32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020

Nr. 54 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2013

Tijdens het debat over de Energiewende op 13 juni jl. heb ik u toegezegd toe te lichten op welke bronnen ik mij heb gebaseerd bij het in beeld brengen van de prijsverschillen tussen Nederland en Duitsland voor grootverbruikers (Kamerstuk 29 023, nr. 145). Uw Kamer heeft mij hierbij tevens verzocht aan te geven waarom deze getallen verschillen van de getallen die lid Van Tongeren (GL) tijdens het debat heeft genoemd. Het lid refereerde aan statistische informatie van Eurostat en CBS waaruit zou blijken dat de Nederlandse industrie een lagere energieprijs betaalt dan in Duitsland. In het tweede deel van de brief ga ik in op de maatregelen die ik neem om meer prijsconvergentie te bereiken met Duitsland. Hiermee voldoe ik ook aan mijn toezegging om in beeld te brengen hoe ik inzet op betere benutting van de bestaande interconnecties, in antwoord op de vraag van lid Van Veldhoven (D66) tijdens het debat over de Energiewende.

Cijfers brief «Energieprijzen van de energie-intensieve industrie» van 9 april 2013

In mijn brief van 9 april heb ik – naar aanleiding van vragen van uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken – inzichtelijk gemaakt wat het verschil is in de elektriciteitsprijs die grootverbruikers in Nederland en Duitsland betalen. De brief focust dus op de elektriciteitsprijs van een relatief kleine groep energie-intensieve bedrijven. Bij grootverbruikers bestaat de elektriciteitsrekening uit vier verschillende onderdelen: de commodityprijs, de netkosten, energiebelastingen en eventuele compensatie voor indirecte effecten van het ETS. Grootverbruikers kopen hun elektriciteit in op de groothandelsmarkt of bij producenten en betalen daar de commodityprijs voor. De netkosten dienen ter dekking van de kosten van het elektriciteitsnetwerk en worden afgerekend via door ACM goedgekeurde nettarieven. De belastingen worden door de regering vastgesteld en bestaan in Nederland uit de energiebelasting en de SDE+ opslag. Daarnaast is voor de energiekosten van grootverbruikers van belang of een lidstaat ervoor kiest zijn industrie te compenseren voor de indirecte effecten van het ETS, zoals toegestaan door de EU.

Ik heb mij bij het bepalen van de energieprijs van grootverbruikers gebaseerd op de volgende bronnen:

  • De commodityprijs van grootverbruikers is afgeleid van de prijs van jaar-vooruitcontracten voor elektriciteit op de groothandelsmarkt. Een vergelijking van de commodityprijs die grootverbruikers in Duitsland en Nederland betalen is namelijk niet direct voorhanden omdat het Ministerie geen inzicht heeft in de individuele energiecontracten die grootverbruikers sluiten. Deze hebben een vertrouwelijk en bedrijfsgevoelig karakter. Uit gesprekken met de industrie blijkt echter dat de groothandelsprijs van jaar-vooruitcontracten een goede indicatie geeft van de gemiddelde prijs die grootverbruikers betalen.

  • In de brief van 9 april ging ik uit van het gemiddelde prijsverschil van jaar-vooruitcontracten op de groothandelsmarkt in 2012 (ca. € 3/Wh). Het actuele prijsverschil van jaar-vooruitcontracten, dat ik ook heb genoemd tijdens het debat over de Wende, bedraagt momenteel (d.d. 24 juni 2013) ca. € 9/Wh. Het prijsverschil van jaar-vooruitcontracten tussen de Duitse en Nederlandse groothandelsmarkten is sinds 2012 dus verder opgelopen.

  • De Duitse netkosten voor grootverbruikers zijn afgeleid van Duitse wetgeving die grootverbruikers volledig vrijstelt van het betalen van nettarieven. De gemiddelde netkosten van Nederlandse grootverbruikers zijn geschat op grond van informatie van TenneT. In de beantwoording is voor het begrip «grootverbruiker» aangesloten bij de criteria uit de Duitse netkostenregeling: een minimum van 7000 bedrijfsuren per jaar en een minimumjaarverbruik van 10 Gigawattuur. Vermeld zij dat in Duitsland wordt gewerkt aan een nieuwe netkostenregeling voor grootverbruikers, ook deze gaat uit van een forse korting (80% tot 90%).1

  • Voor compensatie van indirecte effecten van het ETS ben ik uitgegaan van de staatssteunregels die in het kader van de richtlijn emissiehandel in 2012 zijn opgesteld en een CO2-prijs van gemiddeld 8 euro per ton CO2 in 2013. Daaruit volgt een compensatie ter hoogte van € 3–4/MWh.

  • Ten slotte heb ik mij voor een vergelijking van de energiebelastingen in Duitsland en Nederland gebaseerd op een rapport van Deloitte van 27 maart 2013 over de energiekosten van grootverbruikers in onder andere Nederland en Duitsland. Dit is een onderzoek specifiek gericht op de energiekosten van grootverbruikers. Dat is van belang omdat de gemiddelde energiebelastingtarieven zowel in Duitsland als in Nederland voor grootverbruikers anders zijn dan de rest van de industrie.

Samengevat ontstaat het volgende beeld:

 

Nederland €/MWh

Duitsland €/MWh

Commodityprijs jaar-vooruitcontracten (2012)

52

49

Netkosten (gemiddeld, 2011)

6

0

Energiebelastingen (2013)

1

4

Compensatie ETS

0

–3/–4

Totaal

59

49/50

Hierbij wordt opgemerkt dat de criteria uit de Duitse netkostenregeling, het onderzoek van Deloitte naar energiebelastingen en de richtlijnen voor ETS compensatie voor afbakening van het begrip «grootverbruiker», niet volledig identiek zijn maar grotendeels wel van toepassing zijn op dezelfde categorie bedrijven. Ik verwijs u naar mijn brief van 9 april voor een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop deze onderdelen berekend zijn.

Verklaring verschillende cijfers

Tijdens het debat over de Energiewende gaf het lid Van Tongeren (GL) aan dat uit haar informatie blijkt dat de Nederlandse industrie juist lagere energieprijzen betaalt dan in Duitsland. Ik heb deze cijfers nader bekeken. Mijn conclusie is dat deze cijfers om meerdere redenen verschillen van de cijfers die ik in mijn brief van 9 april heb gehanteerd:

  • De cijfers zijn van toepassing op een «gemiddelde» industriële verbruiker met 4000 bedrijfsuren en een afname van 2 Gigawattuur. Mijn brief van 9 april was gericht op een zeer specifieke groep energie-intensieve bedrijven: bedrijven met een minimum van 7000 bedrijfsuren per jaar en een minimumjaarverbruik van 10 Gigawattuur.

  • De cijfers zijn berekend op grond van data uit het verleden. Een deel van de vergelijking is gemaakt op grond van cijfers in 2006 en een ander deel op grond van een gemiddelde van prijzen uit 2006 t/m 2011. Het prijsverschil tussen Duitsland en Nederland is na 2011 echter toegenomen. Zoals hierboven aangegeven bedraagt het prijsverschil van jaar-vooruitcontracten momenteel € 9/MWh.

  • De cijfers houden geen rekening met de hoogte van de nettarieven en eventuele compensatie voor indirecte effecten van het ETS. Deze twee onderdelen zijn echter wel relevant voor het «level playing field» van grootverbruikers: Duitse grootverbruikers betalen een verlaagd nettarief en ontvangen vanaf 2014 een compensatie voor indirecte effecten van het ETS, waardoor zij lagere kosten hebben dan Nederlandse grootverbruikers.

Terugbrengen van de prijsverschillen

De energieprijs in Duitsland en Nederland staat onder invloed van een groot aantal korte termijn markt- en beleidsontwikkelingen, zoals het vigerende beleid ten aanzien van hernieuwbare energie, de mate van marktkoppeling en interconnectie, de economische conjunctuur, de ontwikkeling van de CO2-prijs en de ontwikkeling van het productiepark in Noordwest Europa (zie hiervoor ook mijn brief over de Energiewende van 24 mei 2013, Kamerstuk 32 813, nr. 49). De elektriciteitsmarkt van 2012 en 2013 is daarom wezenlijk anders dan die in voorgaande jaren. Het prijsverschil tussen Duitsland en Nederland neemt toe, met name als gevolg van de toename aan gesubsidieerde hernieuwbare energie in Duitsland. Het toenemende prijsverschil tussen Nederland en Duitsland is nadelig voor Nederlandse bedrijven die met Duitse bedrijven concurreren.

Ik zet mij daarom in voor een aantal maatregelen die bijdragen aan hernieuwde prijsconvergentie en een gelijk speelveld tussen Nederland en Duitsland:

  • De huidige uiteenlopende prijzen worden deels veroorzaakt door het subsidiebeleid voor hernieuwbare energie. Ik onderzoek daarom samen met Duitsland hoe we ons subsidiebeleid beter op elkaar af kunnen stemmen en hoe we vergelijkbare marktprikkels aan hernieuwbare elektriciteitsproducenten kunnen geven, zodat hernieuwbare energie geïntegreerd wordt in de elektriciteitsmarkt. Door betere afstemming van het stimuleringsbeleid en de marktintegratie van hernieuwbare energie kunnen we subsidieconcurrentie tegengaan en onze doelen op een efficiëntere wijze realiseren.

  • Het gelijke speelveld is uiteindelijk gebaat bij een situatie waarin alle technologieën – groen en grijs – met elkaar concurreren zonder dat daar subsidies aan te pas komen. Daarom zet ik mij in de EU in voor versterking van het ETS-systeem. Zo pleit Nederland voor aanscherping van de CO2-reductiefactor na 2020.

  • In het kader van het Pentalateraal Forum heeft de impliciete marktkoppeling voor «dag-vooruitcontracten» in Noordwest Europa van eind 2010 ervoor gezorgd dat de handelsmogelijkheden voor marktpartijen zijn vergroot en de interconnecties efficiënter worden benut. Dit heeft toen geleid tot sterk convergerende groothandelsprijzen. Begin 2014 staat de invoering van het «flow based» marktkoppelingssysteem gepland waarbij landelijke netbeheerders (TSO’s) in hun planning beter rekening kunnen houden met grensoverschrijdende elektriciteitsstromen waardoor op een meer efficiëntere wijze gebruik kan worden gemaakt van de interconnectiecapaciteit.

  • Hiernaast werken TSO’s en toezichthouders aan de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende intraday-markten waarop marktpartijen gedurende de dag vraag naar en aanbod van elektriciteit samenbrengen. Ook dit draagt bij aan een efficiënter gebruik van de interconnectiecapaciteit.

  • Ook heb ik Tennet en ACM gevraagd om in overleg met de Duitse toezichthouder en TSO's te bezien of het mogelijk is om de voor de markt beschikbare capaciteit op de bestaande interconnectoren met Duitsland te verhogen. Begin 2013 is dit ook gebeurd voor de bestaande interconnectoren met België. Dit heeft geleid tot een verhoging van de beschikbare capaciteit tussen Nederland en België van 1400 MW naar 1700 MW (ca. 20%) indien de netsituatie dat op dat moment toelaat.

  • Tenslotte zet ik mij in voor uitbreiding van de interconnectiecapaciteit, zoals de nieuwe verbinding tussen Doetinchem en Wesel. In mijn recente brieven aan uw Kamer over elektriciteitsprijzen (2 april 2013, Aanhangsel Handelingen 2012/13, nr. 1810 en 9 april 2013, Kamerstuk 29 023, nr. 145) heb ik aangegeven dat deze interconnector volgend jaar gereed zou zijn. Dit is echter niet het geval. De interconnector komt volgens planning gereed in 2016. De afronding van de formele besluitvorming over de interconnector is in 2014 voorzien.

Het streven naar convergentie op de Duitse en Nederlandse groothandelsmarkten draagt eraan bij dat het prijsverschil voor de commodity elektriciteit tussen Nederland en Duitsland wordt verminderd. Dit is van belang voor de hele Nederlandse markt.

Daarnaast zijn specifiek voor grootverbruikers de volgende maatregelen relevant om het «level playing field» met Duitsland te bevorderen:

  • een Nederlandse grootverbruikerregeling voor de netkosten. In het licht van de wetgevingsagenda STROOM bezie ik momenteel de mogelijkheden om via aanpassing van de tarieven een vermindering van 50% van de netkosten van grootverbruikers te bewerkstelligen. Hierover wordt u in september nader geïnformeerd in de beleidsbrief over STROOM. De beoogde inwerkingtreding van STROOM is 1 januari 2015.

  • een mogelijke compensatieregeling voor indirecte effecten van het ETS in Nederland vanaf 2014. Het kabinet beraadt zich momenteel of zij middelen kan vrijmaken voor de compensatie. De hoogte van de toegestane compensatie is Europees vastgelegd en zou in beide landen even hoog zijn.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven