Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 mei 2021
Op 18 maart 2021 heb ik in mijn beantwoording bij Kamerbrief van de schriftelijk vragen
over de Milieuraad van 18 maart 2021 toegezegd uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren
over de gevraagde stukken inzake de besluitvorming en CO2-effecten van een van de maatregelen van het kabinet om te voldoen aan het Urgenda-vonnis
waarmee het verbranden van buitenlands afval, net zoals Nederlands afval, onder de
afvalstoffenbelasting is gebracht (Kamerstuk 21 501-08, nr. 821). Specifiek vraagt u om volledige openbaarmaking van een aantal stukken die betrekking
hebben op mijn gepubliceerd besluit van 18 februari 2020 op een Wob-verzoek over diezelfde
maatregel.
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd om verstrekking en volledige openbaarmaking
van 14 stukken die bij mijn Wob-besluit van 18 februari 2020 niet of slechts gedeeltelijk
openbaar zijn gemaakt.
De gevraagde fiches en stukken met nrs. 01–61, 01–61a, 01–82a, 02–88, 02–90a, 02–168,
04–46a, 05–54, 05–54a, 06–13a stuur ik u hierbij toe1. Het door u opgevraagde stuk 01–61 betreft een lege e-mail waarmee de hierbij ook
verstrekte bijlage 01–61a is verstuurd. In de gevraagde stukken heb ik alleen de namen,
functies en contactgegevens van ambtenaren en andere betrokken personen onleesbaar
gemaakt ter bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Hoewel niet door uw Kamer
opgevraagd, verstrek ik u volledigheidshalve hierbij ook een in december 2019 door
Rijkswaterstaat opgestelde toelichting op de bij Kamerbrief van 4 november 2019 aan
u verstrekte CO2-berekeningen.
De stukken met de nummers 01–50a en 01–50b verstrek ik niet. Deze stukken betreffen
de vertrouwelijke juridische advisering van de juridische dienst en de Landsadvocaat
over de procespositie van de Staat in het Urgendaproces. Openbaarmaking zou de procespositie
van de Staat schaden. In deze stukken wordt niet over de betreffende maatregel in
de afvalstoffenbelasting gesproken.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer