdeel van uitmaken. Deze protocollen zijn thans in ontwikkeling.

43.

De kaarten, ontwikkelingsruimte, maatregelen en kosten zijn cruciaal. Maar nog crucialer is de dekking van deze kosten. Dekt het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur inclusief extra middelen inclusief PAS/beheer/hydrologie alle kosten nu en na 2014?

Maar dat geldt ook op beheerplanniveau. Immers, zonder dat zijn de beheerplannen niet geborgd en zijn de juridische risico’s groot. Het financieel kader is leidend voor het bepalen van het ambitieniveau. Kan richting de voortouwnemers van beheerplannen de boodschap worden overgebracht dat enkel Natura 2000-gebieden worden aangewezen welke zijn voorzien van een beheerplan met een sluitende begroting? Dit geldt ook voor Rijksgebieden! Graag een reactie.

Zie antwoord op vraag 17.

44.

Alle betrokken partijen op beheerplan niveau moeten daarin wel hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Voor het wederzijds begrip en bereidheid mee te werken aan acceptabele oplossingen is openheid van zaken een vereiste. Kan dat worden bewerkstelligd? Kan de staatssecretaris daarbij eveneens aandringen op een deugdelijke sociaaleconomische toets van het gehele beheerplan inclusief impact maatregelen PAS en beschikbaar komende ontwikkelruimte? Indien de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen niet passend zijn bij het ambitieniveau is dan bereidheid om gebieden dan wel ambitieniveau van die gebieden aan te passen? Te denken valt aan Engbertsdijkvenen, Wierdense veld, Boetelerveld, Binnenveld. Welke overige maatregelen zijn denkbaar om de haalbaarheid en betaalbaarheid van beheerplannen en het ambitieniveau in balans te brengen?

Bij het opstellen van het concept-beheerplan worden betrokken partijen gehoord tijdens het gebiedsproces. De bemerkingen van de partijen worden zo veel als mogelijk meegenomen in het opstellen van het ontwerp-beheerplan. Conform de Algemene wet Bestuursrecht wordt het ontwerp-beheerplan ter inzage gelegd en daarbij staat het betrokken personen en instanties vrij om daar hun zienswijzen op in te dienen. In een latere fase worden deze zienswijzen verwerkt en leidt dit tot het definitief beheerplan.

Voor wat betreft de sociaal-economische aspecten verwijs ik naar het antwoord op vraag 37.

In het bestuurlijk overleg met de provincies van oktober is een overzicht gegeven van de kosten voor de maatregelen in de eerste beheerplanperiode, met een doorkijk naar de tweede en de derde periode. Er is geconstateerd dat er dekking gevonden kan worden. In de verdere uitwerking van de maatregelen zal ook in het gebied het gesprek plaatsvinden of er draagvlak voor de benodigde maatregelen aanwezig is. Over de resultaten daarvan zal nader overleg tussen rijk en provincies plaatsvinden, waarbij mogelijk voor enkele moeilijke gebieden specifieke oplossingen moeten worden gevonden.

45.

Afronding beheerplannen

Klopt het dat de formele afronding van definitieve beheerplannen pas kan plaatsvinden na vaststelling van de aanwijzingsbesluiten en het afronden van de PAS? Is het zo dat de PAS eerst per Natura 2000-gebied in een beheerplan moet worden uitgewerkt voordat ontwikkelruimte vrij komt? Wat is de planning voor het vaststellen van beheerplannen? Klopt het dat de voorbereidingen van het beheerplan zodanig kunnen zijn dat bij het definitief aanwijzingsbesluit ook direct daarna het beheerplan kan worden vastgesteld zodat zo min mogelijk tijdverlies optreedt? Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat dit geldt voor elk beheerplan of het voortouw nu ligt bij de provincie of het Rijk en dat overal dezelfde spelregels met betrekking tot beheerplannen dienen te gelden en hierbij het credo niet praten maar doen opgaat? Kan dit alles overwegende worden ingaan op bijvoorbeeld de definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkeheide?

Het klopt dat de formele vaststelling van het beheerplan pas na het definitief vaststellen van het Aanwijzingsbesluit kan plaats vinden. Deze volgtijdelijkheid is bij wet vastgelegd. Het vaststellen van het definitief beheerplan kan direct volgend zijn op de vaststelling van het definitief aanwijzingsbesluit. Voor zover ik daartoe bevoegd ben zal ik er op toezien dat er zo min mogelijk tijdverlies optreedt tussen het vaststellen van beiden besluiten.

De ontwikkelingsruimte wordt bepaald via de Programmatische Aanpak Stikstof. De maatregelen die worden genomen om de stikstofproblematiek het hoofd te bieden worden één op één opgenomen in het beheerplan. Vergunningen kunnen echter, wanneer de PAS in werking is getreden, op basis hiervan worden verleend, ook als het beheerplan van dat gebied nog niet is vastgesteld.

Voor de voortgang rondom de aanwijzingsbesluiten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 26. Dit geldt tevens voor het gebied Meijendel & Berkheide.

46.

Luchtwasser

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de lijn van de voormalig staatssecretaris. Elektronisch monitoren past bij eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer. Het elektronisch monitoren maakt de dure rendementsmetingen overbodig. Kan worden bewerkstelligd dat deze achterwege mogen blijven mits de ondernemers elektronisch monitort? De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat deze koppeling de ondernemers ten positieve stimuleert. Graag een reactie.

Ja, er wordt bewerkstelligd dat de rendementsmetingen achterwege kunnen blijven als er een elektronisch monitoringssysteem is geïnstalleerd. Op grond van de desbetreffende bepalingen in het gewijzigde Activiteitenbesluit zoals dat op 1 januari 2013 in werking is getreden, zijn rendementsmetingen alleen nog verplicht voor luchtwassystemen die voor 1 januari zijn geplaatst én nog niet zijn voorzien van een elektronisch monitoringssysteem. In mijn antwoord op vraag 34 heb ik reeds aangegeven dat er voor luchtwassystemen die zijn geplaatst vóór 1 januari een overgangstermijn geldt voor het installeren van een elektronisch monitoringssysteem van 3 jaar.

47.

NEC-richtlijn

De Nederlandse uitstoot van stikstofoxiden is het afgelopen jaar afgenomen en kwam in 2011 voor het eerst onder het nationale emissieplafond. Hiermee voldoet Nederland aan alle nationale emissieplafonds, de Europese eisen die voortvloeien uit het Gotenburg protocol. Voor ammoniak, zwaveldioxide en Niet-methaan Vluchtige Organische Stoffen (NMVOS) voldeed Nederland in 2010 al aan de afgesproken maximale uitstoot. Wordt dat meegenomen in de PAS/generieke maatregelen? En met welk gevolg?

Ja, dit wordt meegenomen in de PAS. Ondanks de daling van de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak van de afgelopen decennia is de opgaaf om duurzame condities voor instandhouding te realiseren voor te beschermen natuurwaarden nog groot. Op dit moment is in ca. 70% van de natuurgebieden in Nederland sprake van overbelasting van stikstofdepositie. En hoewel de depositiedaling komende decennia gestaag voortzet zal ook in 2030 nog in ca. 60% van de gebieden de duurzame condities voor instandhouding nog niet bereikt zijn.

In 2013 zullen nieuwe en scherpere NEC plafonds worden vastgesteld die in de toekomst gaan gelden (2020/25). Dat houdt in dat een verdergaande reductie van de stikstofemissies in de komende jaren noodzakelijk is. De NOx emissies van het verkeer zullen in de komende jaren nog afnemen door de invoering van de Euro 5 (V)en 6 (VI) normen. De industriële emissie van NOx die ongeveer 1/3 bedraagt van de verkeersemissie, zal ook, zij het in geringe mate afnemen. De ammoniak emissie uit de landbouw die gemiddeld ongeveer 70% van de nationale en stikstofdepositie veroorzaakt, zal in de periode 2010–2020 afnemen door generieke en PAS maatregelen (o.a. emissiearme stallen bij varkens en pluimvee) en door een lager mestgebruik.

48.

Generieke maatregelen

Een van de generieke maatregelen betreft de aanscherping van de voorschriften voor de aanwending van drijfmest. Waarom worden nu vooruitlopend op de inwerkingtreding van de PAS deze maatregelen al genomen? Hoe staan deze maatregelen in verhouding met de PAS maatregelen? Aangegeven wordt dat in beginsel drie methoden in aanmerking komen die qua emissie min of meer vergelijkbaar zijn met methoden waarbij mest in de bodem wordt gebracht. Indien andere dan de drie genoemde methoden, maar qua emissie vergelijkbaar zijn met methoden waarbij mest in de bodem wordt gebracht, onder hetzelfde kopje zouden kunnen vallen? Waaruit blijkt dat de drie genoemde methoden geen effect hebben op de bodemkwaliteit? Hoe gaat de staatssecretaris om met de commentaren uit met name het veenweidegebied dat deze drie methoden nadelige gevolgen hebben op de bodemkwaliteit onder meer inklinken en verdichting? Klopt het dat de drie genoemde maatregelen nog volop in onderzoek/ pilotsfase zijn? Is de staatssecretaris bereid eerst de onderzoeksresultaten af te wachten alvorens tot aanscherping over te gaan? En is de staatssecretaris bereid het moment van aanscherping gelijk te trekken met de inwerkingtreding van de PAS?

Zie inleidende tekst en het antwoord op vraag 16.

D66

49.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om een afschrift van de meest actuele versie van de op pagina 5 van de voorlichting van de Raad van State aangehaalde componenten en bijlagen van de concept-PAS aan de Kamer te sturen (namelijk: het systeem en de werking van de programmatische aanpak stikstof, met inbegrip van het rekeninstrument AERIUS en de herstelstrategieën voor stikstofgevoelige habitats, de regels voor het verdelen van ontwikkelingsruimte, de maatregelen die de betrokken partijen afzonderlijk zullen nemen, het beoogde effect van de uit te voeren maatregelen, het monitoringsprogramma, de regels voor bijsturing.) Kan de staatssecretaris de meest actuele versie van deze documenten met bijlagen naar de Kamer sturen?

Zie inleidende tekst

50.

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat ontwikkelruimte voor infrastructuur ontwikkeling op Rijksniveau lijkt te zijn gereserveerd, en hoe de staatssecretaris dit rijmt met de kritische kanttekeningen die de Raad van State plaatst bij de verhouding tussen deze voorrangspositie voor het Rijk en de wettelijke bepalingen die juist aansturen op verdeling door bevoegde gezagen? Welke andere voorkeursvolgordes zijn er mogelijk, worden er overwogen of zijn er besproken in het bestuurlijk overleg met de provincies en andere voortouwnemers? Wat is de precieze juridische status van een beleidsregel die een voorkeursvolgorde bepaalt, wanneer deze gevolgen heeft voor het recht van eigendom in of rondom natuurgebieden? Kan de staatssecretaris deze voorkeursvolgorde aan de Kamer voorleggen alvorens deze vast te stellen?

In de PAS is voorzien in de mogelijkheid om een deel van de ontwikkelingsruimte te reserveren voor specifiek benoemde handelingen of projecten. Met een reservering van ontwikkelingsruimte is op voorhand duidelijk welke projecten prioriteit hebben bij de toedeling van ontwikkelingsruimte, zoals de zogenoemde MIRT-projecten – ruimtelijke projecten waarbij een fysieke ruimtelijke ingreep nodig is, waar de rijksoverheid samen met de regio’s aan werkt – en defensieprojecten. De mogelijkheid van reservering van ontwikkelingsruimte acht ik wenselijk om te waarborgen dat projecten en andere handelingen die uit maatschappelijk oogpunt hoge prioriteit hebben, in een later stadium door kunnen gaan met gebruikmaking van ontwikkelingsruimte, ondanks het feit dat zij op het moment van vaststellen van het programma nog niet bekend zijn of nog niet gereed voor besluitvorming. Zonder reservering zou de toedeling van ontwikkelingsruimte namelijk moeten plaatsvinden in volgorde van ontvangst van de aanvragen om een toestemmingsbesluit. Het vaststellen van de lijst met projecten waarvoor op voorhand ontwikkelingsruimte wordt gereserveerd, vindt plaats in nauw overleg met de minister van Infrastructuur en Milieu, met het Interprovinciaal Overleg en met de afzonderlijke provincies.

51.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te duiden wat de gevolgen zijn van de uitspraak van de Raad van State dat zij niet kan treden in de juistheid van de ecologische onderbouwing van de concept-PAS en het rekeninstrument AERIUS, alsmede de uitspraak «dat ten aanzien van de verenigbaarheid van de concept-PAS met de Nbw 1998 en de Vrl en Hrl het oordeel daarover in laatste instantie is voorbehouden aan de Afdeling bestuursrechtspraak onderscheidenlijk het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze voorlichting loopt geenszins vooruit op de oordelen van die rechterlijke instanties»? Betekent dit dat er geen juridische zekerheid over vergunningverlening mogelijk is totdat er een uitspraak door de afdeling bestuursrecht van de Raad van State of het Europese Hof is gedaan? Wanneer zal de staatssecretaris voorzien in een concrete, ecologische onderbouwing van het tijdpad voor het bereiken van instandhoudingsdoelen per gebied, zoals door de Raad van State als voorwaarde verbonden wordt aan de uitleg van paragraaf 3.3 van de concept-PAS? Naar mening van de leden van de D66-fractie kan dit niet wachten op de afronding van beheerplannen en de PAS en moet deze onderbouwing zekerheid geven dat er geen sprake is van significante achteruitgang in de Natura 2000-gebieden. Deelt de staatssecretaris deze mening, en zo ja, hoe en wanneer is zij voornemens in een dergelijke onderbouwing te voorzien?

In het traject tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 bekijk ik op welke wijze ik zo goed mogelijk tegemoet kan komen aan de aanbevelingen die de Afdeling advisering van de Raad van State in de voorlichting over het programma-in-wording heeft gedaan. Daarbij zal ook rekening gehouden moeten worden met de opmerking over het tijdpad voor realisatie van de instandhoudingsdoelen. Daarnaast zal het wetsvoorstel waarmee de Natuurbeschermingswet 1998 wordt aangepast ten behoeve van de PAS voor advies naar de Raad van State worden verzonden. Ik heb er alle vertrouwen in dat de systematiek van de PAS een solide basis zal bieden voor toekomstige besluiten over plannen en projecten. Uiteindelijk gaat het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Wat betreft de ecologische onderbouwing: deze is essentieel voor het kunnen toekennen van ontwikkelingsruimte. Alleen wanneer uit de ecologische toets blijkt dat door dalende depositie en herstelbeheer de natuurkwaliteit niet achteruit gaat, kan ontwikkelingsruimte worden toegekend. Deze toetsing maakt dan ook deel uit van de PAS en zal vervolgens worden opgenomen in de beheerplannen.

52.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of zij, naar aanleiding van de koppeling die de Raad van State aanbrengt tussen het faseerde karakter van de uitgifte en het betrekken van de mitigerende werking van de maatregelen bij de passende beoordeling, ook daadwerkelijk kiest voor een gefaseerde uitgifte? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het in de brief van 2 november aangekondigde beheersmaatregelen? Is hiervoor een tijdpad afgesproken met de medeoverheden en zo ja, sluit dat aan bij de gefaseerde uitgifte zoals bedoeld door de Raad van State?

In de PAS wordt inderdaad uitgegaan van een gefaseerde uitgifte. Per PAS-periode (6 jaar) wordt de analyse uitgevoerd of de (herstel)maatregelen die in die tijdsperiode worden genomen, in combinatie met de depositiedaling, zorgen voor het tegengaan van de achteruitgang van de natuurkwaliteit. Na drie jaar de tussenbalans opgemaakt. Daarbij wordt de stelregel gehanteerd dat in de eerste drie jaar maximaal 60% van de ontwikkelingsruimte beschikbaar mag worden gesteld. Alleen met een goede ecologische onderbouwing mag hier van worden afgeweken tot maximaal 90%. Bij de fasering wordt wel geborgd dat prioritaire projecten volgens planning doorgang kunnen vinden.

53.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of de opnametoets die bij de PAS voorzien wordt al heeft plaatsgevonden. Zo ja, kan de staatssecretaris de resultaten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt hierin voorzien?

De opnametoets heeft nog niet plaatsgevonden. In het voorjaar van 2013 zullen de gebiedsuitwerkingen worden afgerond. Gebiedsuitwerkingen die zijn afgerond zullen worden ingediend voor de opnametoets. Dit is mogelijk vanaf februari 2013.

54.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris om in te gaan op de opmerkingen van de Raad van State wat betreft de voortoets. Zal dit proces veranderen als de PAS in werking is getreden, en zo ja, hoe?

In de voorlichting bij het programma-in-wording geeft de Afdeling advisering van de Raad van State weer hoe een project, dat leidt tot een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied waar sprake is van een overbelaste situatie, wordt beoordeeld. Volgens de huidige jurisprudentie kan een dergelijk project significante gevolgen hebben, waardoor een passende beoordeling is vereist. Met de Afdeling ben ik van mening dat de PAS daar geen verandering in brengt, in zoverre dat nog steeds een passende beoordeling nodig is indien mogelijk significante gevolgen optreden. De lastenverlichting die met de PAS wordt beoogd zal gerealiseerd worden doordat de passende beoordeling sterk vereenvoudigd wordt: voor het aspect stikstof kan in de toekomst worden volstaan met een verwijzing naar de ecologische onderbouwing die wordt gegeven in de PAS.

55.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of en zo ja hoe zij de opmerking dat «van belang of bij het opstellen van de PAS gebruik is gemaakt van de beste wetenschappelijke kennis ter zake» betrokken is bij de afspraken die begin november met medeoverheden en andere voortouwnemers over herstelmaatregelen gemaakt zijn? Is er bijvoorbeeld wetenschappelijk advies over de ecologische onderbouwing van de herstelmaatregelen ingewonnen? Is de staatssecretaris van plan om het definitieve AERIUS rekenmodel te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen, en zo ja, hoe lang duurt dat?

In het proces van het opstellen van de gebiedsanalyses en beheersplannen is uitvoerig stilgestaan bij de ecologische toets. De meest recente wetenschappelijke ecologische inzichten zijn bij de vaststelling van de herstelstrategieën betrokken. Op de herstelstrategieën heeft in 2011 en eind 2012 een internationaal wetenschappelijke review plaats gevonden. In aanvulling hierop zijn bij de toepassing van deze herstelstrategieën in de gebieden onafhankelijke deskundigen betrokken.

Bij de ontwikkeling van AERIUS zijn ook onafhankelijke deskundigen van o.a. RIVM en TNO betrokken. AERIUS II zal eveneens worden voorgelegd aan onafhankelijke deskundigen in lijn zoals dat ook voor een eerdere versie (AERIUS 1.3) is gedaan. Bij de ontwikkeling van AERIUS II is er nadrukkelijke afstemming op techniek en inhoud met andere beleidsprogramma’s als NSL en GCN/GDN.

56.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris aan te geven of er inmiddels een ondergrens voor depositie van stikstof is, waaronder er «niet in betekenende mate» sprake is gevolgen voor de natuur? Is het onderzoek naar de drempelwaarde afgerond en zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten

Ik ben voornemens in de PAS een grenswaarde te hanteren waaronder en een afstandscriterium waarbuiten geen projectspecifiek onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Bij de depositieberekening van het gehele programma wordt hier een voorziening voor getroffen zodat de totale depositie wel (vooraf) wordt ecologisch getoetst en verslechtering en significant negatieve effecten worden uitgesloten.

57.

Advies Commissie MER

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris of zij kan aangeven wat de door de commissie MER gesignaleerde knelpunten betekenen voor de concept-PAS? Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze de diverse componenten van de PAS zijn of worden aangepast op basis van dit advies, bijvoorbeeld waar het gaat om het tijdspad, de verdeling van de eventuele ontwikkelruimte? Deze leden vragen de staatssecretaris aan te geven of zij de conclusie dat «maximale inzet op natuurherstel noodzakelijk» is deelt, en zo ja welke gevolgen zij hieraan verbindt? Tot slot vragen deze leden of de staatssecretaris naar aanleiding van de conclusie van de Commissie MER dat in 2030 nergens buiten de Waddeneilanden de kritische depositiewaarde die nodig is voor langdurig behoud van depositiegevoelige vegetatietypen wordt gehaald rekening houdt met de noodzaak om verdergaande maatregelen te nemen ten aanzien van de landelijke achtergronddepositie van stikstof, en of voortzetting van de PAS tot en met of zelfs na 2030 nodig is?

De Commissie m.e.r. constateert dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op hoofdlijnen een juiste en werkbare aanpak is. Tegelijkertijd geeft de commissie in haar advies een aantal punten aan voor nadere uitwerking zoals de verdeling van ontwikkelingsruimte, de monitoring, de bijsturingmogelijkheden en de bevoegdheidsverdeling. Dit zijn belangrijke punten welke reeds ter hand zijn genomen bij het uitwerken van de definitieve PAS.

De Commissie stelt dat het de voorkeur verdient om de PAS zodanig uit te werken dat een tijdpad wordt gegeven waarbinnen de instandhoudingsdoelstellingen worden behaald. Of tenminste de juiste abiotische randvoorwaarden worden gecreëerd. Ik deel de opvatting van de Commissie dat doelen op termijn bereikt moeten worden. De PAS garandeert de uitvoering van maatregelen die de abiotische randvoorwaarden voor natuurontwikkeling substantieel zullen verbeteren. Bij het uitwerken van de PAS zal ik zicht geven op het tijdpad voor het behalen van de doelen of de abiotische randvoorwaarden, mede aan de hand van de huidige kennis van herstelmaatregelen, depositiedaling en kritische factoren in gebieden. Mede op grond van het advies van de commissie m.e.r. wordt hierbij ook gekeken naar 2030 en het doelbereik in de gebiedsanalyses. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat de perspectieven voor natuurherstel veelal gunstig zijn bij het totaalpakket aan maatregelen, waarbij rekening is gehouden met ruimte voor economische ontwikkelingen. Over de verdeling van ontwikkelingsruimte moet nog besluitvorming plaatsvinden. Op basis van deze conclusies is het niet noodzakelijk om verdergaande maatregelen te nemen uitgaande van een programma tot 2030.

De Commissie heeft aarzeling bij het toekennen van ontwikkelruimte voordat natuurherstel is ingezet. Ik ben van mening dat de hiervoor genoemde punten maken dat er wel degelijk voldoende zekerheid bestaat op natuurherstel, zodat ook vooruitlopend daarop economische ontwikkelingsruimte ontstaat. Ook met het uitdelen van ontwikkelingsruimte blijft de depositie dalen per gebied. De beoogde en gefaseerde uitgifte van ontwikkelingsruimte biedt juist een goede mogelijkheid om te komen tot natuurherstel omdat het ontstaan van ruimte voor de economie in belangrijke mate bijdraagt aan het maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor de uitvoering van een integraal maatregelenpakket. Natuurherstel kan zo door de PAS worden versneld. Ik acht dat bovendien verantwoord omdat bij de ontwikkeling van de herstelstrategieën gebruik is gemaakt van de best beschikbare wetenschappelijke inzichten, die bovendien ook internationaal gereviewed zijn.

58.

Brief Voortgang Natura 2000 PAS

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris nader te in te gaan op de in de brief aan de Kamer genoemde uitgaven voor herstelmaatregelen. Kan de staatssecretaris daarbij een helder overzicht aangeven welke maatregelen en daarbij horende uitgaven op welk moment in welk gebied worden gedaan? De aan het woord zijnde leden vragen de staatssecretaris daarbij ook aan te geven op welke manier de afspraken die zijn gemaakt met de medeoverheden zijn vastgelegd? Kan, zo vragen deze leden, straks blijken dat een provincie de middelen toch elders of anders wil besteden? En zo ja, grijpt het Rijk dan in?

