32 728 EU-voorstel – Richtlijn voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)- COM(2011)121

Nr. 4 BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Den Haag, 29 april 2011

Aan de Vicevoorzitter van de Europese Commissie

Brussel

Geachte heer Šefčovič,

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure, het bovengenoemde voorstel getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor een Richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke, geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (de voorgestelde CCCTB-richtlijn) (COM(2011) 121).

De Tweede Kamer der Staten-Generaal is van oordeel dat het bovengenoemde voorstel niet voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daarom maakt de Tweede Kamer der Staten-Generaal bezwaar tegen het voorstel. Een motivering van dit oordeel treft u aan in de bijlage.

Hoogachtend,

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

Gerdi A. Verbeet

Gemotiveerd advies

Subsidiariteit

De Tweede Kamer is van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat optreden door de Europese Unie voordelen heeft ten opzichte van optreden door de individuele lidstaten afzonderlijk. De Tweede Kamer is derhalve van mening dat het voorstel niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel.

Welvaart in de EU als geheel

Het invoeren van de voorgestelde CCCTB-richtlijn levert niet voor alle belanghebbenden voordelen op, waardoor er een afweging gemaakt moet worden tussen de voordelen voor de een en de nadelen voor de ander. In deze afweging merkt de Tweede Kamer op dat de positieve welvaartswinst voor de EU als geheel zeer beperkt is. De Tweede Kamer constateert dat de invoering van de voorgestelde CCCTB-richtlijn zelfs een negatief effect heeft op het Bruto Binnenlands Product (BBP) in de EU als geheel. Uit de impact assessment van de Europese Commissie blijkt namelijk dat het invoeren van de voorgestelde CCCTB-richtlijn naar verwachting zal leiden tot een afname van het BBP op EU-niveau van 0,2%.

Welvaart in de individuele lidstaten

Voor een aantal lidstaten, waaronder Nederland, is het invoeren van de voorgestelde CCCTB-richtlijn nadelig voor het algemene welvaartsniveau. Voor de meeste lidstaten betekent de voorgestelde CCCTB-richtlijn een daling van het BBP. In het geval van Nederland kan de afname van het BBP oplopen tot 1,69%, wat neerkomt op een welvaartsverlies van € 11 à € 12 miljard. Daarbij baart het de Tweede Kamer zorgen dat de invoering van de voorgestelde CCCTB-richtlijn het Nederlandse investeringsniveau naar verwachting doet afnemen met 1,84%.

Budgettaire derving en de fiscale soevereiniteit van lidstaten

De invoering van de voorgestelde CCCTB-richtlijn zal leiden tot een budgettaire derving. De voorgestelde verkleining van de belastinggrondslag zal – ceteris paribus – leiden tot een afname van de belastinginkomsten in Nederland en in andere lidstaten. Gelet op de precaire budgettaire positie van lidstaten komt een dergelijk voorstel op een ongelukkig moment.

De Europese Commissie geeft in haar toelichting bij het voorstel aan dat het effect van de Richtlijn op de opbrengsten van de lidstaten uiteindelijk zal afhangen van de beleidskeuzes die zij maken ten aanzien van eventuele wijzigingen in de mix van de belastingmiddelen of de toegepaste belastingtarieven. Naar de mening van de Tweede Kamer begeeft de Europese Commissie zich met deze oplossing indirect op het terrein van fiscale tarifering. Dit onderwerp behoort tot de soevereiniteit van lidstaten.

Op het gebied van de fiscaliteit bepleit de Tweede Kamer een praktische en principiële terughoudendheid van de Europese instellingen. De Tweede Kamer vindt het onwenselijk dat met dit voorstel een verschuiving op het gebied van directe belastingen van nationaal naar Europees niveau plaatsvindt.

Proportionaliteit

De Tweede Kamer is van mening dat het optreden van de EU verder gaat dan nodig om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken en is daarom van oordeel dat het voorstel niet proportioneel is.

De voornaamste reden hiervoor is het feit dat het voorstel leidt tot twee verschillende systemen voor de vennootschapsbelasting. Voor de lidstaten betekent dit een verhoging van de uitvoeringskosten omdat beide systemen moeten worden gehandhaafd. De financiële en administratieve lasten die hiermee gemoeid zijn, zijn slechts proportioneel als daar substantiële voordelen tegenover staan. Dit is naar het inzicht van de Tweede Kamer niet het geval.

Ook de introductie van een nieuw stelsel levert hoge kosten op. Daarbij zou het een extra opgave betekenen met betrekking tot de belastingverdragen die gebaseerd zijn op het huidige stelsel en niet op de voorgestelde situatie met een extra stelsel. Ook dit acht de Tweede Kamer onwenselijk en niet proportioneel ten opzichte van de beoogde voordelen.

Daarnaast valt de voorgestelde verdeelsleutel voor gezamenlijke (grensoverschrijdende) geconsolideerde winst voor lidstaten met een omvangrijke dienstensector nadelig uit, omdat factoren als immateriële en financiële activa niet zijn opgenomen in het verdeelmodel. Onder meer Nederland zou hierdoor disproportioneel worden benadeeld.

Rechtsgrondslag

Er wordt in de Tweede Kamer verschillend gedacht over de gekozen rechtsgrondslag.

Sommige fracties achten artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een deugdelijke rechtsgrondslag voor deze voorgestelde CCCTB-richtlijn omdat het de werking van de interne markt betreft. Hierbij wordt er nadrukkelijk op gewezen dat dit betekent dat deze richtlijn door de Raad met eenparigheid van stemmen moet worden vastgesteld.

Andere fracties zijn van mening dat het Verdrag geen rechtsgrondslag biedt om dit voorstel in te voeren en benadrukken dat het Verdrag in zijn geheel geen basis biedt voor maatregelen op het gebied van directe belastingen. Zij benadrukken ook dat voor directe belastingen de soevereiniteit van de lidstaten geldt.

Ten slotte

Bovenstaande opmerkingen betreffen het standpunt van de fracties die gezamenlijk een ruime meerderheid van de Tweede Kamer vertegenwoordigen. Enkele andere fracties zien mogelijke positieve effecten van de invoering van de voorgestelde CCCTB-richtlijn. Zij wijzen erop dat bedrijven die in meerdere lidstaten actief zijn, voortaan kunnen volstaan met één belastingstelsel. Hierdoor nemen de administratieve lasten van deze bedrijven tot 7% af. Ook wordt voorkomen dat bedrijven met dubbele belastingheffing te maken krijgen of dat zij juist geen belasting betalen. Vanuit een vereenvoudiging van de belastingheffing en het tegengaan van ontwijkconstructies is dit positief. Daarnaast kan de voorgestelde CCCTB-richtlijn een goed instrument zijn om de gevreesde «race-to-the-bottom» in de vennootschapsbelasting tussen de EU-lidstaten een halt toe te roepen. Naar dit punt zou volgens deze fracties meer onderzoek moeten worden gedaan.

Een enkele fractie constateert dat ook het tarief voor de vennootschapsbelasting omhoog of omlaag kan worden bijgesteld door de lidstaten zelf, teneinde budgettaire effecten te neutraliseren.

Enkele fracties beoordelen de voorgestelde CCCTB-richtlijn als proportioneel, omdat bedrijven die in meerdere lidstaten actief zijn, kunnen kiezen om deel te nemen aan deze regeling, terwijl andere bedrijven hier niet mee worden belast. Volgens deze fracties is de afname van de administratieve lasten vele malen groter dan de uitvoeringskosten van de Belastingdienst.

Naar boven