Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2012
Op 24 mei dit jaar informeerde mijn ambtsvoorganger u over de uitwerking van het beleid
voor stoppende bedrijven in het kader van de uitvoering van het Actieplan Ammoniak
Veehouderij (Kamerstuk 33 037, nr. 20). Deze stoppende bedrijven dienen vanaf 1 januari 2013 emissiereducerende maatregelen
te treffen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van aangepast voer,
managementmaatregelen of het houden van minder dieren.
Tevens werd aangekondigd dat het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven zou worden
uitgewerkt in een wettelijke regeling, de zogenaamde «stoppersregeling». Hiertoe zou
het Besluit ammoniakemissie huisvesting (hierna: Besluit huisvesting) worden gewijzigd.
Ten aanzien van het bovenstaande heb ik het volgende besloten:
Ten eerste kies ik er voor om vanaf 1 januari 2013 een overgangstermijn van 3 maanden
te hanteren.
Dat houdt in dat bedrijven de maatregelen vanaf 1 januari 2013 bij de gemeente moeten
melden en deze uiterlijk op 1 april 2013 moeten hebben gerealiseerd.
Hierdoor kunnen de bedrijven hun maatregelen melden onder het gewijzigde Activiteitenbesluit
dat per 1 januari 2013 in werking treedt. Tevens krijgen de bedrijven hierdoor enige
tijd om hun bedrijfsvoering aan de invoering van de stoppersmaatregelen aan te passen.
Ten tweede zie ik voorlopig af van een wettelijke regeling.
Dit houdt in dat de verplichtingen voor stoppende bedrijven gebaseerd blijven op het
gedoogbeleid van het Actieplan Ammoniak Veehouderij zoals neergelegd in de brief
van 1 december 2009 (Kamerstuk 30 654, nr. 76). Dit gedoogbeleid geldt ook voor kleine veehouderijen die per 1 januari 2013 aan
het Besluit huisvesting moeten voldoen en daarom tot nu toe niet onder het actieplan
vallen.
Bij de voorbereiding van een stoppersregeling bleek dat, vanwege hun bijzondere aard,
de inpassing van de stoppersmaatregelen in het Besluit huisvesting tot ingewikkelde
en moeilijk uitvoerbare regelgeving zou leiden. Door te kiezen voor voortzetting van
het gedoogbeleid kan makkelijker worden ingespeeld op de wensen van het bedrijfsleven
en kan het beleid, wanneer nodig, sneller worden bijgesteld. Daarnaast biedt gedoogbeleid
de gemeenten ruimte om in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken. Zodra de
uitvoeringspraktijk voldoende is uitgekristalliseerd, zal het gedoogbeleid voor stoppende
bedrijven alsnog worden vastgelegd in regelgeving.
Tot slot wil ik er op wijzen dat het bovenstaande onverlet laat dat alle varkensbedrijven
per 1 januari 2013 wel moeten voldoen aan de dierenwelzijnseisen zoals die dan op
grond van het Varkensbesluit gelden
Het bovenstaande zal bekend worden gemaakt op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl). Tevens zal ik ter ondersteuning van de uitvoering via de website van het kenniscentrum
Infomil (www.infomil.nl) aanvullende informatie beschikbaar stellen.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld