32 883 Goedkeuring van de op 15 oktober 2008 te Bridgetown totstandgekomen Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2009, 18)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 26 oktober 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig en voldoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Albayrak

De griffier van de commissie,

Van Toor

I. INLEIDING EN SAMENVATTING

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel inzake goedkeuring van de op 15 oktober 2008 totstandgekomen Economische Partnerschapsovereenkomst (EPA) tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap (EG) en haar lidstaten, anderzijds. De leden zijn te spreken over het gegeven dat door middel van deze EPA de meer traditionele eenzijdige handelpreferenties vervangen zullen worden. Ook het gegeven dat deze overeenkomst een tweezijdig vrijhandelsakkoord betreft, maar een asymmetrische karakter heeft – te weten selectieve bescherming van die onderdelen van de economie in de Cariforum-staten die kwetsbaar zijn – stemt de leden gerust. De leden hebben echter nog enkele opmerkingen en aanvullende vragen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Genoemde leden onderschrijven de doelstelling die aan dit verdrag ten grondslag ligt, namelijk de inzet op WTO-conforme vrijhandelsakkoorden en de integratie van ACS-staten in de wereldeconomie. Deze leden hebben een aantal vragen.

Om tot een goede werking van de Europese Partnerschapsakkoorden te komen is het van groot belang dat er voldoende draagvlak bestaat in de landen die betrokken zijn bij het verdrag. De leden van de CDA-fractie zijn in dit kader bezorgd over het beperkte aantal landen onder de Cariforum-staten dat op dit moment het verdrag heeft geratificeerd. Kan de regering hierop ingaan en de redenen aangeven waarom dit aantal nog zo beperkt is? Kan de regering aangeven welke gevolgen deze praktijk heeft op de werking van het verdrag en de eventuele ongelijkheid die op basis hiervan kan ontstaan?

Om tot een zo breed mogelijk draagvlak van de EPA’s te komen, is het van groot belang dat betrokken stakeholders, zoals private partijen en maatschappelijke organisaties, worden betrokken bij en geïnformeerd over de wijzigingen die dit verdrag met zich meebrengt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de manier waarop de verschillende stakeholders bij het proces zijn betrokken in aanloop naar de ondertekening van dit verdrag. Kan de regering aangeven op welke manier deze stakeholders worden geïnformeerd over de implementatie van het Partnerschapsakkoord? Is er bijvoorbeeld een website waarop documentatie wordt verzameld, zodat informatie altijd voorhanden is? Graag een reactie.

Ook ten aanzien van de EU-lidstaten geldt dat draagvlak en betrokkenheid van relevante stakeholders de effectiviteit van de voorliggende wetgeving sterk zullen vergroten. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het proces van ratificatie van de EU-lidstaten en de manier waarop betrokken partijen hierover geïnformeerd zijn en worden betrokken bij de implementatie van nieuwe wetgeving. Op welke manier wordt bevorderd dat de kansen die deze vrijhandelsakkoorden bieden ook daadwerkelijk zullen worden benut?

De leden van de CDA-fractie achten het van groot belang dat de resultaten als gevolg van implementatie van deze EPA goed in kaart worden gebracht. Gezien het feit dat op termijn ook in andere landen invoering van EPA’s mag worden verwacht, achten genoemde leden het van zeer groot belang dat gevolgen en resultaten op een goede manier worden gemonitord, zodat lessen kunnen worden geleerd voor de toekomst. Kan de regering aangeven op welke manier deze monitoring plaatsvindt? En hoe de resultaten daarvan aan de Kamer worden gecommuniceerd? Wat is het scenario als uit de monitoring zou blijken dat er onaanvaardbaar veel negatieve gevolgen zijn?

Voorgeschiedenis

In de Memorie van Toelichting wordt verwezen naar de afspraken over export van bananen die onder de «oude» eenzijdige handelspreferenties goedkoop konden worden geëxporteerd naar de Europese Unie. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de gevolgen voor de bananenproducenten en voor de bananenproductie en -export vanuit de Cariforum-landen als gevolg van implementatie van dit verdrag. Kunnen exacte cijfers worden gegeven van de exportdaling die dit tot gevolg kan hebben? Kan de regering ingaan op de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van deze maatregelen, o.a. voor (kleine) boeren te verzachten? Kan de regering daarbij ook ingaan op de gevolgen van de implementatie, voor de andere genoemde traditionele landbouwproducten?

Nederlandse positie

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid lezen dat Nederland steeds nadrukkelijk heeft bepleit dat de ontwikkelingsrelevantie van handelsakkoorden voorop zou moeten staan, binnen de grenzen van wat uiteindelijk in WTO-kader verdedigbaar is. Een van de punten die Nederland heeft gemaakt is die van oorsprongsregels. Dat zijn regels die onder het Cotonou regime voor sommige producten (bv. textiel & kleding, visserijproducten) als sterk belemmerend worden ervaren. Het aanbod dat de Europese Commissie in september 2007 neerlegde in de onderhandelingen kwam grotendeels tegemoet aan de wensen van Nederland. Hieruit blijkt dat niet volledig aan de eisen van Nederland is tegemoet gekomen. Welke eisen zijn niet overgenomen? En in hoeverre, heeft het niet meenemen van deze eisen invloed op de ontwikkelingsrelevantie voor deze gebieden?

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid delen net als de Raad van State de mening dat een onderbouwing over de vrijhandel tussen de EU en verschillende landen en gebieden in het Caribische gebied wenselijk is. De discrepantie in regelingen wordt geconstateerd en in een assessment blijkt dat de gevolgen voor de Nederlandse Antillen en Aruba zeer beperkt zullen zijn. Kan een toelichting gegeven worden wat deze beperkte gevolgen precies zullen zijn? De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid merken op dat in de herziene versie van het wetsvoorstel – naar aanleiding van het advies van de Raad van State – in de Memorie van Toelichting onderdeel VI Algemene bepalingen en slotbepalingen (artikel 233–250) volgens de regering een toelichting is gegeven op deze twee regelingen. De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid merken op dat in deze aanvulling niet is ingegaan op de vraag van de Raad van State of er mogelijk handelsbarrières kunnen ontstaan tussen de leden van het Caricom en de Caribische LGO’s. De leden vragen of hier nader op kan worden ingegaan. Voorts lezen deze leden in deze toelichting dat de Europese Commissie (DG Handel) op basis van een onderzoek naar de effecten van de EPA hebben vastgesteld dat het niet op voorhand vaststaat dat het gunstig is voor de LGO’s om partij te worden bij de EPA. De Commissie merkt op dat een nader onderzoek naar de kosten en baten nodig is om hierover meer duidelijkheid te krijgen. Is Nederland voorstander van zo’n nader onderzoek? Zo nee, waarom niet? Kunnen deze leden concluderen dat Nederland niet op voorhand voorstander is van toetreding van Bonaire, St. Eustatius en Saba tot Caricom, gezien de opmerking van de regering dat het «echter maar de vraag is in hoeverre het Carbisch deel van Nederland baat zou hebben bij toetreding tot Caricom»?

Verloop van de onderhandelingen

Haïti was het laatste land dat dit verdrag heeft ondertekend. De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor het feit dat Haïti lang heeft gewacht met deze ondertekening. Kan de regering ingaan op de exacte voorwaarden waaronder Haïti deze stap uiteindelijk heeft gezet. Op welke manier wordt er voor gezorgd dat de opbouw en ontwikkeling van dit land niet worden verstoord door vergaande liberalisering als gevolg van dit verdrag?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

DEEL II HANDEL EN HANDELSGERELATEERDE VRAAGSTUKKEN

TITEL I HANDEL IN GOEDEREN

HOOFDSTUK 1 DOUANERECHTEN (ARTIKEL 9–22)

Oorsprongsregels

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid lezen dat de oorsprongsregels voor bepaalde landbouwproducten versoepeld zijn, daarbij gaat het onder andere over tabaksproducten en suiker in vruchtensap en chocolade. Wat is de verklaring voor de versoepeling van deze regels en in hoeverre bestaat er de kans dat de transparantie van deze producten in gevaar komt?

HOOFDSTUK 5 LANDBOUW EN VISSERIJ (ARTIKEL 37–43)

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid lezen dat het verwijderen van handelsbelemmeringen voor landbouw- en visserijproducten problemen zouden kunnen opleveren op het gebied van voedselzekerheid in de CARIFORUM-landen. Deelt de regering de mening dat dit zorgwekkend is? Zo nee, waarom niet? Deze leden lezen dat indien er problemen ontstaan met de beschikbaarheid of de toegang tot voedingsmiddelen en andere producten die van wezenlijk belang kunnen zijn voor de voedselzekerheid, en wanneer een dergelijke situatie tot grote moeilijkheden leidt of dreigt te leiden voor een CARIFORUM-staat, passende maatregelen kunnen worden getroffen. Wat moeten deze leden verstaan onder passende maatregelen en wie of welke instantie gaat zorgdragen voor deze passende maatregelen? Deze leden lezen dat de EU vooraf overleg wenst te plegen over ontwikkelingen in het handelsbeleid die invloed hebben op de concurrentiepositie van de CARIFORUM-landen op markten voor traditionele landbouwproducten, zoals bananen, rum, rijst of suiker. Welke landen worden betrokken bij deze overleggen, hoe vaak zullen deze overleggen plaatsvinden en wat is het toetsingsinstrument dat gebruikt gaat worden voor het bepalen van de concurrentiepositie van deze landen? Deze leden lezen voorts dat partijen zich zullen inzetten voor samenwerking, onder meer op het gebied van marktontwikkeling, innovatie, concurrentievermogen etc. Deze leden horen graag precies welke partijen en organisaties dit zullen zijn. Ziet de regering hier ook een grote rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld? Indien nee, waarom niet?

TITEL IV HANDELSGERELATEERDE VRAAGSTUKKEN

HOOFDSTUK 1 MEDEDELING (ARTIKEL 125–130)

Samenwerking

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid lezen dat voor het opstellen van wetgeving en het creëren van mededingingsautoriteiten substantiële middelen nodig zijn. De EU zal hieraan bijdragen. Deze leden vragen om welk bedrag het precies gaat en uit welk fonds dit gefinancierd gaat worden. Wat is de bijdrage van Nederland in dit kader?


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Çörüz, C. (CDA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Albayrak, N. (PvdA), Voorzitter, Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Pechtold, A. (D66), Ondervoorzitter, Broeke, J.H. ten (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Bosman, A. (VVD), Dikkers, S.W. (PvdA), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV) en Caluwé, I.S.H. de (VVD).

Plv. leden: Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Knops, R.W. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Recourt, J. (PvdA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Arib, K. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Schouw, A.G. (D66), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Sap, J.C.M. (GL), Wilders, G. (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Veldhoven, S. van (D66), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV) en Mulder, A. (VVD).

Naar boven