Zie vraag 16. Op basis van de analyse van de provincies is een akkoord over de financiële middelen bereikt waarmee aan de afspraken van het Decentralisatie Akkoord Natuur kan worden voldaan. Hierin is afgesproken dat de provincies inzetten op het behalen van internationale doelstellingen binnen de EHS. In het kader van de beheerplannen en de PAS worden afspraken gemaakt op welk moment welke (herstel)maatregelen genomen moeten worden en wat noodzakelijk is om de achteruitgang van de natuurkwaliteit tegen te gaan. Bij het vaststellen van de definitieve PAS hebben de provincies een uitvoeringsplicht voor de opgenomen maatregelen. Wanneer blijkt dat de genomen maatregelen niet worden uitgevoerd zal ik, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het voldoen aan internationale afspraken, hierover het gesprek aangaan met de provincies.

59.

Aanbieding rapportages naleving luchtwassers

De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over de gesignaleerde nalevingstekorten en de handhavingsproblematiek. Deze leden vragen de staatssecretaris welke gevolgen zij gaat verbinden aan deze inzichten voor wat betreft het beleid – zowel wat betreft regulering als de subsidies met betrekking tot luchtwassers? Is het bijvoorbeeld zo, vragen deze leden, dat bij eventuele tekorten in de naleving van de regels een toegekende subsidie voor een luchtwasser kan worden teruggevorderd? De aan het woord zijnde leden willen ook graag weten of de staatssecretaris in algemene zin meer of anders gaat reguleren en handhaven? Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de staatssecretaris de inmiddels opgelopen extra uitstoot c.q. vervuiling ziet als reden om het beleid bij te stellen of te intensiveren om de achterstand in te lopen c.q. de schade aan de natuur op specifieke locaties te herstellen?

Zie antwoord op vraag 34 voor wat betreft de regulering.

De Regeling LNV-subsidies, waar de module gecombineerde luchtwassystemen een onderdeel van is, kent de mogelijkheid om bij gebleken onrechtmatigheden de subsidie niet uit te betalen of terug te vorderen. Hierbij geldt een instandhoudingsverplichting van vijf jaar.

Ik zie op dit moment geen reden voor aanvullende beleid omdat hier sprake is van een tijdelijke verhoging van de uitstoot van ammoniak. Met de eerder vermelde maatregelen voor verbetering van de naleving zal een structurele daling moeten worden bewerkstelligd.

60.

Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris wat de beleidsvoornemens betekenen voor de aantallen bedrijven die aan de stoppersregeling participeren en die gedoogd worden? Om hoeveel bedrijven gaat het per regio en welk aandeel vormt dit van de totale hoeveelheid? Kan de staatssecretaris aangeven wat de verwachte milieugevolgen hiervan zijn?

Op basis van de monitoring van het Actieplan over 2011 (zie Kamerstukken II 2010/2011, 30 654, nr. 93) zullen naar schatting 1500 veehouderijen van het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven gebruik maken. Er zijn geen representatieve gegevens per regio beschikbaar.

Christen Unie

61.

Status Programmatische Aanpak Stikstof

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich bewust van de complexiteit van de uitvoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), maar betreuren dat de uitvoering van de PAS zo lang op zich laat wachten. Dit geeft onduidelijkheid voor – veelal – agrarische ondernemers en belemmert hen in de bedrijfsvoering. Deze leden pleiten dan ook voor een snelle uitwerking van de PAS in 2013, waarbij ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld op grond van specifieke gebieds- en bedrijfsomstandigheden, zodat de PAS ook daadwerkelijk op 1 januari 2014 in werking kan treden. Zij vragen de staatssecretaris om inzicht te geven in het tijdpad tot 1 januari 2014 en het tijdpad en eindbeeld van de uitvoering van de PAS, zoals vastgesteld met de provincies, met daarbij een overzicht van de knelpunten die nog moeten worden opgelost.

Zie inleidende tekst

62.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder naar de lange termijnvisie van de staatssecretaris inzake de PAS. Is de staatssecretaris van plan om op dezelfde weg verder te gaan met de PAS, zo vragen deze leden. Of zoekt zij naar alternatieven die minder complex zijn en waarmee toch de beoogde doelstellingen kunnen worden behaald?

Zie antwoord op vraag 15

63.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris om aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot het aanwijzen van de laatste PAS-gebieden. Wanneer komt de Raad van State met haar advies hierover, zo vragen deze leden. Deze leden vragen voor hoeveel gebieden nog onvoldoende maatregelen voorhanden zijn om een oplossing te bieden voor de stikstofproblematiek. Om welke gebieden gaat het, zo vragen deze leden?

Voor stand van zaken aanwijzingsbesluiten, zie antwoord op vraag 26. In dit traject zal zeker de vraag besproken worden hoe we omgaan met gebieden waarvoor onvoldoende passende maatregelen voorhanden zijn (de zg categorie 2-gebieden). Uit de gebiedsanalyses die in 2011 zijn uitgevoerd bleek dat 5 gebieden tot categorie twee behoorden. Daarvan is reeds gebleken dat dit voor drie gebieden een onterechte conclusie was. Voor twee gebieden, Nieuwkoopse Plassen en Botshol, is deze conclusie vooralsnog terecht. Voor Nieuwkoopse Plassen is bekend dat met een aangepast maatregelenpakket het tegengaan van achteruit kan worden gegarandeerd. Voor Botshol loopt deze analyse nog. Op basis van de gebiedsanalyses die komend voorjaar worden uitgevoerd zal opnieuw worden bekeken welke gebieden tot categorie 2 behoren.

64.

Ten aanzien van de financiering van de noodzakelijke maatregelen vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of er onderbouwingen zijn van het bedrag van 75,6 mln. euro dat door de provincies is begroot. Klopt het dat er een bedrag van 20 mln. euro in het begrotingsakkoord 2013 was opgenomen voor herstelbeheer? Hoe verhoudt zich dit tot het bedrag van 15,6 mln. euro in de brief van de regering van 2 november jl., zo vragen deze leden.12

De provincies hebben, met toetsing door het IPO, een inventarisatie uitgevoerd naar maatregelen en kosten per gebied voor Natura 2000/PAS (zie bijlage). De 75,6 mln. is de optelsom van deze inventarisatie per gebied. De 15,6 miljoen euro is gebaseerd op de gevraagde bijdrage vanuit de inventarisatie en was nodig om tot volledige dekking te komen voor de maatregelen. De 20 miljoen betreft de eerder overeengekomen bijdrage van 20 mln vanuit begrotingsakkoord voor herstelbeheer. Zie vraag 17 voor de stand van zaken rondom de financiële dekking.

65.

Adviezen Raad van State en Commissie MER

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe ver de staatssecretaris is met het uitwerken van de aanbevelingen die de Raad van State in april van dit jaar heeft gedaan. Kan de staatssecretaris voor elk van de genoemde punten in bijlage 2 van de voorlichting van de Raad van State een stand van zaken geven, zo vragen deze leden.

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre de aanbevelingen van de Commissie voor de milieueffectrapportage zijn overgenomen bij het uitwerken van de PAS. De Commissie is van mening dat het toekennen van ontwikkelingsruimte alleen mogelijk is indien er voldoende zekerheid is over het behalen van de Natura 2000-doelen. En dit laatste is niet het geval volgens de Commissie. Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom volgens haar wel voldoende zekerheid bestaat over natuurherstel, en volgens haar dus wel ontwikkelingsruimte vooraf kan worden toegekend, zo vragen deze leden.13

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u, naast de inleidende tekst, naar de antwoorden op de vragen 51 en 54 (Raad van State) en 57 (Commissie m.e.r.).

66.

Emissiebeperkende maatregelen en vergunningverlening

De leden van de ChristenUnie-fractie zien een duidelijke opgave voor de veehouderijsector bij het verlagen van de milieudruk en is voorstander van aanscherping van de emissie maatregelen, om zodoende de uitstoot van fijnstof, ammoniak, methaan, stikstof en CO2 te verlagen. Hier tegenover moet echter staan dat de veehouderij duidelijkheid krijgt over de ontwikkelruimte. Deze leden vragen de staatssecretaris daarom inzicht te geven in de vergunningsystematiek die wordt beoogd en de wijze van toedeling van ontwikkelruimte. Wordt dit nationaal of provinciaal geregeld? Provincies hebben inmiddels zelf stikstofverordeningen opgesteld om verder te kunnen met de vergunningverlening, zolang de PAS er nog niet is. Hoe worden deze provinciale verordeningen straks ingepast in de PAS, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De maatregelen die in het kader van de PAS genomen worden zijn voor alle sectoren die stikstofdepositie veroorzaken, te weten verkeer, industrie en landbouw. Deze sectoren worden betrokken bij de totstandkoming van de PAS en regelmatig geïnformeerd over de voortgang. De toedeling van ontwikkelingsruimte zal plaatsvinden door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot toestemmingsverlening. Dat zal in veel gevallen de provincie zijn. De overgang tussen de wijze waarop gedeputeerde staten momenteel omgaan met de stikstofproblematiek en de inwerkingtreding van de PAS is primair een verantwoordelijkheid van de provincies zelf, waarbij het in de rede ligt dat zij de provinciale stikstofverordeningen in overeenstemming brengen met de vereisten vanuit de PAS.

67.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat veel veehouders in het verleden hun bedrijf hebben uitgebreid op basis van een omgevingsvergunning, maar zonder een natuurbeschermingswetvergunning. Uit een uitspraak van de Raad van State van 7 september 2011 is gebleken dat deze uitbreidingen met terugwerkende kracht toch een natuurbeschermingswetvergunning behoeven. Deze leden vragen de staatssecretaris aan te geven hoe zij deze lacune in de juridische borging wil repareren.

Zie vraag 39.

68.

Nalevings- en handhavingstekorten luchtwassers

Uit de brief van 1 november jl. over de rapportages naleving luchtwassers blijkt dat het kabinet op basis van de onderzoeken van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het RIVM geen aanvullende maatregelen neemt, naast de verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren.14 De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de staatssecretaris te onderbouwen waarom geen aanvullende maatregelen nodig zijn om het toezicht- en naleeftekort aan te pakken. Deze leden vragen welke actie wordt ondernomen naar aanleiding van de conclusie van de ILT dat bij de helft van de veehouderijen de verplichte luchtwasinstallatie daadwerkelijk gebouwd en in bedrijf is. Verder vragen deze leden waarom de conclusies van beide rapporten voor het kabinet geen aanleiding vormen om het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te verscherpen.

Zie antwoord op vraag 34.

De NVWA is niet bevoegd voor het toezicht en de naleving van luchtwassers in het kader van vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet. Het inzetten van de NVWA is hierdoor niet mogelijk.

GroenLinks

69.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ongerust over de zienswijze van voormalig staatssecretaris Bleker over de inhoud van de definitieve PAS zoals die er nu voor ligt en het verwezenlijken van de natuurdoelen voor Natura 2000. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de zienswijze van de staatssecretaris is ten aanzien van het natuurherstel van de in slechte toestand verkerende natuur in Nederland.

De PAS is een systeem dat werkt aan de realisatie van natuurdoelen en tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk maakt. Dat de PAS een werkbaar systeem is wordt door zowel natuurorganisaties als ondernemers onderschreven en ook ik heb daar vertrouwen in. De gebiedsanalyses in de PAS laten zien dat voor de komende zes jaar de achteruitgang gestopt kan worden en dat er ook eerste stappen gezet kunnen worden naar herstel.

70.

De commissie van de Milieueffectrapportage geeft een aantal alarmerende conclusies. De leden van de GroenLinks-fractie hebben hier de onderstaande vragen over:

Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 zou leidend moeten zijn, schrijft de commissie. De commissie geeft hierbij aan dat stikstofdepositie geen doel op zich is, maar dat deze per gebied in samenhang worden beoordeeld met andere factoren die van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen. Is de staatssecretaris bereid om de PAS zo aan te passen dat primair uit wordt gegaan van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, zo vragen de leden.

Het uitgaan van het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen vergt geen aanpassing van de PAS; er wordt immers gewaarborgd dat er geen verslechtering zal plaatsvinden en er wordt (in meer of mindere mate gefaseerd) gewerkt aan verbetering waar dat volgens de instandhoudingsdoelstellingen noodzakelijk is. Omdat het tempo van het bereiken van die doelstellingen niet is vastgelegd in aanwijzingsbesluiten, is een zekere fasering niet in strijd met die doelstellingen.

71.

De commissie concludeert dat er geen noodzakelijke zekerheid wordt gegeven dat met de PAS op termijn de instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald, schrijft de commissie voorts. De commissie geeft aan dat uit de PAS en de gebiedsuitwerkingen blijkt dat nergens, buiten de Waddeneilanden, in 2030 de kritische depositiewaarde wordt gehaald die noodzakelijk is voor langdurig behoud van depositiegevoelige vegetatietypen en dat op sommige plekken de depositie zo groot blijft dat onwaarschijnlijk is dat dit met plaatselijke beheer- en herstelmaatregelen in natuurterreinen kan worden ondervangen. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze hij denkt deze noodzakelijke depositiewaarden in 2030 te behalen, zo vragen de leden.

Het tussendoel van de PAS voor het einde van de eerste beheerplanperiode (2018/2020) is het tegengaan van (verdere) achteruitgang van alle habitats in de 133 Natura 2000-gebieden waarop de PAS van toepassing is. Tegelijkertijd worden in deze periode waar mogelijk ook de kansen voor uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit van natuurwaarden benut, voor zover noodzakelijk volgens de instandhoudingsdoelstellingen. Het volgende tussendoel is gesteld voor 2030. De PAS beoogt dat er geen aanvullende PAS maatregelen meer nodig zijn in 40% van de Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat voor alle stikstofgevoelige habitattypen in die gebieden de instandhoudingsdoelstellingen zijn bereikt. Voor een beperkt aantal habitattypen zal extra bescherming nodig blijven. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat het behalen van de instandhoudingsdoelen ook voor de meest kwetsbare habitattypen niet onmogelijk worden geacht. De ontwikkeling van de natuurkwaliteit wordt zodanig gemonitord zodat de «hand aan de kraan» blijft.

72.

De commissie concludeert dat maximale inzet op natuurherstel noodzakelijk lijkt. Voormalig staatssecretaris Bleker heeft in zijn brief aangegeven, dat hij wel ruimte wil geven aan economische ontwikkelingsruimte en daarmee niet maximaal op natuurherstel inzet.

Ziet de staatssecretaris de noodzaak om voorafgaand de economische ontwikkelingsruimte, een maximale inzet te tonen op natuurherstel, zo vragen de leden. Zo ja, op welke wijze gaat de staatssecretaris deze inzet invullen, vragen de leden voorts. Zo nee, op welke wijze denkt de staatssecretaris dat de slechte staat van de natuur in Nederland de kans krijgt om zich te herstellen?

De PAS draagt bij aan de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000- gebieden. Daar is evenwel draagvlak voor de uitvoering van de maatregelen noodzakelijk voor, vertraging is niet wenselijk. Het is ecologisch gezien van groot belang om snel te starten met de beheer- en herstelmaatregelen. Er ligt veel stikstofdepositie opgeslagen in de bodem en vegetatie. Met het starten van de PAS wordt een aanvang gemaakt met het aanpakken (plaggen, maaien, begrazen, water beheermaatregelen) van deze erfenis.

73.

De bepaling van de ontwikkelingsruimte en de uitgifte in de PAS lijkt gebaseerd op een verwacht natuurherstel en niet op een gegarandeerd natuurherstel. De commissie geeft aan dat dit te weinig zekerheid biedt dat ontwikkelingsruimte kan worden uitgegeven zonder dat dit het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengt. Op welke wijze kan de staatssecretaris de garantie geven dat de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 bereikt worden, zo vragen de Leden.

De doelstelling van de PAS is om economische ontwikkelingen en het behalen van Natura 2000-doelstellingen met elkaar samen te laten gaan. De PAS gaat hier nauwelijks op in.

De leden van de GroenLinks fractie vragen de staatssecretaris of deze kan aangeven in hoeverre de economische ontwikkelingsruimte opweegt tegen een minder snelle realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000.

Natuurherstel en het halen van de instandhoudingsdoelstellingen kunnen alleen maar gerealiseerd worden als er voldoende draagvlak in de regio is om daaraan mee te werken, maatregelen uit te voeren en brongerichte maatregelen te nemen. Het niet bieden van ontwikkelingsruimte en ontwikkelingsperspectief voor onder andere economische activiteiten zet grote druk op dat draagvlak waardoor het halen van die instandhoudingsdoelstellingen bij voorbaat in gevaar zou komen. Ik acht het derhalve verantwoord om een deel van de depositiedaling die bereikt wordt vrij te maken voor die economische ontwikkeling en tegelijkertijd het halen van de instandhoudingdoelstellingen mogelijk te maken.

Als het aankomt op de ontwikkelingen in de natuur zijn harde garanties nooit te geven. De verwachtingen zijn evenwel gebaseerd op een solide ecologisch fundament en er wordt gewerkt met de spreekwoordelijke «hand aan de kraan».

74.

De gevolgen van de PAS zijn niet integraal in beeld gebracht. Kan de staatssecretaris aangeven welke gevolgen van de PAS te verwachten zijn voor de gezondheid, voor andere natuur en voor landschappelijke kwaliteit, zo vragen de leden.

Bij brief van 30 november aan uw Kamer heeft mijn voorganger u laten weten dat een kabinetsreactie op het Advies Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico's rond veehouderijen» zo spoedig mogelijk voor 1 maart 2013 u toegezonden zal worden.

De maatregelen uit de PAS komen ook ten goede aan andere natuurwaarden en aan landschappelijke kwaliteit.

75.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich tevens zorgen over het verzoek van de gemeente Katwijk om spoedig het definitieve aanwijzingsbesluit Natura 2000 Meijendel & Berkheide vast te stellen met daarin een grenscorrectie, die de aanleg van een weg door een Natura 2000-gebied mogelijk maakt. De leden verzoeken de staatssecretaris geen gehoor te geven aan dit verzoek en te wachten totdat de nieuwe Natuurwet in de Tweede Kamer in behandeling is genomen. Hierbij verwijzen de leden tevens naar de wet Mooi Nederland die zij samen met de fracties van PvdA en D66 willen gaan indienen.

Voor de stand van zaken omtrent aanwijzingsbesluiten, zie vraag 26. Dit geldt tevens voor het gebied Meijendel & Berkheide.

SGP

76.

De leden van de SGP-fractie vinden het teleurstellend dat de inwerkingtreding van de PAS is uitgesteld tot 1 januari 2014. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van alle stappen die komend jaar nog gezet moeten worden en de bijbehorende planning?

Zie inleidende tekst

77.

In de recente Kamerbrief (d.d. 2 nov. jl.) schrijft de staatssecretaris dat vooruitlopend op de uiteindelijke inwerkingtreding in de huidige vergunningverlening op basis van bestaande kaders gebruik gemaakt kan worden van de voor PAS ontwikkelde instrumenten, zoals het rekenmodel AERIUS, ecologische redeneerlijnen en de gebiedsanalyses. Het is voor de leden en ook voor diverse partijen uit het veld, waaronder agrarische adviesbureaus, niet duidelijk wat dit in de praktijk betekent voor de vergunningverlening. Zij ontvangen graag een toelichting.

Zie inleidende tekst.

Een voorlichtingsronde voor deze doelgroepen is in december 2012 gestart en zal verder gaan in het eerste kwartaal van 2013. Het gaat dan om de toelichting van de werking van bijvoorbeeld AERIUS II en de impact daarvan op het vergunningverleningproces.

78.

Kosten PAS

De provincies hebben, volgens de recente Kamerbrief (d.d. 2 nov. jl.), aangegeven dat voor de eerste beheerplanperiode jaarlijks ongeveer 75,6 miljoen euro nodig is om de gebiedsgerichte maatregelen ten behoeve van de Programmatische Aanpak Stikstof uit te kunnen voeren. Hiervoor is dekking gevonden. De leden van de SGP-fractie vragen of het begrote bedrag voldoende is. Zij wijzen erop dat alleen al de provincie Overijssel op grond van de gebiedsanalyses heeft aangegeven dat zij de eerste beheerplanperiode jaarlijks ongeveer 31 miljoen euro nodig heeft. Graag ontvangen zij een overzicht van de voor elk gebied op grond van de gebiedsanalyses begrote kosten voor uitvoering van herstelmaatregelen c.s..

Zie antwoord op vraag 17.

79.

Houdbaarheid PAS

De leden van de SGP-fractie maken zich naar aanleiding van de voorlichting van Raad van State over de concept-PAS grote zorgen over de juridische houdbaarheid van de PAS en de uitgifte van ontwikkelingsruimte.

De Raad van State geeft aan dat in de PAS een goede ecologische onderbouwing van het tijdpad waarbinnen de instandhoudingsdoelen worden bereikt niet mag ontbreken. De Raad van State merkt daarbij op dat de Habitatrichtlijn ruimte biedt voor enige mate van vertraging van het behalen van instandhoudingsdoelen, maar dat zeker voor prioritaire habitattypen en soorten in de betreffende gebieden een snelle tenuitvoerlegging van instandhoudingsmaatregelen moet worden bevorderd. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre deze duidelijkheid in de PAS daadwerkelijk gegeven kan worden. Zij wijzen er daarbij op dat uit gebiedsanalyses blijkt dat bijvoorbeeld verschillende gebieden in Overijssel ondanks allerlei voorgestelde herstelmaatregelen nog de «categorie 2» status krijgen. Dat betekent dat het voor één of meer stikstofgevoelige habitattypen in deze gebieden ondanks herstelmaatregelen hoogst onzeker is of doelen gehaald kunnen worden. Zij wijzen er ook op dat een prioritair habitattype als actief hoogveen in verschillende gebieden voorkomt. Ook in gebieden waar de stikstofdepositie naar verwachting langere tijd ver boven de kritische depositiewaarde zal blijven.

Zie antwoord op de vragen 12 en 72. Voor die enkele gebieden waarvoor geen zekerheid is dat met de geldende maatregelen de achteruitgang van natuurkwaliteit kan worden gestopt zal met behulp van aanvullende kennis of door bijvoorbeeld extra lokale maatregelen te identificeren gezocht worden naar maatwerkoplossingen.

80.

De Raad van State geeft verder aan dat de verplichting om verslechtering van de kwaliteit van stikstofgevoelige habitats te voorkomen (artikel 6, lid 2 Habitatrichtlijn) geldt vanaf de referentiedatum, dat verslechteringen na de referentiedatum ongedaan gemaakt moeten worden en dat de concept-PAS hier onvoldoende rekening mee houdt. Voor verschillende gebieden is deze referentiedatum vanwege een uitspraak van de Raad van State teruggezet van 2004 naar 1994. Dat betekent mogelijk dat een periode van 10 jaar met hoge stikstofdepositie en verslechtering van habitatkwaliteit «gerepareerd» moet worden. Hoe wordt hiermee omgegaan? Welke consequenties heeft dit voor de uitgifte van ontwikkelingsruimte?

Zie mijn antwoord vraag 7. Voor Vogelrichtlijngebieden is het inderdaad mogelijk dat de referentiedatum voor 2004 ligt. Hier wordt in de gebiedsanalyses die komend voorjaar zullen worden uitgevoerd dan ook vanuit gegaan.

81.

De beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte is nauw verbonden aan de uitvoering van herstelmaatregelen. De Raad van State geeft naar aanleiding van artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn aan dat bij een gefaseerde uitvoering van herstelmaatregelen ook een gefaseerde uitgifte van ontwikkelingsruimte hoort, dat de uitvoering van maatregelen verzekerd moet zijn op het moment dat de PAS vastgesteld wordt en dat een andere wijze van uitvoering of een latere uitvoering van maatregelen de onderbouwing van de PAS kan ondergraven. De leden vragen welke consequenties dit heeft voor de praktijk en of voldoende aan de randvoorwaarden tegemoet gekomen kan worden. Kan met name in de gebieden met de grootste stikstofproblematiek door de genoemde fasering wel op tijd aan de ontwikkelbehoefte voldaan worden? Hoe groot is het risico dat vanwege verwachte maatschappelijke weerstand tegen en hoge kosten van met name de hydrologische maatregelen de tijdige beschikbaarheid van ontwikkelruimte in gevaar komt?

Voor het gefaseerd uitgeven van ontwikkelingsruimte, zie mijn antwoord op vraag 52.

Het rekeninstrument AERIUS toont aan dat er in bijna alle gevallen voldoende ontwikkelingsruimte voor handen is om tegemoet te komen aan de ontwikkelingsbehoefte. In de afronding van de gebiedsanalyses, die komend voorjaar plaatsvindt, wordt gekeken in hoeverre er ook op regionaal niveau draagvlak is voor de noodzakelijk te nemen maatregelen. Ik heb er vertrouwen in dat het voor alle gebieden gaat lukken tot een pakket aan maatregelen te komen waarvoor draagvlak en dekking bestaat en waarmee dus voldoende ontwikkelingsruimte ontstaat.

82.

Gebiedsanalyses laten zien dat een gemiddeld surplus aan ontwikkelingsruimte (ten opzichte van ontwikkelbehoefte) niet wegneemt dat voor een deel van het gebied een tekort aan ontwikkelingsruimte kan gelden. De Raad van State tekent daarbij aan dat uitgifte van ontwikkelingsruimte op basis van gemiddelden risico’s met zich meebrengt en benadrukt dat gebiedsanalyses dan uit moeten sluiten dat «interne saldering» leidt tot verslechtering van habitattypen op gebiedsniveau. Kan de definitieve PAS hieraan voldoende tegemoet komen?

Ja, de definitieve PAS komt hieraan tegemoet.

83.

Een belangrijk deel van de voor de komende twintig jaar berekende daling van de stikstofdepositie komt enerzijds door verwachte vermindering van de ammoniakemissie uit stallen en anderzijds door een verwachte verlaging van de stikstofaanvoer uit het buitenland. Deze berekende en verwachte daling speelt een belangrijke rol in de onderbouwing van de PAS en het bepalen van beschikbare ontwikkelruimte. De leden van de SGP-fractie hebben hierover een vraag. De leden hebben begrepen dat bij de berekening van de toekomstige stikstofaanvoer uit het buitenland uitgegaan wordt van een economische groei van 2,5% per jaar. Onderzoekers geven aan dat een tegenvallende economische groei, die niet ondenkbeeldig is, een hogere stikstofaanvoer kan betekenen (M.E.A. Broekmeyer e.a., Programmatische Aanpak Stikstof, WOt werkdocument 312, nov. 21012). Ook is het onduidelijk welke gevolgen de verwachte afschaffing van dierrechten en melkquota heeft voor de ammoniakemissie vanuit de veehouderij. Het zou dus zomaar kunnen gebeuren dat de daling van de stikstofdepositie lager is dan op dit moment wordt verwacht. Welke consequenties kan dat hebben voor de onderbouwing van de PAS en de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte?

De scenario’s die worden gebruikt bij het berekenen van de uitstoot van ammoniak en de neerslag van stikstof op Natura 2000-gebieden voor het Programma Stikstof houden rekening met het vervallen van het stelsel van dierrechten en het vervallen van de melkquotering. Daarnaast is het opzetten van een bijsturingsmodel één van de onderdelen die nog bij de afronding van de PAS horen. Wanneer depositie trendmatig hoger of lager uitvalt dan voorspeld, zal hier op moeten kunnen worden bijgestuurd.

84.

De commissie voor de Milieueffectrapportage adviseert met betrekking tot het rekenmodel AERIUS om de gebruikte invoergegevens, de brongegevens, rekenregels en de (on)nauwkeurigheid van de rekenregels openbaar te maken en ook inzichtelijk te maken welke generieke maatregelen mogelijk zijn en welke reductie aan stikstofdepositie dit maximaal oplevert. Neemt de staatssecretaris deze aanbeveling over?

Ja, het achtergronddocument van AERIUS versie 1.5 is al beschikbaar gesteld via pas.natura2000.nl. AERIUS II is op dit moment in ontwikkeling, bij implementatie daarvan zal het achtergronddocument geactualiseerd worden.

85.

Rekenmodel PAS

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat versie 1.5 van AERIUS gebruikt wordt voor het vaststellen van de definitieve PAS, maar dat deze versie niet openbaar gemaakt wordt. Waarom heeft de staatssecretaris hier in weerwil van het advies van de commissie voor de Milieueffectrapportage voor gekozen? Is zij bereid deze versie van AERIUS (naast versie II) ook openbaar te maken?

Zie inleidende tekst.

86.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het onlangs gepubliceerde achtergronddocument bij het rekenmodel AERIUS (versie 1.5; nov. 2012). Bij het bepalen van de actuele depositie gaat AERIUS voor veehouderijbedrijven uit van de vergunde ammoniakemissie in plaats van de meer voor de hand liggende feitelijke emissie. Waarom is hiervoor gekozen? De leden willen erop wijzen dat de feitelijke emissie in de praktijk lager ligt dan de vergunde emissie. Dat staat niet alleen in het achtergronddocument zelf, maar wordt ook aangegeven door de commissie voor de Milieueffectrapportage in haar advies over de PAS: «De maximaal mogelijke emissie uit de vergunde situatie kan dus in belangrijke mate afwijken van de feitelijke emissie en de bestaande depositie doordat regelmatig meer dieren vergund zijn dan feitelijk worden gehouden (nog niet gebouwde stallen en gestopte bedrijven).»

Voor de PAS fase III is bij de gebiedsanalyses, waar beschikbaar (enkele provincies) gebruik gemaakt van het Bestand Veehouderij Bedrijven (BVB) in AERIUS I. In de betreffende provincies ontstond zo een beeld op basis van vergund gebruik. Op dat moment was dat de best beschikbare kennis, omdat in de bestanden van feitelijk gebruik op dat moment de locatie van de stallen niet goed aangegeven was. Momenteel zijn deze bestanden wel op orde en in AERIUS II, dat voor de vergunningverlening zal worden gebruikt, zal voor het berekenen van de feitelijke depositie uitgegaan worden van feitelijke emissies. Hierop zal ook gemonitord worden. Door uit te gaan van de feitelijke aantallen wordt het meest reële beeld van de feitelijk stikstofbelasting en daarmee de druk op de Natura 2000-gebieden weergegeven.

87.

Veel ondernemers hebben na de referentiedatum voor bestaand gebruik hun bedrijf uitgebreid in de veronderstelling dat een natuurbeschermingswetvergunning niet nodig was. Enkele uitspraken van de Raad van State hebben echter roet in het eten gegooid door het benutten van de ruimte binnen de milieuvergunning «ongeldig» te verklaren (2009) en de referentiedatum voor Vogelrichtlijngebieden te «vervroegen» (2011). De leden van de SGP-fractie vragen of de Programmatische Aanpak Stikstof voor al deze bedrijven soelaas gaat bieden.

Zie vraag 39.

88.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de in het kader van de PAS aangekondigde wijziging van de Natuurbeschermingswet. Kan de staatssecretaris aangeven welke wijzigingen zij concreet voor ogen heeft?

Zodra het aangekondigde wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ligt, kan ik duidelijkheid geven over de concrete voorstellen tot het wijzigen van de Natuurbeschermingswet 1998. De wijzigingen hebben als doel het programma-in-wording en de bepalingen over het programma in de Natuurbeschermingswet beter op elkaar aan te laten sluiten.

89.

De provincie Overijssel heeft naar aanleiding van de eerste gebiedsanalyses aangegeven dat verschillende gebieden nog de «categorie 2» status krijgen, omdat ondanks herstelmaatregelen nog grote twijfel bestaat of achteruitgang gestopt kan worden. Wat betekent dit voor de uitgifte van ontwikkelruimte? Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om?

De leden van de SGP-fractie noemen specifiek het gebied Engbertsdijksevenen. Voor het realiseren van een forse bufferzone en andere maatregelen is in de eerste beheerplanperiode een bedrag van niet minder dan ongeveer 45 miljoen euro nodig. Desondanks dreigt het gebied de «categorie 2» status te houden. De leden vragen of met hetzelfde geld in andere gebieden niet meer biodiversiteitswinst geboekt kan worden. In hoeverre is er ruimte om in dit gebied doelen naar beneden bij te stellen en daartegenover in andere gebieden meer inzet te plegen?

Na een verdere uitwerking van de gebiedsanalyses is de verwachting dat er geen Overijsselse gebieden in de PAS categorie 2 zullen vallen.

Engbertsdijksvenen behoort niet tot de gebieden uit de categorie 2. De komende periode zullen de gebiedsanalyses nader worden uitgewerkt en met de partijen rondom het gebied worden besproken. Daarmee moet duidelijk worden of de maatregelen die noodzakelijk zijn om de natuurdoelstellingen voor het gebied te halen, ook uitgevoerd kunnen worden en op draagvlak kunnen rekenen. Ik heb op dit moment nog geen reden om aan te nemen dat de noodzakelijke maatregelen niet uitvoerbaar zijn.

90.

Aanwijzingsbesluiten

Wat is het voornemen van de staatssecretaris met betrekking tot de definitieve aanwijzing van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden? De gemeente Katwijk heeft bijvoorbeeld gevraagd om het aanwijzingsbesluit voor het gebied Meijendel & Berkheide zo snel mogelijk vast te stellen, omdat zij de toegezegde verlegging van de grens voor dit gebied nodig heeft voor het realiseren van het tracé van de Westerbaan. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Voor het proces rondom de aanwijzingsbesluiten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 26. Dit proces geldt tevens voor het gebied Meijendel & Berkheide.

Partij van de Dieren

91.

Hoeveel broeikasgassen stoot de Nederlandse veehouderij jaarlijks uit, zowel direct (methaan, lachgas) als indirect (via de broeikasgassen die vrijkomen bij ontbossing, productie en gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen en het vervoer van het veevoer)?

De directe uitstoot van broeikasgassen uit de Nederlandse veehouderij in 2010 worden gerapporteerd op de Emissieregistratie van het RIVM:

Koolstofdioxide (CO2):

0,3 Mton CO2-equivalenten

Methaan (CH4):

10,3 Mton CO2-equivalenten

Distikstofoxide (N2O):

7,3 Mton CO2-equivalenten

De indirecte emissies, die buiten de Nederlandse landsgrenzen worden uitgestoten, vallen onder het Kyotoprotocol onder de verantwoordelijkheid van die nationale autoriteiten, omdat het vaak directe emissies in dat land zijn. De analyse methode om indirecte emissie te berekenen is internationaal nog niet vastgesteld. Er is daarom geen eenduidige monitoring van indirecte emissies van broeikasgassen voor de landbouwsectoren in Nederland.

92.

Hoeveel kilogram (kg) veevoer, zoals soja, mais en palmpit, wordt er jaarlijks geïmporteerd in Nederland? Hoeveel wordt er daarvan in Nederland gebruik voor de veehouderij? Uit welke landen is dit veevoer afkomstig? Hoeveel hectare is er voor nodig om het in Nederland gebruikte veevoer te telen? Welk verlies aan biodiversiteit heeft dit tot gevolg? Welk aandeel van het in Nederland gebruikte veevoer bestaat uit genetisch gemanipuleerde gewassen?

Er werd in de periode 1 juli 2010 t/m 30 juni 2011 15,4 miljoen ton diervoeder grondstoffen volgens het productschap Diervoeder naar Nederland geimporteerd. Daarvan was 5,1 miljoen ton sojaproducten, 2,5 miljoen ton mais en 0,75 miljoen ton palmpit producten. Gemiddeld gezien wordt 50% van deze import in Nederland gebruikt. Veevoergrondstoffen komen vanuit de hele wereld, belangrijkste counterparts zijn de Noord-Amerika, Brazilië en Thailand. De productie van veevoedergrondstoffen kan een effect hebben op de biodiversiteit, maar door variatie in grondstofstromen en herkomst is het niet mogelijk om dit effect op de biodiversiteit te kwantificeren. De Nederlandse industrie, bestaande uit de zuivel- en vleesindustrie, veehouders, de diervoederindustrie als ook de leveranciers van grondstoffen, delen de zorg over de ontbossing in het Amazonegebied. De industrie neemt dan ook actief deel aan het ronde tafel overleg van diverse niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en het internationale bedrijfsleven over «responsible soy».

Vrijwel al het diervoeder dat in Nederland wordt geïmporteerd en gebruikt bestaat uit genetisch gemodificeerde organismen, met uitzondering van het diervoeder voor de biologische landbouw en petfood.

93.

Wordt nog steeds 70% van het in Nederland geproduceerde vlees geëxporteerd naar andere landen? Zo nee, wat is het huidige percentage? Hoeveel levende dieren worden er geëxporteerd, en hoeveel dode?

Ja. Naast de export van vlees werden in 2011 circa 60.000 runderen, 125.000 vleeskalveren en 11,7 miljoen varkens (6,8 miljoen biggen en 4,9 miljoen slachtvarkens) levend geëxporteerd. Er vindt geen export van dode dieren plaats.

94.

In 2007 heeft CE Delft berekend dat het in Nederland gebruikte krachtvoer staat voor minimaal 62 PJ aan primaire energie (Bron: 2007, CE Delft, Energiegebruik in de veevoerketen, Inventarisatie t.b.v. MJA2, Publicatienummer: 07 6136 01). Kan de staatssecretaris aangeven of dit nog steeds het juiste getal is, of dat dat in de afgelopen jaren veranderd is, en wat dan wel het correcte cijfer is als dit cijfer niet meer klopt?

De studie van CE Delft berekent de hoeveelheid fossiele energie die nodig is bij de productie van diervoeders in Nederland, zowel direct energiegebruik door de Nederlandse industrie als indirect energiegebruik bij de landbouwactiviteiten en transport elders in de wereld en beschrijft de situatie op basis van cijfers uit 2004. Sinds 2004 zijn er een aantal zaken veranderd, de productie van diervoeders in de laatste jaren gestegen is van 13,7 naar 15,4 miljoen ton diervoeder. Daarnaast is het percentage aan granen (tarwe, gerst en mais) in diervoeders sinds 2004 sterk gestegen (van 4,2 miljoen ton in 2004 naar 8,1 miljoen ton in 2010). Tenslotte rekent dit document de situatie voor de MJA2, sinds 5 juli 2012 heeft de Diervoedersector de Meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA3) ondertekend. Kern van de afspraak is dat de sector in elk geval tot 2020 zo’n 2% per jaar gaat besparen op het energieverbruik. Agentschap NL, onderdeel van het ministerie van EZ, ondersteunt bedrijven om hun energie-efficiency te verbeteren en monitort de resultaten.

95.

Hoeveel kg mest wordt er door de Nederlandse veehouderij jaarlijks geproduceerd, per diersoort, en hoeveel kg stikstof en fosfaat houdt dit in? Hoeveel kg dierlijke mest kan er verantwoord worden geplaatst op Nederlandse landbouwgrond, uitgaande van evenwichtsbemesting?

De meest recente voorlopige schattingen (Bron: CBS) laten over 2012 zien dat er 71,2 miljard kg mest is geproduceerd in Nederland. De stikstofuitscheiding was 474,8 miljoen kg. De fosfaatuitscheiding 168,4 miljoen kg. Hiermee is de fosfaatproductie wederom onder het fosfaatproductieplafond gebleven.

Uitgaande van evenwichtsbemesting – alle nutriënten worden benut door het gewas met een correctie voor onvermijdelijke verliezen – kan er 139 miljoen kg fosfaat geplaatst worden. Hoeveel kg mest dat is hangt in sterke mate af van welke mestsoort je kiest maar uitgaande van een evenredige verdeling van de 139 mln kg fosfaat over alle diersoorten dan kom je uit op circa 58 miljoen ton (58 miljard kilogram) mest.

96.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren van de ammoniak- en fijnstof- regelgeving en (subsidie)maatregelen? Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het mestbeleid, inclusief de inzet in Brussel om tot aanpassing van de Europese regels te komen? Hoeveel geld wordt er uitgetrokken voor de subsidie aan de intensieve veehouderij, zoals luchtwassers en ammoniakarme stalsystemen en welke emissiereductie wilt u hiermee bereiken? Hoeveel kosten de extra medewerkers bij Agentschap NL die de vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties sneller moeten laten verlopen?

97.

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren op het dossier Programmatische Aanpak Stikstof?

De kosten van de inzet van ambtenaren bij de ministeries van EZ en IenM ten behoeve van de ammoniak- en fijnstofregelgeving in relatie tot veehouderij bedragen momenteel ongeveer 500.000 euro per jaar en die voor de inzet ten behoeve van het mestbeleid, inclusief de inzet in Brussel, ongeveer 900.000 euro. Voor het antwoord op de vragen over subsidiemaatregelen op het gebied van ammoniak en fijnstof wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 151 bij de begroting van EZ voor 2013 (Kamerstukken II, 2012/13, 33 400 XIII, nr. 36).

De kosten van de medewerkers van Agentschap NL (Kenniscentrum Infomil, thans onderdeel van Rijkswaterstaat, RWS Leefomgeving) voor het faciliteren van de vergunningverlening van mestverwerkingsinstallaties zijn voor 2013 begroot op circa 40.000 euro.

Daarnaast wil ik u verwijzen naar de antwoorden die zijn gegeven op de schriftelijke vragen 151 (subsidie), 496 (mestbeleid), 498 (PAS), 499 (ammoniak / fijnstof) en 502 (ag.nl) bij de begroting van EZ voor 2013 (Kamerstukken II, 2012/13, 33 400 XIII, nr. 36).

98.

Hoeveel euro zou een stikstofheffing, zoals deze werd voorgesteld in de maatregelen die de Partij van de Arbeid heeft laten doorbereken door het Centraal Bureau voor de Statistiek, momenteel jaarlijks opleveren?

Uit «Keuzes in kaart 2013–2017 – een analyse van tien verkiezingsprogramma’s» van het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt de door de PvdA voorgestelde stikstofheffing tussen de 0,05 en 0,1 miljard euro op te leveren (PvdA_252).

99.

Wat is het gemiddelde rendement van respectievelijk de mono- en de co-mestvergisters? Kan de staatssecretaris bevestigen dat er ongeveer evenveel energie in de vergisters gestopt moet worden als er weer uit komt?

In de studie «Evaluatie van de vergisters in Nederland» (Agentschap NL/Organic Waste Systems, November 2011) is een evaluatie uitgevoerd van de vergisters die in Nederland. In deze evaluatie wordt aangegeven dat het totaal energetisch rendement (elektrisch en thermisch) van de vergisters in Nederland gemiddeld 38,1 procent bedraagt. Voor co-mestvergistingsinstallaties van verschillende grootteklassen varieert het gemiddelde nettorendement tussen 27,1 procent voor de groep installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen lager dan 500 kilowattuur (kWe) en 38,6 procent voor de groep installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen groter of gelijk aan 1000 kWe. Voor de groep vergisters die geen mest co-vergist ligt het gemiddelde totaal energetische netto-rendement op 44,4 procent. Aangetekend dient te worden dat de spreiding van de rendementen per groep groot is.

Voorts blijkt uit de evaluatie dat een gemiddelde covergistingsinstallatie 28.200 ton input heeft en dat het vergistingspotentieel 149 kubieke meter aardgas per ton input is. Een belangrijk deel van de output van een vergister is een energiedrager, duurzame elektriciteit, warmte of gas die bruikbaarder is dan de energiedrager die erin ging, biomassa. Daarmee worden afvalstromen tot waarde gemaakt. Het rapport baseert zich op gegevens van installaties die in 2010 volledig in bedrijf waren. Actuele trends zoals mono-vergisting en productie van Groen Gas komen daarom nog niet voor in deze inventarisatie. Momenteel loopt er een tweede fase van dit project waarin een twintigtal vergisters een jaar lang gemonitord. De nadruk ligt hier op het verbeteren van de kosteneffectiviteit van het vergistingproces door procesoptimalisatie.

100.

Hoe kan het dat er zoveel fouten worden gemaakt in de vergunningverlening en het opstellen van een Milieueffectrapportage ten behoeve van de intensieve veehouderij? Hoeveel ambtenaren houden zich hiermee bezig in Nederland? Hoeveel beroeps- en bezwaarprocedures zijn er de afgelopen vijf jaar aangespannen door burgers en belangengroepen tegen een verleende vergunning voor een veehouderij? Hoeveel van deze zaken heeft inderdaad tot de vernietiging van een vergunning geleid? Indien de staatssecretaris niet over deze gegevens beschikt, is zij dan bereid hierover navraag te doen bij de provincies en gemeenten?

Ik wil u voor de antwoorden over vragen over het opstellen van een milieueffectrapportage voor de intensieve veehouderij willen verwijzen naar de kabinetsreactie op het jaarverslag van de Commissie voor de Milieueffectrapportage over 2011 (Kamerstukken II, 2011/12, 31 755, nr. 44).

De kwaliteit van vergunningverlening en navolgende juridische procedures is een zaak van de daarvoor verantwoordelijke overheden. In de praktijk zijn dit voor veehouderij provincies en gemeenten en rechtsprekende instanties. Informatie over procedures kan, waar relevant, door de betreffende overheden en instanties worden verstrekt. Niet door het Rijk. Het Rijk houdt daarom ook geen overzicht bij van juridische procedures. Wat betreft de kwaliteit van de Milieueffectrapporten verwijs ik naar het hierboven genoemde eerdere schrijven hierover.

101.

Hoeveel reconstructiegelden zijn er nog, ook provinciaal? Op welke begroting(en) staan deze gelden? Hoeveel is er vanuit de reconstructiegelden per jaar uitgegeven sinds het begin van het reconstructiebeleid, en waaraan?

De rijksmiddelen voor de reconstructie van de zandgebieden zijn via het ILG aan de reconstructieprovincies ter beschikking gesteld.

Voor de jaren 2007 tot en met 2011 hebben de provincies 150,5 mln euro rijksmiddelen besteed aan de reconstructie. Uit de jaarlijkse voortgangsrapportages ILG (de Voortgangsrapportage 2011 volgt nog) is niet op te maken waaraan deze precies besteed zijn.

In het Bestuursakkoord Natuur dat rijk en provincies hebben gesloten zijn er niet langer rijksmiddelen beschikbaar voor de reconstructie. Het rijk heeft wel middelen beschikbaar gesteld aan het provinciefonds ten behoeve van het financieren van harde juridische verplichtingen ook op het gebied van de reconstructie. De omvang van deze harde juridische verplichtingen op het terrein van de reconstructie is mij niet bekend.

102.

Hoeveel veehouderijen staan er in Nederland binnen een straal van respectievelijk 50, 100, 250, 500, 750 en 1000 meter van niet-agrarische bewoning dan wel van de bebouwde kom, met welke dieren?

Ik beschik niet over deze informatie.

103.

Is de Nederlandse veehouderij nog steeds verantwoordelijk voor 23% van de Nederlandse fijnstofuitstoot, of is dit cijfer ondertussen veranderd, en zo ja, wat is dan het huidige percentage? Zijn hier feitelijke meetgegevens van, of is het antwoord van het kabinet slechts gebaseerd op berekeningen? Bron: http://www.groenkennisnet.nl/veehouderij-en-luchtkwaliteit/Pages/Fijnstof.aspx)

Hoeveel mensen in Nederland wonen in gebieden waar de normen voor fijnstofuitstoot worden overschreden als gevolg van veehouderijen?

Het aandeel van de landbouw in de fijnstofuitstoot is de afgelopen jaren vrijwel ongewijzigd gebleven en bedroeg in 2011 circa 6 kiloton (PM10; Balans van de Leefomgeving 2012, blz. 324). Dit is ongeveer 21% van de totale emissie van fijn stof (PM10) in Nederland (28 kiloton). Het grootste deel van de emissie van fijn stof uit de landbouw wordt veroorzaakt door emissies uit stallen (meer dan 90%). De emissiegegevens over de veehouderij zijn deels gebaseerd op metingen (emissiemetingen bij een beperkt aantal stalsystemen en diercategorieën) en deels op berekeningen (vertaalslag voor overige systemen en diercategorieën, het totaal aantal dieren per categorie wordt ontleend aan de jaarlijkse landbouwtelling).

Uit de monitoringsrapportage over het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 20 december jl. aan de Tweede Kamer heeft verzonden, blijkt dat bij 249 woningen nabij veehouderijen nog niet aan de grenswaarden voor fijn stof wordt voldaan.

104.

Is de Nederlandse veehouderij nog steeds verantwoordelijk voor 90% van de Nederlandse ammoniakuitstoot, of is dit cijfer ondertussen veranderd, en zo ja, wat is dan het huidige percentage?

De voorlopige cijfers over 2011 (Bron: emissieregistratie) laten zien dat de landbouw verantwoordelijk is voor ongeveer 87% van de Nederlandse ammoniakemissie.

105.

Hoeveel mensen in Nederland ervaren er naar schatting stankoverlast van veehouderijen?

In Nederland ervaart ongeveer 9% van de bevolking geurhinder ten gevolge van de landbouw (bron: Compendium voor de Leefomgeving, PBL/CBS/WUR).

106.

Kan de staatssecretaris bevestigen dat de kosten van klimaatbeleid over de periode 2000–2050 met 50% lager uit kunnen vallen bij een overgang door alle wereldburgers naar een dieet met weinig vlees, opgesteld op basis van gezondheidscriteria? (Bron: PBL, Rapport 500110004 Elke Stehfest et al. Vleesconsumptie en klimaatbeleid)

In het rapport wordt door het PBL inderdaad deze voorwaardelijke conclusie getrokken. Die is gebaseerd op een modelmatige doorrekening van vier theoretische varianten op basis van een projectie van de FAO. Het PBL stelt in het rapport echter verder wel dat hierbij moet worden aangetekend dat deze dieetvarianten worden verondersteld «vanzelf» te gebeuren tussen 2010 en 2030 zonder enige transitiekosten. De instrumenten om tot dergelijke transities te komen zijn hier niet onderzocht. Ook is geen rekening gehouden met een veranderend bestedingspatroon bij verminderde vleesconsumptie. Deze verandering in gedrag kan leiden tot meer uitstoot van broeikasgasemissies dan in deze studie berekend en tevens tot hogere kosten.

107.

Kan de staatssecretaris bevestigen dat voor de Nederlandse consumptie, volledige vervanging van dierlijke producten door plantaardige een besparingspotentieel van ca. 12.500 km2 heeft? Kan het kabinet ook aangeven hoeveel CO2 (equivalenten) dit zou besparen? (Bron: Milieueffecten van Nederlandse consumptie van eiwitrijke producten Gevolgen van vervanging van dierlijke eiwitten anno 2008, Hans Blonk et al, 2008)

Ik kan bevestigen dat Blonk et al in hun rapport stellen dat:

«Het vervangen van dierlijke eiwitproducten door plantaardige producten geeft, onder voorwaarden, een reductie in het broeikaseffect. De hoogte van die reductie is afhankelijk van de keuze van plantaardige alternatieven. Geraamd wordt dat met de huidige op de markt (2008) zijnde plantaardige productalternatieven een besparing van maximaal ca. 6 Mton CO2-eq. per jaar kan worden behaald. Daarvoor zou heel Nederland moeten overschakelen op een volledig plantaardige voeding. Op die manier wordt ook het ruimtebeslag van de Nederlandse consumptie teruggebracht met ca. 12.500 km2. Deze aanzienlijke potentiëlen gelden voor een extreem scenario dat in ieder geval op de korte termijn niet realistisch is.»

De auteurs plaatsen in het rapport wel een aanzienlijke kanttekening bij deze kwantitatieve resultaten, namelijk de onzekerheid in de resultaten. Variatie in de resultaten hangt volgens de auteurs samen met aannames in berekeningen en gebruikte data. Die onzekerheden zijn niet gekwantificeerd in dit onderzoek.

108.

Kan de staatssecretaris een overzicht geven van de herstelkosten en jaarlijkse beheerkosten van elk afzonderlijk Natura2000 die gemaakt moeten worden om verzuring en vermesting tegen te gaan?

Zie antwoord 330, begroting EZ (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 36):

Verzuring en vermesting zijn effecten van een te hoge stikstofdepositie. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof worden diverse maatregelen in Natura 2000-gebieden genomen (o.a. herstelbeheer, specifieke brongerichte maatregelen, hydrologie) die met elkaar samenhangen, ter bestrijding van de effecten van de te hoge stikstofdepositie. Deze kosten zijn onderdeel van de door provincies begrote kosten van € 75,6 miljoen per jaar.

109.

Wat is precies de definitie van brongerichte maatregelen die vallen onder het maatregelenpakket PAS en welke maatregelen vallen hier allemaal onder? In hoeverre financiert de overheid en/of de provincie de brongerichte maatregelen die nodig zijn in het kader van de PAS en hoeveel bedraagt de benodigde cofinanciering?

Brongerichte maatregelen betreffen vooral maatregelen gericht zijn op een of enkele bronnen binnen een gebied. Deze maatregelen zijn erop gericht om de bron sterk te reduceren of te verwijderen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de uitkoop/aankoop van bedrijven en gronden en/of pachtrechten teneinde te komen tot stikstofreductie op specifieke (probleem)plekken. Daarnaast worden er generieke maatregelen getroffen zoals bijvoorbeeld de regeling integraal duurzame stallen, de Proeftuin Natura 2000, het voer- en managementmaatregelen en het praktijknetwerk. Met vertegenwoordigers uit de sector wordt nog gesproken over aanvullende generieke maatregelen. Een deel van de generieke maatregelen zou je in ruime zin kunnen betitelen als «brongericht». Bij zowel brongerichte maatregelen als generieke maatregelen is er in principe geen cofinanciering noodzakelijk, maar in sommige gevallen is het wel wenselijk en wordt ernaar gestreefd. Voor wat betreft de financiering is er een onderscheid. Brongerichte maatregelen in enge zin vallen onder de 75,6 mln euro die is gedecentraliseerd en worden dus door de provincie betaald. De generieke maatregelen worden vanuit PAS-middelen door het rijk gefinancierd.

110.

Welke verschillende specifieke hydrologische maatregelen behoren tot het maatregelenpakket en hoeveel kosten de afzonderlijke maatregelen de overheid en de provincies? Welk aandeel cofinanciering is er aanvullend nog nodig? Welk percentage van de verdroogde gebieden kan met het bedrag dat gereserveerd staat voor hydrologische maatregelen worden hersteld?

Hydrologische maatregelen betreffen een diversiteit aan maatregelen die bijdragen aan de realisatie van het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) en het waterpeil optimaal afstemt op het landgebruik. Uit de inventarisatie van IPO en Unie van maatregelen die zijn opgenomen in de conceptbeheerplannen blijkt dat het onder meer gaat om de aanleg van regenwaterbuffers en stuwen, (waterconserverende) drainagesystemen en natte bufferzones, omleggen van beken, verhogen van waterpeilen, verondiepen van watergangen en dempen van drainerende greppels en sloten. Daarbij gaat het regelmatig ook om aankoop en herinrichting van landbouwgronden in bufferzones rond natuurgebieden. Deze maatregelen moeten worden uitgevoerd met de middelen die provincies ter beschikking worden gesteld in het kader van de decentralisatie van het natuurbeleid en PAS. Het staat provincies vrij om aanvullend eigen middelen in te zetten en gebruik te maken van bijdragen van andere gebiedspartijen zoals waterschappen, terreinbeherende instanties, waterwinbedrijven en agrarische ondernemers. Door synergie te zoeken met andere gebiedsopgaven, daarbij allianties te zoeken met andere gebiedspartijen en de inzet van innovatieve technieken – zoals regelbare en/of klimaatadaptieve drainagesystemen in de landbouw – verwacht ik dat provincies in staat zullen zijn verdroogde gebieden te herstellen en te voldoen aan Europese verplichtingen.

111.

Hoeveel ha verlaagde grondwaterstand is er in Nederland ten behoeve van de (melk)veehouderij? Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke gevolgen dit heeft op de biodiversiteit en de omliggende natuurgebieden

In polders en gedraineerd land wordt sinds jaar en dag het grondwaterpeil verlaagd om landbouw mogelijk te maken. Dit gebeurt op basis van peilbesluiten. Bij dergelijke besluiten worden expliciet de belangen van natuur, bodemdaling, landbouw, etc. afgewogen. De effecten op biodiversiteit en omliggende natuurgebieden verschillen sterk van gebied tot gebied.

112.

Welke specifieke herstelmaatregelen maken naast afplaggen onderdeel uit van het maatregelenpakket PAS en hoeveel kosten deze afzonderlijke maatregelen? Welke resultaten worden er beoogd met het nemen van de herstelmaatregelen, hoe hangen deze beoogde resultaten samen met de te realiseren instandhoudingsdoelstellingen en hoe worden ze precies gemeten? Hoe wordt bepaald welke specifieke herstelmaatregelen en/of hydrologische maatregelen en noodzakelijk zijn per stikstofgevoelig natuurgebied, welke criteria worden er gehanteerd bij deze afweging, hoe hangen deze criteria samen met de te realiseren instandhoudingsdoelen? Op welke wijze wordt geëvalueerd in hoeverre de herstelmaatregelen en de kosten daarvoor bijdragen aan de te behalen instandhoudingsdoelstellingen? Wordt ook integraal getoetst in hoeverre de maatregelen bijdragen aan het behalen van de internationale biodiversiteitsdoelen en welke specifieke maatregelen er nog extra nodig zijn om deze doelen te halen? Zo ja, hoe? In hoeverre wordt er bij het toepassen van herstelmaatregelen afgewogen en of dit wel de meest kosten-efficiënte manier is om de instandhoudingsdoelstellingen te halen en over op basis van welk tijdspad wordt dit bepaald?

De specifieke herstelmaatregelen worden genoemd in het rapport «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats» (dat begin 2013 zal worden gepubliceerd) en in de plannen voor de afzonderlijke gebieden. De maatregelen worden als volgt gegroepeerd: plaggen, ontgronden, chopperen, baggeren, (extra) maaien, (extra) begrazen, branden, strooisel verwijderen, hakhoutbeheer en dunnen, vrijzetten venoevers, opslag verwijderen, graven van petgaten en herstellen legakkers, toevoegen van basische stoffen, herstel van de waterhuishouding, herstel van wind- en/of waterdynamiek, ingrijpen in de soortensamenstelling van de boomlaag, herstel van connectiviteit, herstel van de voedselketen.

De kosten voor de afzonderlijke maatregelen zijn voor een deel sterk lokatie-afhankelijk. Dat geldt het sterkst voor herstel van de waterhuishouding. Het is dan ook niet mogelijk om landelijk geldende bedragen per maatregel te noemen. In de plannen voor de afzonderlijke gebieden zijn de kosten echter al wel gekwantificeerd, waarbij rekening is gehouden met de eisen die het gebied stelt.

Het beoogde resultaat is – kort gezegd – dat in ieder geval de (mede) door stikstof veroorzaakte verslechtering wordt voorkomen en dat er (waar nodig, gezien de instandhoudingsdoelstellingen) zicht is op verbetering. Daarbij wordt niet alleen rechtstreeks ingegrepen op de effecten van stikstof. Een deel van de maatregelen is namelijk gericht op het wegnemen van andere oorzaken van verslechtering die zich op een vergelijkbare wijze uiten in verslechtering (zoals verdroging).

Het meten van de effecten gebeurt deels in de monitoring die al noodzakelijk is vanwege de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Daarnaast is inmiddels in beeld gebracht welke extra monitoring specifiek voor de PAS noodzakelijk is. De rapporten over de monitoring zullen binnenkort beschikbaar komen.

Evaluatie van de herstelmaatregelen zal primair op gebiedsniveau plaatsvinden, in de aanloop naar een volgend beheerplan. Daarnaast vindt er op landelijk niveau onderzoek plaats naar verbetering van herstelmaatregelen (O&BN). Het ligt in de rede dat ook de kosten bij de evaluaties worden meegenomen, zowel op gebieds- als op provinciaal en landelijk niveau.

Integrale toetsing in hoeverre de maatregelen bijdragen aan de internationale biodiversiteitsdoelen zal in de toekomst worden opgepakt, zodra duidelijk is welke maatregelen per gebied uitgevoerd zullen worden in de eerste beheerplanperiode. Ik ga hierover in overleg met de provincies.

Op dit moment is de kostenefficiëntie al een belangrijk punt van aandacht bij het samenstellen van maatregelpakketten per gebied. Dit binnen het kader van de politieke wens om tegelijk ook de verschillende economische sectoren ruimte te geven. Kostenefficiëntie is dus niet het enige criterium bij het bepalen hoe instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden gehaald.

113.

Welke concrete natuurdoelen en verbeteringen moeten er bereikt zijn met de 27,8 miljoen euro aan herstelmaatregelen in 2013? Welke natuurdoelen en verbeteringen moeten er bereikt zijn in 2016 en volgens welke criteria zal tijdens de evaluatie in 2016 getoetst worden of de ontwikkelopgave in combinatie met andere te nemen maatregelen toereikend is voor het realiseren van de internationale doelen? Hoe wordt dit precies beoordeeld als niet vaststaat wanneer de internationale doelen gerealiseerd moeten zijn? Welke criteria worden er gehanteerd en hoe hangen deze samen met de bereikte natuurdoelen? Hoeveel afname in stikstofdepositie moet er gerealiseerd zijn in 2016 en hoe wordt bepaald of deze afname voldoende is om de internationale instandhoudingsdoelstellingen te behalen?

Op dit moment wordt eerst ingezet op het tegengaan van verslechtering in natuurkwaliteit. Daarbij is het van belang dat de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen zoals opgenomen in de aanwijzingsbesluiten op termijn behaald kunnen worden. Voor de eerste PAS-periode zijn de (herstel)maatregelen in kaart gebracht die noodzakelijk zijn om bij de te verwachte depositie geen verdere achteruitgang in natuurkwaliteit te realiseren. Hier zal met behulp van het op te zetten monitoringssysteem op worden toegezien.

114.

Op welke termijn verwacht de staatssecretaris de instandhoudingsdoelen met het gereserveerde budget voor herstelbeheer en hydrologische maatregelen tezamen met de overige maatregelen uit de PAS te realiseren? Welk deel hiervan verwacht de staatssecretaris voor het evaluatiemoment in 2016 te behalen?

Zie mijn antwoord op vraag 71. In 2016 zal de voortgang worden geevalueerd in het licht van de voor 2020 afgesproken doelen.

115.

Hoeveel landelijke afname in stikstofdepositie beoogt de staatssecretaris jaarlijks te bereiken met het nemen van maatregelen in het kader van de PAS en na hoeveel jaar zal de stikstofdepositie voor elk afzonderlijk stikstofgevoelig natuurgebied hiermee onder de kritische depositiewaarde zijn? Kan de staatssecretaris per Natura 2000-gebied een overzicht geven van de maximale kritische depositiewaarde in relatie tot de instandhoudingsdoelen van dat gebied tezamen met een overzicht van de huidige stikstofdepositie? Zijn de huidige stikstofdeposities gebaseerd op berekeningen middels rekenmodellen of zijn ze gebaseerd op feitelijke meetgegevens?

De afname van stikstofdepositie is gemodelleerd waarbij een aantal aannames zijn gedaan over de effecten van beleid en de economische groei. Doordat de effecten van beleid het grootst zal zijn in zwaar belaste gebieden zal de daling daar scherper zijn. De gemiddelde landelijke afname in stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden zal over 20 jaar gemiddeld ca. 15% zijn (bron: Grootschalige Depositiekaart Nederland, RIVM, 2012 in combinatie met doorrekening aanvullende landbouwmaatregelen met AERIUS 1.5.)

De mate van overschrijding van kritische depositiewaarde in stikstofbelaste Natura 2000-gebieden neemt, met het vastgestelde generieke beleid, de aanvullende landbouwmaatregelen en een scenario dat uitgaat van een economische groei van 2,5%, overal af.

Op dit moment is voor ca. 70% van de Natura 20000-gebieden de berekende stikstofdepositie boven het kritische depositiewaarde. In 2030 zal dit op basis van bovenstaand scenario nog in 60% van de gebieden het geval zijn maar de mate van overschrijding zal afnemen.

De huidige stikstofdeposities zijn gebaseerd op een vijftal meetpunten en meer dan 200 afgeleide meetpunten verspreid over het hele land.

116.

Hoeveel provincies en gemeenten hebben al uitbreidingen van veehouderijen toegestaan of bestemmingsplannen die die mogelijk maken op basis van verwachte ontwikkelruimte in het kader van de PAS, terwijl de PAS nog niet van kracht is? Wat heeft het ministerie precies gecommuniceerd naar gemeenten en provincies over hoe om zij om moeten gaan met uitbreidingen van veehouderijen en het vaststellen van bestemmingsplannen in de tussentijd dat er nog gewacht wordt op de definitieve PAS?

Het is juridisch gezien niet mogelijk al een beroep te doen op de PAS of ontwikkelingsruimte in de PAS terwijl dit nog niet is vastgesteld. Vergunningverlening van projecten die een toename in stikstofdepositie tot gevolg hebben voor vaststelling van de PAS gaat ten koste van vast te stellen ontwikkelingsruimte in de PAS. Ik ga er daarom vanuit dat provincies hier verstandig mee om gaan om ook voor de toekomst gewenste ontwikkelingenen, zoals MIRT-projecten, mogelijk te maken.

117.

Moet de PAS eerst per Natura 2000-gebied in een beheerplan worden uitgewerkt voordat er ontwikkelingsruimte vrij komt? Zo ja, wat is de planning voor het vaststellen van de beheerplannen? Hoeveel beheerplannen van Natura 2000-gebieden zijn er tot nu toe al definitief vastgesteld en hoeveel wachten er nog op de PAS? Wie bepaalt wie welke ontwikkelruimte krijgt en welke ontwikkelingen krijgen voorrang?

Nee, op het moment van in werking treden van de PAS kan ontwikkelingsruimte worden toegekend, ook als het beheerplan nog niet is afgerond. De uitkomst van de PAS zal opgenomen worden in de beheerplannen.

118.

Garandeert de staatssecretaris dat de afspraak om de voor PAS ontwikkelde instrumenten (rekenmodel Aerius, ecologische redeneerlijnen en de gebiedsanalyses) Raad van State-proof zijn?

In het traject tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 bekijk ik op welke wijze ik zo goed mogelijk tegemoet kan komen aan de aanbevelingen die de Afdeling advisering van de Raad van State in de voorlichting over de concept-PAS heeft gedaan. Daarnaast zal het wetsvoorstel waarmee de Natuurbeschermingswet 1998 wordt aangepast ten behoeve van de PAS voor advies naar de Raad van State worden verzonden. Ik heb er alle vertrouwen in dat de systematiek van de PAS een solide juridische basis zal bieden voor toekomstige besluiten over plannen en projecten.

119.

Hoeveel veehouderijen zijn er in Nederland en hoeveel veehouderijen staan er dan binnen een straal van respectievelijk 50, 100, 250, 500, 750 en 1000, 1500 en 3000 meter van Natura 2000-gebieden? Hoeveel veehouderijen in Nederland hebben een natuurbeschermingswetvergunning, hoeveel hebben er een vergunning aangevraagd maar hebben een afwijzing gekregen, hoeveel zijn er getoetst en hebben geen vergunning nodig en hoeveel hebben er geen vergunning maar zouden die wel moeten hebben? de staatssecretaris niet over deze gegevens beschikt is zij bereid om navraag te doen bij provincies en gemeenten? Hoe heeft de staatssecretaris de Natuurbeschermingswet 1998 getoetst, gehandhaafd en afgegeven natuurbeschermingswetvergunningen en getoetste bedrijven geregistreerd in de periode dat zij zelf het bevoegd gezag hiervoor vormde voor 2005? Hoe is deze overdracht geweest naar provincies toen zij in 2005 het bevoegd gezag werden?

In het rapport «Economisch perspectief van de PAS» door het LEI vindt u in bijlage 1 het aantal bedrijven wat zich binnen vijf kilometer van de Natura 2000-gebieden bevindt (Kamerstuk 32 670, nr. 65).

Voor het antwoord op de rest van de vraag verwijs ik u naar Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 138, 12 november 2009.

120.

Kan de staatssecretaris de reactie op het rapport van de gezondheidsraad «De invloed van stikstof op de gezondheid» die de staatssecretaris van I&M de Kamer heeft beloofd ook namens de bewindspersonen verantwoordelijk voor natuur, landbouw en veehouderij de Kamer doen toekomen?

Ja, de Kamer kan een gezamenlijke kabinetsreactie van IenM en EZ op het rapport van de Gezondheidsraad tegemoet zien.

III Volledige agenda

Aanbieding van de voorlichting van de Raad van State op het concept van het definitief programma Stikstof (DPAS), zoals op 14 februari 2012 door de staatssecretaris van ELI, mede namens de staatssecr. van I en M, aan de Raad van State is gevraagd.

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker – 11 mei 2012, Kamerstuk 30654-102

Reactie op verzoek Ouwehand om een kabinetsreactie op het Jaarverslag van de Commissie voor de milieueffectrapportage over 2011, in het bijzonder de toetsingsadviezen over de intensieve veehouderij

Zaak: Brief regering – minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus – 21 mei 2012, Kamerstuk 31755-44

Advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage inzake de concept definitieve Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker – 15 augustus 2012, Kamerstuk 32670-63

Nalevings- en handhavingstekorten Brabantse stikstofverordening

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker – 11 oktober 2012, Kamerstuk 33037-33

Voorschriften voor de aanwending van drijfmest om de emissie van ammoniak terug te dringen

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker – 11 oktober 2012, Kamerstuk 33037-32

Aanbieding rapportages naleving luchtwassers

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma – 1 november 2012, Kamerstuk 33037-37

Informatie inzake beantwoording schriftelijke vragen en reactie rappel over nalevings- en handhavingstekorten Brabantse stikstofverordening

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker – 2 november 2012, Kamerstuk 33037-38

Voortgang Natura 2000 / PAS

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker – 2 november 2012, Kamerstuk 32670-64

Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven

Zaak: Brief regering – staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld – 6 december 2012, Kamerstuk 33037-39


X Noot
1

Kamerstuk 32 670, nr. 64.

X Noot
2

Kamerstuk 32 670, nr. 63.

X Noot
3

Kamerstuk 33 037, nr. 37.

X Noot
4

Hier wordt uitgegaan dat de politiek toegezegde 5,6 Kton ontwikkelingsruimte voor de landbouw lokaal benut wordt voor groei, maar dat landelijk het aantal dieren gelijk blijft.

X Noot
5

Het rekeninstrument AERIUS is een gebruiksvriendelijke internetapplicatie dat lokaal de stikstofdepositie berekent en weer geeft op kaartbeeld. Deze internetapplicatie kan zowel de aanvrager als de vergunningverlening ondersteunen in het proces van vergunningverlening.

X Noot
6

In de beschrijving van de Programmatische Aanpak Stikstof wordt voorzien in een zg PAS-bureau. Het PAS-bureau is een centrale voorziening die nodig is om de PAS in de praktijk goed te laten werken. Relevante termen daarbij zijn ontwikkelruimte, gebruik Aerius, ondersteuning bevoegde gezagen, communicatie en monitoring.

X Noot
7

Bedrijven die voor 2009 zijn opgericht of uitgebreid zonder de vereiste natuurbeschermingswet vergunning.

X Noot
8

De PAS maakt het mogelijk dat bestaande veeteeltbedrijven in de buurt van stikstofgevoelige Natura 2000–gebieden kunnen groeien. In de PAS wordt landelijk uitgegaan van een economische groei van 2,5%.

X Noot
9

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
10

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
11

Hier wordt uitgegaan dat de politiek toegezegde 5,6 Kton ontwikkelingsruimte voor de landbouw locaal benut wordt voor groei, maar dat landelijk het aantal dieren gelijk blijft.

X Noot
12

Kamerstuk 32 670, nr. 64.

X Noot
13

Kamerstuk 32 670, nr. 63.

X Noot
14

Kamerstuk 33 037, nr. 37.

Naar boven