Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2016
Op 9 september jl. heb ik vragen van het lid Jan Vos (PvdA) ontvangen over een rapport
van CE Delft over hoe uitvoering te geven aan het vonnis in de Urgenda-zaak. Op 16 september
heb ik daarnaast een verzoek ontvangen van de vaste commissie voor Economische Zaken
om dit onderzoek en de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over
de broeikasgasemissies in Nederland in 2015 mee te nemen in de besluitvorming over
het Urgenda-vonnis en het traject rond de kolencentrales. Hierbij stuur ik uw Kamer
een reactie op beide verzoeken.
Het rapport van CE Delft gaat over de uitvoering van het Urgenda-vonnis en meer specifiek
over het al dan niet sluiten van kolencentrales ten behoeve daarvan. Zoals in de kabinetsreactie
op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen» (Kamerstuk 32 813, nr. 122) is aangegeven, wordt een breed palet aan maatregelen bekeken voor de uitvoering
van het Urgenda-vonnis. Voor wat betreft eventuele maatregelen rond de kolencentrales
worden in deze kabinetsreactie nog een aantal vragen benoemd die beantwoord moeten
worden voordat een besluit hierover genomen kan worden. Om die antwoorden te krijgen
wordt verwezen naar het lopende project op basis van de motie Van Weyenberg en Van
Veldhoven (Kamerstuk 34 302, nr. 99), waarin ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (IenM), de
sector en andere belanghebbende partijen scenario’s ontwikkel rond de kolencentrales.
In het project rond de kolencentrales wordt, deels mede op verzoek van uw Kamer, een
groot aantal externe onderzoeken meegenomen die de afgelopen maanden door verschillende
partijen zijn gedaan. Zoals mij door het lid Jan Vos en de vaste commissie voor Economische
Zaken is verzocht, zal ik ook het genoemde rapport van CE Delft hierbij betrekken.
Door al deze onderzoeken in relatie tot elkaar te bezien en mee te nemen in de uitwerking
van de scenario’s rond de kolencentrales, kan een integrale afweging worden gemaakt.
Zoals eerder aangegeven, zal ik uw Kamer in het najaar informeren over de scenario's
en de zaken die in dat kader zijn onderzocht. In het najaar zullen de Staatssecretaris
van IenM en ik uw Kamer ook informeren over de verdere stappen voor uitvoering van
het vonnis in de Urgenda-zaak.
Ten aanzien van de recente cijfers van het CBS merk ik op dat deze cijfers betrekking
hebben op de broeikasgasemissies in het jaar 2015. De CBS-cijfers hebben geen betrekking
op de toekomstige ontwikkeling van de broeikasgasuitstoot in Nederland en hebben daarom
beperkte waarde voor besluitvorming in het kader van het Urgenda-vonnis en het traject
rond de kolencentrales. Dat de uitstoot van broeikasgassen in 2015 is gestegen ten
opzichte van 2014 werd in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 363) al voorzien. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat er in 2015 nieuwe kolencentrales
in gebruik werden genomen, terwijl een aantal oudere centrales nog niet gesloten was.
Per 1 januari 2016 zijn ten gevolge van maatregelen in het kader van het Energieakkoord
de drie oudste kolencentrales gesloten. Op 1 juli 2017 worden er nog twee kolencentrales
uit de jaren »80 gesloten. Dat is één van de redenen waarom in de NEV 2015 vanaf 2016
weer een verdere daling van de broeikasgasuitstoot wordt voorzien. De projecties over
de toekomstige broeikasgasuitstoot zal ik betrekken bij de besluitvorming in de genoemde
trajecten.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp