32 710 XVII Jaarverslag en slotwet Jeugd en Gezin 2010

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2011

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft over het jaarverslag 2010 van Jeugd en Gezin (Kamerstuk 32 710 XVIII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop 7 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De griffier van de commissie,

Teunissen

1

Kan worden aangegeven hoe het gebruik van de jeugdzorg zich heeft ontwikkeld de afgelopen jaren, waarbij in ieder geval een uitsplitsing gemaakt wordt naar verschillende vormen van jeugdzorg en naar geslacht?

In onderstaande tabel is het gebruik van provinciaal gefinancierde jeugdzorg naar verschillende vormen van jeugdzorg weergegeven.

Realisatie van het gebruik van provinciaal gefinancierde jeugdzorg, naar type, 2000–2009
 

ambulant

dagbehandeling

pleegzorg

residentieel

2000

6 740

8 491

11 646

12 631

2001

7 761

8 670

14 081

12 370

2002

9 999

9 276

13 852

12 403

2003

11 474

9 433

15 477

12 327

2004

21 282

10 008

15 958

10 976

2005

28 186

9 797

17 581

11 247

2006

33 380

9 624

18 014

13 440

2007

37 378

8 904

19 016

12 529

2008

43 258

9 816

18 461

12 493

2009

48 927

9 348

19 924

12 257

         

gemiddelde jaarlijkse groei 2000–2009 (%)

23,87%

1,19%

5,43%

– 0,31%

Bron: SCP

Een tabel met een historische verdeling naar het geslacht is helaas niet te maken, omdat deze informatie niet in de reguliere uitvraag van de beleidsinformatie over het zorgaanbod zit. Wel is op basis van analyse door het Sociaal en Cultureel Planbureau van gegevensbestanden van zorgaanbieders in de provincies Noord-Brabant, Zuid-Holland en Utrecht bekend dat de verdeling van het gebruik 65% jongens en 35% meisjes is.

2

Kan aangegeven worden hoe het gebruik van de jeugd GGZ zich heeft ontwikkeld de afgelopen jaren, waarbij in ieder geval een uitsplitsing gemaakt wordt naar geslacht?

In onderstaande tabel zijn het aantal personen die gebruik hebben gemaakt van de jeugd GGZ in de periode 2005–2009 weergegeven. Dit zijn zowel jeugdigen als hun ouders/verzorgers. De tabel laat een groeisprong zien in de periode 2006–2007, dit is te verklaren doordat in 2007 extra geld beschikbaar is gesteld voor de jeugd GGZ.

Jaar

Aantal jeugdigen in behandeling

2005

180 200

2006

194 400

2007

238 100

2008

248 230

2009

267 716

Bron: sectorraportages GGZ Nederland 2009 en 2010. Dit zijn gegevens van lidinstellingen van GGZ Nederland. Daarmee is uitgesloten de zorg die verricht wordt door vrijgevestigde psychiaters en psychologen, op de psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ) en in psychiatrisch universitaire centra (PUC).

De verdeling tussen jongens en meisjes is al jaren stabiel, te weten 65% jongens en 35% meisjes.

Dit verschilt wel iets per leeftijdscategorie. In de leeftijd 0–5 jaar is de verdeling gemiddeld 66% jongen en 34% meisje. Voor de leeftijdscategorieën 6–11 jaar en 12–17 jaar is deze verdeling respectievelijk 72%–28% en 60%–40%.

3

Hoe verhouden het gebruik en de kosten van de jeugdzorg over de afgelopen jaren zich tot het gebruik en de kosten van vergelijkbare zorg in het buitenland?

Tevens antwoord op vraag 4

De indeling naar zorgvormen die we in Nederland hanteren, bijvoorbeeld scheiding geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor licht verstandelijk beperkten, zijn anders dan die in het buitenland. Ook de indeling van de financieringstromen verschilt. Hierdoor zijn het gebruik en de kosten tussen landen slecht vergelijkbaar.

Over het algemeen kan gezegd worden dat de trend van zwaarder en sneller ingrijpen in de meeste landen aanwezig lijkt te zijn. Een andere trend in Nederland die herkend wordt in o.a. Engeland, Noorwegen en Duitsland is de toenemende complexiteit van de samenleving, meer kennis over en herkenning van problemen en betere hulpverlening. Ook in deze landen is een stijging van het aantal diagnosen van bijvoorbeeld ADHD waar te nemen. (Bron: NJI 2009, Jeugdzorg in Europa)

4

Hoe verhouden het gebruik en de kosten van de jeugd GGZ over de afgelopen jaren zich tot het gebruik en de kosten van vergelijkbare zorg in het buitenland?

Tevens antwoord op vraag 3

De indeling naar zorgvormen die we in Nederland hanteren, bijvoorbeeld scheiding geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor licht verstandelijk beperkten, zijn anders dan die in het buitenland. Ook de indeling van de financieringstromen verschilt. Hierdoor zijn het gebruik en de kosten tussen landen slecht vergelijkbaar.

Over het algemeen kan gezegd worden dat de trend van zwaarder en sneller ingrijpen in de meeste landen aanwezig lijkt te zijn. Een andere trend in Nederland die herkend wordt in o.a. Engeland, Noorwegen en Duitsland is de toenemende complexiteit van de samenleving, meer kennis over en herkenning van problemen en betere hulpverlening. Ook in deze landen is een stijging van het aantal diagnosen van bijvoorbeeld ADHD waar te nemen. (Bron: NJI 2009, Jeugdzorg in Europa)

5

Er bestaan signalen dat zorg in natura voor jeugdigen op bepaalde vlakken onvoldoende of zelfs niet beschikbaar is, waardoor deze jeugdigen aangewezen zijn op een persoonsgebonden budget (PGB). Kunnen deze signalen nader geduid worden? Hoe groot is het probleem, welke jeugdzorg is niet (voldoende) in natura beschikbaar en hoeveel jeugdigen hebben om deze reden een PGB en geen zorg in natura?

Het komt voor dat ouders van een kind met een psychiatrische aandoening kiezen voor het pgb omdat er te weinig alternatieven zijn voor AWBZ-zorg in natura. Recent heeft het bureau Partners in Jeugdbeleid hierover gerapporteerd. Volgens deze rapportage heeft dit voor een deel te maken met wachtlijsten binnen de jeugd-GGZ (Zvw), de jeugdzorg en de AWBZ. Het AWBZ-aanbod begeleiding (in natura) voor deze doelgroep jeugd met psychiatrische problematiek is onvoldoende. Het is met name wenselijk dat kwalitatief goede (en levensloop gerichte) AWBZ-begeleiding beschikbaar komt die aansluit op de behandeling. Daarmee kan de behandelduur worden bekort en terugval worden voorkomen. Het is niet exact bekend hoeveel jeugdigen om deze redenen voor een pgb kiezen.

6

Hoeveel pleeggezinnen zijn er in Nederland en hoeveel kinderen verblijven in pleeggezinnen? Kan voor deze cijfers tevens het historisch en internationaal perspectief worden weergegeven?

In 2009 hebben ruim 13 000 pleegouders voor ruim 23 000 kinderen gefungeerd als pleegouders. Er zijn in dat jaar ongeveer 9000 nieuwe plaatsingen gerealiseerd. Dat is een toename van 10% ten opzichte van 2008. De laatste jaren groeit het aantal pleegouders. De verwachting is dat deze groei zich doorzet. Verschillende campagnes in het verleden en de huidige campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» beogen het aantal pleegouders te verhogen. De huidige campagne heeft tot op heden geleid tot 6000 aangevraagde informatiepakketten. Zo’n 30 000 mensen hebben via de website pleegzorg.nl een «test» voor pleegouderschap gedaan. Ik beschik niet over cijfers die dit beeld in internationaal perspectief kunnen plaatsen.

7

Kan een overzicht van de diverse behandelingen naar type jeugdzorg (inclusief jeugdbescherming) worden verstrekt waarvan wordt aangegeven: de mate van gebruik (absoluut en in percentage), de kosten van behandeltraject in tijd en in geld, en de kwaliteit van behandeltraject in de vorm van effectiviteit (bijvoorbeeld mate van genezing, geen recidive e.d.)?

Op de website van Het Nederlands Jeugdinstituut www.nji.nl bevindt zich een databank met honderdtal methoden die worden toegepast in de geïndiceerde jeugdzorg (inclusief jeugdbescherming). Deze methoden zijn getoetst op de mate van bewezen effectiviteit. Onderzoek naar de effectiviteit van methoden kost veel tijd. Het programma hiervoor is vier jaar geleden gestart. De meeste methoden beschikken over het predicaat «in theorie bewezen effectief». De kosten en de mate van toepassing van de verschillende methoden zijn niet bekend. Wel mogen bepaalde instrumenten als Families First en MST zich in de sector op een grote populariteit verheugen. Voor kwaliteitsverbetering van de zorg voor jeugd ben ik mij aan het beraden over de voortzetting van het onderzoeksprogramma naar effectiviteit, het inzichtelijk maken van gaten in het aanbod van instrumenten voor de meest prangende hulpvragen, het selecteren van instrumenten door het opstellen van richtlijnen voor relevante hulpvragen en het specifiek aandacht geven voor implementatieproblemen van instrumenten.

8

Kan een overzicht van de overhead van diverse typen instellingen naar type jeugdzorg worden verstrekt?

Er is bij de instellingen voor jeugdzorg geen eenduidige registratie van overheadkosten. Daarom is het niet mogelijk een dergelijk overzicht te verstrekken.

9

Kan een overzicht worden verstrekt van de salarissen van bestuurders van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en andere instellingen in de jeugdzorg naar type?

Tevens antwoord op vraag 10 en 24

Op 17 december 2010 heeft de minister van Binnenlandse Zaken u, mede namens de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, geïnformeerd over de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) en de inkomensgegevens en rapportage van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen 2009. In deze rapportage zijn ook de bureaus jeugdzorg en de instellingen voor jeugdzorg meegenomen. Binnenkort wordt u geïnformeerd over welke bureaus jeugdzorg en/of instellingen het betreft.

10

Kan voor alle soorten instellingen in de jeugdzorg die met publiek geld worden gefinancierd een overzicht (per instelling) gegeven worden van de verdiensten van de bestuurders, conform de definitie en uitsplitsing van de wet normering topinkomens semipublieke sector?

Tevens antwoord op vraag 9 en 24

Op 17 december 2010 heeft de minister van Binnenlandse Zaken u, mede namens de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, geïnformeerd over de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) en de inkomensgegevens en rapportage van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen 2009. In deze rapportage zijn ook de bureaus jeugdzorg en de instellingen voor jeugdzorg meegenomen. Binnenkort wordt u geïnformeerd over welke bureaus jeugdzorg en/of instellingen het betreft.

11

Kan voor alle soorten instellingen in de jeugdzorg die met publiek geld worden gefinancierd een overzicht (per instelling) gegeven worden of en zo ja, hoeveel interim-managers er ingehuurd zijn in het afgelopen jaar (jaren), tegen welk tarief en voor hoeveel uren?

Tevens antwoord op vraag 23

In 2009 heb ik uw Kamer desgevraagd laten weten dat de kosten voor de inhuur van interim managers bij de bureaus jeugdzorg in 2008 circa 0,8% van de totale personeelskosten bedroegen. Ik heb geen signalen dat dit percentage sindsdien is toegenomen.

Met het oog op de beperking van administratieve lasten bij de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen, behoort deze informatie niet tot de gegevens die op reguliere basis worden opgevraagd.

12

Wat is op dit moment de caseload van gezinsvoogden? Kan worden aangegeven hoe de caseload van gezinsvoogden zich in de voorgaande jaren heeft ontwikkeld?

De Algemene Rekenkamer heeft, in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek naar het jaarverslag 2009 van het programmaministerie voor Jeugd en gezin, een praktijktoets verricht naar de caseload van de gezinsvoogden. Dit onderzoek is op 19 mei 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden (32 360 XVII, nr. 4). De belangrijkste bevinding van dit onderzoek is dat de afgesproken caseloadreductie per gezinsvoogdijmedewerker van gemiddeld 15 cliënten is bereikt. Meer recente gegevens zijn niet beschikbaar.

13

Wat is het verloop van gezinsvoogden? Welke reden wordt aangegeven voor het vertrek van gezinsvoogden?

Er worden geen gegevens verzameld over het verloop onder gezinsvoogden van Bureau Jeugdzorg. De provincie is verantwoordelijkheid voor de planning en financiering van de bureaus jeugdzorg waaronder de (gezins)voogdij. Gegevens over het verloop van gezinsvoogden vallen onder de interne bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg.

14

Hoeveel (gemiddeld) gezinsvoogden krijgt een gezin na verloop van tijd?

Hierover zijn geen cijfers bekend. Het aantal wisselingen van gezinsvoogden wordt niet geregistreerd, In de praktijk wordt wel getracht het aantal wisselingen zo beperkt mogelijk te houden. Dit omdat continuïteit in de relatie gezinsvoogd en gezin vanuit de Deltamethode van belang is.

15

Hoeveel kinderen zijn onder toezicht gesteld?

Tevens antwoord op vraag 16 en vraag 20

Er worden geen gegevens verzameld over het verloop onder gezinsvoogden van Bureau Jeugdzorg. De provincie is verantwoordelijkheid voor de planning en financiering van de bureaus jeugdzorg waaronder de (gezins)voogdij. Gegevens over het verloop van gezinsvoogden vallen onder de interne bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg.

 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Ondertoezichtstelling (OTS) per 31/12

23 945

26 440

29 605

32 147

33 168

32 835

Groei % OTS

7,7%

10,4%

12,0%

8,6%

3,2%

– 1%

Machtigingen Uithuisplaatsing (UHP)1

8 370

9 546

11 413

10 964

10 522

9 252

Groei % UHP

NB

14%

20%

– 4%

– 4%

– 12%

Gemiddelde duur OTS

3,6

3,5

3,3

3,1

3,0

2,9

X Noot
1

De gegevens over machtigingen uithuisplaatsing 2007 en 2008 zijn gewijzigd op basis van controle van eerder gerapporteerde gegevens. Deze gegevens wijken dus af van gegevens die al eerder aan TK gerapporteerd zijn.

16

Hoeveel kinderen zijn uithuis geplaatst?

Tevens antwoord op vraag 15 en 20

Er worden geen gegevens verzameld over het verloop onder gezinsvoogden van Bureau Jeugdzorg. De provincie is verantwoordelijkheid voor de planning en financiering van de bureaus jeugdzorg waaronder de (gezins)voogdij. Gegevens over het verloop van gezinsvoogden vallen onder de interne bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg.

 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Ondertoezichtstelling (OTS) per 31/12

23 945

26 440

29 605

32 147

33 168

32 835

Groei % OTS

7,7%

10,4%

12,0%

8,6%

3,2%

– 1%

Machtigingen Uithuisplaatsing (UHP)1

8 370

9 546

11 413

10 964

10 522

9 252

Groei % UHP

NB

14%

20%

– 4%

– 4%

– 12%

Gemiddelde duur OTS

3,6

3,5

3,3

3,1

3,0

2,9

X Noot
1

De gegevens over machtigingen uithuisplaatsing 2007 en 2008 zijn gewijzigd op basis van controle van eerder gerapporteerde gegevens. Deze gegevens wijken dus af van gegevens die al eerder aan TK gerapporteerd zijn.

17

Hoeveel kinderen verblijven in een jeugdzorginstelling?

In 2009 waren er 27 568 plaatsen voor verblijf in de jeugdzorg en werden 43 789 trajecten met verblijf aangeboden. Deze aantallen zijn exclusief spoedeisende zorg.

18

Hoe lang zijn de wachtlijsten per provincie en stadsregio ten aanzien van Bureau Jeugdzorg?

Tevens antwoord op vraag 58

De gemiddelde doorlooptijd voor alle eerste indicatiebesluiten bij bureau jeugdzorg in het vrijwillig kader is de afgelopen jaren teruggebracht naar gemiddeld 9 weken in het 4e kwartaal van 2010. De doorlooptijd is het gemiddeld aantal kalenderdagen dat cliënten na aanmelding hebben moeten wachten totdat er een eerste indicatiebesluit is genomen. De doorlooptijd in het vrijwillig kader in het 4e kwartaal 2010 is als volgt naar provincies en grootstedelijke regio’s uit te splitsen.

Doorlooptijd in kalenderdagen tussen aanmelding en eerste indicatiebesluit in het vrijwillig kader in het 4e kwartaal 2010
 

2010 IV

Groningen

36

Friesland *

69

Drenthe

120

Overijssel

98

Gelderland

57

Flevoland

56

19

Hoeveel meldingen komen er per jaar binnen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)?

Tevens antwoord op vraag 64

Op dit moment zijn de AMK cijfers 2010 nog niet beschikbaar. De ontwikkeling van het aantal adviezen, consulten en onderzoeken in 2007, 2008 en 2009 zijn te zien in onderstaande tabel.

 

2007

2008

2009

Adviezen

25 554

27 268

32 155

Consulten

7 421

8 875

10 410

Onderzoeken

16 926

16 211

17 174

Totaal

49 901

52 354

59 739

Er wordt een nieuw actieplan opgesteld in overleg met veldpartijen, dat ik u na de zomer zal toesturen.

20

Hoe lang duurde de gemiddelde ondertoezichtstelling in 2009 en 2010?

Tevens antwoord op vraag 15 en 16

Er worden geen gegevens verzameld over het verloop onder gezinsvoogden van Bureau Jeugdzorg. De provincie is verantwoordelijkheid voor de planning en financiering van de bureaus jeugdzorg waaronder de (gezins)voogdij. Gegevens over het verloop van gezinsvoogden vallen onder de interne bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg.

 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Ondertoezichtstelling (OTS) per 31/12

23 945

26 440

29 605

32 147

33 168

32 835

Groei % OTS

7,7%

10,4%

12,0%

8,6%

3,2%

– 1%

Machtigingen Uithuisplaatsing (UHP)1

8 370

9 546

11 413

10 964

10 522

9 252

Groei % UHP

NB

14%

20%

– 4%

– 4%

– 12%

Gemiddelde duur OTS

3,6

3,5

3,3

3,1

3,0

2,9

X Noot
1

De gegevens over machtigingen uithuisplaatsing 2007 en 2008 zijn gewijzigd op basis van controle van eerder gerapporteerde gegevens. Deze gegevens wijken dus af van gegevens die al eerder aan TK gerapporteerd zijn.

21

Hoeveel eigen middelen hebben de provincies in 2009 en 2010 in totaal voor de jeugdzorg ingezet? Kunt u dit per provincie en stadsregio specificeren?

Uit de provinciale rekeningen en de rekeningen van de grootstedelijke regio’s blijkt dat zij in 2009 in totaal 93,1 mln. aan eigen middelen voor de functie jeugdhulpverlening hebben ingezet. Uit gegevens van de provincies en grootstedelijke regio’s blijkt dat zij voornemens waren in 2010 103,8 mln. aan eigen middelen voor de functie jeugdhulpverlening in te zetten. Deze bedragen zijn berekend als het saldo van de baten en lasten voor deze functie in dat jaar en zijn als volgt opgebouwd:

Saldo baten en lasten van de functie Jeugdhulpverlening (in miljoenen)
 

2009

2010

Groningen

1,7

1,5

Friesland

10,1

14

Drenthe

2,1

2,1

Overijssel

7,2

9,7

Flevoland

3,9

4,7

Gelderland

4,0

4,4

Utrecht

12,8

11,9

Noord-Holland

13,0

9,3

Zuid-Holland

16,9

18,4

Zeeland

0,5

3,1

Noord-Brabant

10,6

18,6

Limburg

7,1

5,6

Amsterdam

1,1

0,2

Rotterdam

1,8

0,1

Haaglanden

0,2

0,2

Totaal provincies en GSR

93,1

103,8

22

Is er een nulmeting gehouden waarmee de resultaten van de te houden meting regeldruk in de jeugdzorg kan worden vergeleken? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze meting?

De nulmeting ervaren regeldruk bij jongeren, ouders en professionals is in 2008 gehouden. De éénmeting is in februari 2011 gestart en wordt nu afgerond met een onderzoeksrapport. Met de éénmeting wordt onderzocht in hoeverre de ervaren regeldruk van jongeregularDe nulmeting ervaren regeldruk bij jongeren, ouders en professionals is in 2008 gehouden. De éénmeting is in februari 2011 gestart en wordt nu afgerond met een onderzoeksrapport. Met de éénmeting wordt onderzocht in hoeverre de ervaren regeldruk van jongeren, ouders en professionals in 2011 is veranderd ten opzichte van 2008. Ik verwacht u voor de zomer te informeren over de resultaten.

23

Hoeveel geld is er in 2009 door de Bureaus Jeugdzorg in totaal uitgegeven aan interim managers?

Tevens antwoord op vraag 11

In 2009 heb ik uw Kamer desgevraagd laten weten dat de kosten voor de inhuur van interim managers bij de bureaus jeugdzorg in 2008 circa 0,8% van de totale personeelskosten bedroegen. Ik heb geen signalen dat dit percentage sindsdien is toegenomen.

Met het oog op de beperking van administratieve lasten bij de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen, behoort deze informatie niet tot de gegevens die op reguliere basis worden opgevraagd.

24

Kan een overzicht worden gegeven van wat bestuurders van jeugdzorginstellingen die overheidsgeld krijgen op jaarbasis verdienen? Zo nee, waarom niet?

Tevens antwoord op vraag 9 en 10

Op 17 december 2010 heeft de minister van Binnenlandse Zaken u, mede namens de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, geïnformeerd over de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) en de inkomensgegevens en rapportage van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen 2009. In deze rapportage zijn ook de bureaus jeugdzorg en de instellingen voor jeugdzorg meegenomen. Binnenkort wordt u geïnformeerd over welke bureaus jeugdzorg en/of instellingen het betreft.

25

In de tekst wordt aangegeven dat het van belang is dat de zorg voor jeugd laagdrempeliger wordt. Kan toegelicht worden waarom dit belangrijk is? Hoe hangt dit streven samen met de ambitie dat normale opvoedvragen geen dure zorgvragen worden? Hoe hangt dit streven samen met het terugdringen van het groeiend beroep op jeugdzorg?

Ouders en jeugdigen moeten met hun vragen en problemen bij opvoeden gemakkelijk terecht kunnen bij een Centrum voor Jeugd en Gezin, zodat ze snel en zo eenvoudig mogelijk alledaagse problemen zelf, met tips en handreikingen van professionals, kunnen oplossen. Als problemen eerder worden gesignaleerd en eerder worden aangepakt, kan uitgroei naar zwaardere zorg worden voorkomen. Vroegtijdige signalering en tijdige ondersteuning is een van de doelen van de decentralisatie van de jeugdzorg zoals overeengekomen in het Regeerakkoord.

26

In het jaarverslag staat dat verschillende maatregelen in het regeerakkoord de positie van kwetsbare jongeren beïnvloeden. Kan het voorgaande nader worden toegelicht? Op welke wijze ondervinden kwetsbare jongeren hier last en nadelen van?

Tijdens deze kabinetsperiode wordt een aantal omvangrijke hervormingen doorgevoerd. Het betreft ondermeer passend onderwijs, jeugdzorg, de AWBZ en de Wet werken naar vermogen. De hervormingsmaatregelen hangen sterk met elkaar samen en kunnen elkaar in hun effect versterken. Het betreft met name het in één hand leggen van financiering en regie waardoor efficiënter kan worden samengewerkt door alle partijen, ook als het gaat om kwetsbare jongeren. Zij worden hierdoor beter in staat gesteld naar vermogen te participeren in de samenleving.  De hervormingen gaan ook samen met besparingen die bij bepaalde personen kunnen cumuleren, bijvoorbeeld bij personen met een laag IQ.

Gezien de samenhang tussen de verschillende maatregelen hebben de bewindspersonen van VWS, OCW, SZW en VenJ afgesproken de hervormingsmaatregelen in samenhang uit te werken en te  volgen. Momenteel wordt bekeken welke jongeren het mogelijk betreft en – indien nodig – welke passende maatregelen kunnen worden genomen. U wordt hierover in het najaar geïnformeerd.

27

Kan aangegeven worden hoeveel geld de overheid heeft uitgegeven aan de activiteiten in het kader van de «opvoeddebatten»?

In 2010 is circa 0,6 miljoen uitgegeven aan het opvoeddebat.

28

Wat hebben de opvoeddebatten concreet opgeleverd, buiten nieuwe literatuur als de «digitale inspiratiebundel»?

Het Opvoeddebat is ontwikkeld naar aanleiding van een motie van het kamerlid Sterk (Motie Sterk (CDA), 22 november 2007, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVII, nr. 12) waarin werd gevraagd om door middel van een nationaal opvoeddebat ouders en andere betrokkenen uit verschillende opvoedmilieus op lokaal niveau te stimuleren met elkaar in gesprek te gaan over de opvoeding. Met het Opvoeddebat heeft het voormalige ministerie voor Jeugd en Gezin gedurende anderhalf jaar een impuls gegeven aan ontmoeting tussen opvoeders, het bespreekbaar maken van opvoeding, het agenderen van het belang van het sociale netwerk bij de ontwikkeling van kinderen en er is vooral veel praktijkervaring opgedaan. Onderdeel van het Opvoeddebat was de Opvoedestafette, bestaande uit 20 lokale bijeenkomsten. Naast deze 20 bijeenkomsten werden ouders en opvoeders via een online kalender op ruim 100 (gratis) toegankelijke opvoedactiviteiten, zoals lezingen, bijeenkomsten en debatten geattendeerd.

Op meerdere plaatsen heeft het opvoeddebat geleid tot de spontane vorming van een oudernetwerk dat de gemeente adviseert over jeugdbeleid en de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Hoewel op 15 oktober 2010 het estafettedebat stopte, heeft 90% van de organisatoren van de bijeenkomsten aangegeven door te zullen gaan met het organiseren van de debatten onder meer in de vorm van een Week van de Opvoeding. Deze zal in 2011 voor het eerst plaatsvinden in de week van 10 t/m 17 oktober. Ook is het idee van het Nederlandse Opvoeddebat door Vlaanderen overgenomen en ook daar succesvol gelanceerd.

29

Welke doelgroep is bereikt met de opvoeddebatten? Welke mensen namen deel aan de genoemde bijeenkomsten? Is dit ook de doelgroep die bereikt moet worden in het kader van de jeugdzorg? Zo nee, wat is dan de toegevoegde waarde geweest van deze activiteiten?

Tevens antwoord op vraag 32

Deelnemers aan de 20 opvoeddebatten waren ouders, professionals en jongeren. Het ene opvoeddebat duurde een middag, een andere gemeente koos voor een «week van de opvoeding», bestaande uit meerdere activiteiten. In totaal deden meer dan 2500 mensen mee. Doel was om met ouders en andere opvoeders over de «gewone» opvoeding, en juist niet over de problematische situaties, in gesprek te gaan. De boodschap hierbij is de opvoeding bespreekbaar te maken. Opvoeddebatten werden ook georganiseerd door CJG’s die zo het accent konden leggen op opvoeden en niet zozeer op problemen. Door juist het accent op het bespreekbaar maken van gewone opvoedvraagstukken en problemen te leggen, zonder problemen gelijk over te nemen, wordt de eigen kracht van de opvoeders versterkt.

De debatten werden georganiseerd voor kinderen (bijvoorbeeld het Kinderdebat in Enschede), jongeren, ouders en professionals werkzaam in het onderwijs, kinderdagverblijven, sportverenigingen, welzijn en zorg. De omvang van de deelnemers aan deze debatten varieerde sterk in een range van 15 tot 240 personen.

30

Het online opvoeddebat trok maandelijks gemiddeld 6000 bezoekers. Is dit een geslaagde activiteit te noemen?

Het Online Opvoeddebat was een klein jaar actief en trok gemiddeld maandelijks 6000 bezoekers en is hiermee een geslaagde activiteit te noemen. Via het Online Opvoeddebat zijn negen stellingen geponeerd over uiteenlopende onderwerpen en ieder onderwerp werd van achtergrondinformatie voorzien door een groot aantal deskundigen. In totaal deden 45 000 mensen mee aan het Online Opvoeddebat. Vooral de onderwerpen «opvoeden van pubers» en «vaders en opvoeding» kregen veel aandacht.

31

De overheid heeft bijgedragen aan de zogenoemde opvoeddebatten. Kan toegelicht worden wat precies de overheidsverantwoordelijkheid in deze materie is?

Het Opvoeddebat is ontwikkeld naar aanleiding van een motie van het kamerlid Sterk (Motie Sterk (CDA), 22 november 2007, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XVII, nr. 12) waarin werd gevraagd om door middel van een nationaal opvoeddebat ouders en andere betrokkenen uit verschillende opvoedmilieus op lokaal niveau te stimuleren met elkaar in gesprek te gaan over de opvoeding.

Uit diverse onderzoeken blijkt dat opvoeders niet meer vanzelfsprekend met elkaar in gesprek raken én dat scholen en kinderdagverblijven zich niet altijd deskundig voelen om ouders te ondersteunen en bijeenkomsten te organiseren. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen een belangrijke rol spelen om ouders bij elkaar te brengen. Zo voorkomen we dat normale opvoedvragen ook meteen zorgvragen worden.

Doel van de Opvoedestafette was een impuls te geven om het gesprek over opvoeding op lokaal niveau aan te gaan en organisaties kennis en ervaring te laten opdoen met het organiseren van bijeenkomsten met ouders waarin de eigen kracht van ouders uitgangspunt is. Voorwaarde was dat het interactieve bijeenkomsten waren, waarin de ouders een duidelijke inbreng konden hebben en met elkaar in gesprek konden gaan. Deze bijeenkomsten dragen bij aan de versterking van informele netwerken en het bespreekbaar maken van de opvoeding. Centra voor Jeugd en Gezin (CJG), gemeenten en scholen spelen hierin een belangrijke rol.

32

Kan worden toegelicht wat de deelname aan de opvoeddebatten is geweest? Hoe is de verhouding regionaal versus landelijk hierbij? Welke groepen (ouders, professionals, jongeren) waren bij deze bijeenkomsten het meest vertegenwoordigd?

Tevens antwoord op vraag 29

Deelnemers aan de 20 opvoeddebatten waren ouders, professionals en jongeren. Het ene opvoeddebat duurde een middag, een andere gemeente koos voor een «week van de opvoeding», bestaande uit meerdere activiteiten. In totaal deden meer dan 2500 mensen mee. Doel was om met ouders en andere opvoeders over de «gewone» opvoeding, en juist niet over de problematische situaties, in gesprek te gaan. De boodschap hierbij is de opvoeding bespreekbaar te maken. Opvoeddebatten werden ook georganiseerd door CJG’s die zo het accent konden leggen op opvoeden en niet zozeer op problemen. Door juist het accent op het bespreekbaar maken van gewone opvoedvraagstukken en problemen te leggen, zonder problemen gelijk over te nemen, wordt de eigen kracht van de opvoeders versterkt.

De debatten werden georganiseerd voor kinderen (bijvoorbeeld het Kinderdebat in Enschede), jongeren, ouders en professionals werkzaam in het onderwijs, kinderdagverblijven, sportverenigingen, welzijn en zorg. De omvang van de deelnemers aan deze debatten varieerde sterk in een range van 15 tot 240 personen.

33

Kan worden aangegeven of het online opvoeddebat, dat een klein jaar actief is geweest en maandelijks 6000 bezoekers trok, blijft bestaan?

Het online debat is afgerond. Alle kennis, materialen en ervaringen zijn overgenomen door het Nederlands Jeugdinstituut.

34

Kan worden toegelicht wat de uitwerking van de handreiking «Scheiden en de zorg voor kinderen» is geweest in 2010? Is de hulpverlening voor kinderen met scheidende ouders zichtbaar verbeterd.

De handreiking «Scheiden en de zorg voor de kinderen» is medio 2010 aan alle gemeenten toegezonden in het kader van het ondersteuningstraject CJG. In het algemeen geven gemeenten aan veel gebruik te maken van de handreikingen die in dit kader verschijnen. Ik heb niet onderzocht wat de specifieke uitwerking is van de handreiking «Scheiden en zorg voor de kinderen».

Wel blijkt mij uit signalen uit het land een groeiend bewustzijn bij gemeenten, CJG’s en professionals van de risico's die een scheiding voor kinderen met zich mee kan brengen. Deze signalen zie ik bevestigd in het feit dat zowel gemeenten als Centra voor Jeugd en Gezin in hun communicatie aandacht besteden aan de risico's die een scheiding voor kinderen met zich mee kan brengen en de ondersteuning die CJG’s op dit terrein kunnen bieden.

35

Wat is de samenloop tussen de in het regeerakkoord aangekondigde eigen bijdrage voor de jeugdzorg en het wetsvoorstel dat voorstelt het recht op kinderbijslag te beëindigen wanneer een kind uit huis wordt geplaatst?

Het wetsvoorstel regelt de afschaffing van de ouderbijdrage voor jeugdzorg in combinatie met het vervallen van het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget, als het kind ten minste 5 dagen per week uit huis is geplaatst. Bij de vormgeving van de jeugdzorgbrede eigen bijdrage zoals afgesproken in het regeer- en gedoogakkoord, zal rekening worden gehouden met het vervallen van het recht op kinderbijslag voor uit huis geplaatste kinderen.

36

Het ministerie van VWS draagt structureel € 1,5 miljoen bij aan de financiering van de Kinderombudsman. Wat zijn de totale structurele kosten van de Kinderombudsman, welke andere partijen dragen hier, naast VWS, aan bij en voor welk bedrag?

Ingevolge de motie van het lid Aasted-Madsen-van Stiphout c.s. worden er binnen het budget van de Nationale ombudsman middelen voor de instelling en instandhouding van de Kinderombudsman vrijgemaakt.

Het ministerie van VWS draagt structureel € 1,5 miljoen bij aan de financiering van de Kinderombudsman. In 2010 hebben de ministeries BZK en voormalig J&G € 500 000 bijgedragen aan de invoeringskosten.

37

Kan worden aangegeven wat de voortgang is van de Kinderombudsman, die begin 2011 van start zou zijn gegaan?

De heer Marc Dullaert is op 15 februari 2011 tot Nederlands» eerste Kinderombudsman benoemd. Op 1 april 2011 is de Wet Kinderombudsman in werking getreden. De Kinderombudsman is een onafhankelijk landelijk functionerend instituut dat de naleving van de rechten van kinderen en jongeren door bestuursorganen en private organisaties tot taak heeft.

De Kinderombudsman richt zich in de startfase op promotie en de operationele activiteiten die benodigd zijn om zijn wettelijke taken uit te kunnen voeren. Zo is de Kinderombudsman telefonisch (via een eigen telefoonnummer), schriftelijk en via de website www.dekinderombudsman.nl te bereiken. Hij heeft deze eerste maanden kennis gemaakt met jongeren en verschillende partijen op het terrein van de kinderrechten en is de voorbereiding van zijn wettelijke taken gestart: onderzoek, advisering en voorlichting betreft. De Kinderombudsman zal de Tweede Kamer, net zoals de Nationale ombudsman, jaarlijks informeren.

38

Kan worden aangegeven of er plannen zijn iets te doen met de aanbevelingen die zijn gedaan in het rapport «Werkende Vaders»? Hoe wordt de geconstateerde belemmeringen die mannen ervaren bij de combinatie van gezin en werk weggenomen? Kan worden aangegeven of er plannen zijn iets te doen met de aanbevelingen die zijn gedaan in het rapport «Werkende Vaders»? Hoe wilt u de geconstateerde belemmeringen die mannen ervaren bij de combinatie van gezin en werk wegnemen?

Conclusie van het rapport «Werkende vaders» is dat flexibele werktijden en thuiswerken het best aansluiten bij de wensen van werkende vaders om gezin en werk te combineren. Werkgevers staan ook het meest positief tegenover deze twee combinatiestrategieën van vaders. «Het nieuwe werken» is voor veel werkende vaders en werkende moeders een oplossing voor hun combinatievraagstuk. Het wegnemen van belemmeringen voor werkende vaders, krijgt daarom een vervolg in de initiatieven rond «het nieuwe werken».

39

Wat is de gemiddelde overhead van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)?

In de SiSa-verantwoording worden de totale kosten op jaarbasis verantwoord die gemeenten hebben gemaakt ten behoeve van de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin. Deze kosten worden niet gespecificeerd weergegeven, mede in het kader van de vermindering van de interbestuurlijke administratieve lasten. VWS heeft daarom geen zicht op de gemiddelde overhead van een Centrum voor Jeugd en Gezin.

40

Hoeveel Zorg- en Adviesteams zijn er in Nederland? Welke werkzaamheden hebben zij de afgelopen tijd verricht en met welke concrete resultaten?

Tevens antwoord op vraag 42 en 43

Het jaarlijkse monitoronderzoek naar de zorgstructuur in en om de school rapporteert over de dekkingsgraad van de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in de verschillende onderwijssectoren.

In het primair onderwijs is sprake van een bovenschools ZAT, dat werkt voor een regionaal Weer Samen Naar School (WSNS)-verband van scholen en een zorgteam op schoolniveau waarin de jeugdverpleegkundige en de schoolmaatschappelijk werker samenwerken met de intern begeleider van de school. In 2010 rapporteert 67% van de 232 WSNS-verbanden over een ZAT of soortgelijk multidisciplinair casusoverleg te beschikken. 71% van de basisscholen heeft een zorgteam op schoolniveau. Driekwart van de basisscholen (74%) heeft toegang tot een ZAT. WSNS-verbanden zonder ZAT beschikken veelal over een combinatie van een zorgteam op schoolniveau en leerlingenzorg van het samenwerkingsverband.

Bij het voortgezet onderwijs beschikt 96% van de schoollocaties over een ZAT. In het middelbaar beroepsonderwijs heeft 98% van de ROC’s een ZAT. Voor de AOC’s en vakscholen met een mbo-afdeling, waar de ZAT-ontwikkeling later op gang is gekomen, bedragen de respectieve percentages 77% en 42%. In het (voortgezet) speciaal onderwijs heeft 71% van de schoolvestigingen een ZAT of een soortgelijk multidisciplinair casusoverleg.

41

Hoeveel Centra voor Jeugd en Gezin waren er eind 2010? Hoeveel daarvan hadden enkel een online Centrum voor Jeugd en Gezin en/of een telefoondienst?

Eind 2010 waren er 270 gemeenten met een Centrum voor Jeugd en Gezin.

In geen van deze gemeenten bestond het Centrum voor Jeugd en Gezin uit enkel een online CJG en/of een telefoondienst, in alle gemeenten was sprake van één of meerdere fysieke inlooppunten.

42

Hoeveel Zorg- en Adviesteams waren er eind 2010 in het onderwijs?

Tevens antwoord op vraag 40 en 43

Het jaarlijkse monitoronderzoek naar de zorgstructuur in en om de school rapporteert over de dekkingsgraad van de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in de verschillende onderwijssectoren.

In het primair onderwijs is sprake van een bovenschools ZAT, dat werkt voor een regionaal Weer Samen Naar School (WSNS)-verband van scholen en een zorgteam op schoolniveau waarin  de jeugdverpleegkundige en de schoolmaatschappelijk werker samenwerken met de intern begeleider van de school. In 2010 rapporteert 67% van de 232 WSNS-verbanden over een ZAT of soortgelijk multidisciplinair casusoverleg te beschikken. 71% van de basisscholen heeft een zorgteam op schoolniveau. Driekwart van de basisscholen (74%) heeft toegang tot een ZAT. WSNS-verbanden zonder ZAT beschikken veelal over een combinatie van een zorgteam op schoolniveau en leerlingenzorg van het samenwerkingsverband.

Bij het voortgezet onderwijs beschikt 96% van de schoollocaties over een ZAT. In het middelbaar beroepsonderwijs heeft 98% van de ROC’s een ZAT. Voor de AOC’s en vakscholen met een mbo-afdeling, waar de ZAT-ontwikkeling later op gang is gekomen, bedragen de respectieve percentages 77% en 42%. In het (voortgezet) speciaal onderwijs heeft 71% van de schoolvestigingen een ZAT of een soortgelijk multidisciplinair casusoverleg.

43

Kan worden aangegeven op hoeveel scholen ZAT’s zijn ingesteld?

Tevens antwoord op vraag 40 en 41

Het jaarlijkse monitoronderzoek naar de zorgstructuur in en om de school rapporteert over de dekkingsgraad van de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in de verschillende onderwijssectoren.

In het primair onderwijs is sprake van een bovenschools ZAT, dat werkt voor een regionaal Weer Samen Naar School (WSNS)-verband van scholen en een zorgteam op schoolniveau waarin  de jeugdverpleegkundige en de schoolmaatschappelijk werker samenwerken met de intern begeleider van de school. In 2010 rapporteert 67% van de 232 WSNS-verbanden over een ZAT of soortgelijk multidisciplinair casusoverleg te beschikken. 71% van de basisscholen heeft een zorgteam op schoolniveau. Driekwart van de basisscholen (74%) heeft toegang tot een ZAT. WSNS-verbanden zonder ZAT beschikken veelal over een combinatie van een zorgteam op schoolniveau en leerlingenzorg van het samenwerkingsverband.

Bij het voortgezet onderwijs beschikt 96% van de schoollocaties over een ZAT. In het middelbaar beroepsonderwijs heeft 98% van de ROC’s een ZAT. Voor de AOC’s en vakscholen met een mbo-afdeling, waar de ZAT-ontwikkeling later op gang is gekomen, bedragen de respectieve percentages 77% en 42%. In het (voortgezet) speciaal onderwijs heeft 71% van de schoolvestigingen een ZAT of een soortgelijk multidisciplinair casusoverleg.

44

Kan worden toegelicht in hoeverre het digitaal dossier jeugdgezondheidszorg met gegevens over de ontwikkeling van een jongere openbaar zijn? Wie kunnen deze gegevens precies inkijken?

De digitale dossiers van de jeugdgezondheidszorg zijn niet openbaar. Het zijn de medische dossiers van de kinderen/jeugdigen die bij de jeugdgezondheidszorg komen. De dossiers worden bijgehouden door de artsen en verpleegkundigen die de jeugdgezondheidszorg uitvoeren. De dossiers zijn, net als voorheen de papieren dossiers, alleen toegankelijk voor de zorgverleners die direct bij de behandeling van een kind betrokken zijn. Anderen mogen de gegevens niet inzien.

45

Migrantenjongeren zijn volgens de tekst oververtegenwoordigd in de zwaardere vormen van jeugdzorg. Kan dit nader met cijfers worden geduid?

De oververtegenwoordiging van migrantenjongeren in de zwaardere vormen van zorg blijkt uit cijfers op de terreinen van de jeugdhulpverlening, onderwijs, gezondheid, arbeid en veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van cijfers van o.a. het CBS, de Stichting Registratie Jeugd Voorzieningen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum en Pleegzorg Nederland. Voor de toelichting verwijs ik u naar de beleidsbrief Diversiteit in het Jeugdbeleid van 11 juli 2008 (Kamerstuk 31 001, 52).

In het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid is een «Monitor Diversiteit in het Jeugdbeleid» ontwikkeld en uitgevoerd door het SCP en CBS2. Er is in eerste instantie onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie van niet-westerse migranten en autochtone jongeren op bovengenoemde terreinen. Uit een vervolgonderzoek3 is gebleken dat niet-westerse migranten relatief weinig gebruik maken van publieke voorzieningen, hoewel ze vaker opvoed-, ontwikkelings- en gezondheidsproblemen hebben dan autochtone Nederlanders. Voor de meest actuele cijfers verwijs ik u naar de nulmeting van maart 2010.

46

Er zijn signalen dat allochtone jongeren oververtegenwoordigd zijn in de jeugdzorg, terwijl autochtone jongeren oververtegenwoordigd zijn in de jeugd GGZ. Kloppen deze signalen? Zo ja, kan dit beeld nader geduid worden met cijfers over de afgelopen jaren en hoe kan dit beeld verklaard worden?

Er zijn inderdaad signalen over ondervertegenwoordiging van allochtone jeugdigen in de vroege ambulante en poliklinische geestelijke gezondheidszorg en juist een oververtegenwoordiging in de specialistische en forensische geestelijke gezondheidszorg. Er zijn hierover beperkt gegevens beschikbaar, omdat etniciteit vaak niet wordt geregistreerd.

In 2010 is de Gezondheidsraad gevraagd hierover een advies te geven. Concreet is de Gezondheidsraad gevraagd:

  • Een overzicht te geven van de resultaten van onderzoeken naar het vóórkomen van psychiatrische problematiek onder migrantenjeugdigen;

  • Inzicht te geven in het signalering- en verwijzingproces naar de jeugd GGZ voor migrantenjeugdigen;

  • Eventuele knelpunten aan te wijzen in de signalering, doorverwijzing, diagnostiek en het in zorg houden tijdens behandeling van deze jeugdigen;

  • Welke benadering en activiteiten nodig zijn om de geïnventariseerde knelpunten op te lossen.

Het advies van de Gezondheidsraad wordt begin 2012 verwacht.

47

De inzet ten aanzien van de diversiteit in het jeugdbeleid wordt aan de hand van een aantal acties beschreven. Wat echter ontbreekt zijn de concrete resultaten in termen van outcome. Kan dit alsnog toegelicht worden?

Tevens antwoord op vraag 54

Met «Diversiteit in het Jeugdbeleid» streven we naar een jeugdbeleid, waarmee alle kinderen en hun ouders even goed worden bereikt door algemene jeugdvoorzieningen en opvoedondersteuning. Het richt zich daarom op kennis en vakmanschap in de praktijk; in de academische werkplaatsen en via deelprojecten in de drie programmalijnen:

  • Realiseren van overzicht in de beschikbare interculturele kennis over instrumenten, interventies en werkwijzen voor praktijk en beleid en het aanzetten tot het dichten van geconstateerde kennislacunes

  • Versterken van intercultureel vakmanschap van professionals actief in de jeugdsector

  • Ter versterking van de lokale jeugdvoorzieningen is het nodig om kennis en vakmanschap te combineren met de (veelal impliciete) kennis en ervaring uit de praktijk

In termen van maatschappelijke outcome willen we realiseren dat alle jongeren gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en participeren. De ondersteuning en de zorg voor jeugd is hierop gericht.

48

Migrantenjongeren worden volgens de tekst onvoldoende bereikt met preventief jeugdbeleid. Zijn allochtone jongeren ondervertegenwoordigd bij de consultatiebureaus, of wordt door deze groep wel gebruik gemaakt van deze diensten?

Het bereik van het consultatiebureau in de eerste levensjaren is hoog en ligt boven de 95%. Pharos geeft in de overzichtsstudie «Interventies voor migrantenjeugd» (2010) aan dat het bereik van de jeugdgezondheidszorg bij niet-westerse ouders 98% is.

49

Migrantenjongeren zijn oververtegenwoordigd in de zwaardere vormen van jeugdzorg volgens de tekst. Hoe verhoudt dit zich tot de situatie in andere landen, speelt daar hetzelfde? Zo nee, kunnen we in Nederland iets leren van de aanpak in het buitenland?

Over de positie van migrantenjongeren in andere (Europese) landen en de oververtegenwoordiging in de jeugdzorg zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar omdat etniciteit vaak niet wordt geregistreerd.

50

Migrantenjongeren worden onvoldoende bereikt met preventief jeugdbeleid. Deze jongeren zijn namelijk oververtegenwoordigd in de zwaardere vormen van jeugdbeleid. Gelet op de wens van het kabinet om zwaardere en gespecialiseerde jeugdzorg te voorkomen, is het kabinet bereid om «Diversiteit in het jeugdbeleid» te behouden? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?

Door de zorg voor jeugd naar gemeenten te decentraliseren, krijgen gemeenten meer mogelijkheden voor preventie, integrale ondersteuning en lokaal maatwerk. Gemeenten worden in staat gesteld de zorg voor jeugd laagdrempelig, integraal, toegankelijk en efficiënter te maken.

Naar verwachting zal hierdoor ook het beroep van migrantenjongeren en hun ouders op lichte zorg en ondersteuning toenemen en het beroep op zwaardere zorg worden teruggedrongen. Het voornemen is omgaan met diversiteit een regulier onderdeel te laten zijn van de verdere professionalisering jeugdzorg.

51

Wordt er onderzocht in hoeverre de verwijsindex ook effectief is? Zo ja, wanneer wordt dit onderzocht? Zo nee, waarom niet?

In de in 2010 in werking getreden wetgeving over de Verwijsindex risicojongeren is bepaald dat binnen vier jaar na de inwerkingtreding een verslag aan uw Kamer wordt gezonden over de doeltreffendheid en de effecten van de Verwijsindex in de praktijk.

Daarnaast wordt binnen twee jaar na de inwerkingtreding aan uw Kamer verslag gedaan over het gebruik van de Verwijsindex door meldingsbevoegden als bedoeld in artikel 2b van de Wet op de jeugdzorg.

52

Is iedereen die werkt met de Verwijsindex ook geschoold in het herkennen, signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze scholing eruit?

Professionals die werken met de Verwijsindex zijn momenteel ten dele geschoold in het herkennen, signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. De afgelopen jaren is onder meer via de regionale aanpak kindermishandeling in veel regio’s scholing gegeven aan professionals. Daarnaast wordt in het kader van de implementatie van de op handen zijnde Wet verplichte meldcode huiselijk geweld veel geïnvesteerd in het verzorgen van opleidingen voor professionals. Scholing vindt plaats door o.a. medewerkers van het AMK, GGD, medisch specialisten, daartoe opgeleide trainers en via e-learning modules. Opleidingen richten zich op vroegsignalering, gespreksvoering, gebruik van de meldcode waarbij veelal rekening wordt gehouden met het werkveld van de beroepsgroep (medici, leerkrachten, kinderopvang, jeugdgezondheidszorgmedewerkers etc).

Ook de komende jaren blijft scholing van professionals een belangrijk aandachtspunt.

53

Kan worden aangegeven om welke «professionals» het precies gaat, die via de Verwijsindex een melding met betrekking tot jeugdigen kunnen doen en zo een e-mail krijgen of deze jongere een achtergrond heeft wat betreft jeugdzorginstellingen?

In het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg is vastgelegd welke categorieën van instanties meldingsbevoegde functionarissen mogen aanwijzen. Het betreft instellingen uit de volgende domeinen:

  • Jeugdzorg (bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instanties die jeugdzorgtaken uitvoeren)

  • Jeugdgezondheidszorg (inclusief aanbieders van jeugd GGZ)

  • Verslavingszorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg en afdelingen spoedeisende hulp van ziekenhuizen

  • Onderwijs (onderwijsinstellingen, leerplicht- en RMC-medewerkers)

  • Maatschappelijke ondersteuning (o.a. opvoedondersteuning, jeugdwelzijn cliëntenondersteuning, ondersteuning van mensen met een beperking/chronisch psychisch probleem/psychosociaal probleem, maatschappelijke opvang, ambulante verslavingszorg)

  • Gemeentelijke kredietbanken

  • Justitie (politie, Halt-bureaus, Raad voor de Kinderbescherming)

Burgemeester en wethouders moeten op grond van de Wet op de jeugdzorg het gebruik van de Verwijsindex bevorderen en maken daartoe afspraken met alle hulpverleners over samenwerking. Zij organiseren dus feitelijk de aansluiting op en het gebruik van de Verwijsindex door instanties. De in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg aangewezen functionarissen gaan derhalve pas melden en meldingen ontvangen als daartoe samenwerkingsafspraken gemaakt zijn door de betreffende gemeente(n).

54

«Aan het doel om migrantenkinderen en hun ouders goed te bereiken met algemene jeugdvoorzieningen en opvoedondersteuning en de kwaliteitsslag die daarvoor in het jeugdbeleid gemaakt moet worden, is invulling gegeven door het creëren van de randvoorwaarden op het gebied van kennis, kunde en borging in het algemene beleid». Kan deze wat cryptische formulering toegelicht worden, wat is er precies gedaan en waar moet dat toe leiden?

Tevens antwoord op vraag 47

Met «Diversiteit in het Jeugdbeleid» streven we naar een jeugdbeleid, waarmee alle kinderen en hun ouders even goed worden bereikt door algemene jeugdvoorzieningen en opvoedondersteuning. Het richt zich daarom op kennis en vakmanschap in de praktijk; in de academische werkplaatsen en via deelprojecten in de drie programmalijnen:

  • Realiseren van overzicht in de beschikbare interculturele kennis over instrumenten, interventies en werkwijzen voor praktijk en beleid en het aanzetten tot het dichten van geconstateerde kennislacunes

  • Versterken van intercultureel vakmanschap van professionals actief in de jeugdsector

  • Ter versterking van de lokale jeugdvoorzieningen is het nodig om kennis en vakmanschap te combineren met de (veelal impliciete) kennis en ervaring uit de praktijk

In termen van maatschappelijke outcome willen we realiseren dat alle jongeren gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en participeren. De ondersteuning en de zorg voor jeugd is hierop gericht.

55

De wachtlijsten bij het zorgaanbod in de provinciale jeugdzorg zijn sinds 1 januari 2009 fors gedaald. Wat is de oorzaak achter deze daling; ligt de verklaring aan de vraag- of aan de aanbodzijde?

Tevens antwoord op vraag 56

Op 1 januari 2009 wachtten er in totaal 5510 kinderen langer dan 9 weken op zorg en op 1 juli 2010 waren dit er 2873. De daling van de wachtlijsten is het resultaat van de prestatieafspraken die mijn voorganger in 2008 en 2009 heeft gemaakt met de provincies en grootstedelijke regio’s (hierna: provincies). Een precieze algemene oorzaak voor alle provincies kan ik niet aangeven. De daling heeft zowel te maken met aanbod- als vraagfactoren.

Zowel het rijk als de provincies hebben in 2008 en 2009 geïnvesteerd in het wegwerken van de wachtlijsten. Door deze investering kon er tijdelijke capaciteit worden aangetrokken om bestaande wachtlijsten weg te werken.

Met het Afsprakenkader 2010–2011 is ingezet op een benadering van de wachtlijsten die meer recht doet aan de gedifferentieerde problematiek bij kinderen. De bedoeling is dat kinderen tijdig de noodzakelijke zorg ontvangen op een verantwoorde manier. Sommige kinderen hebben (veel) eerder dan negen weken zorg nodig en voor sommigen kan langer dan negen weken wachten verantwoord zijn. Door het Afsprakenkader 2010–2011 heeft de professional meer ruimte gekregen om hierover te oordelen. Wat «tijdig», «noodzakelijk» en «verantwoord» is wordt beoordeeld door de professional, die van de situatie van de individuele jeugdige op de hoogte is.

56

«Met het Afsprakenkader is overeengekomen dat kinderen tijdig de noodzakelijke zorg ontvangen op een verantwoorde manier». Wat is tijdig, wat is noodzakelijk en wat is verantwoord?

Tevens antwoord op vraag 55

Op 1 januari 2009 wachtten er in totaal 5510 kinderen langer dan 9 weken op zorg en op 1 juli 2010 waren dit er 2873. De daling van de wachtlijsten is het resultaat van de prestatieafspraken die mijn voorganger in 2008 en 2009 heeft gemaakt met de provincies en grootstedelijke regio’s (hierna: provincies). Een precieze algemene oorzaak voor alle provincies kan ik niet aangeven. De daling heeft zowel te maken met aanbod- als vraagfactoren.

Zowel het rijk als de provincies hebben in 2008 en 2009 geïnvesteerd in het wegwerken van de wachtlijsten. Door deze investering kon er tijdelijke capaciteit worden aangetrokken om bestaande wachtlijsten weg te werken.

Met het Afsprakenkader 2010–2011 is ingezet op een benadering van de wachtlijsten die meer recht doet aan de gedifferentieerde problematiek bij kinderen. De bedoeling is dat kinderen tijdig de noodzakelijke zorg ontvangen op een verantwoorde manier. Sommige kinderen hebben (veel) eerder dan negen weken zorg nodig en voor sommigen kan langer dan negen weken wachten verantwoord zijn. Door het Afsprakenkader 2010–2011 heeft de professional meer ruimte gekregen om hierover te oordelen. Wat «tijdig», «noodzakelijk» en «verantwoord» is wordt beoordeeld door de professional, die van de situatie van de individuele jeugdige op de hoogte is.

57

Hoe lang waren de wachtlijsten per provincie in de jeugdzorg eind 2010? Als dit niet beschikbaar is, wat is hiervan de reden?

Per brief d.d. 8 november 2010 heb ik uw Kamer een voortgangsrapportage gezonden over de uitvoering van het Afsprakenkader jeugdzorg 2010–2011 alsmede de stand van de wachtlijsten op peildatum 1 juli 2010. Een volgende voortgangsrapportage alsmede de stand van de wachtlijsten op peildatum 1 juli 2011 kunt u in het najaar van 2011 tegemoet zien.

Ten tijde van de prestatieafspraken over de wachtlijsten in 2008 en 2009 was de afspraak dat de provincies en grootstedelijke regio’s elk kwartaal rapporteerden over de stand van de wachtlijsten. In het Afsprakenkader is de afspraak opgenomen dat provincies jaarlijks op uiterlijk 1 oktober rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het Afsprakenkader, inclusief een wachtlijstrapportage.

58

Wat is de gemiddelde doorlooptijd in 2010 voor een indicatie (van aanmelding tot indicatiebesluit) bij Bureau Jeugdzorg?

Tevens antwoord op vraag 18

De gemiddelde doorlooptijd voor alle eerste indicatiebesluiten bij bureau jeugdzorg in het vrijwillig kader is de afgelopen jaren teruggebracht naar gemiddeld 9 weken in het 4e kwartaal van 2010. De doorlooptijd is het gemiddeld aantal kalenderdagen dat cliënten na aanmelding hebben moeten wachten totdat er een eerste indicatiebesluit is genomen. De doorlooptijd in het vrijwillig kader in het 4e kwartaal 2010 is als volgt naar provincies en grootstedelijke regio’s uit te splitsen.

Doorlooptijd in kalenderdagen tussen aanmelding en eerste indicatiebesluit in het vrijwillig kader in het 4e kwartaal 2010

 

2010 IV

Groningen

36

Friesland *

69

Drenthe

120

Overijssel

98

Gelderland

57

Flevoland

56

59

Hoeveel geld ging in 2009 en 2010 naar de jeugdbescherming, en hoeveel jongeren zijn er in 2009 en 2010 begeleid in de jeugdbescherming?

 

2009

2010

Gerealiseerde doeluitkering

€ 270 520 932

€ 271 129 379

Aantallen OTS (31-12)

33 168

32 835

Aantallen voogdij (31-12)

6 381

1

NB: Deze middelen hebben betrekking op de verstrekte doeluitkering provincies ten behoeve van de uitvoering van de (gezins)voogdij van de bureaus jeugdzorg en landelijk werkende instellingen, exclusief het NIDOS.

X Noot
1

De gegevens over 2010 zijn eind juni bekend.

60

2010 was het laatste jaar van het actieplan aanpak kindermishandeling. Wat is de totale investering van de overheid in dit actieplan geweest en welke resultaten zijn geboekt?

In het actieplan aanpak kindermishandeling is aangegeven dat er extra middelen beschikbaar zijn gesteld gedurende de looptijd van het plan (2008–2010) voor 1) de invoering van de regionale aanpak en communicatie rond de aanpak van kindermishandeling; 2) het opvangen van de vraagontwikkeling in het aantal meldingen bij de AMK’s en bij de Raad voor de Kinderbescherming; 3) het uitvoeren van twee onderzoeken (prevalentieonderzoek en evaluatieonderzoek van de regionale aanpak).

Wat betreft de regionale aanpak en communicatie (1) is in de jaren 2008–2010 € 15,5 miljoen besteed aan een bijdrage voor de regio’s, ondersteuning van gemeenten door het Nederlands Jeugdinstituut en de publiekscampagne. In de regio’s zijn belangrijke stappen gezet naar een sluitende aanpak van kindermishandeling. De samenwerking tussen partijen is verbeterd, nagenoeg iedere regio heeft een handelingsplan en er is veel geïnvesteerd in scholing van professionals via het scholingsplan. Om de implementatie goed te kunnen afronden is in 2011 nog een bedrag van in totaal € 1,8 miljoen beschikbaar gesteld aan de regio’s. Door een gerichte publiekscampagne zijn omstanders nu beter op de hoogte wat te doen bij een vermoeden van kindermishandeling. De drie jaar durende publiekscampagne is later gestart (in 2009) en wordt in 2011 afgerond.

Voor het opvangen van de vraagontwikkeling bij de AMK’s (2) zijn met de provincies in 2008 en 2009 afspraken gemaakt en is € 28 miljoen opgenomen voor het wegwerken van de wachtlijsten en het opvangen van de groei bij het AMK. Dit bedrag kwam bovenop de toenmalige uitgaven voor de AMK’s. Het is nagenoeg alle provincies en grootstedelijke regio’s gelukt om de wachtlijsten bij het AMK weg te werken. De gemiddelde landelijke doorlooptijd voldeed op 1 januari 2010 bijna aan de nieuwe norm die ultimo 2009 is teruggebracht tot tien weken (TK 2009–2010, 31 839, nr. 51).

Tot slot is voor de uitvoering van het prevalentieonderzoek en het evaluatieonderzoek van de regionale aanpak € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld. Het evaluatieonderzoek is in maart dit jaar afgerond. Het prevalentieonderzoek volgt deze zomer.

61

Bij de aanpak kindermishandeling wordt gesproken over regionale werkplannen, regionale handelingsprotocollen en regionale scholingsplannen. Wat zijn de concrete doelen waar naartoe gewerkt wordt, naast het behalen van deze «mijlpalen»?

Het doel van de aanpak kindermishandeling is het voorkomen, signaleren, stoppen en beperken van de schade van kindermishandeling. Elke regio heeft deze doelen geconcretiseerd in hun regionale werkplannen en acties uitgevoerd die aansluiten bij de regionale (gewenste) situatie. Voorbeelden van deze acties zijn: scholing van professionals, voorlichting over Shaken Baby Syndroom, oprichten van Multi-disciplinaire teams, vroegtijdig signaleren van psychosociale problemen door screening van zwangere vrouwen, inzet van Signs of Safety methode, praktijkbezoek aan huisartsen.

62

De meldingen van kindermishandeling door professionals zijn zeer laag. Hoe kan dit? Hoe verhoudt dit lage aantal meldingen zich tot andere landen?

Uit het jaarbericht 2009 van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (gepubliceerd door Jeugdzorg Nederland) blijkt dat professionals meer meldingen doen bij het AMK, dan iemand uit het gezin zelf of iemand die het gezin uit zijn of haar privé omgeving kent (buren, vrienden, familie). 57% van de adviesvragen, 63% van het aantal consulten en 73% van het aantal meldingen komt van professionals.

Hoe dit percentage zich verhoudt tot het aantal meldingen van kindermishandeling in andere landen is mij niet bekend.

Het totaal aantal contacten over de periode 2005–2009 met het AMK neemt van jaar tot jaar toe, zie ook het antwoord op vraag 64.

63

In hoeverre is Bureau Jeugdzorg verplicht een zorgmelding van de politie van delicten door 12-minners op te nemen?

Tevens antwoord op vraag 70

De politie is voor bureau jeugdzorg een belangrijke signaleerder van zorg rond kinderen. Om die reden hebben de politie en de bureaus jeugdzorg afgesproken dat de politie voor het gebruik van de verwijsindex kan aansluiten op de bestaande werkprocessen tussen politie en bureaus jeugdzorg. Wanneer de politie zich zorgen maakt over een bepaalde jeugdige wordt dit met een zorgformulier kenbaar gemaakt aan bureau jeugdzorg. Het is dan aan bureau jeugdzorg om binnen het wettelijk kader te beslissen of die jeugdige aan de verwijsindex wordt gemeld. De politie kan dus direct zelf of indirect via bureau jeugdzorg melden aan de verwijsindex. Het exacte aantal zorgmeldingen van de politie per bureau jeugdzorg is niet bekend.

64

Kan worden toegelicht hoeveel meldingen van kindermishandeling er zijn geweest ten tijde van het actieplan Aanpak Kindermishandeling «Kinderen Veilig Thuis»? Hoe is de vergelijking van meldingen in 2010 met voorgaande jaren? Is er, wanneer het actieplan succesvol is gebleken, sprake van voortzetting hiervan?

Tevens antwoord op vraag 19

Op dit moment zijn de AMK cijfers 2010 nog niet beschikbaar. De ontwikkeling van het aantal adviezen, consulten en onderzoeken in 2007, 2008 en 2009 zijn te zien in onderstaande tabel.

 

2007

2008

2009

Adviezen

25 554

27 268

32 155

Consulten

7 421

8 875

10 410

Onderzoeken

16 926

16 211

17 174

Totaal

49 901

52 354

59 739

Er wordt een nieuw actieplan opgesteld in overleg met veldpartijen, dat ik u na de zomer zal toesturen.

65

Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek naar de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling en heeft dit tot beleidsconclusies geleid?

Eind januari 2011 heeft uw Kamer het onderzoek «de inzet van het strafrecht bij kindermishandeling» en de beleidsreactie hierop ontvangen.

Het betreft een feitelijk onderzoek naar het gebruik van de strafrechtelijke route bij zaken kindermishandeling. Dit onderzoek heeft onder andere het aantal aangiften en veroordelingen in beeld gebracht.

Ook is onderzocht in hoeverre er met de bestaande wet- en regelgeving in de strafbepaling rekening wordt gehouden met het feit dat er kinderen bij betrokken zijn, als slachtoffer dan wel als getuige van huiselijk geweld.

In de beleidsreactie is aangegeven het van belang te vinden dat het strafrecht op een passende en toereikende manier wordt ingezet. Uit het onderzoek blijkt dat, hoewel niet altijd op basis van het strafverzwarende artikel, er doorgaans rekening wordt gehouden in de strafbepaling dat het om kinderen gaat. Daarnaast heb ik benadrukt dat ook professionals de stap naar de politie kunnen zetten, wat volgens de uitkomsten van het onderzoek nog beperkt het geval is. De aanwijzing «opsporing en vervolging inzake kindermishandeling» biedt een helder kader voor professionals. Daarnaast is recent het protocol Bureaus Jeugdzorg (inclusief Advies- en Meldpunten Kindermishandeling)-Politie-Openbaar Ministerie gereedgekomen, waarmee passende inzet van het strafrecht vanuit de jeugdzorg verder wordt bevorderd.

66

Wat is de recidive, wanneer gekeken wordt naar de gesloten jeugdzorg?

Tevens antwoord op vraag 67

Jeugdigen die in de jeugdzorgplus verblijven zijn daar omdat ze gedrags- of opvoedingsproblemen hebben en zich onttrekken aan een behandeling. Zij verblijven er niet omdat ze een stafbaar feit hebben gepleegd. Het doel van plaatsing in de jeugdzorgplus is dan ook dat jongeren weer mee kunnen doen in de samenleving en niet het terugdringen van strafrechtelijke recidive.

De jeugdzorgplus bestaat nog maar enkele jaren. Pas sinds 1 januari 2010 worden jongeren uitsluitend in jeugdzorgplus instellingen geplaatst en niet meer in justitiële jeugdinrichtingen. Het is nog te vroeg om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken over het effect van de jeugdzorgplus.

In het AO van 27 april 2011 heb ik toegezegd u binnen zes maanden te informeren over welke indicatoren ik wil gebruiken om de effectiviteit vast te stellen. Zaken als het hebben van werk, school, vrije tijdsbesteding zullen daarbij in ieder geval worden meegenomen.

67

Instellingen hebben een bedrag ontvangen voor een kwaliteitsimpuls, waarmee verschillende maatregelen genomen zijn. Heeft dit tot aantoonbare verbeteringen geleid in de effectiviteit van de gesloten jeugdzorg, bijvoorbeeld een lagere recidive?

Zie tevens antwoord op vraag 66

Jeugdigen die in de jeugdzorgplus verblijven zijn daar omdat ze gedrags- of opvoedingsproblemen hebben en zich onttrekken aan een behandeling. Zij verblijven er niet omdat ze een stafbaar feit hebben gepleegd. Het doel van plaatsing in de jeugdzorgplus is dan ook dat jongeren weer mee kunnen doen in de samenleving en niet het terugdringen van strafrechtelijke recidive.

De jeugdzorgplus bestaat nog maar enkele jaren. Pas sinds 1 januari 2010 worden jongeren uitsluitend in jeugdzorgplus instellingen geplaatst en niet meer in justitiële jeugdinrichtingen. Het is nog te vroeg om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken over het effect van de jeugdzorgplus.

In het AO van 27 april 2011 heb ik toegezegd u binnen zes maanden te informeren over welke indicatoren ik wil gebruiken om de effectiviteit vast te stellen. Zaken als het hebben van werk, school, vrije tijdsbesteding zullen daarbij in ieder geval worden meegenomen.

68

Kan worden toegelicht hoeveel van de 1 622 beschikbare plaatsen in de gesloten jeugdzorg in 2010 gemiddeld bezet zijn geweest?

In 2010 was de gemiddelde bezetting per maand 1312 plekken.

69

«Het actieplan jeugdwerkloosheid heeft bijgedragen aan de daling van de jeugdwerkloosheid in 2010». Waarop is deze uitspraak gebaseerd?

Het Actieplan Jeugdwerkloosheid werkt: ruim 100 000 jongeren zijn geplaatst op een baan, leerwerkbaan of stage en ruim 12 000 mbo-studenten extra zijn in 2009 een jaar langer op school gebleven. Het aantal stages en leerwerkplaatsen is tegen de verdrukking in verruimd en partijen hebben veel geïnvesteerd in een effectievere samenwerking. De jeugdwerkloosheid blijft tot de laagste behoren binnen de Europese Unie. De staatssecretaris van SZW heeft de Kamer bij brief van 22 december 2010 geïnformeerd over de resultaten van het Actieplan (Tweede Kamer, 29 544, nr. 275).

70

Kan per Bureau Jeugdzorg of provincie worden aangegeven hoeveel zorgmeldingen zij in 2010 hebben ontvangen van de politie?

Tevens antwoord op vraag 63

De politie is voor bureau jeugdzorg een belangrijke signaleerder van zorg rond kinderen. Om die reden hebben de politie en de bureaus jeugdzorg afgesproken dat de politie voor het gebruik van de verwijsindex kan aansluiten op de bestaande werkprocessen tussen politie en bureaus jeugdzorg. Wanneer de politie zich zorgen maakt over een bepaalde jeugdige wordt dit met een zorgformulier kenbaar gemaakt aan bureau jeugdzorg. Het is dan aan bureau jeugdzorg om binnen het wettelijk kader te beslissen of die jeugdige aan de verwijsindex wordt gemeld. De politie kan dus direct zelf of indirect via bureau jeugdzorg melden aan de verwijsindex. Het exacte aantal zorgmeldingen van de politie per bureau jeugdzorg is niet bekend.

71

In 2009 en 2010 is een bouwimpuls verleend aan jeugdzorginstellingen. Hoeveel nieuwe capaciteit is hiermee gebouwd en hoeveel daarvan was daadwerkelijk nodig om een bestaand capaciteitstekort op te vangen? Hoeveel capaciteit is in dezelfde periode gesloten?

De bouwimpuls jeugdzorginstellingen is uiteindelijk niet verleend voor nieuwbouw. Wel zijn in het kader van het verbeteren van de leefomgeving van de jeugdigen verbeteringen aangebracht in bestaande panden. In enkele gevallen heeft een ingrijpende aanpassing van de huisvesting ook geleid tot een wijziging van de capaciteit. Deze eventuele uitbreiding of sluiting van capaciteit is door de betreffende zorgaanbieders afgestemd met de financierende provincie.

Het is onbekend hoeveel capaciteit is gesloten in de periode 2009 en 2010. Deze aantallen worden niet centraal geregistreerd.

72

Er wordt gesproken over een «succesvolle aanpak van ICT ergernissen». Waaruit blijkt dat deze aanpak succesvol was?

Jeugdzorg Nederland heeft met subsidie van VWS een team met ICT experts langs de Bureaus jeugdzorg gestuurd met de opdracht om ICT ergernissen van medewerkers ter plekke op te lossen. Uit de evaluatie blijkt dat de Bureaus jeugdzorg zeer positief zijn over het team, het proces en de kwaliteit van het geleverde werk. Zij waardeerden het team met een cijfer tussen de 7 en 9. De evaluatie en de concrete ICT oplossingen zijn opgenomen in een catalogus, die beschikbaar is via de website van Jeugdzorg Nederland.

73

Wat gebeurt er met de gebouwen van de gesloten jeugdzorg instellingen die in 2011 hun deuren sluiten?

Zoals ik u in mijn brief van 13 april 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 839, nr. 100) over de capaciteit jeugdzorgplus heb laten weten ben ik voornemens het tijdelijk gebruik van drie instellingen niet te verlengen. Inmiddels is motie 31 839, nr. 107 van het lid Dille aangenomen die vraagt om het openhouden van drie groepen en het maken van een vierde specialisatie in de jeugdzorgplus U ontvangt voor 15 juli mijn reactie op die motie.

74

Er wordt gesproken over een «succesvolle expertmeeting voor gezinsvoogdijwerkers». Waaruit blijkt dat er sprake was van een succesvolle bijeenkomst?

Deze bijeenkomst was succesvol omdat duidelijk is geworden welke onderdelen van de uitvoering van de Deltamethode de meeste ervaren regeldruk geven. Dit was het doel van de bijeenkomst. De expertmeeting heeft aanknopingspunten gegeven voor maatregelen voor verdere vermindering van ervaren regeldruk.

Daarnaast kwam naar voren dat de Deltamethode per bureau verschillend wordt uitgevoerd. Hierdoor is de ervaren regeldruk in relatie tot de Deltamethode niet bij alle bureaus jeugdzorg hetzelfde.

Uit de expertmeeting kwam bovendien naar voren dat de Deltamethode als geheel als positief wordt ervaren. Werken met deze methode geeft de gezinsvoogdijwerkers meer vertrouwen.

75

In hoeverre wordt een indicatie in het vrijwillig kader niet meer getoetst door een gedragswetenschapper? Hanteren alle Bureaus Jeugdzorg deze relatief nieuwe regel? Zo nee, waarom niet?

Sinds het niet meer verplicht is dat gedragswetenschappers indicaties toetsen in het vrijwillig kader, wordt hierover geen informatie verzameld. Het is aan Bureaus jeugdzorg zelf om te bepalen of en in welke gevallen het noodzakelijk is dat een gedragswetenschapper meekijkt. Gegeven de ervaren regeldruk in de sector beperk ik mij tot het uitvragen van de meest noodzakelijke data via de reguliere beleidsinformatie.

76

In hoeverre wordt er voor ambulante zorg geen indicatiebesluit meer afgegeven? In hoeverre hanteren alle Bureaus Jeugdzorg deze relatief nieuwe regel? Zo nee, waarom niet?

In het Afsprakenkader jeugdzorg 2010–2011 is het rijk met provincies overeengekomen dat ambulante zorg zonder indicatie geleverd kan worden. Uit de voortgangsrapportage die provincies in het eerste half jaar van 2010 hebben opgesteld en waarover ik uw Kamer op 8 november 2010 heb geïnformeerd blijkt dat een aantal provincies hier middels pilots mee aan de slag zijn gegaan. Op uiterlijk 1 oktober 2011 informeren provincies mij nader over de uitvoering van het Afsprakenkader, daarna kan ik uw Kamer voorzien van een actueel beeld.

Vanaf 1 april 2011 wordt tevens door de provincies via de reguliere beleidsinformatie geregistreerd hoe vaak ambulante zorg zonder indicatie voorkomt.

77

Hoe wordt de enorme groei van eerste contacten bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling verklaard?

Er zijn verschillende ontwikkelingen die de groei van het aantal contacten bij het AMK kunnen verklaren. Er is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het scholen en trainen van professionals in het herkennen van signalen van kindermishandeling. Veel organisaties hebben, vooruitlopend op de wettelijk verplichte meldcode, protocollen opgesteld hoe om te gaan met vermoedens van kindermishandeling. In deze protocollen is het vragen van advies aan het AMK of het melden van een vermoeden van kindermishandeling bij het AMK onderdeel van handelen. Er zijn veel regionale samenwerkingsafspraken gemaakt tussen de AMK’s en scholen, ziekenhuizen en politie. Tot slot heeft de publiekscampagne kindermishandeling (gestart in 2009) aandacht voor kindermishandeling gegenereerd onder omstanders en professionals.

78

Door een bijstelling van de uitgaven en ontvangsten in de Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) komen per saldo de uitgaven van het kindgebonden budget € 372 000 hoger uit. Kan deze bijstelling nader worden toegelicht?

N.a.v. realisatiecijferszijn de uitgaven op een totaal budgettair beslag van ruim een miljard met € 6 372 000 opwaarts bijgesteld en de ontvangsten met € 6 000 000. Per saldo kwamen de uitgaven daarmee € 372 000 hoger uit.

79

Wat is de oorzaak van de stijging van zowel uitgaven als ontvangsten voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW)?

De stijging van de uitgaven voor de Algemene Kinderbijslagwet komt enerzijds door hogere achteraf vastgestelde rechten op kinderbijslag en anderzijds door een hoger aantal kinderen dat recht heeft op kinderbijslag dan geraamd. De ontvangsten zijn terugontvangsten en verrekeningen uit eerdere jaren.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), voorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Veen, E. van der (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Burg, B.I. van der (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Agema, M. (PVV), Leijten, R.M. (SP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Uitslag, A.S. (CDA), Elias, T.M.Ch. (VVD), ondervoorzitter, Dijkstra, P.A. (D66), Dille, W.R. (PVV), Gerbrands, K. (PVV), Mulder, A. (VVD), Venrooy-van Ark, T. (VVD), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL) en Klaver, J.F. (GL).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Kuiken, A.H. (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Berndsen, M.A. (D66), Klijnsma, J. (PvdA), Ulenbelt, P. (SP), Liefde, B.C. de (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Mos, R. de (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Arib, K. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Toorenburg, M.M. van (CDA), Lodders, W.J.H. (VVD), Ham, B. van der (D66), Beertema, H.J. (PVV), Bosma, M. (PVV), Straus, K.C.J. (VVD), Miltenburg, A. van (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Sap, J.C.M. (GL) en Tongeren, L. van (GL).

X Noot
2

http://www.zonmw.nl/fileadmin/cm/programmas/Diversiteit_in_het_Jeugdbeleid/Nulmeting_1__01.pdf

X Noot
3

http://www.zonmw.nl/fileadmin/cm/programmas/Diversiteit_in_het_Jeugdbeleid/Naar_Hollands_gebruik_1_.pdf

Naar boven