32 799 Goedkeuring van de op 22 juni 2010 te Ouagadougou tot stand gekomen Overeenkomst tot tweede wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005 (Trb. 2011, 78)

32 883 Goedkeuring van de op 15 oktober 2008 te Bridgetown tot stand gekomen Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2009, 18)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1

Vastgesteld 5 juni 2012

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wetsvoorstellen. Deze leden hebben nog een aantal vragen over beide verdragen en de wetsvoorstellen tot goedkeuring van deze verdragen. De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie en de GroenLinks-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen. Zij hebben nog enkele vragen.

2. Algemeen

Nu de Cotonou-Partnerschapsovereenkomst ruim over de helft van haar looptijd is, achten de leden van de PvdA-fractie het nuttig stil te staan bij de toekomst van de ontwikkelingssamenwerking tussen de EU en de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS). Dit mede in het licht van de vrees van veel ACS-landen dat de EU en sommige van haar lidstaten de laatste jaren op nogal eenzijdige wijze afbreuk lijken te willen doen aan de tradities en constanten van vijftig jaar Europese ontwikkelingssamenwerking, ook wel het Lomé acquis genoemd. Kan de regering zich voorstellen dat de ACS-landen de beginselen van gelijkheid van de partners, participatie en dialoog (zie artikel 2 van de overeenkomst) niet altijd meer door de EU en haar lidstaten in praktijk zien gebracht? Deze leden zouden graag van de regering vernemen hoe zij de toekomst van het Cotonou-verdrag ziet na 2020. Ook zouden zij graag het oordeel van de regering vernemen over de vorderingen die zijn gemaakt met beleidscoherentie op basis van het aangescherpte artikel 12 van de Cotonou-overeenkomst. In dat verband vragen zij ook op welke wijze een integrale uitvoering van de afspraken van de Busan-conferentie over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp in 2011 aan een invulling met nieuw elan van dit verdragsartikel kan bijdragen. Wat zal de inzet van de Nederlandse regering zijn bij het daadwerkelijk realiseren van de (moeizaam tot stand gekomen) afspraak tot een migratiedialoog, zoals deze in een aan de slotakte aangehechte verklaring gestalte heeft gekregen? Veelvuldig wordt in het kader van de Europese ontwikkelingssamenwerking verwezen naar de belangrijke Millennium Ontwikkelingsdoelen, die vooral het jaar 2015 als doeljaar hebben. Op welke wijze denkt de regering de langere looptijd van het Cotonou-verdrag (namelijk tot 2020) te kunnen aanwenden voor een voortgezette internationale ontwikkelingsagenda?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het gemeenschappelijke beleid inzake het bevorderen van respect voor de rechten van de mens, goed bestuur en het tegengaan van corruptie een belangrijke hoeksteen van de Cotonou-Partnerschapsovereenkomst is. Welke ervaringen zijn opgedaan met de toepassing van dit beleid, mede in het licht van de politieke dialoog en de opschortingmechanismen onder artikel 96 van het Verdrag, in de periode sinds de vorige verdragswijziging in 2005? Graag een reactie van de regering.

Wat betreft Economische Partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-staten (wetsvoorstel 32 883) stellen de leden van de PvdA-fractie allereerst vast dat de in het Cotonou-verdrag opgenomen agenda van nieuwe Economische Partnerschapsovereenkomsten (EPA's) met de zes voorziene regio’s van de ACS-landen grotendeels niet is gehaald. Deze leden vragen wat de regering als de belangrijkste oorzaken van het falen van deze agenda ziet en welke politieke lessen hieruit naar haar oordeel getrokken dienen te worden. Ook verzoeken zij de regering de Kamer op de hoogte te stellen van de laatste stand van zaken betreffende de onderhandelingen over de EPA's met de vier regio’s in Afrika en de regio Stille Oceaan. Zou er naar het oordeel van de regering bij de Europese Commissie een plan B moeten zijn? Voorts vragen deze leden zich af wat de verhouding is tussen de Cotonou Partnerschapsovereenkomst en de EPA met de Cariforum-staten? Zijn de algemene bepalingen van het eerste verdrag, die niet direct de handel tussen de EU en de Cariforum-staten betreffen, ook op het tweede verdrag van toepassing? Zijn bijvoorbeeld de handelsbetrekking op basis van het Verdrag met de Cariforum-staten onderworpen aan de algemene bepalingen over het mensenrechtenbeleid in de Cotonou Partnerschapsovereenkomst? Ten slotte vragen zij van de regering informatie over de huidige stand van zaken betreffende de positie van de drie andere landen binnen het Koninkrijk betreffende respectievelijk de Cotonou Partnerschapsovereenkomst en de EPA met de Cariforum-staten.

De leden van de SP-fractie merken op dat de Memorie van Toelichting van wetsvoorstel 32 799 stelt dat het onderhandelingsmandaat voor de huidige wijziging van het 10e Europese Ontwikkelingsfonds (EOF) onder andere lag in het versterken van de tekst betreffende de regionale dimensie en regionale integratie, met als doel de steeds intensievere samenwerking van de EU met de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) te reflecteren. Kan de regering concreet aangeven waaruit deze versterking bestaat ten opzichte van de oude tekst? Hoe verwacht de regering dat de wijziging van de tekst doorwerkt in het veld?

Een belangrijk punt betreft het vervallen van preferentiële handelsovereenkomsten en vervanging door de EPA's, zo stellen de leden van de SP-fractie en zo betoogden ook de leden van de CDA-fractie in het Verslag van de Tweede Kamer (32 799). Kan de regering becijferen waarom en zo ja, in hoeverre, ACS-landen beter af zijn met EPA's dan met preferentiële handelsafspraken? Hoe duidt de regering de ontwikkelingen op dit dossier met de Cariforum-landen en waarin verschilt dit wezenlijk van de situatie met de ACS-landen? Wat zijn de mogelijkheden voor de ACS-landen om eenzijdig niet in te stemmen met de EPA's en wat zijn daarvan vervolgens de consequenties? In hoeverre wordt thans het «Everything But Arms»-mechanisme benut als alternatief?

De leden van de SP-fractie merken op dat de Memorie van Toelichting van wetsvoorstel 32 799 aangeeft dat de ACS-landen een aantal wijzigingen hebben voorgesteld die voor de EU niet of alleen in gewijzigde vorm aanvaardbaar waren.2 Daaronder viel het instellen van reguliere EU-ACS bijeenkomsten van staatshoofden en regeringsleiders. Waarom was dit voor de EU niet aanvaardbaar, althans niet op reguliere basis? Het lijkt deze leden alleszins zinvol (twee)jaarlijks een dergelijke bijeenkomst tussen buurcontinenten te houden, mits er een agenda van enige relevantie en urgentie kan worden opgesteld.

De paragraaf Belangrijkste punten van onderhandeling in de Memorie van Toelichting heeft wat de leden van de SP-fractie betreft een onaangename «master and servant» toon. Deelt de regering deze mening? Is dat, mede gezien het toegenomen zelfbewustzijn van de ACS-landen, wel een opportune houding? Graag een reactie van de regering.

Vervolgens vragen de leden van de SP-fractie hoe het staat met de relatieve uitputting van de 22,7 miljard Euro in het 10e EOF? Is er een overzicht beschikbaar waaraan het geld is uitgegeven? Dreigt er net zo’n grote onderbenutting van dit fonds als bij ingang van het 9e EOF, toen het budget voor ruim 9 miljard bestond uit overschotten uit vorige periodes? Hoe werd en wordt de effectiviteit van het EOF gemeten? Graag een reactie van de regering.

De Memorie van Toelichting van wetsvoorstel 32 799 stelt: «De wijzigingen die worden aangebracht in de Overeenkomst van Cotonou sluiten goed aan bij het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid, met name ten aanzien van HIV/Aids, klimaatverandering, veiligheid en ontwikkeling, de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking».3 Het EOF zou zich vanwege haar schaal en daarmee samenhangend mandaat juist dienen te onderscheiden van bilateraal ontwikkelingsbeleid. De passage getuigt echter van een visie waarin juist duplicering van prioriteiten wordt toegejuicht. Er is, met andere woorden, geen sprake van subsidiariteit. Graag een reactie van de regering.

Vervolgens merken de leden van de SP-fractie op dat in de derde alinea van artikel 1 (32 799) een expliciete verwijzing is toegevoegd naar de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling als internationale verbintenis van de verdragspartijen. Is het, zo vragen deze leden, anno 2012 nog opportuun een artikel te wijzigen vanwege de Millenniumdoelstellingen? Het is bijna 2015, het is afdoende bekend dat sommige doelen wel en sommige niet worden gehaald. Bovendien adresseren de Millenniumdoelstellingen slechts een deel van het ontwikkelingsprobleem. Wordt het niet tijd voor een nieuwe agenda en zo ja, hoe gaan de EU en de lidstaten daarmee aan de gang? Graag ook op dit punt een reactie van de regering.

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Kappen

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Gradenwitz


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Broekers-Knol (VVD), Franken (CDA) (vice-voorzitter), Nagel (50Plus), Van Kappen (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Smaling (SP) (vice-voorzitter), Strik (GL), Vliegenthart (SP), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Th. de Graaf (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Vlietstra (PvdA), M. de Graaf (PVV), M. de Graaff (PVV), Sörensen (PVV) en Bröcker (VVD).

X Noot
2

Zie voetnoot 1

X Noot
3

TK, 2011–2012, 32 799, nr. 4, blz. 5.

Naar boven