32 847 Integrale visie op de woningmarkt

Nr. 582 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2019

Het kabinet heeft drie prioriteiten in het woningmarktbeleid; een toegankelijke woningmarkt, betaalbaar kunnen wonen in een prettige leefomgeving en een toekomstbestendige woningmarkt. Goede samenwerking tussen gemeenten, huurders en corporaties om de lokale woonwensen vorm te geven draagt daar aan bij. Een volkshuisvestelijk stelsel waarin verantwoordelijkheden en toezicht goed zijn belegd is daar voor noodzakelijk.

In deze brief wil ik uw Kamer, naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet, informeren over drie punten met betrekking tot de prestatieafspraken tussen gemeenten, huurders en corporaties en het toezicht op de Woningwet; de doorontwikkeling van het toezicht door de Autoriteit woningcorporaties (Aw) (1) de evaluatie van het visitatiestelsel (2), en mijn reactie op de reflectie van de Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken (3).

1. Doorontwikkeling toezicht

Op 22 februari 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.1 Als bijlage bij deze brief is het «verslag evaluatie herziene Woningwet» opgenomen, waarin onder andere is ingegaan op het toezicht van de Aw (paragraaf 7). Sindsdien wordt bij de doorontwikkeling van het toezicht nadere uitwerking gegeven in lijn met de beleidsreactie zoals opgenomen in dat verslag. Zoals daarin al is aangegeven geldt voor het toezicht op de Woningwet als uitgangspunt van de voorgenomen wijziging dat de Aw toezicht gaat houden op basis van principes. De voorgenomen wijziging heeft als doel dat de wet meer algemene en op principes gebaseerde normen zal gaan bevatten in plaats van de nu meer uitgewerkte normen. Een inrichting van de wet op basis van principes maakt dat de toezichthouder meer risicogericht toezicht kan houden, beter de specifieke omstandigheden van het geval kan meewegen, en er (meer) ruimte is voor een weging van het volkshuisvestelijk belang in de lokale context. Vanzelfsprekend betekent deze wijziging niet dat de Aw toestemming kan geven om van de wet af te wijken.

Om een consistente besluitvorming binnen de toegenomen ruimte te waarborgen, zal de Aw kaders en randvoorwaarden opstellen op basis waarvan Aw in de toekomst besluiten zal nemen, en waaraan deze besluiten kunnen worden getoetst. Daarmee bouwt de Aw voort op de reeds ingezette lijn van verdere uniformering van de beoordelingen, vergunningverlening en handhaving. Op 3 oktober jl. heeft de Aw mij een stand van zaken gestuurd met betrekking tot zowel de doorontwikkeling van toezicht als ontwikkeling van het op principes gebaseerd toezicht (zie bijlage)2.

De introductie van het op principes gebaseerd toezicht heeft een behoorlijke impact op de toezichtstaak van de Aw. Het is goed om te lezen dat de Aw dit voortvarend oppakt en anticipeert op de ontwikkelingen rondom de Woningwet en het op principes gebaseerd toezicht. Daarnaast blijft Aw onverminderd werken aan de doorontwikkeling als effectieve toezichthouder in zijn algemeenheid, bijvoorbeeld ten aanzien van het risicogericht toezicht en het toezicht op governance. Ik moedig de Aw dan ook aan om deze lijn voort te zetten.

2. Evaluatie van het visitatiestelsel

Met de inwerkingtreding van de herziene Woningwet in 2015 is het voor woningcorporaties wettelijk verplicht geworden om zich eens in de vier jaar te laten visiteren. Een visitatie heeft drie doelen:

  • Vanuit het oogpunt van de volkshuisvesting en het maatschappelijk belang inzicht krijgen in de resultaten en werkzaamheden van de corporatie.

  • Inzicht krijgen in de wijze waarop belanghebbenden invloed hebben kunnen uitoefenen op het beleid.

  • Inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van de governance.

Uiteindelijk resulteert dit in een beeld over hoe de woningcorporatie presteert in de lokale driehoek van gemeente, huurders en woningcorporatie.

De Woningwet schrijft voor dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties een onafhankelijke instantie aanwijst die op zijn beurt deskundige instanties accrediteert om de visitaties uit te voeren. De Stichting Visitaties Woningcorporaties Nederland (SVWN) is in het Aanwijzingsbesluit SVWN door de Minister aangewezen als onafhankelijke instantie. De SVWN accrediteert partijen die aan de voorwaarden voldoen om de visitaties uit te voeren. Een woningcorporatie bepaalt zelf welk geaccrediteerd bureau de visitatie zal laten uitvoeren. Conform artikel 2 van het Aanwijzingsbesluit SVWN dient het besluit na vier jaar geëvalueerd te worden, tevens is de wettelijke visitatieplicht geëvalueerd.

In de brief van 22 februari 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de herziene Woningwet. Als bijlage bij de brief van 22 februari is, zoals hiervoor al beschreven, het «verslag evaluatie herziene Woningwet» opgenomen. In dit verslag is over het visitatie-instrument aangegeven dat in de eerste helft van 2019 zal worden gekeken naar het accreditatiestelsel (evaluatie van de aanwijzing van de SVWN), de toegevoegde waarde van visitaties ten opzichte van andere instrumenten en de gevolgen van eventuele afschaffing van de wettelijke plicht tot visitatie. Uit de evaluatie van de herziene Woningwet bleek dat een aanzienlijk deel van de corporaties en commissarissen van mening waren dat de kosten die gemoeid waren met een visitatie niet in verhouding stonden met het doel. Dit werd ondersteund door de commissie Van Bochove. Gemeenten en huurdersorganisaties waren daarentegen van mening dat de visitaties een bijdrage leveren aan de verantwoording over maatschappelijke prestaties. Omdat ten tijde van de evaluatie de herziene Woningwet nog geen vier jaar in werking was getreden, en de visitatieplicht een vier jarige cyclus kent, kon nog geen definitieve conclusie worden getrokken. Er is daarom voor gekozen om nu een bredere evaluatie te houden dan waar het aanwijzingsbesluit toe verplicht.

Deze twee verschillende vragen hebben er toe geleid dat er twee onderzoeken hebben plaatsgevonden: een evaluatie van het Aanwijzingsbesluit SVWN, uitgevoerd door de Audit Dienst Rijk (ADR) en, naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet, een onderzoek over de wettelijke verplichting tot visitatie uitgevoerd door ABDTOPConsult3. Beide onderzoeken zijn als bijlage opgenomen bij deze brief4.

Resultaat onderzoek ADR

Met de aanwijzing van één onafhankelijke partij als beheerder van de visitatiemethodiek wordt beoogd de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de visitaties te borgen. De ADR is conform het aanwijzingsbesluit gevraagd de doeltreffendheid en doelmatigheid van de aanwijzing van de SVWN te onderzoeken. Conclusie van het onderzoek van de ADR is dat de SVWN onafhankelijk, deskundig en kostenbewust opereert.

Resultaat onderzoek ABDTOPConsult

ABDTOPConsult stelt in de eerste plaats vast dat het visitatie-instrument toegevoegde waarde heeft. Het geeft stakeholders, zoals gemeenten en huurders, inzicht in het volkshuisvestelijk en maatschappelijk presteren van de corporatie. Daarnaast is de informatie uit de visitatie ook belangrijk voor het externe toezicht, uitgevoerd door de Aw. De Aw verkrijgt door middel van de visitatierapporten inzicht in de prestaties van woningcorporaties binnen de lokale driehoek. Daarnaast gebruikt de Aw de visitatierapporten in haar toezicht, de visitatierapporten geven informatie over of de corporatie haar zaken op orde heeft. In de tweede plaats heeft ABDTOPConsult gekeken of er andere instrumenten zijn die dezelfde bijdrage als de visitatie kunnen leveren. ABDTOPConsult heeft geconcludeerd dat een dergelijk vergelijkbaar instrument op dit moment niet aanwezig is.

Ten aanzien van de bezwaren tegen de wettelijk verplichting van visitatie is door ABDTOPConsult geconcludeerd dat door de aanpassingen in de visitatiemethodiek in grote mate reeds is tegemoetgekomen aan de bezwaren die met name door interne toezichthouders en de bestuurders van corporaties genoemd zijn in de evaluatie van de herziene Woningwet. De aanpassingen in de methodiek die zijn doorgevoerd door de SVWN zien met name op voorkomen van onnodige administratieve lasten door het verwijderen van overlap met het toezicht van de Aw. De visitatie focust zich nu op de afspraken in de lokale driehoek en de maatschappelijke prestatie van de corporatie. Het toezicht van Aw ziet voornamelijk op het functioneren van de corporatie (governance, financiën, rechtmatigheid en integriteit). Deze taakverdeling is een logisch gevolg van dat de Aw geen toezichthoudende taak heeft op de volkshuisvestelijke prestaties van de corporatie in de lokale driehoek, maar dat er tegelijkertijd wel behoefte is aan inzicht op het presteren van de corporatie in de driehoek.

ABDTOPConsult doet op basis van het voorgaande drie aanbevelingen:

  • 1. Houd de visitatieverplichting de komende jaren in stand en blijf deze verder ontwikkelen met alle betrokken partijen.

  • 2. Ga na wat de ontwikkeling van het toezicht door de Aw in de komende jaren, waarbij ook het volkshuisvestelijk belang een plaats krijgt, betekent voor de ontwikkeling van het visitatiestelsel en het in stand houden van de visitatieverplichting.

  • 3. Onderzoek hoe de rol van de huurders en gemeenten en andere partijen, zoals zorg en welzijn verder versterkt kan worden, bijvoorbeeld door vooraf inbreng te vragen bij de start van een visitatie.

Gevolgen voor de Woningwet

De rapporten geven geen aanleiding tot het doen van voorstellen voor wijziging van de wettelijke verplichting tot visitatie. Aedes, de Aw, SVWN, VNG, VTW, de Woonbond en BZK zullen gezamenlijk aan de slag gaan met de aanbevelingen. Daarbij ligt het initiatief ten aanzien aanbeveling twee bij de SVWN, Aw en BZK en ten aanzien van aanbeveling drie bij de SVWN. De SVWN onderschrijft de bevindingen en conclusies van beide rapportages.5 Daarnaast zal met alle partijen gezamenlijk worden gekeken naar de mogelijkheid van een onderscheid tussen een wettelijk verplichte basisvisitatie en een vrijwillige uitgebreidere visitatiemethodiek alsmede naar de mogelijkheid van andere vormen van visitaties. Op deze wijze kan flexibiliteit worden gecreëerd om naar behoefte van de corporatie en de stakeholders extra inzichten te verkrijgen. Ook zal er blijvende aandacht zijn voor de kostenontwikkeling van het instrument.

3. Reactie op reflectie Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken Woningwet

De Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken Woningwet (hierna: de commissie) heeft tot taak de Minister te adviseren bij geschillen tussen lokale partijen die de totstandkoming van prestatieafspraken in de weg staan. Vervolgens doet de Minister op grond van artikel 44 van de Woningwet een bindende uitspraak in zo’n geschil.

De commissie heeft een reflectie op het instrument geschilbeslechting uitgevoerd, zoals voorzien op grond van het Instellingsbesluit van de commissie (Stcrt. 2016, nr. 14908). Ik stuur u bijgaand ter kennisneming deze reflectie toe (bijlage)6. Ik betrek deze reflectie en de aanbevelingen bij het formuleren van beleidsvoornemens in het kader van de evaluatie van de herziene Woningwet, zoals al eerder aangegeven in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 februari jl. inzake het voornemen tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet. Aangezien in het wetsvoorstel tot wijziging van de herziene Woningwet beperkte ruimte zal zijn om in te gaan op de reflectie van de commissie, wordt dat met deze brief gedaan.

Na de instelling in 2016 heeft de commissie inmiddels in een vijftal geschillen inzake de totstandkoming van prestatieafspraken geadviseerd. Daarvoor dank ik de commissie. Telkens is het advies van de commissie overgenomen in de bindende uitspraak van de Minister aan de betrokken partijen. Nadat de Minister een bindende uitspraak heeft gedaan worden deze digitaal gepubliceerd. De commissie doet op basis van haar reflectie een aantal aanbevelingen en verwoordt een aantal overwegingen, waarop tevens Aedes, VNG en Woonbond hebben gereageerd. In grote lijnen ondersteunen zij de aanbevelingen uit de reflectie van de commissie. Daarbij heeft de Woonbond wel enkele vragen opgeworpen. In deze brief verwoord ik mijn reactie op de reflectie van de commissie, waarbij ik de aanbevelingen van de commissie overneem en in lijn daarmee op enkele punten een nadere toelichting geef. Allereerst ga ik kort in op de taak en rol van de commissie.

Geschilbeslechting

Geschillen tussen gemeente(n), toegelaten instelling(en) en huurdersorganisatie(s) die in de weg staan aan de totstandkoming van prestatieafspraken, kunnen worden voorgelegd aan de Minister. Lokale partijen zijn dus niet verplicht tot het indienen van een geschil indien zij er onderling niet in slagen om tot prestatieafspraken te komen. De Minister legt geschillen ter advisering voor aan de onafhankelijke commissie, en doet na ontvangst van het advies een bindende uitspraak. Doelstelling daarvan is dat lokale partijen, rekening houdend met deze bindende uitspraak samen alsnog tot prestatieafspraken komen.

Zoals aangegeven is de commissie in 2016 ingesteld. In de commissie zijn dezelfde partijen vertegenwoordigd als in de driehoek waarin de gesprekken op lokaal niveau plaatsvinden, met aanvullend daarop een onafhankelijk voorzitter. De commissie bestaat namelijk uit (plaatsvervangende) leden die zijn benoemd na een voordracht door Aedes (woningcorporaties), VNG (gemeenten) en Woonbond (huurdersorganisaties). De (plaatsvervangende) leden adviseren zonder last of ruggespraak. Op voordracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt de commissie voorgezeten door mevrouw S.M. Dekker, als onafhankelijke voorzitter.

Aanbevelingen

Geschilbeslechting als instrument behouden

De commissie doet mij het advies om het instrument van de geschilbeslechting en de bestaande voordracht voor de samenstelling van de commissie in stand te houden. Dit advies neem ik over. Er bestaat voldoende reden om het instrument van de geschilbeslechting in huidige vorm te handhaven. Voor die gevallen dat er procesmatig of inhoudelijk belemmeringen bestaan om lokaal tot prestatieafspraken te komen, is het wenselijk dat de mogelijkheid van geschilbeslechting bestaat. Ook gaat er zoals de commissie aangeeft een preventieve werking uit van de geschilbeslechting, die lokale partijen ertoe aanzet om zelf de bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen om tot prestatieafspraken te komen.

Uitbreiding (beslis-)termijnen

De commissie doet de aanbeveling de huidige wettelijke beslistermijn van zes weken voor het voorbereiden van advies te verlengen naar twaalf weken en de termijn waarbinnen partijen na indiening van een geschil een zienswijze moeten indienen, te verlengen van twee naar vier weken. De veelal principiële aard van de geschillen maakt dat er langere tijd nodig is voor een zorgvuldige afweging van belangen, zo merkt de commissie op. Niettemin hecht ik met de commissie aan het belang van een snelle afhandeling.

Gelet op de aanbeveling van de commissie zal in het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet worden voorgesteld om de 6 weken-termijn voor het doen van een bindende uitspraak te verruimen naar 12 weken. Hiermee is de initiële behandeltermijn meer in overeenstemming met de reële tijd die nodig is om de geschillen zorgvuldig te behandelen. Tevens is de termijn waarbinnen betrokken partijen hun zienswijze op het geschil kunnen geven eveneens te verlengd, van 2 naar 4 weken. Hierdoor wordt een meer reële mogelijkheid geboden aan partijen om hun zienswijze op het geschil kenbaar te maken en die vervolgens kan worden betrokken bij de advisering door de commissie en de bindende uitspraak van de Minister.

