32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 452 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2021

Graag informeer ik uw Kamer in aanloop naar het Wetgevingsoverleg Cultuur op maandag 22 november 2021 met deze brief over de stand van zaken van een aantal moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur.

Tevens heeft het kabinet op vrijdag 12 november nieuwe maatregelen aangekondigd om de verspreiding van het coronavirus in te dammen. Evenementen zonder zitplaats zijn verboden tot 4 december. Doorstroomlocaties en instellingen met zittend publiek mogen hun deuren openhouden. Voor deze laatste categorie geldt een maximum van 1.250 bezoekers per ruimte. Dat betekent dat een bezoek aan het museum of het bijwonen van een theatervoorstelling mogelijk blijft. Het kabinet onderstreept hiermee het belang van cultuur voor de samenleving. Echter, een deel van de culturele sector wordt door de beperkende maatregelen wel geraakt. Voor deze instellingen komt er extra steun. In de kabinetsbrief van 16 november over de aanpassingen van het steunpakket in het vierde kwartaal zijn verschillende steunmaatregelen aangekondigd, waaronder een verruiming van de suppletieregeling bij het Fonds Podiumkunsten met een aanvullend budget van € 16,5 miljoen voor de periode van 13 november tot 4 december.

I. Moties

Herstelplan culturele en creatieve sector

De culturele en creatieve sector heeft over de volle breedte zware klappen gehad: van bibliotheek tot opera en van bioscoop tot monument. Of het nu gaat om amateurverenigingen, gesubsidieerde instellingen, of marktpartijen, allemaal hebben zij op hun eigen manier te kampen met de gevolgen van de coronacrisis.

De motie van het lid Ploumen c.s. verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk te komen met een herstelplan gericht op de langere termijn, en dit uiterlijk 1 januari 2022 in te voeren1. In het debat van 28 september jl. heb ik toegezegd de contouren van een herstelplan te zullen schetsen. Het herstelplan moet in mijn ogen antwoord geven op de vraag wat er de komende tijd nodig is om de gehele culturele en creatieve sector (amateur- en professionele sector) te laten herstellen van de coronacrisis. Immers, we hebben een sterke en kwalitatief hoogwaardige culturele sector ook nodig om bij te dragen aan het mentaal en maatschappelijk herstel van Nederland. Daarbij streef ik ernaar dat de sector in de toekomst beter uitgerust is, mocht een dergelijke pandemie of andersoortige crisis zich opnieuw voordoen. Het herstelplan versnelt en versterkt het proces van het meer wendbaar en weerbaar maken van de sector.

Ik heb het vertrouwen dat de sector er weer bovenop komt. Ik geloof in de kracht van de makers en de instellingen en de trouw van het publiek en de beoefenaar. Maar dit alles kost tijd en gaat niet vanzelf. De Raad voor Cultuur stelt in zijn advies «Sterker uit corona» van 8 juni jl. dat er een goed doordacht herstelplan voor de sector moet komen. Daarmee kunnen structurele knelpunten aangepakt en kansrijke ontwikkelingen versneld en bestendigd worden. In het advies van 4 november jl. geeft de Raad een nadere analyse van de gevolgen van de coronacrisis en doet de Raad suggesties voor maatregelen. Dit advies is in mijn opinie een belangrijke bron voor de maatregelen van een herstelplan2.

Bij deze schets ik u de contouren van een herstelplan met maatregelen waarvan ik van mening ben dat het zal bijdragen aan het herstel van de sector. Ik ga daarbij in op het advies over coulance en de corona-addenda dat de Raad voor Cultuur op 4 november jl. heeft uitgebracht. Ik heb mij voor dit plan laten inspireren door de gesprekken met de Taskforce Culturele en Creatieve Industrie en met mijn medebestuurders in het land. Besluitvorming over het herstelplan, nadere uitwerking, het vormgeven van maatregelen alsmede het toekennen van budget is aan een nieuw kabinet.

Rust en ruimte zijn een randvoorwaarde voor herstel. Ik heb vertrouwen in de instellingen dat zij zich ondanks de moeilijke omstandigheden maximaal inspannen om hun activiteiten te ontplooien en hun publiek te blijven bereiken. Daarom heb ik het besluit genomen de coulance tot en met het einde van de huidige subsidieperiode (2024) te verlengen. Ik heb mij hiervoor gebaseerd op het advies van de Raad voor Cultuur van 4 november. Ik draag een directe verantwoordelijkheid voor de instellingen in de culturele basisinfrastructuur en de meerjarig door de rijkscultuurfondsen gesubsidieerde instellingen. Deze instellingen wil ik in de huidige subsidieperiode 2021–2024 zoveel mogelijk ruimte bieden om te kunnen herstellen en innoveren. Ik hoop dat andere overheden hetzelfde zullen doen.

Contouren herstelplan

Gehoord de Raad voor Cultuur en op basis van gesprekken met de Taskforce en de andere overheden lijkt het wenselijk dat er een herstelplan komt dat verloopt langs twee lijnen: het aanpakken van knelpunten en het versnellen en bestendigen van kansrijke ontwikkelingen (innovaties, transities). Bij de maatregelen waaraan gedacht kan worden is een inschatting gemaakt van de daarmee gemoeide kosten. Besluitvorming daarover is uiteraard aan een volgend kabinet.

1. Het aanpakken van knelpunten

De verbinding met het publiek, beoefenaar en vrijwilligers

In mijn brief van 24 september meldde ik al dat goed de vinger aan de pols gehouden moet worden met betrekking tot eventueel tegenvallende publieksinkomsten. Een mogelijke terugval in publiek (zowel internationaal als nationaal) betekent niet alleen het wegvallen van inkomsten bij culturele instellingen, musea of opengestelde monumenten, maar beperkt ook de maatschappelijke impact. De huidige opleving van het virus maakt het niet gemakkelijk het publiek vast te houden. Ook als het gaat om de inzet van vrijwilligers bij ambachten of lokale musea, de betrokkenheid bij amateurkunstverenigingen of gewoonweg het op een andere manier samen dansen, rappen of zingen, speelt dat het goed is de gevolgen van de coronamaatregelen zorgvuldig te monitoren. Immers, twee derde van de bevolking doet aan actieve kunst- en cultuurbeoefening en als gevolg van corona is de infrastructuur ook daar onder druk komen te staan.

De Raad voor Cultuur benoemt in dit kader dat de ontwikkeling van online publiek in relatie bezien moet worden met de terugkeer van fysiek publiek. De Raad benadrukt daarbij dat de ene groep niet in belang onderdoet voor de andere groep. Ik deel die observaties.

Gedacht kan worden aan de volgende maatregelen:

  • Campagnes (€ 1,5 miljoen)

    Een of meer gerichte campagnes zouden eraan kunnen bijdragen om de drempel om weer cultuur te maken als amateur of weer van kunst en cultuur te genieten als bezoeker weg te nemen. Er kan voortgebouwd worden op de campagne «mooier dan ooit». Daarbij verdienen alle vormen kunstbeoefening en aanbod evenveel aandacht, van klassiek ballet tot breakdance en van Staphorster stipwerk tot street art en bezoek aan een vermaard museum tot een lokaal monument.

  • Ondersteuning amateurkunst (€ 2,5 miljoen)

    Door verlenging van de ondersteuning aan de amateurkoepels kan per koepel ingezet worden op herstel van de sector. Door middel van vouchers kunnen amateurkunstverenigingen ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van online aanbod. Daarnaast is verbreding van het platform Erfgoedvrijwilliger naar alle twaalf provincies wenselijk. Met dit platform worden erfgoedgemeenschappen, maatschappelijke instellingen, erfgoedorganisaties, erfgoedprofessionals en overheden bij elkaar gebracht. Er worden kennis, vaardigheden en methoden over erfgoedparticipatie uitgewisseld. Dit helpt om de vrijwilligers weer op een goede manier terug te krijgen.

  • Versterken programma Samen Cultuurmaken (€ 5 miljoen)

    Eind 2020 ging het programma Cultuurparticipatie en de regeling Samen Cultuurmaken (Fonds voor Cultuurparticipatie) van start. Hiermee steunt het Rijk projecten waar de culturele sector en het sociale domein samen werken aan cultuur voor iedereen. De regeling steunt projecten die de toegang tot cultuur verbeteren en/of sociale effecten genereren bij de deelnemers. Juist in de herstelperiode is het van belang om aandacht te besteden aan nadelige effecten van de corona-pandemie op kwetsbare groepen (bijvoorbeeld jongeren), en de positieve bijdrage die cultuurparticipatie kan leveren aan de veerkracht van deze groepen.

  • Versterken zichtbaarheid cultuur bij de publieke omroep (€ 10 miljoen)

    Een vervolg op het eerdere succesvolle programma voor extra cultuur op televisie (10 miljoen in het kader van actieplan NPO Cultuur), om bij te dragen aan het versterken van de verbinding tussen cultuuraanbieders en het publiek.

  • Herziening kaders indemniteitregeling

    Het zal voor musea een opgave worden om na de coronacrisis het publiek weer naar de musea te trekken. Met name de internationale tentoonstellingen trekken in normale omstandigheden veel publiek, maar zijn kostbaar mede als gevolg van hoge verzekeringskosten. De motie van het lid Werner c.s. vroeg hier al aandacht voor3. Het herzien van de kaders van de indemniteitsregeling kan aldus een rol spelen bij het versterken van de verbinding met het publiek.

De arbeidsmarktpositie van werkenden in de sector

De arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector, waaronder de vele zzp’ers, is verslechterd. Veel werkenden hebben als gevolg van de coronacrisis financiële problemen, hebben ander werk moeten zoeken of hun vaardigheden niet kunnen onderhouden. Dit vormt een belemmering voor herstel van de hele sector (professionele kunsten en amateurkunst) na de crisis, zowel voor autonoom werkende kunstenaars als voor creatieve professionals die in opdracht werken alsook voor ondersteunende medewerkers zoals technici.

De Raad voor Cultuur benoemt in zijn advies van 4 november het belang van de verdere implementatie van de codes (Fair Practice Code, Governance Code Cultuur, Code Diversiteit en Inclusie). Daarnaast benoemt hij het belang van zorg voor werknemers en de werkgelegenheid en honorering die instellingen in de culturele basisinfrastructuur (BIS-instellingen) aan zzp’ers kunnen bieden. Deze (grote) groep werkenden is sterk geraakt door de crisis terwijl hun expertise onmisbaar is voor de sector. Daarnaast is het belangrijk dat BIS-instellingen ruimte (blijven) bieden aan beginnend talent, omdat de ruimte om (betaald) te werken en zich te presenteren voor deze groep tijdens de coronacrisis schaarser is geworden. De coronacrisis mag niet tot een verloren generatie leiden.

Corona heeft veel mobiliteit veroorzaakt. Hierdoor ontstaat een mismatch tussen de werkenden die zich aanbieden en de banen die beschikbaar zijn. Onder meer technisch personeel is schaars geworden door gedwongen uitstroom uit de sector. Maar ook op het gebied van marketing en productie is een tekort aan ervaren arbeidskrachten.

Verbetering van de positie van alle werkenden moet centraal staan (vast, flex, echte zelfstandigen). Het gaat daarbij niet alleen om makers maar om alle werkenden in de keten. Waar mogelijk moet aangesloten worden bij de beleidsontwikkeling van SZW op het terrein van arbeidsmarktproblematiek, mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie Borstlap.4 Waar nodig moet maatwerk geleverd worden voor de culturele en creatieve sector, rekening houdend met de diversiteit binnen de sector. Meer collectieve vertegenwoordiging is daarbij wenselijk en noodzakelijk. Ook gezien de mogelijkheid tot collectief onderhandelen voor zzp’ers.

Platform ACCT werkt al enige tijd voortvarend initiatieven uit die voortkomen uit de arbeidsmarktagenda. Maar als gevolg van de coronacrisis is de opgave verzwaard. Daarom is extra steun vanuit de overheid nodig.

Gedacht kan worden aan de volgende maatregelen:

  • Meer vaste aanstellingen (€ 26 miljoen)

    Met de Raad zie ik een rol voor de BIS-instellingen door meer vaste aanstellingen aan te bieden waar flexcontracten niet passend zijn. Het is ook de verwachting dat werk als zelfstandige zal worden beperkt als de adviezen van de commissie Borstlap worden uitgewerkt. De arbeidsmarktagenda bevat nu geen maatregelen gericht op het bestrijden van schijnzelfstandigheid.

    Met een tijdelijke matchingsregeling, uit te voeren door de publieke cultuurfondsen, kunnen werkgevers gestimuleerd worden om schijnzelfstandigen in dienst te nemen. Ketentafels kunnen pilots uitvoeren om flex op gezonde wijze vorm te geven, met betere arbeidsvoorwaarden. De stimulans voor collectieve afspraken voor zelfstandigen kan worden versneld en versterkt zodat die in meer sectoren kan worden opgepakt.

  • Scholing (€ 9 miljoen)

    Een extra stimulans van scholingsmaatregelen zou deels gegeven kunnen worden via bestaand instrumentarium zoals het werktuig PPO. De extra stimulans voor professionele ontwikkeling van zelfstandigen (bij-, na- en omscholing) zou in 2022 kunnen worden verlengd, om zelfstandigen de ruimte te geven om hun beroepspraktijk opnieuw vorm te geven. Daarnaast zou extra stimulans ingezet kunnen worden voor ontwikkeling van de sector op gebied van digitalisering, publieksmarketing en HRM. Ik blijf het belangrijk vinden dat werkgevers ook zelf investeren in het intern opleiden van personeel, zodat dit dicht bij de bron en direct aansluitend op de specifieke behoeftes van organisaties gebeurt.

  • Startsubsidie laagdrempelige geschillenoplossing (€ 5 miljoen)

    Ik verwacht dat de sector, in het kader van haar inspanningen rond fair practice en collectieve afspraken, werk maakt van laagdrempelige geschillenoplossing. De overheid kan hier een startsubsidie voor geven, in het verlengde van de startsubsidie voor de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht. Daarnaast kan gestimuleerd worden dat collectieve vertegenwoordigers van werkenden ook collectief vorm geven aan juridische bijstand.

De ruimte bij makers en organisatoren om te herstarten en te investeren

De coronacrisis heeft zowel werkenden in de sector als organisaties gedwongen hun reserves aan te spreken. Over de volle breedte is ingeteerd op vermogens. Dat maakt herstarten in veel gevallen moeilijk, het vet is van de botten. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, omdat een gezonde sector niet kan zonder werkenden en organisaties die risico’s kunnen nemen. Een maatregel die gericht is en heel nauw aansluit op waar de impact van de coronamaatregelen het sterkst gevoeld is, zou in mijn ogen een onderdeel van een herstelpakket kunnen zijn. Doel zou zijn het weer mogelijk te maken dat risico’s kunnen worden genomen en dat partijen weer kunnen investeren. De precieze vormgeving van een dergelijke maatregel is van veel factoren afhankelijk en ligt bij een volgend kabinet.

Gedacht kan worden aan de volgende maatregelen:

  • Voortzetting van Production Incentive voor high-end series via het Filmfonds (€ 12,5 miljoen)

    Doel is om grotere/kwalitatief hoogwaardigere producties mogelijk te maken en daarmee de concurrentiepositie van Nederlandse series te versterken en het ongelijke speelveld ten opzichte van internationaal aanbod te verkleinen. De concurrentiepositie van Nederlandse series mag internationaal niet verder achterop raken. Er ontstaat een ongelijk speelveld wanneer in Nederland niet een refund regeling bestaat terwijl deze en vergelijkbare regelingen zoals tax shelters in andere Europese lidstaten verstevigd en uitgebreid worden. Dit zal direct leiden tot weglekken van werkgelegenheid naar die landen.

  • Doortrekken leenfaciliteiten bij Cultuur en Ondernemen en Nationaal Restauratiefonds (€ 25 miljoen)

    De Opengestelde Monumentenlening, de Cultuur Opstart Lening en de Cultuur Vermogen Lening hebben de sector geholpen met overbrugging en het herstarten van programmering. Deze instrumenten hebben ook bijgedragen aan professionalisering van het ondernemerschap in de sector. De afspraak is nu dat de middelen die aan het einde van 2021 nog niet zijn ingezet, terugkeren naar de staatskas. Juist in de herstelperiode heeft de sector behoefte aan flexibele en innovatieve vormen voor financiering en investering. In zijn investeringsagenda «Investeer in cultuur voor iedereen» adviseerde de Raad voor Cultuur al om het budget voor de leningen te vergroten. Dit zou de sector in staat stellen om de werkzaamheden verder op te pakken zonder daarvoor te grote risico’s te hoeven dragen. Zo kunnen de ondernemingen zonder subsidie zich ook concentreren op financieel herstel en waar nodig transitie.

  • Startsubsidies voor producenten die investeren in herstart (€ 53 miljoen)

    Het maken van een productie kent een lange voorbereidingstijd en een korte terugverdienperiode. Voordat een productie voor publiek te zien is, worden er investeringen gedaan en kosten gemaakt die door de huidige onzekerheden niet altijd terugverdiend kunnen worden. Dit weerhoudt de (vrije) producenten en podia ervan om risico’s te nemen en het productieproces op te starten. Dit is schadelijk voor de hele keten en voor zzp’ers die werkzaam zijn in deze sector. Op weg naar herstel is het noodzakelijk de onzekerheid voor de vrije producenten weg te nemen zodat zij gaan investeren. Dit kan door een deel van het financiële risico te overbruggen in de vorm van een (her)startsubsidie. Hierdoor kunnen vrije producenten, die 70% van ons podiumkunstenaanbod verzorgen, blijven innoveren en aanbod voor volgende theaterseizoenen ontwikkelen.

2. Kansrijke ontwikkelingen (innovaties, transities)

Digitale transformatie

Door corona is de culturele en creatieve sector versneld op zoek gegaan naar online formats en businessmodellen. De urgentie in de sector voor een digitale transformatie naar een hybride werkpraktijk is gegroeid. Instellingen en makers willen de mogelijkheden van digitaal aanbod structureel verkennen en ontwikkelen. Kansen en uitdagingen die spelen zijn het vergroten, verbreden en verdiepen van het publieksbereik, technische en organisatorische investeringen en het ontwikkelen van nieuwe (hybride) businessmodellen. Door het gebrek aan kennis, infrastructuur en financiële middelen kan het grootste gedeelte van de sector (organisaties van beperkte omvang) echter geen gebruik maken van de kansen die digitalisering biedt.

De initiatieven die door de sector zelf worden ontwikkeld zijn nu kleinschalig en versnipperd en het gebrek aan kennis over bijvoorbeeld dataveiligheid/cyber security, het auteursrecht, privacy, digitale marketing, goede businessmodellen e.d. werkt remmend. Hierdoor ontstaat er een tweedeling in de cultuursector en kansenongelijkheid tussen bijvoorbeeld grote en kleine instellingen. De Raad voor Cultuur benoemt in zijn advies van 4 november ook het belang van de verdere ontwikkeling van digitalisering en online bezoek. Digitale transformatie van de culturele en creatieve sector is een vraagstuk dat vraagt om een structurele en duurzame aanpak. Het is belangrijk om daarbij te kijken naar wat er de afgelopen periode al is ontwikkeld en hoe dat uitgebouwd en versterkt kan worden.

Gedacht kan worden aan de volgende maatregelen:

  • Verkenning infrastructuur digitale transformatie (€ 4 miljoen)

    Voor een duurzame digitale transformatie van de culturele en creatieve sector naar een hybride werkpraktijk is een adequate ondersteuning nodig. In 2022 kan gestart worden met het verkennen van de benodigde infrastructuur (kennis, voorzieningen) en het draaien van proeftuinen met een eerste dienstverlening rondom bijvoorbeeld dataveiligheid, auteursrecht en goede businessmodellen. Tevens is een goed scholingsaanbod voor de digitale geletterdheid en vaardigheden van cultuurprofessionals nodig. Bij deze verkenning kan aangesloten worden op de kennis van DEN, kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie, de resultaten van de innovatielabs – thema digitalisering en de aanpak van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed.

  • Versterken innovatievermogen van de sector (€ 6 miljoen)

    Om daadwerkelijk in de digitale transformatie te kunnen investeren is een regeling gericht op de stimulering daarvan in mijn ogen een voor de hand liggende manier. Een dergelijke regeling zou vorm gegeven moeten worden in nauwe samenwerking met het kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie. Daarnaast is het van groot belang om de digitale vaardigheid in de sector zelf te versterken door in te zetten op de mogelijkheden voor cultuurprofessionals om zich te laten scholen. Hiermee wordt de deskundigheid van het personeel van (kleine) culturele instellingen vergroot zodat zij de digitale transformatie mede kunnen vormgeven.

  • Online bibliotheek (€ 5 miljoen)

    Door de sluiting van de fysieke bibliotheken als gevolg van corona is het gebruik van de online bibliotheek sterk gestegen. Jeugd en volwassenen konden blijven lezen. Realisatiecijfers over 2021 wijzen uit dat het gebruik van de online bibliotheek structureel op een hoger niveau zal komen te liggen. Daarom is budget nodig voor het opvangen van de kosten van deze autonome groei en het aanpassen van de collectie aan de groei van het gebruik (meer titels voor meer doelgroepen).

  • Innoveren van filmtheaters voor zichtbaarheid van cultureel audiovisueel aanbod (€ 6 miljoen)

    De filmtheaters staan voor de opgave om te investeren in nieuwe digitale projectoren. Het gaat om 113 theaters met in totaal 229 filmdoeken. In 2011 heeft Nederland als één van de eerste landen in de wereld een gelijktijdige overstap gemaakt naar digitale projectie in alle bioscopen en filmtheaters. Deze overstap is destijds mogelijk gemaakt door samenwerking tussen het Rijk en de andere overheden en de sector. Deze digitale projectoren moeten nu vernieuwd worden. Hiervoor is een incidentele financiële bijdrage van het Rijk nodig die wordt gematcht door de andere overheden en de sector zelf. Filmtheaters zijn een doorgeefluik voor de vele films die op de Nederlandse filmfestivals in première gaan en zo voor een breder publiek toegankelijk worden. Filmtheaters hebben voor zowel primair als secundair onderwijs een belangrijke educatieve functie.

  • Innovatielabs (€ 7,5 miljoen)

    Begin dit jaar heb ik uw kamer geïnformeerd over de innovatielabs voor de culturele en creatieve sector. Met deze innovatielabs wil ik de sector de ruimte geven om te experimenteren met nieuwe werkwijzen en verdienmodellen. Daarmee ondersteun en stimuleer ik de innovatieve kracht van de sector die hij de afgelopen periode zo duidelijk heeft laten zien. De Raad voor Cultuur heeft mij met zijn advies van 16 november 2020 geadviseerd over de opzet van deze innovatielabs met als thema’s digitalisering, ruimtelijk ontwerp en productdifferentiatie. Ook in de adviezen daarna heeft de raad telkens gewezen op het belang van deze labs als bron voor kennis en als middel om het proces van het meer wendbaar en weerbaar maken van de sectoren te versnellen en te versterken. De raad ziet deze innovatielabs dan ook graag uitgebreid of gecontinueerd. Uit de vele aanvragen die het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie inmiddels heeft mogen ontvangen blijkt dat de belangstelling voor de innovatielabs zeer groot is. Om tegemoet te komen aan de duidelijk grote behoefte aan ruimte voor experimenteerruimte in de sector is het belangrijk het budget voor de bestaande regeling op te hogen.

Met bovenstaande maatregelen heb ik u een pakket geschetst dat naar mijn oordeel tot herstel van de culturele sector zou moeten leiden. Bij de vormgeving van de maatregelen moet rekening worden gehouden met de uitvoeringskosten. Besluitvorming over de samenstelling van zo’n herstelpakket is niet meer aan dit kabinet, maar het geeft uw Kamer conform uw verzoek, inzicht in waaraan gedacht kan worden.

Verkenning verlenging cultuursubsidieperiode

De motie van het lid Ploumen c.s. verzoekt de regering te verkennen of de cultuursubsidieperiode eenmalig verlengd kan worden met een periode van twee jaar en deze tijd te benutten om het bestel te evalueren, en de Kamer hier voor de begrotingsbehandeling cultuur over te informeren5.

Voor het uitvoeren van deze verkenning heb ik gesproken met bestuurders van de culturele stedelijke regio’s, IPO/VNG, Kunsten ’92, de rijkscultuurfondsen en de Raad voor Cultuur. De Raad voor Cultuur heeft op 4 november een nader advies uitgebracht, waarvoor mijn dank.6 De Raad schetst hierin drie scenario’s – huidige planning aanhouden, verlengen met twee resp. één jaar – en beschrijft daarbij het proces, uitvoeringsvraagstukken en voor- en nadelen. De Raad spreekt zijn voorkeur uit voor het scenario verlengen met twee jaar, zoals ook al in eerdere adviezen is aangegeven. Bij mijn overwegingen en conclusies kom ik terug op het raadsadvies.

Het is duidelijk dat dit verzoek, waar zowel vanuit uw Kamer als de Raad voor Cultuur en een deel van de cultuursector op is aangedrongen, een breed gedeelde behoefte aan stabiliteit en zekerheid na de coronacrisis laat zien. Zeker nu nog steeds niet duidelijk is hoe het virus zich de komende tijd zal ontwikkelen, met alle onrust die dit met zich meebrengt voor de cultuursector. De behoefte aan zekerheid wil ik voluit erkennen en ondersteunen waar dat voor mij mogelijk is. Met dit als uitgangspunt heb ik de gevraagde verkenning zorgvuldig uitgevoerd en schets ik een aantal dilemma’s – zowel vanuit landelijk perspectief als dat van de andere overheden. Voor de reikwijdte van deze verkenning ben ik uitgegaan van het verlengen van de vierjarige cultuursubsidies bij OCW, de rijkscultuurfondsen en de andere overheden. Daarnaast heb ik van veel kanten meegekregen dat er vanaf 2025 ook ruimte moet zijn om nieuwe initiatieven te ondersteunen.

Landelijk perspectief: proces en kosten

In de Wet op het Specifiek cultuurbeleid is de grondslag voor de vierjaarlijkse subsidie-systematiek geregeld. Hoofdregel is de vierjaarlijkse cyclus, in bijzondere gevallen kan subsidie worden verstrekt voor minder dan vier jaar.

De coronacrisis kan worden aangemerkt als zo’n bijzonder geval. In de wet is rekening gehouden met bijzondere gevallen/omstandigheden op instellingsniveau, maar het is ook mogelijk de uitzondering generiek toe te passen.

Wetstechnisch is een «verlenging» dus mogelijk door voor de jaren 2025–2027 een verkorte cultuursubsidieperiode in te stellen met een eenvoudige ministeriële regeling voor alleen die instellingen die in 2021–2024 al subsidie ontvangen.

Dit kan echter niet zonder een vorm van aanvraagprocedure, toets en beschikking. Iets soortgelijks geldt ook voor de rijkscultuurfondsen.

Het verlengen van de huidige subsidieperiode met twee jaar kost vanaf 2025 in totaal ongeveer € 25 miljoen per jaar. Voor 2021–2024 is namelijk budget toegevoegd voor zogenoemde de b-lijsten van het Fonds Podiumkunsten en een aantal projectsubsidies voor instellingen die na het Kamerdebat alsnog voor subsidie in aanmerking kwamen (Eurosonic Noorderslag, Scapino Ballet, Next Nature Network, Gasthuis Frascati). Wanneer alle instellingen gelijk worden behandeld, zullen ook deze subsidies moeten worden verlengd.

Daarnaast merk ik dat er grote overeenstemming is over de noodzaak om vanaf 2025 ook ruimte te bieden aan nieuwe aanvragers. Ook dit vraagt om het opstellen van nieuwe regelingen en vrijmaken van budget, bovenop de € 25 miljoen die nodig is voor de verlenging van de huidige subsidies.

Perspectief van de andere overheden

Ik heb, zoals eerder aangegeven, bestuurlijk overleg gevoerd over de uitvoering van de motie. Verlenging is namelijk enkel uitvoerbaar met medewerking van de andere overheden, aangezien veel gemeenten ook een vierjaarlijkse cyclus voor hun cultuursubsidies kennen. Met 15 stedelijke regio’s zijn cultuurconvenanten afgesloten voor de periode 2021–2024. Er is veel cofinanciering van onder andere orkesten, theatergezelschappen, festivals, ontwikkelinstellingen en jeugdgezelschappen. Daarnaast ondersteunen gemeenten en provincies vele lokale en regionale podia, gezelschappen, broedplaatsen en repetitieruimtes.

De andere overheden staan met mij sympathiek tegenover de intentie van de motie: instellingen wordt na corona rust en ruimte gegund. Na het doorpraten over, en doordenken van de uitvoering van deze motie treedt evenwel een aantal dilemma’s voor het voetlicht.

Een risico is dat met een verlenging voor het vierjarig gesubsidieerde deel van de cultuursector een groeiende ongelijkheid ontstaat tussen structureel gefinancierde instellingen en de rest van de sector, die voor een groter deel afhankelijk is van eigen inkomsten. Dit zou een ongewenst effect zijn. Daarnaast zijn er financiële consequenties en de administratieve lasten van het organiseren van een verlenging. Gemeenten zullen daarbij hun verordeningen moeten aanpassen en dat proces kost tijd. Op 16 maart 2022 zijn de gemeenteraadsverkiezingen. Dat betekent dat het nu zittende wethouders waarschijnlijk niet lukt besluitvorming over een verlenging voor die tijd afgerond te krijgen.

Overwegingen

Ik deel de analyse van de Raad voor Cultuur en andere betrokkenen dat de cultuursector behoefte heeft aan ademruimte voor herstel en innovatie. Het lijkt op het eerste oog dan ook een sympathiek gebaar om de subsidieperiode te verlengen.

In de uitvoering is een verlenging echter minder eenvoudig en eenduidig. Vooral in de samenwerking tussen gemeenten, provincies en rijk levert het veel extra afstemming op en, met name voor gemeenten, veel extra werk. De Raad beziet de verlenging vanuit zijn rol begrijpelijkerwijs vooral vanuit het landelijk perspectief en heeft het lokale en regionale aspect in zijn advies niet verder uitgewerkt. Ik heb de afgelopen periode juist stevig ingezet op het versterken van samenwerking met de andere overheden. Om te komen tot versterking van de cultuursector vind ik die samenwerking ook voor de toekomst cruciaal. Ik wil dit dan ook zwaar laten meewegen in mijn afwegingen. Ook vind ik het voor rust en ruimte in de sector essentieel om cultuurinstellingen niet te lang in onzekerheid te laten over het proces.

In de afweging betekent dit óf nu een gezamenlijk besluit tot een lichtere aanvraagprocedure voor de periode na 2024, óf een besluit tot verlenging door een nieuw kabinet en nieuwe colleges vóór de zomer van 2022. Het is daarbij de vraag of een verlenging van de periode met twee jaar wel de gewenste rust voor de sector brengt. Er moet ook in dat geval een proces met aanvraag en toetsing worden ingericht, aangezien verlenging niet «automatisch» kan vanuit het beginsel van rechtmatigheid – niet bij het rijk en niet bij de gemeenten en provincies. Instellingen zullen dan dus hoe dan ook een aanvraag moeten doen inclusief een begroting, en twee jaar later wéér. Dit werkt eerder averechts dan dat het voor duidelijkheid en rust zorgt.

Ik onderken dat corona de sector voor bijzondere uitdagingen stelt die wij bij de inrichting van het huidige subsidieproces niet voor mogelijk konden houden. Ik wil mij, ook los van de vraag over verlenging, de komende tijd samen met rijkscultuurfondsen, andere overheden en Raad voor Cultuur inzetten voor een aanvraagprocedure die rekening houdt met de gevolgen van de coronaperiode voor instellingen voor de nieuwe subsidieperiode 2025–2028.

In de gangbare planning is publicatie van de Uitgangspuntenbrief voor de periode vanaf 2025 in juli 2023 voorzien. Dat betekent dat wij ruim anderhalf jaar de tijd hebben om samen na te denken over verbeteringen in het subsidiestelsel. Daarbij is het ook goed om de blik langer vooruit te werpen en samen te bezien wat op kortere termijn aan verbeteringen mogelijk is en welke stappen voor de wat langere termijn in gang kunnen worden gezet.

Evaluatie fieldlabevenementen

Conform de motie van de leden Van Strien en Werner7 heeft het kabinet overlegd met de partners van het Fieldlab Evenementen om te komen tot een opzet voor een evaluatie van zowel uitkomsten van als samenwerking rond de door het Fieldlab Evenementen gehouden testevenementen. Hierover wordt op korte termijn verder gesproken zodat daarna een start met de evaluatie kan worden gemaakt. Het kabinet roept daarbij in herinnering dat het Fieldlab door de evenementensector zelf is opgezet, waarbij de overheid het wetenschappelijke onderzoek heeft gefinancierd. In de evaluatie zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de resultaten van Fieldlab Evenementen hun zeggingskracht in de toekomst kunnen behouden. Daarbij gaat de voorlopige gedachte uit naar het opzetten van een kenniscentrum voor de sector, op basis van de verzamelde data over Covid en kennis van het organiseren van evenementen.

Betrekken van Sociaal Creatieve Raad bij vraagstukken van maatschappelijk belang

De motie Van Raan c.s. verzoekt de regering om in gesprek te gaan met de Sociaal Creatieve Raad (SCR) en te bespreken hoe de SCR bij vraagstukken van maatschappelijk belang betrokken kan worden8. Naar aanleiding hiervan hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden met de SCR en heb ik deelgenomen aan een talkshow van Future Lab van de Waag en de SCR. De gesprekken gaan enerzijds over de rol en inzet van de SCR en anderzijds leveren de gesprekken waardevolle input op voor beleidsontwikkeling op het gebied van de inzet van creatieve industrie voor maatschappelijke vraagstukken. Deze gesprekken zullen daarom ook in de toekomst voortgezet worden.

Begin november 2021 heb ik in dit kader ook gesproken met de Waag en NWO over de ruimte voor wetenschappelijk onderzoek door creatieve makers binnen NWO programma’s. Hierin heb ik aangegeven de mogelijkheden hiervoor in relatie tot sociaal maatschappelijke opgaven te zullen gaan verkennen.

Leesoffensief

De motie Tielen verzoekt de regering om een compact resultatenoverzicht over leesvaardigheid te maken.9 Op 20 mei 2021 is de Kamer geïnformeerd dat de invulling van deze motie wordt betrokken bij het opstellen van de actieagenda Leesoffensief, en de Kamer najaar 2021 wordt geïnformeerd. Vanwege de demissionaire status van het kabinet is het nog niet mogelijk geweest om met de onderwijs- en cultuursector bestuurlijke afspraken te maken ten dienste van een actieagenda. De Kamer zal begin 2022 worden geïnformeerd over de voortgang.

II. Motie en toezeggingen uit het initiatiefnotaoverleg over Nederlandse popsector

Motie belang en visie popsector

De motie van lid Beckerman c.s. verzoekt het kabinet het belang van de popsector te onderschrijven en in overleg met gemeenten en provincies te komen tot een gedeelde visie op wat nodig is voor een levendige popcultuur10.

Uit gesprekken met de stedelijke regio’s blijkt dat poppodia en talentontwikkeling een logische en vaak voorkomende combinatie zijn. Een aantal poppodia in de regio hebben, naast hun presentatiefunctie, ook een functie als broedplaats of zijn trekker van een talentontwikkelingstraject. Andere regio’s benoemen dat zij de kans van zo’n functie voor het lokale poppodium wel voor zich zien, maar dat daar op dit moment geen middelen beschikbaar voor zijn. Andersom is de cross-over er ook; sommige broedplaatsen ontvangen ook programmeringssubsidie. Ik blijf in gesprek met de stedelijke regio’s om te verkennen wat nodig is om de popcultuur te versterken.

Evaluatie UPSTREAM-regelingen

Tijdens het initiatiefnotaoverleg over de popsector van 28 juni jl. heb ik toegezegd u te informeren over de evaluaties van de regelingen UPSTREAM:MUSIC en UPSTREAM: Music x Design. In 2019 is UPSTREAM gestart, een driejarige pilot ontstaan uit een samenwerking tussen SENA (Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten), Stimuleringsfonds Creatieve Industrie (SCI) en het Fonds Podiumkunsten (FPK). Upstream heeft tot doel de muziekindustrie in Nederland te verbreden en te versterken, internationaal sterker voor de dag te komen en cross-overs naar andere disciplines te stimuleren. Artiesten krijgen hiermee steun om een extra investering te kunnen doen om de concurrentie met buitenlandse acts aan te kunnen gaan. Talentontwikkeling, professionalisering, innovatie en experiment staan centraal. Uit de evaluatie blijkt dat de regelingen positief bijdragen aan het verdienvermogen van artiesten en hen ertoe aanzetten professioneler na te denken over een vervolgstap in hun carrière. Daarnaast hebben de regelingen een positief effect gehad op het artistieke proces, de artistieke ontwikkelingen het bereik en de optredens van de artiesten. Verder maken de regelingen het mogelijk dat additionele activiteiten kunnen worden ontplooid (zoals het creëren van nieuwe samenwerkingen, betere promotie/marketing en het verbeteren van de liveshows) die anders niet hadden plaatsgevonden.

Uit de evaluaties blijkt dat de regelingen succesvol zijn geweest. Een voortzetting van de regelingen kan een structurele verbetering van het verdienmodel van de artiesten betekenen. Ook het FPK, SCI en SENA zijn enthousiast over voortzetting van beide regelingen. SENA heeft ingestemd met een voortzetting van de cofinanciering van Upstream: Music met een bedrag van € 300.000,- per jaar voor een mogelijke nieuwe periode van 3 jaar (met ingang van 2022), indien de regelingen gecontinueerd worden. Dit is een politieke afweging waar budget mee gemoeid is. Ik laat het aan mijn opvolger om te beslissen of UPSTREAM de komende jaren gecontinueerd wordt.

Investeringsverplichting of heffing voor audio

Tevens heb ik tijdens het popdebat toegezegd terug te komen op de vraag van de Kamer wat de mogelijkheden zijn voor een investeringsverplichting of -heffing voor audio. Het is belangrijk op te merken dat er verschillen bestaan tussen de audiovisuele sector en de audiosector. Naast een kostenverschil tussen de beide soorten producties (audiovisuele producties zijn in veel gevallen (veel) duurder dan audioproducties) is er het gegeven dat grote aanbieders van video on demand diensten, zoals Netflix, ook zelf produceren, en dat aanbieders van muziekdiensten, zoals Spotify, zelf geen muziek produceren maar een platform bieden. Voor aanbieders van muziekdiensten ligt daarom een heffing meer voor de hand dan een investeringsverplichting.

Bij een heffing dient een aanbieder een percentage van zijn omzet die is gegenereerd in een land af te dragen aan de overheid van dat land. Indien men een heffing ook wil opleggen aan aanbieders die zijn gevestigd in andere EU-lidstaten (zoals Spotify) dan is daar EU-regelgeving voor nodig. Daarvan is op audiovisueel terrein wel sprake, namelijk de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten. In de audiosector is daarvan echter geen sprake. Naast de juridische vraag of EU-regelgeving ruimte biedt een investeringsverplichting of een heffing in het leven te roepen, betreft het ook een politieke vraag: de wenselijkheid van een maatregel voor aanbieders – gevestigd in andere (EU)landen – van audio ter stimulering van Nederlandse muziek.

Bij audiovisuele producties is de huidige situatie dat door de marktontwikkelingen waarbij grote, veelal buitenlandse aanbieders van video on demand diensten hun positie verstevigen, het aanbod van Nederlandse films, series en documentaires onder druk is komen te staan. Ik heb daarom een wetsvoorstel voorbereid waarin onder andere aanbieders van voornoemde diensten worden verplicht te investeren in voornoemde Nederlandse audiovisuele producties. Een voorontwerp van wet is in 2020 voorgelegd aan het veld ter consultatie.11 Het is aan het volgend kabinet om een besluit te nemen over de verdere stappen ten aanzien van dit wetsvoorstel.

In mijn functie als demissionair Minister past het mij evenmin om een besluit te nemen over de vraag of een stimuleringsmaatregel wenselijk is ten behoeve van Nederlandse muziekproducties. Ik zal dit onderwerp wel meenemen in mijn overdracht aan mijn opvolger met de kennisgeving dat de Kamer hier aandacht voor heeft gevraagd.

III. Toezegging Wetgevingsoverleg Cultuur en corona

Routekaart toegankelijkheid ook voor andere sectoren beschikbaar maken

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 14 juni jl. (Kamerstukken 32 820 en 25 295, nr. 435) heb ik toegezegd om de routekaart voor toegankelijke festivals en evenementen, een initiatief van de Coalitie voor Inclusie, ook beschikbaar te maken voor andere sectoren. De routekaart voor toegankelijke festivals is reeds gratis te downloaden via de website van de Coalitie voor Inclusie. Deze routekaart is in samenwerking met de doelgroep en de evenementen- en festivalsector ontwikkeld. Dit maakt dat de kaart niet één op één te gebruiken is voor andere sectoren in het culturele veld. Toch zijn ook veel van de onderwerpen die in de routekaart worden geadresseerd relevant voor andere sectoren, zoals communicatie over toegankelijkheid en de cultuurbeleving van mensen met een beperking. Ik beveel de routekaart voor toegankelijke festivals en evenementen dan ook zeer aan als inspiratie en voorbeeld voor andere sectoren.

IV. Toezegging Commissiedebat Cultuur en corona

Uitvoering van het steunpakket voor de fysieke boekhandel

Tijdens het Commissiedebat over Cultuur en corona op 28 september jl. heb ik uw Kamer toegezegd met nadere informatie te komen over de uitwerking van het steunpakket van € 20 miljoen voor de fysieke boekhandel (Kamerstuk 35 420, nr. 410). In het bijzonder wilde uw Kamer weten of het steunpakket ook ten goede is gekomen aan de kleinere boekhandel in de regio. Op basis van geaggregeerde gegevens die mij door het Nederlands Letterenfonds en de Koninklijke Boekverkopersbond zijn verstrekt, kan ik de Kamer het volgende melden over de uitvoering van de Tijdelijke steunmaatregel tegemoetkoming distributiekosten fysieke boekhandel.12

Van alle 807 aangeschreven boekhandels in Nederland hebben tot dusver 651 winkels (81%) subsidie aangevraagd en gekregen. Het gaat om onder meer 168 Bruna’s, 100 winkels van The Read Shop en 267 zelfstandige boekhandels. Van het totaal beschikbare budget van € 5 miljoen is daarmee € 4,3 miljoen vergeven. Uit de postcodes van de gehonoreerde aanvragen kan worden opgemaakt dat het boekhandels betreft uit alle postcodegebieden van 1000 tot en met 9999 en dat in elk postcodegebied ca. 80% van de aangeschreven boekhandels subsidie heeft ontvangen. Ook in relatie tot de omzetgegevens kan geconcludeerd worden dat het gehele netwerk van de fysieke boekhandel in ons land baat heeft gehad bij deze steunmaatregel. Zo heeft van de boekhandels met een omzet tot € 80.000 inmiddels 67% (143 winkels) een distributiesubsidie ontvangen, van de boekhandels met een omzet tussen € 80.000 en € 160.000 ontving 85% (200 winkels) een subsidie en van de boekhandels met een omzet tussen de € 160.000 en € 500.000 kreeg 86% (218 winkels) een tegemoetkoming. Boekhandels met een omzet in de genoemde groottes kunnen gerekend worden tot de categorieën kleinere en middelgrote boekhandel, veel van deze boekhandels zijn gevestigd in de regio.

Op 11 oktober jl. – nog geen twee weken na het debat met uw Kamer – trad het garantiefonds voor de fysieke boekhandel in werking. Dit tweede onderdeel van het steunpakket biedt de boekhandel in totaal € 15 miljoen extra kredietruimte voor de aanschaf van boeken. Het Letterenfonds en de Boekverkopersbond hebben mij gemeld dat er op dit moment 93 aanvragen voor het garantiefonds zijn binnengekomen, ter waarde van € 5,4 miljoen. De aanvraagprocedure voor het garantiefonds loopt nog tot en met 30 november aanstaande.

V. Positief advies, onvoldoende budget (B-lijst) Fonds voor Cultuurparticipatie

In mijn brief van 7 december 202013 heb ik op verzoek van uw Kamer éénmalig, voor het jaar 2021, financiële ruimte in mijn begroting gevonden voor de twaalf instellingen op de zogenoemde B-lijst van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Dit zijn instellingen die een aanvraag bij het Fonds voor Cultuurparticipatie hadden ingediend voor een meerjarig instellingssubsidie voor de periode 2021–2024. Deze instellingen waren positief beoordeeld, maar er was onvoldoende budget om hen (voldoende) meerjarige subsidie te verlenen.

De omstandigheden voor deze instellingen zijn onveranderd gebleven. Ik heb daarom besloten om ook voor 2022 subsidie aan deze instellingen te verstrekken via het Fonds Cultuurparticipatie. Dit besluit is in overeenstemming met de besluitvorming een jaar geleden en loopt vooruit op de vorming van een nieuw kabinet en besluitvorming voor de lange termijn voor deze groep instellingen.

VI. Subsidies voor de Bruine Vloot in andere Europese landen

De leden Geluk-Poortvliet en Palland van de CDA-fractie vroegen mij «of het klopt dat Nederland het enige land in Europa is waar de bruine vloot langs commerciële weg varend en levend moet worden gehouden, terwijl andere landen hiervoor subsidie verstrekken»14. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft zijn internationale netwerk benut om hierover informatie in te winnen. Op basis van de verkregen informatie kan, met inachtneming van de grote diversiteit aan landen, schepen en steunmaatregelen, worden geconcludeerd dat Nederland (via het Mondriaan Fonds) net als andere Europese landen – maar niet allemaal -projectmatige subsidies beschikbaar stelt voor de instandhouding van historische schepen. Van structurele financiering is, op basis van de verkregen informatie, in andere Europese landen nauwelijks sprake. In de meeste gevallen wordt maar een deel van de te maken kosten gesubsidieerd. Als er al bijdragen beschikbaar worden gesteld, zijn ze gericht op het instandhouden van de erfgoedwaarde van de schepen (behouden fysieke staat en functie), met een nadruk op restauraties.

VII. Verduurzaming maatschappelijk vastgoed – monumenten

Het kabinet kondigde op Prinsjesdag aan extra middelen beschikbaar te stellen voor verduurzaming van maatschappelijk vastgoed om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 te realiseren. Als onderdeel van dat pakket wordt een bedrag van € 8,8 miljoen uitgetrokken voor de stimulering van de verduurzaming van rijksmonumenten. Ik verwijs hierbij kortheidshalve naar de «Tweede nota van wijziging» die ik op 3 november jl. naar de Tweede Kamer heb verzonden.15

Met ongeveer de helft van het bedrag kunnen eigenaren van rijksmonumenten de komende drie jaar subsidie krijgen voor een duurzaamheidsonderzoek via de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). Hiermee worden eigenaren gestimuleerd om de mogelijkheden tot verduurzaming van hun rijksmonumenten in beeld te brengen en er vervolgens mee aan de slag te gaan. Met deze maatregel zet ik weer een nieuwe, concrete stap in het verduurzamen van rijksmonumenten.16

Verduurzaming van monumenten vereist vaak gespecialiseerde kennis en expertise voor het nemen van de juiste maatregelen én het doorlopen van het proces. Om eigenaren te ondersteunen en zo te stimuleren zal de andere helft van het budget worden aangewend voor de inzet van gespecialiseerde adviseurs om monumenteigenaren te ontzorgen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal dit in de eerste helft van 2022 uitwerken en operationeel maken

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 32 820, nr. 443.

X Noot
2

Dit briefadvies van de Raad voor Cultuur over de corona-addenda is als bijlage meegezonden, Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 32 820, nr. 422.

X Noot
4

Kamerstuk 29 544, nr. 970.

X Noot
5

Kamerstuk 32 820, nr. 419.

X Noot
6

Dit advies van de Raad voor Cultuur over de verlenging cultuurplanperiode is als bijlage bij deze brief meegezonden, Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

Kamerstuk 32 820, nr. 449.

X Noot
8

Kamerstuk 32 820, nr. 368.

X Noot
9

Kamerstuk 28 760, nr. 108.

X Noot
10

Kamerstuk 35 813, nr. 3.

X Noot
12

Stcrt. 2021, nr. 41300 (16 september 2021).

X Noot
13

Kamerbrief 35 420, nr. 401

X Noot
14

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2905

X Noot
15

Kamerstuk 35 925, VIII nr.18.

X Noot
16

zie ook Kamerstuk 32 156, nr. 110.

Naar boven