Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 32761 nr. 72 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 32761 nr. 72 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2014
Bij brief van 11 september 2014 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie verzocht de Kamer informeren over de termijn waarop het kabinet conclusies denkt te verbinden aan de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 mei 2014, C-131/12, inzake Google Spain SL en Google Inc/AEPD en Mario Costeja Gonzalez. Bij deze voldoe ik graag aan dit verzoek.
In mijn brief van 2 juli 2014, 534565 (Kamerstuk 32 761, nr. 65), heb ik een analyse gegeven van het bedoelde arrest en ben ik ingegaan op de gevolgen die daaraan voor de huidige en de toekomstige gegevensbeschermingswetgeving zouden kunnen worden verbonden. Ik heb in de brief ook aangegeven dat het arrest geen aanleiding is te veronderstellen dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zou moeten worden aangepast. Het arrest is immers gebaseerd op de uitleg van de artikelen 12, onder b, en 14, onder a, van richtlijn 95/46/EG. In die artikelen zijn de rechten van correctie, wissing en afscherming van gegevens, respectievelijk van verzet, geregeld. Anders dan veelvuldig wordt gesuggereerd heeft het Hof van Justitie geen recht om te worden vergeten erkend of gecreëerd, maar geldende rechten van de betrokkene in een specifieke context, het gebruik van zoekmachines, uitgelegd. Betrokkenen kunnen zich in Nederland dus met een beroep op de artikelen 36, 37, 38 en 40 van de Wbp tot verantwoordelijken voor zoekmachinediensten richten met een verzoek om verwijdering van hun gegevens uit de zoekresultaten. In die artikelen van de Wbp zijn de genoemde bepalingen van de richtlijn geïmplementeerd. Verantwoordelijken zullen op verzoeken, rekening houdend met de omstandigheden die het Hof van Justitie in zijn uitspraak heeft geschetst, moeten reageren. Over het beleid dat de in Nederland gevestigde exploitanten van zoekmachinediensten voeren bij de beantwoording van deze verzoeken kan ik mij niet uitlaten: het College bescherming persoonsgegevens is bij uitsluiting van anderen belast met de handhaving van de Wbp. Het Cbp is onafhankelijk. Zonodig kan een geschil voortvloeiend uit een reactie op een verzoek aan de rechter worden voorgelegd. Voor ingrijpen van de Nederlandse wetgever is naar mijn oordeel dan ook geen reden. Dit is een conclusie die ik al verbonden had aan het arrest.
Dat wil niet zeggen dat in de tussentijd geen verduidelijking gewenst is op die onderdelen van arrest die nieuwe vragen oproepen. De gegevensbeschermingstoezichthouders in de Europese Unie, verenigd in de Art. 29 Werkgroep buigen zich inmiddels over de mogelijkheid om nadere uitleg aan de richtlijn te geven in het licht van het arrest van het Hof van Justitie. Inmiddels heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 18 september 20141 in kort geding een eerste vonnis gewezen over een weigering van Google om gehoor te geven aan een verzoek om het wissen van een zoekresultaat. Ik ben van oordeel dat nadere uitleg van Artikel 29 Werkgroep en meer jurisprudentie meer geschikte wegen zijn om duidelijkheid te brengen. zolang de onderhandelingen in Brussel over het recht om te worden vergeten nog niet zijn afgerond dan optreden van de Nederlandse wetgever.
Sinds de verzending van mijn brief is het arrest twee maal onderwerp van bespreking geweest in de Raadswerkgroep waarin wordt onderhandeld over de nieuwe Algemene verordening gegevensbescherming. Ook uit die beraadslagingen komt in elk geval naar voren dat het bestaande stelsel van rechten van de betrokkene onder de geldende richtlijn in beginsel voldoet om aan het arrest uitvoering te kunnen blijven geven. In zoverre heeft het arrest van het Hof van Justitie ook geen consequenties voor de onderhandelingen over de verordening. Ook zonder dat er van een afzonderlijk recht om te worden vergeten sprake is kan de gehele materie die het onderwerp van het arrest vormde volledig worden gedekt door de voorstellen voor de rechten van correctie, wissing en afscherming en verzet die ook in de verordening terugkeren. Ook in Brussel bestaat het voorlopige beeld dat er geen juridische reden is het arrest onmiddellijk te codificeren. De rechtsbescherming van betrokkenen schiet in geen enkel opzicht tekort.
De vraag ligt nog wel op tafel of er naast deze rechten een recht om te worden vergeten zou kunnen worden gecreëerd dat ten opzichte van de bestaande rechten een toegevoegde waarde heeft. Ik heb mij in de onderhandelingen daarover altijd pragmatisch opgesteld. Als de toegevoegde waarde overtuigend kan worden aangetoond, is een dergelijk recht wat Nederland betreft bespreekbaar. De Commissie heeft met haar voorstel voor dit recht altijd bedoeld de gebruiker van sociale netwerksites een aanvullende bescherming te willen verlenen. Zo zou kunnen worden voorkomen dat die gebruiker gedurende een onbepaalde tijd geconfronteerd wordt met informatie die de betrokkene zelf heeft willen delen, maar van het publiceren waarvan hij of zij later spijt heeft gekregen. Ik heb altijd begrip gehad voor die wens uit de samenleving, maar ook moeten constateren dat het nog niet gelukt is een goede omschrijving van dat recht te formuleren. Met goed bedoel ik: het verbinden van duidelijk geformuleerde rechtsgevolgen voor de verantwoordelijke die voortvloeien uit inwilliging van een verzoek om correctie, wissing of afscherming, of het inwilligen van een verzet, waarbij rekening gehouden wordt met de context van sociale netwerksites. Bovendien moet nog geregeld worden hoe de verhouding met de vrijheid van meningsuiting is. Het arrest legt de bestaande rechten uit in een andere context dan waarvoor het voorstel voor het zogenaamde vergeetrecht was bedoeld: zoekmachinediensten in plaats van sociale netwerksites. Dat roept weer de vraag op of een eventueel vergeetrecht ook nog in andere contexten betekenis heeft en welke consequenties dat dan weer heeft voor de vrijheid van meningsuiting. Over deze vragen wordt nog zeer uiteenlopend gedacht in de lidstaten. En van belang is ook dat het Europees parlement altijd duidelijk afwijzend heeft gereageerd op het vergeetrecht. Ik heb nog niet begrepen dat het parlement daarover wezenlijk anders is gaan denken sinds het arrest is gewezen.
Die vragen liggen nu in Brussel op tafel. Het is goed denkbaar dat die vragen onderwerp van beraadslaging op een van de komende JBZ Raden vormen. Ik zal de discussie in dat kader graag met u voortzetten.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32761-72.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.