De Woonbond heeft in reactie op de reflectie van de adviescommissie aangegeven er voorstander van te zijn om de termijn te verruimen waarbinnen geschillen bij de Minister aanhangig kunnen worden gemaakt, zodanig dat dit het hele jaar mogelijk zou zijn. Deze suggestie zal echter niet worden overgenomen in het wetsvoorstel. Ik deel de opvatting van de commissie dat lokale partijen eerst zelf moeten proberen tot afspraken te komen op basis van het bod dat de woningcorporatie doet. De mogelijkheid om een geschil aanhangig te maken (jaarlijks vanaf 1 juli) is gekoppeld aan het moment waarop een corporatie uiterlijk een bod doet op de te verrichten werkzaamheden aan gemeente(n) en huurdersorganisatie(s) en met hen daarover in gesprek gaat. Ook zou dit de mogelijkheid verruimen om geschillen aanhangig te maken. Dat komt niet overeen met het uitgangspunt dat lokale partijen alleen een geschil kunnen voorleggen wanneer zij er onderling niet in slagen om tot prestatieafspraken te komen. Van lokale partijen mag een hoge mate van inspanning en verantwoordelijkheid worden verwacht om zelfstandig, dus zonder tussenkomst van de Minister, tot prestatieafspraken te komen.

Nakoming prestatieafspraken

De commissie heeft verzocht om op enkele punten aan te geven wat de omvang is van de geschilbeslechting en daarbij ook in te gaan op de taak van de commissie. Uitgangspunt is: de geschilbeslechting op grond van artikel 44 Woningwet heeft betrekking op de totstandkoming van prestatieafspraken tussen de partijen in de lokale driehoek. De geschillen en de advisering daarover door de commissie hebben geen betrekking op de nakoming van reeds tot stand gekomen prestatieafspraken. De commissie is het niet eens met de suggestie van de commissie Van Bochove om mogelijk te maken dat geschillen over de nakoming van prestatieafspraken aan de commissie worden voorgelegd. In lijn met het standpunt van de commissie zal de geschilbeslechting op grond van artikel 44 van de Woningwet niet worden uitgebreid naar geschillen over de nakoming van reeds gemaakte prestatieafspraken. Dit om te waarborgen dat de Minister voldoende distantie kan betrachten ten opzichte van lokale aangelegenheden die binnen de driehoek thuishoren. Partijen kunnen zo nodig een beroep doen op de civiele rechter wanneer zij het oneens zijn over de nakoming van gemaakte prestatieafspraken. Ook kunnen zij uiteraard onderling andere afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop wordt omgegaan met verschillen van inzicht over de uitvoering van prestatieafspraken. Aedes, VNG en Woonbond hebben aandacht gevraagd voor het belang van concrete afspraken en de nakoming daarvan. Ik deel dat het van belang is dat lokale partijen er gezamenlijk naar streven om prestatieafspraken zo concreet mogelijk te formuleren, opdat dit de nakoming van deze afspraken ten goede komt.

Onlangs is een communicatie- en informatietraject Woningwet gestart. Samen met stakeholders wordt daarin gestreefd naar de versterking van de lokale samenwerking, onder meer door het geven van informatie over de ruimte die de Woningwet biedt, waarbij ook het belang van concreet geformuleerde prestatieafspraken aan de orde komt.

Geen geschilbeslechting over deelgeschillen

De commissie doet de aanbeveling nader te verduidelijken dat de commissie zich alleen zal buigen over situaties waarin in het geheel geen prestatieafspraken tot stand zijn gekomen in dat jaar. Dit is in overeenstemming met de huidige wet- en regelgeving over de geschilbeslechting. Alleen als in het geheel nog geen prestatieafspraken tot stand zijn gekomen tussen deze partijen, kunnen de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisatie een geschil aanhangig maken. Zijn er al wel prestatieafspraken tussen deze partijen ondertekend, dan geldt dat partijen niet ontvankelijk zijn in hun geschil. Lokale partijen kunnen dus niet al prestatieafspraken ondertekenen en vervolgens alsnog een deelonderwerp binnen het geheel van de prestatieafspraken in het kader van geschilbeslechting voorleggen. De Woonbond heeft gevraagd om het indienen van deelgeschillen wel mogelijk te maken, zodat de uitvoering van prestatieafspraken waarover partijen het wel eens zijn, niet hoeft te wachten. In lijn met de aanbeveling van de commissie wordt het indienen van deelgeschillen niet mogelijk gemaakt. Het voorgaande belet lokale partijen niet om uitvoering te geven aan de punten waarop zij onderling al wel overeenstemming hebben bereikt, voorafgaand aan het ondertekenen van de prestatieafspraken.

Ontvankelijkheid niet-DAEB geschillen

Ook heeft de commissie verzocht om aan te geven in hoeverre zij kan adviseren over geschillen die betrekking hebben op niet-DAEB werkzaamheden. Uitgangspunt hierbij is dat woningcorporaties op grond van de Woningwet zowel DAEB- als niet-DAEB werkzaamheden kunnen verrichten en dat lokale partijen hierover prestatieafspraken kunnen maken. Om die reden is het – op grond van de Woningwet en onderliggende regelgeving – aan de commissie om de Minister te adviseren zowel bij geschillen over DAEB als niet-DAEB investeringen. Als toetsingskader voor zowel DAEB als niet-DAEB geschillen gelden de gronden die zijn opgenomen in artikel 19d RTIV. Daarbij gaat het om het volkshuisvestingsbeleid van de betrokken gemeente, het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente(n) waarin de woningcorporatie tevens werkzaam is, de financiële mogelijkheden van de woningcorporatie, de mate waarin de belangen van huurders van de woningcorporatie inhoudelijk en procesmatig zijn betrokken en de vastgestelde rijksprioriteiten. Verder dient hierbij te worden opgemerkt dat een gemeente een woningcorporatie kan dwingen noch verbieden tot het doen van niet-DAEB-investeringen. Tegelijkertijd geldt dat DAEB-investeringen de opgedragen taak voor woningcorporaties vormen, terwijl de woningcorporatie onder voorwaarden niet-DAEB-activiteiten mogen doen. In dat licht mag verwacht worden dat het niet oppakken van DAEB-activiteiten eerder als onredelijk zal worden beoordeeld dan het niet oppakken van niet-DAEB-activiteiten door de woningcorporatie. Wanneer de commissie gevraagd wordt te adviseren in een individueel geschil over de verhouding tussen DAEB en niet-DAEB-investeringen door een woningcorporatie in een gemeente, dan kan zij de Autoriteit woningcorporaties (Aw) om informatie vragen en de expertise van de Aw gebruiken om te adviseren. Binnen deze kaders is het aan de commissie om te adviseren in individuele (niet-DAEB-)geschillen en daarin zoveel als mogelijk en wenselijk een consistente lijn te ontwikkelen en aan te houden.

Afsluitende opmerkingen inzake de geschilbeslechting: volkshuisvestelijke afspraken niet voortkomend uit wet- en regelgeving

De commissie heeft – los van de opgestelde reflectie – verzocht om vast te leggen hoe om te gaan met overeenkomsten of afspraken tussen landelijke, regionale en/of lokale partijen over het realiseren van de verschillende opgaves op het gebied van wonen en bouwen. Het betreft overeenkomsten of afspraken die geen basis hebben in wet-of regelgeving, maar wel een kader kunnen vormen bij de totstandkoming van prestatieafspraken (zoals het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en de woondeals met gemeente Groningen, Metropool Regio Amsterdam, Metropool Regio Utrecht, Regio Eindhoven en de Zuidelijke Randstad).

Het verdient aanbeveling dat partijen in dergelijke overeenkomsten of afspraken vastleggen hoe zal worden omgegaan met verschillen van inzicht over de nakoming daarvan, nu de commissie niet gaat over geschillen over de nakoming van afspraken. De mogelijkheid van geschilbeslechting als bedoeld in artikel 44 lid 4 Woningwet is nadrukkelijk niet bedoeld om verschillen van inzicht over gemaakte afspraken in het kader van dergelijke overeenkomsten te beslechten.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Kamerstuk 32 847, nr. 470.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Zie artikel 53a Woningwet.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Zie voor de reactie van de SVWN www.visitaties.nl.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven