32 710 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010

Nr. 12 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 28 juli 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 16 juni 2011 overleg gevoerd met minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaarverslag en de slotwet van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 en het Onderwijsverslag.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Donderdag 16 juni 2011

Aanvang 15.00 uur

Voorzitter: Biskop

Aanwezig zijn 5 leden der Kamer, te weten:

Beertema, Biskop, Çelik, Elias en Van der Ham,

en mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Zijlstra, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aan de orde is de behandeling van:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juni 2011 met een lijst van vragen en antwoorden inzake het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 (32 710-VIII, nr. 7);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juni 2011 met een lijst van vragen en antwoorden inzake het rapport bij het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 Rapport Algemene Rekenkamer (32 710-VIII, nr. 8);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 juni 2011 met een lijst van vragen en antwoorden over het Onderwijsverslag 2009–2010 van de Inspectie van het Onderwijs (32 500-VIII, nr. 181);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juni 2011 met het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de slotwet van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 (32 710-VIII, nr. 9);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 mei 2011 met het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 (32 710-VIII, nr. 1);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 april 2011 met de Aanbieding Onderwijsverslag 2009–2010 van de Inspectie van het Onderwijs en de beleidsreactie op het onderwijsverslag 2009–2010 van de Inspectie van het Onderwijs (32 500-VIII, nr. 163);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 mei 2011 met de Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 (32 710-VIII);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 18 mei 2011 met het Rapport bij het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 (32 710-VIII, nr. 2);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 mei 2011 over de Kerncijfers 2006–2010 OCW (32 710-VIII, nr. 5);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 juni 2011 met een lijst van vragen en antwoorden inzake de beleidsreactie op het Onderwijsverslag 2009–2010 van de Inspectie van het Onderwijs (32 500-VIII, nr. 180).

De voorzitter: Ik heet eenieder hartelijk welkom, in het bijzonder de minister en staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. We hebben heel veel tijd voor de eerste termijn, maar laten we beginnen met vijf minuten spreektijd per fractie. Dat moet lukken.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Het jaar 2010 was een bewogen jaar voor het onderwijs. Het ging van hoop naar vrees. Tijdens de verkiezingen beloofden bijna alle partijen behalve het CDA en de PVV miljarden extra voor ons onderwijs. Dat was natuurlijk heel hoopvol; dat leken mooie tijden. Maar uiteindelijk werden het dus bezuinigingen. Er is 300 mln. minder voor zorgleerlingen. Studenten aan de universiteit moeten bijna 400 mln. ophoesten. Leraren worden op de nullijn gezet en hun vakantiedagen worden afgepakt. Zij gingen dus van hoop naar vrees.

Enkele jaren geleden spraken we samen de ambitie uit om in de top vijf van internationale kenniseconomieën te komen. Ik doel op de gevleugelde motie-Hamer. De kwaliteit van het onderwijs gaat echter achteruit, als je de vele cijfertjes ziet. We duikelen nu zelfs uit de top tien. Negen op de tien scholen ontslaan leraren in plaats van meer goede leraren aan te nemen. Klassen worden groter en niet kleiner. Hogescholen kunnen nog steeds declaraties achter de hand houden, omdat dit mag van artikel 23. Universiteiten verliezen 6 000 onderzoekers. De premier sluit verdere bezuinigingen niet uit, hebben we vorige week gehoord. Het Centraal Planbureau rekende voor dat dit ons land jaarlijks 6 mld. tot 12 mld. zal kosten. Zo gaat het dus van goedkoop naar duurkoop.

Zo zijn we in een jaar tijd dus niet echt vooruitgegaan. Dit is natuurlijk niet alleen dit kabinet aan te rekenen, want het kabinet zit er pas sinds oktober. Het kabinet is hier echter wel medeverantwoordelijk voor. Ik heb niet de hoop dat dit veel beter gaat worden. Sterker nog, het gaat op een aantal punten slechter worden. Wie de kranten leest en het journaal kijkt, wie de leraren ziet samenkomen in Nieuwegein of op het Plein, de studenten op het Malieveld of de hoogleraren rond de Hofvijver, vraagt zich af welke werkelijkheid het jaarverslag biedt.

Mijn fractie pleit ervoor om jaarlijks in het jaarverslag te presenteren hoe wij er qua kennis voorstaan. We willen samen met het jaarverslag bericht ontvangen over hoe het gaat met de ambitie om in de top vijf te komen. Deze ambitie is destijds samen met de heer Pechtold ook uitgesproken door toenmalig fractievoorzitter Rutte. Hierover werden toen moties ingediend. Breng in kaart hoe die stapjes worden gezet en kwantificeer ze, zodat we het kabinet een beetje kunnen afrekenen op hoe de tussenstapjes worden gehaald. Neem de jaarlijkse foto van de Kennisinvesteringsagenda als voorbeeld. Maak duidelijke welke ranglijst we gebruiken en welke indicatoren daarin een rol spelen, zodat we weten waar we elkaar op kunnen afrekenen. Ik wil dus geen premier meer die in het verantwoordingsdebat met fantasielijstjes over onderwijsuitgaven komt, maar ik wil weten waarop we goed scoren en waar nog werk aan de winkel is. Zo kunnen we jaarlijks een inhoudelijk debat voeren over de kracht van onze kennis en kwantificeren of we daar voldoende middelen voor hebben. Kan de minister dit toezeggen? Zo niet, kan zij dan zeggen waar we deze informatie wel kunnen vinden? Nogmaals herinner ik aan de motie. Ik kijk hierbij met name staatssecretaris Zijlstra aan, die hier natuurlijk namens de Kroon zit en heel politiek neutraal is, maar die in een vorige functie onder die beloften en insteek is gekozen in de Tweede Kamerfractie onder het lijsttrekkerschap van de heer Rutte, toevallig nu premier.

De heer Elias (VVD): Voorzitter, kunnen we ons beperken tot datgene waarvoor we hier bijeen zijn? Kunt u de orde in die zin bewaren?

De voorzitter: De heer Van der Ham gaf een reflectie op het afgelopen jaar.

De heer Van der Ham (D66): Volgens mij is dat volstrekt binnen de orde, maar ik vind het altijd leuk om het stemgeluid van de heer Elias te horen.

Voorzitter. Het kabinet kondigde zeventien hervorminkjes aan. Je zou ze «hervormmini's» kunnen noemen. Vier hiervan vallen onder de begroting van het ministerie van OCW. Mijn fractie steunt zelfs een aantal van die hervormingen, zoals het prestatiegericht onderwijs, de prestatiebeloning van docenten en dat soort zaken. We hebben vanochtend een debat gehad, waarin we een wetsvoorstel, overigens nog van het vorige kabinet, hebben gesteund. Komt de voortgang van de hervorming binnen OCW expliciet terug in het jaarverslag? Hoe zorgt de minister ervoor dat volgend jaar gericht inhoudelijk debat over de voortgang en gevolgen van die hervormingen gevoerd kan worden? Waarop kunnen wij die hervormingen beoordelen? Hoe beoordeelt de staatssecretaris straks bijvoorbeeld de gevolgen van de bezuinigingen op cultuur? Hoe wordt in de gaten gehouden wat de gevolgen voor zorgleerlingen zijn van de bezuinigingen op het passend onderwijs?

Eén van de hervormingen raakt de studenten. Het vorige kabinet zette een trend, namelijk het kaalplukken van de student. Studenten gingen meer betalen om hogere salarissen voor leraren te bekostigen. Minister Plasterk noemde dit «investeren». D66 wil excellente studenten de mogelijkheid bieden om zich optimaal te ontwikkelen. Helaas besloot het vorige kabinet dat hogescholen en universiteiten het collegegeld voor een tweede studie kunnen verhogen. Hiertegen heeft mijn fractie zich proberen te verzetten met een amendement. Dit kabinet zet deze maatregel voort. Wij willen dat ambitieuze studenten voor het wettelijke collegegeld een tweede studie kunnen volgen. Hoe hebben de collegegelden voor tweede bachelor- en masteropleidingen zich landelijk ontwikkeld? Kan de minister in het volgende jaarverslag aangeven hoe het aantal studenten dat een tweede studie volgt, zich heeft ontwikkeld sinds de maatregel werd ingevoerd?

Een tweede belangrijke hervorming gaat over de leraren. Via de prestatiebeloning moeten goede leraren in de toekomst weer meer kunnen verdienen. Daarom hoop ik dat de staatssecretaris mij voor de toekomst meer duidelijkheid kan bieden. Zijn de financiën in de toekomst wel gegarandeerd? Kunnen volgende bezuinigingen opnieuw worden gedekt uit de middelen die voor de prestatiebeloning zijn gereserveerd? Nogmaals, wij zijn voor de prestatiebeloning, maar deze is nu getemporiseerd. De minister haalt er iets uit. Op een gegeven moment houdt dit echter op. Gaat de minister een nulmeting invoeren? Welk tijdpad heeft zij in gedachten en hoe gaat ze de gereserveerde middelen precies inzetten? Ik zie dit ook graag terug in een volgend verslag.

Het vorige kabinet stelde een aantal bescheiden emancipatiedoelstellingen, die inmiddels behaald zijn. Wil het kabinet nieuwe doelstellingen formuleren en de Kamer hier jaarlijks over informeren? Ik denk onder meer aan arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen, en het aandeel van vrouwen op topposities bij de overheid en in de wetenschap. De minister weet dat D66 niet voor quota is. Daar houden we niet van omdat dit onrecht doet aan minderheidsgroepen. Het stimuleren en het bewerkstelligen van een cultuurverandering kan natuurlijk wel een bijdrage leveren aan een beter klimaat, zodat vrouwen dit soort topposities innemen.

Al jaren probeert de overheid haar overtollige bureaucratiekilo's kwijt te raken. Van het kabinet-Balkenende IV moest het ministerie van OCW met 600 ambtenaren afslanken. Daarvan was eind 2010 een derde nog niet gerealiseerd. Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de doelstellingen voor 2011? Wil de minister hierover rapporteren in het volgende jaarverslag?

De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. Ik wil anders beginnen. Ik heb gelezen dat de toegang tot de informatie voor de Rekenkamer niet gemakkelijk is geweest. De minister heeft gezegd dat er altijd goede werkafspraken kunnen worden gemaakt om toegang te krijgen. Zoals ook de Rekenkamer zegt, is dit vreemd. Zulke werkafspraken zijn namelijk niet nodig, omdat dit op basis van het wettelijk bepaalde informatierecht al kan. Hoe komt het dat de Rekenkamer zich genoodzaakt voelde om dit met ons te delen? Waarom is dit niet soepel gegaan?

Het was niet lang, maar de PvdA heeft in 2010 in het kabinet gezeten. Ik kan daarom makkelijk zeggen dat ook mijn partij bij deze successen betrokken is geweest. Er zijn met name ten aanzien van schooluitval, de aanpak van onderwijsachterstanden en het aantal startkwalificaties goede resultaten geboekt. Het is goed om te constateren – eerlijk is eerlijk – dat er een paar heel belangrijke stappen zijn gezet en dat het kabinet de komende tijd wil doorgaan op de ingeslagen weg. Ere wie ere toekomt.

Ik ben bang dat het niet zal lukken om een kwaliteitsagenda voort te zetten, zoals het vorige kabinet dit heeft gedaan. Hoewel wordt gezegd dat er feitelijk niet wordt bezuinigd, wijzen alle signalen uit het onderwijsveld erop dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat door de komende bezuinigingen. Onlangs verscheen een rapport van het Centraal Planbureau waarin nog eens werd aangegeven dat het anders zou moeten en dat het de verkeerde kant op gaat. In theorie staat het kabinet achter de motie-Hamer om de top vijf te bereiken, maar het lijkt erop dat we in de praktijk achter de feiten aanlopen. Dit is gênant, al kan ik misschien beter zeggen – het zijn immers keuzes – dat het geen goede ontwikkeling is dat leraren van het primair tot het wetenschappelijk onderwijs onder druk staan en dat steeds meer leraren bang zijn om hun baan te verliezen. De heer Van der Ham zei het net ook. Die zorg kan ik met mijn collega delen. Ook al gaan wij niet over de lumpsum, in hoeverre kan de minister dit onder controle houden? Ik vind het altijd een te gemakkelijke reactie dat wij niet over de lumpsum gaan, maar dat het de keuze is van de school et cetera. Dit snap ik, maar wij zijn wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Kwaliteit van het onderwijs heeft te maken met sterke, stevige en goede docenten. Het heeft te maken met voldoende docenten. Als dit de verkeerde kant op gaat, dan voel ik me verantwoordelijk. Kan de minister mijn zorg wegnemen?

Ik heb ook zorgen over de versterking van de functiemix. Ik heb gelezen en hoorde ook bij een aantal werkbezoeken in het veld dat er ongewenste uitvoeringseffecten zijn. Ook de Rekenkamer constateert dit. Ik kon niet zo goed plaatsen hoe dit kwam, maar nu begrijp ik het wat beter. Ik begin steeds meer begrip te krijgen voor de managers en bestuurders die mij hierop wezen. Ook in het rapport van de Rekenkamer worden er voorbeelden van genoemd. Hoe kijken de minister en de staatssecretaris tegen deze uitvoeringseffecten aan? Kunnen zij hiermee uit de voeten? Zo niet, dan ben ik voornemens hierover een motie in te dienen in de tweede termijn.

Ik wil het niet te lang maken. Ik zeg in alle openheid dat ik over het algemeen tevreden ben. Het is geen slecht jaar geweest, maar er zijn zorgpunten. Op sommige vlakken moet het beter, maar dat is altijd zo. Een sterke overheid moet altijd de ambitie hebben om de situatie te verbeteren. Daarom mijn complimenten aan de bewindslieden, naast de zorgen die we net kenbaar hebben gemaakt.

Mijn laatste punt betreft iets wat niet in het jaarverslag staat, maar wat al wel enige tijd bij mij speelt. Ik heb hier in het rapport van de inspectie het een en ander over gezien. Nederland heeft in vergelijking met omliggende landen een hoog percentage zittenblijvers. Dit blijkt uit cijfers van de inspectie. Ik heb een uur geleden met Cito en de PO-Raad om de tafel gezeten. Ook uit hun cijfers blijkt dit. Het percentage is extreem hoog in vergelijking met andere landen om ons heen. Ik heb gezocht naar een onderbouwing van dit gegeven. Ook heb ik nagezocht of dit leidt tot een hoger rendement van onze leerlingen, meer kwaliteit van het onderwijs of dat het meer rendement oplevert in de onderwijsloopbaan van deze leerlingen, maar ik heb hiernaar geen enkel onderzoek kunnen vinden. Kent de minister een onderzoek hiernaar? Is de minister bereid om hiernaar een onderzoek te laten instellen, als zo'n onderzoek er niet is? Anders kom ik hierover met een motie. Ik vind namelijk dat als we zo'n hoog percentage zittenblijvers hebben en we dit niet merken aan de resultaten van deze leerlingen in het vervolg van hun onderwijsloopbaan, we wetenschappelijke cijfers en informatie moeten hebben.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. De PVV-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van het jaarverslag, de Slotwet en het Onderwijsverslag. Verschillende elementen hieruit zijn al uitvoerig besproken in AO's of komen nog aan bod. Ik heb al eerder gezegd dat het kabinet wat mijn fractie betreft met de actieplannen een uitstekend instrument in handen heeft om de broodnodige koersverandering in het onderwijs te bewerkstelligen. De hersteloperatie waar we jaren op hebben gewacht, is nu met volle kracht ingezet. Ik noem even een paar dingen die voor ons belangrijk zijn: de landelijke examens in het basisonderwijs, verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding, versterking van de positie van leraren, het lerarenregister om de professionaliteit van de beroepsgroep te waarborgen en een sterkere rol van de inspectie, zodat zij ook kan ingrijpen in de financiële kaders. Ik noem er een paar, maar dit zijn heel belangrijke slagen die gemaakt worden.

Ingrijpen was hard nodig, want na jaren van afbraak staat het onderwijs er hier en daar niet florissant voor. Ik verwijs even naar het CPB-rapport van afgelopen week, waarin gesteld wordt dat het niveau van het Nederlandse basis- en voortgezet onderwijs daalt, zowel in absolute zin als ten opzichte van landen om ons heen. We hebben allemaal kunnen lezen dat deze achteruitgang op de lange termijn mogelijk enkele procenten van ons nationaal inkomen kost. Dit maakt het onderwijs zo ontzettend belangrijk. In het jaar dat ik hier zit, heeft het me dan ook vaak oprecht verbaasd dat deze moeder aller portefeuilles, het onderwijs, zo weinig aandacht krijgt van de media. Economie, welvaart, welzijn, integratie en identiteit: alles komt samen in deze prachtige portefeuille. Het gaat nota bene om zo'n 37 mld. op jaarbasis. Toch wordt het weinig sexy gevonden. Dit stemt wel eens weemoedig.

Volgens het rapport «Nederlandse onderwijsprestaties in perspectief» ligt het grootste probleem bij de meest getalenteerde leerlingen. Hun prestaties blijven consequent achter bij die van de beste leerlingen in veel andere ontwikkelde landen. In de groep meest getalenteerde leerlingen behoren de Nederlanders op geen enkel terrein tot de internationale top tien. We doen het wel heel goed in de aanpak van de groep slechtst presterende leerlingen. Dit is iets om trots op te zijn. Er is veel in hen geïnvesteerd de afgelopen jaren. Het is terecht dat de minister nu wil focussen op de excellente en hoogbegaafde leerlingen. Er komt 30 mln. extra beschikbaar. Dit is mooi. Toch is volgens onderzoekers meer geld niet per se de oplossing tot verbetering. We hebben dit gisteren ook al vastgesteld. Collega Elias heeft dit uitvoerig gedaan. Meer geld levert niet automatisch meer kwaliteit op. De onderzoekers onderschrijven wel de stelling van de PVV-fractie dat het verbeteren van de kwaliteit van docenten helpt. De kwaliteit van de docent staat centraal in het herstelplan waar we mee bezig zijn.

Het CPB kwam niet als enige met alarmerende berichten over de staat van het onderwijs. We hebben dit net ook al aangehaald tijdens het debat over de rol van de inspectie. In het onderwijsjaarverslag van de inspectie, dat we vandaag besproken hebben, zijn een paar harde noten gekraakt over de kwaliteit van het onderwijs. Ondanks positieve ontwikkelingen zoals het verminderen van het aantal zwakke en zeer zwakke scholen en de betere prestaties van leerlingen op de basisschool – dat is allemaal hartstikke mooi – kwam de inspectie ook met een paar alarmerende conclusies over de leerlingen in het voortgezet onderwijs en de lagere cijfers bij de centrale eindexamens voor wiskunde, Nederlands en Engels. Bovendien schiet een deel van de docenten tekort in de uitoefening van hun vak. Dat gaat weer over de kwaliteit van de docenten.

Wij zijn er dan ook gelukkig mee dat de minister en de staatssecretaris net als de PVV stevig willen inzetten op de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Bij de zelfbewuste, didactisch en pedagogisch goed onderlegde leraren begint goed onderwijs. Volgens de inspectie haalt slechts 42% van de startende en reguliere leraren een voldoende bij een beoordeling. En nu ik toch cijfers aan het noemen ben: de PVV vindt 18% onbevoegde docenten onacceptabel. Dit is een vijfde. We zijn benieuwd naar verdere bevindingen van de inspectie in de nabije toekomst. Wat gaat de minister ondernemen tegen deze cijfers?

Ik heb nog een paar feitelijke vragen.

De voorzitter: Als u het maar kort houdt.

De heer Beertema (PVV): In 2010 is het aantal vacatures wat gedaald. De onderwijsarbeidsmarkt blijft daardoor uit de gevarenzone. Het ziekteverzuim is echter niet teruggedrongen en de streefwaarden zijn niet of nauwelijks gehaald. Daarop wil ik een reactie van de minister. De doelstelling uit 2010 om het aantal vroegtijdige schoolverlaters terug te dringen is gehaald, maar er is een groot verschil tussen de verschillende regio's. Vooral de grote stedelijke gebieden scoren slecht. Wat gaat de minister verder ondernemen om het aantal vroegtijdige schoolverlaters specifiek in de G4 terug te dringen?

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik wil graag een aantal vragen stellen die naar mijn mening gaan over zaken waar dit wetgevingsoverleg werkelijk voor bedoeld is. Dit overleg is immers niet bedoeld voor allerlei algemene beschouwingen die we beter op andere momenten kunnen houden.

Allereerst heb ik een vraag over de kwaliteit van de beleidsinformatie. Hoe gaat de minister uitvoering geven aan het advies van de Algemene Rekenkamer om beleidsdoelstellingen en nieuwe beleidsdoelstellingen in de komende begroting zodanig te formuleren dat in de verantwoording een duidelijk inzicht gegeven kan worden in de prestaties en de effecten?

Verder is in de voorstellen van de minister van Financiën voor een nieuwe begrotingsopzet het belang van beleidsconclusies onderkend en is vastgesteld dat dit verder verbeterd kan worden. De minister van Financiën schreef ons hierover op 22 maart. In het jaarverslag over 2010 van het ministerie van OCW zijn net als in 2009 geen echte beleidsconclusies opgenomen. Kan de minister toezeggen dat volgend jaar herkenbare, scherpe beleidsconclusies in het jaarverslag worden opgenomen conform hetgeen de minister van Financiën hierover aan de Kamer heeft gemeld?

De Rekenkamer schrijft dat financiële onrechtmatigheden binnen de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder de tolerantiegrens van de Rekenkamer zijn gebleven. Ik wil met de minister verkennen of zij ook onder de tolerantiegrens van de VVD-fractie is gebleven. Volgens de Rekenkamer is – ik citeer pagina 27 – «onzekerheid blijven bestaan bij het vaststellen van subsidies vanwege het ontbreken van een oordeel over de rechtmatigheid daarvan in de controleverklaring». Aangezien het draait om een bedrag van 3,5 mln. en om scholen in Caraïbisch Nederland, gaan bij mij de alarmbellen rinkelen. Laten we er niet omheen draaien dat 3,5 mln. peanuts is als onderdeel van de totale onderwijsbegroting, maar sec is het een verrekte hoop geld, die menig orkest graag zou ontvangen. We willen heel precies van de minister horen wat daar gebeurd is en hoe zij zelf tegen dit fenomeen aankijkt. Aan de ene kant is het bedrag immers een percentage of promillage van de totale begroting dat bijna niets voorstelt, maar aan de andere kant is het heel veel geld. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Dan heb ik een aantal feitelijke vragen. Hoe kan het dat het vorige kabinet geen rekening heeft gehouden met stijgende studentenaantallen? Wat betekent dit voor de betaalbaarheid van het hoger onderwijs in de toekomst? Daarbij wil ik graag ook aandacht voor het aandeel studiefinanciering in de totale kosten van het hoger onderwijs en de ontwikkeling van die kosten. Die zijn zowel gestegen als dat het sneller afgelost is op studieleningen. Waarom kan het niet-bekostigd onderwijs het zoveel goedkoper doen dan het bekostigd onderwijs? Dit geldt zowel voor het mbo als het hbo.

Collega Van der Ham zei al iets over de bedrijfsvoering. Er was onder het kabinet-Balkenende een taakstelling van 600 voltijdbanen – dat woord verkies ik boven «fte» – en die is niet gehaald. Eind 2010 moesten nog 190 voltijdbanen worden geschrapt. Het nieuwe kabinet heeft nog een andere, zwaardere taakstelling op dat gebied. Hoe zorgt de minister dat wij volgend jaar niet met de handen in het haar zitten als we de cijfers opnieuw krijgen?

In 2010 heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de norm voor externe inhuur, namelijk maximaal 13%, gehaald. Het ministerie zat op 11%. De verwachting is evenwel dat de neerwaartse norm – in 2011 moet het maximaal 10% zijn – niet gehaald gaat worden. De minister schrijft dat zij desondanks haar best gaat doen. Daar wil ik echter wat meer over weten, want mooie dingen zeggen en ons best doen, kunnen we allemaal.

De Rekenkamer zegt dat de Europese aanbestedingsregels niet in alle gevallen zijn gevolgd. Deels is de minister hier al op ingegaan in het antwoord op de feitelijke vragen onder nummer 149, maar het blijft een heel raar fenomeen dat een departement de Europese aanbestedingsregels niet correct volgt. Graag krijg ik een reactie hierop. Misschien steken die aanbestedingsregels veel te ingewikkeld en geschift in elkaar. Is dit dan niet een extra reden om ze zo snel mogelijk te willen vereenvoudigen in Nederland?

Wat betreft de informatiebeveiliging lees ik dat uit zelfevaluaties blijkt dat niet voor alle informatiesystemen risicoafwegingen zijn gemaakt. Er vond daarna een incident plaats. Dit is weliswaar snel en goed opgelost, maar hoe kan het dat de voorgeschreven risicoafwegingen niet gemaakt zijn?

Ik heb een aantal vragen naar aanleiding van de antwoorden op de eerdere feitelijke vragen. Het antwoord op vraag 19 over pilots om gemengde basisscholen te bevorderen naar aanleiding van de mededeling van de minister dat er geen specifiek beleid meer wordt gevoerd, luidt dat de pilots om segregatie in het onderwijs tegen te gaan, eind 2011 worden beëindigd, waarna deze in opdracht van het ministerie zullen worden geëvalueerd. Waarom gaan we een evaluatie betalen en uitvoeren, als we toch met die experimenten stoppen? Dat lijkt me onverstandig en zelfs geldsmijterij.

Vraag 23 luidt: waarom wordt de realisatie over 2008 voor dekkend passend onderwijs en voor het zorgaanbod in het primair en voortgezet onderwijs herzien? Het antwoord op deze vraag luidt: zie het antwoord op vraag 21. Maar als we het antwoord op vraag 21 lezen, dan staat daar geen antwoord voor 2008, 2009 en 2010, maar alleen voor 2011. Graag hoor ik alsnog het antwoord op de vraag wat er in de jaren 2008, 2009 en 2010 gebeurd is.

De voorzitter: Bent u nu ongeveer aan uw laatste vraag toe?

De heer Elias (VVD): Dat denk ik niet, want ik heb er nog een aantal.

De voorzitter: Aan het begin van dit overleg, waar u iets te laat binnenkwam, hebben we afgesproken dat er vijf minuten spreektijd was.

De heer Elias (VVD): Daar was ik niet bij.

De voorzitter: Aangezien dit unaniem is besloten, vraag ik de heer Elias zich aan de orde van de vergadering te houden.

De heer Elias (VVD): Ik heb nog een stuk of tien vragen. Ik vind die vragen belangrijk. Ze gaan over de doelmatigheid van het uitgeven van geld. Dat duurt een paar minuten. Ik wil u dringend vragen mij die vragen te laten stellen. Anders doe ik het in de tweede termijn en dan duurt het langer, want dan hebben de ambtenaren meer tijd nodig om het op te zoeken.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter, ik gun de heer Elias dit.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter, u weet dat de heer Elias en ik erg op elkaar gesteld zijn. Ik gun hem dit dus heel erg.

De voorzitter: Met dank aan uw collega's hebt u nog een paar minuten voor uw vragen.

De heer Elias (VVD): Het gaat om geld.

De voorzitter: Het gaat ook om de orde van de vergadering, zoals u zelf vaak opmerkt.

De heer Elias (VVD): Hartelijk dank voor de geboden gelegenheid. Vraag 27 ging over het lage niveau van de kaderberoepsgerichte leerweg op het vmbo en over referentieniveaus. Het lage rekenniveau hier is een zorg. Er is een daling van 50% naar 37%. Hier is vooralsnog geen verklaring voor. Als antwoord komt hierop dat de onderzoekers van het Cito wijzen op mogelijk minder betrouwbare uitkomsten door te kleine steekproeven in vmbo-kbl groep 4. Ik zeur hierover, niet alleen omdat het me om dit specifieke punt gaat, maar omdat ik wil weten waarvoor dit nog meer geldt. Op welke cijfers kunnen we echt vertrouwen? Het antwoord op deze vraag is dat ik weliswaar cijfers heb gekregen, maar dat deze niet zo betrouwbaar zijn. Daar schrik ik van. Ik hoop dat de minister mijn schrik kan wegnemen of deze deelt en zorgt dat we betere antwoorden krijgen.

Dan heb ik nog een vraag bij het antwoord op vraag 41. Als ik het omreken, wordt er € 492 per kind aan subsidie uitgegeven om de doelgroep werkende jongeren zonder startkwalificatie naar een leerwerktraject te begeleiden dat moet leiden tot die startkwalificatie. Is dit bedrag per kind het volgens de minister waard? Hoeveel van die startkwalificaties zijn er daadwerkelijk uitgekomen? Die cijfers hebben we namelijk niet.

Vraag 53 gaat over een nieuwe bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs die meer gebaseerd is op kwaliteit en profiel. Er is besloten om in 2010 geen experimenten te starten. In de strategische agenda voor het hoger onderwijs, die ons in juli wordt toegezonden, komt een nadere uitwerking te staan voor de bekostiging van kwaliteit en profilering. Hier zijn echter geen experimenten meer voor nodig, lijkt mij. Daar valt geld te besparen. Ik geloof dat ik het hier omwille van de tijd bij laat.

Voorzitter: Van der Ham

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Wij behandelen het jaarverslag, het rapport van de Rekenkamer en het Onderwijsverslag 2010 op een moment dat wij ook volop in discussie zijn met het kabinet over de gepresenteerde actieplannen. Algemene opmerkingen kunnen wij dus ook tijdens die debatten plaatsen. De algemene lijn «de basis op orde, de lat omhoog», die vaak door de minister is gehanteerd, is een heel mooi onderwijsmotto voor het kabinet-Rutte. Onder het kabinet-Balkenende werd dit motto echter ook al ingezet, want in haar functie als staatssecretaris heb ik die frase ook vele malen van haar mogen horen. We lezen uit de verslagen dat het op het ogenblik met een aantal belangrijke zaken goed gaat. Er zijn bijvoorbeeld minder zwakke scholen. Dit is heel belangrijk, want als je slecht onderwijs krijgt, is iedere dag een dag te veel. Dit kunnen wij ons niet veroorloven. Een aantal collega's heeft al een aantal winstpunten genoemd. Ik noem er zelf ook graag een paar, bijvoorbeeld de vliegende brigades. Aangezien de inspectie zich meer gaat richten op de handhavende taak, is het heel mooi om de vliegende brigades te hebben. Kan de minister al iets zeggen over de ervaringen van scholen met vliegende brigades? Welke problemen komen zij het meest tegen? Hoe ervaren scholen het optreden van die brigades?

De Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen is in werking getreden. Het fundament van het onderwijs voor de kerntaken taal en rekenen wordt hierdoor wat sterker. De ambitie is om die niveaus te halen. Alles kan beter. We zien gelukkig dat investeringen in het taalonderwijs vruchten afwerpen, bijvoorbeeld in het voortgezet onderwijs. In het mbo zijn voorbereidingen gestart voor een centrale examinering. We hebben hiervoor de commissie-Oudeman gehad. De aanbevelingen van die commissie zijn door het huidige kabinet grotendeels overgenomen. Dit geldt in principe ook voor de aanbevelingen van de commissie-Veerman ten aanzien van het hoger onderwijs. De daling van het aantal voortijdig schoolverlaters ligt op schema. De heer Beertema verwees daar al naar. Ik deel echter zijn zorg over de verdeling van de voortijdig schoolverlaters. Zij komen overigens niet alleen in de G4 voor, waar heel specifieke haarden zitten van voortijdig schoolverlaters. Wordt er specifiek beleid ingezet op die plekken in het land waar de problematiek wat ernstiger is?

Het doel van minder ambtenaren is weliswaar nog niet helemaal gehaald, maar net als het doel van minder subsidies komt dit mooi op gang. Gisteren hebben we het mes daar stevig in gezet. Het is een voorstel dat ooit door de CDA-fractie geïnitieerd is. Ik kan hier alleen maar met genoegen op terugkijken.

Ten aanzien van het rapport van de Rekenkamer is een opmerking gemaakt over de functiemix. Ik zal die niet helemaal herhalen, maar dezelfde vraag leeft ook bij onze fractie. In het rapport van de Rekenkamer wordt ook gesteld dat er minder inzicht is in de gerealiseerde beleidseffecten, dat er bij het ministerie van OCW soms geen onbelemmerde toegang is en dat de Comptabiliteitswet op dit punt moet worden nageleefd. Dat kan niet, dus de minister moet dit oplossen.

Naar aanleiding van het onderwijsverslag zei ik al dat er minder zwakke en zeer zwakke scholen voorkomen. Dat heeft niet dit kabinet voor elkaar gekregen in de maanden dat het zit, maar hiervoor hebben de kabinetten-Balkenende goed werk afgeleverd. Steeds meer leerlingen halen een startkwalificatie.

Collega's hebben al een aantal zwakke punten aangeduid, want niet alles is rozengeur en maneschijn. Juist leerlingen die goed onderwijs hard nodig hebben, zitten veelal op zwakke en zeer zwakke scholen. Daar komt nog bij dat de inspectie flink wat kritiek heeft op het functioneren van leraren. Wij zullen volgende week met de staatssecretaris uitgebreid over leraren spreken. Dan zal een aantal van dit soort punten ongetwijfeld de revue passeren. Het is heel goed dat hierin extra geïnvesteerd wordt. Als we namelijk lezen dat een belangrijk deel van de leraren onvoldoende in staat is om het eigen professionele handelen handen en voeten te geven, dan vraagt dat om beleid. Laten we volgende week verder inhoudelijk ingaan op de uitvoering van dat beleid.

Dan heb ik nog één heel specifieke vraag over de doelstelling van 15% vrouwelijke hoogleraren. Deze doelstelling hebben we niet gehaald. Ik ken ons land als een land met hartstikke veel slimme vrouwen. Daar moeten toch ook potentiële hoogleraren bij zitten?

Voorzitter: Biskop

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden dat zij hier opnieuw na zoveel overleggen fit en fris zitten met de nodige vragen, beleidsvisies et cetera. Het kwam er allemaal weer heel pittig uit, dus ik moest echt als een speer meeschrijven. Ik verontschuldig me nu al bij de heer Elias als ik een vraagje oversla, want het tempo lag zo hoog. Ik kan dat tempo niet bijbenen, mijnheer Elias. U bent sneller dan ik. In de tweede termijn beantwoord ik eventueel gemiste vragen alsnog.

Ik begin bij de heer Van der Ham, al is hij nu even weg. Dat komt mooi uit, want dan beantwoord ik zijn vragen even snel. De heer Van der Ham maakt zich zorgen dat de doelstelling om in de top vijf te komen een lege huls is. We hebben de afgelopen dagen het debat gevoerd over het Actieplan Beter Presteren. We zullen het volgende keer hebben over het actieplan Basis voor Presteren. We hebben het rapport van het CPB gezien, dat aangeeft dat beter presteren niet alleen in geld zit. Desalniettemin houdt het kabinet de onderwijsbegroting voor het overgrote deel droog. Dat is een heel goede zaak. In het rapport wordt ook gezegd dat er verbeteringen kunnen plaatsvinden. Die verbeteringen zullen we oppakken met het Actieplan Beter Presteren en met het actieplan Basis voor Presteren, en we gaan meer investeren in leraren. Daar zal de staatssecretaris straks alles over vertellen en volgende week zal hij dat nog eens dunnetjes overdoen. Dat wilde ik gezegd hebben. Met deze actieplannen willen we scherpe doelen formuleren, en dat doen we ook. Sommigen vragen zich af of je die doelen moet formuleren, maar het is ook ondankbaar om geen doelen te formuleren en dan als bewindspersoon in de Kamer te zijn. Daarom heb ik gemeend om toch doelen te moeten formuleren in de vorm van Cito en PISA. Dit zegt namelijk iets over onze waarden, maar het is ook mooi omdat het iets zegt over onze waarden in relatie tot andere landen. Dat is ook een goede zaak, want Nederland is geen eilandje.

Dan kom ik bij een ander punt uit het jaarverslag dat aan de orde is gesteld door de heer Van der Ham en de heer Elias. Wat zijn de concrete gevolgen van de nieuwe begrotings- en verantwoordingssystematiek Verantwoord Begroten? Ook vroegen zij of in de komende jaarverslagen en begrotingen wel concrete zaken zullen worden genoemd. Het is de bedoeling dat de uitgangspunten van Verantwoord Begroten zo veel mogelijk in de begroting van OCW voor 2012 worden toegepast. We zitten nog in een overgangssituatie. Dit heeft de minister van Financiën ook verteld. Het is namelijk een hele klus. Ik kan de Kamer blij en gelukkig maken, want de leden zullen een dunner pakketje krijgen. Dat is dikke winst. In de beleidsartikelen komt de nadruk meer te liggen op zaken waar ik concreet verantwoordelijk voor ben en op de door mij ingezette instrumenten, en minder op de doelstellingen. Mijn belangrijkste doelstellingen komen in de beleidsagenda aan de orde. We splitsen dus wat vroeger een beetje dubbel was. Ik moest vroeger ook al die stukken checken en dan dacht ik: ik ben drie keer hetzelfde aan het lezen. Dat is heel vermoeiend. Op een gegeven moment neem je het niet meer op. De begroting wordt jaarlijks onder grote tijdsdruk vastgesteld. Dit jaar zal dat door de nieuwe opzet anders zijn. Zoals de Kamer weet, vindt de definitieve besluitvorming van het kabinet over de begroting pas eind augustus plaats. Het is niet echt mogelijk om al ruim voor Prinsjesdag aan te geven wat hier precies in zal staan. Dat zullen de leden later zien. Ik nodig hen wel van harte uit om bij het debat over de begroting voor 2012 ook op de nieuwe opzet in te gaan, zodat ik hun opmerkingen goed kan meenemen voor de begroting voor 2013 en wij met elkaar groeien in het verantwoord begroten.

Overigens wil ik de Kamer in de toekomst ook van alle informatie voorzien. Daarom houden wij Trends in Beeld ook overeind, zodat de informatie over het verloop van allerlei feitelijke ontwikkelingen zichtbaar blijft voor de Kamer. Ook komt er bijvoorbeeld een centrale subsidiebijlage. Dit maakt het wat overzichtelijker, omdat deze gegevens anders overal verstopt zitten. Er gaat echt een opschoning plaatsvinden van de begroting. Ik praat daar graag in het najaar over door met de Kamer, wanneer we de eerste aanzet van die eerste begroting hebben gedaan. In de begroting voor 2012 en 2013 willen we de grote slag maken.

De heer Elias (VVD): De beleidsdoorlichtingen blijven toch wel overeind?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja. We lichten het beleid een paar keer per jaar door.

De heer Elias vroeg of de Kamer scherpe beleidsconclusies te zien zou krijgen. Deze zijn natuurlijk niet altijd voorhanden. Het onderwijsbeleid heeft vaak een wat langere horizon. We staan nu aan het begin van een nieuwe kabinetsperiode. Het zal niet meevallen om dit direct in het komende jaarverslag nog te doen, maar ik zal wel proberen om de beleidsconclusies in het jaarverslag over het volgende jaar goed op te nemen. Ik wil daar nog geen harde toezeggingen over doen, maar we moeten bekijken of we de slagen die we hebben gemaakt, al in beeld kunnen brengen.

De heer Elias had nog meer vragen gesteld naar aanleiding van het jaarverslag. Hij gaf aan dat in het antwoord op vraag 23 over de realisatie over 2008 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 21, waar het helemaal niet over 2008 gaat. De heer Elias heeft helemaal gelijk. Hij krijgt een nieuw antwoord van mij, want ik kon het ook even niet volgen.

Dan kom ik bij vraag 27. Naar aanleiding hiervan zegt de heer Elias dat hij naar cijfers vroeg om te weten hoe het zit en vervolgens te horen kreeg dat deze cijfers niet helemaal zeker waren. Daarop verzoekt de heer Elias mij om de Kamer geen cijfers te geven die niet zeker zijn; dat is eigenlijk zijn cri du coeur. Ik heb net van mijn directeur-generaal begrepen dat in het jaarverslag wel vermeld is dat deze cijfers nog enigszins onzeker waren. Dit voorbehoud is dus wel gemaakt. Dit is gedaan vanuit de wens om zo transparant mogelijk te zijn. Als je iets niet helemaal zeker weet kun je je echter wel afvragen, of je het moet publiceren. Je kunt echter ook zeggen dat dit het ongeveer is, maar dat je het niet helemaal zeker weet. De heer Elias gaat dit nu natuurlijk nakijken. Ik hoor dan in de tweede termijn of ik het correct heb gezegd. Ik ben afgegaan op de informatie die ik kreeg. Als ik het fout heb gezegd, zal ik direct «mea culpa» zeggen.

Ik heb emancipatiedoelstellingen, maar niet op alle terreinen. Eén van de punten van Verantwoord Begroten is ook dat je je zo min mogelijk moet binden aan zaken die je niet helemaal zelf kunt beïnvloeden. Dit vind ik een terecht uitgangspunt. Ik noem nu even twee emancipatiedoelstellingen. Ik maak de slag met een aantal Gay-Straight Alliances met scholen. Ik wil van 150 naar 300. Dat is een heel harde doelstelling. Daarnaast wil ik het aantal koplopersgemeenten verdubbelen van 18 naar 36. Daarop ben ik aanspreekbaar. Ik zal ze vermelden en ik zal de Kamer op de hoogte houden of dit daadwerkelijk lukt.

Ik kom bij de laatste vraag van de heer Van der Ham. Hij vroeg of ik de doelstellingen van de taakstelling wel haal. De heer Elias had deze vraag overigens ook gesteld. Ik kan de Kamer melden dat de taakstelling tot en met 2010 van het kabinet-Balkenende door het ministerie van OCW gehaald is. We hebben dat heel goed gedaan. Een enkel onderdeel heeft het niet gehaald, maar dit wordt meer dan gecompenseerd door andere onderdelen. Het ministerie van OCW heeft de taakstelling gehaald door deze vanaf het begin netjes door te verdelen over de verschillende organisatieonderdelen. Hier is altijd buitengewoon scherpe sturing op geweest in de afgelopen jaren. Om te zorgen dat de toename werd gedempt heeft dit bijvoorbeeld geresulteerd in een vacaturestop in 2009. De verwachting voor 2011 is dat het grootste deel van de organisatieonderdelen de taakstelling gaat halen. Mogelijk resteert bij een enkel onderdeel een kleine overbezetting, maar we spannen ons echt in om dit tot het absolute minimum te beperken.

De heer Van der Ham (D66): Ik begrijp niet helemaal hoe wij dan aan de cijfers uit de stukken van het ministerie komen waaruit blijkt dat er met 600 ambtenaren moeten worden afgeslankt. Een derde van deze afslanking is volgens deze stukken nog niet gerealiseerd. De minister zegt dat zij het heeft gehaald, maar dit correspondeert niet met de cijfers.

De heer Elias (VVD): Daar sluit ik me geheel bij aan.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Mag ik daar in de tweede termijn op ingaan? Dan zal ik dit nader toelichten. Dat doe ik met plezier.

Ik kom bij de vragen van de heer Çelik. Hij maakte zich zorgen over de toegankelijkheid van de informatie voor de Algemene Rekenkamer. Het ministerie van OCW heeft bij de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer altijd alle door hem gevraagde informatie geleverd en zal dit blijven doen. In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek 2010 heeft OCW voor de duur van het deelonderzoek rechtstreeks toegang gegeven aan de Algemene Rekenkamer tot het digitale archiefsysteem, zodat hij alles kon doorspitten. Er is mijns inziens geen sprake geweest van belemmering. Ik heb dit ook aangegeven aan de Algemene Rekenkamer. Er loopt wel een discussie over de vraag hoe toegang wordt verleend aan de Algemene Rekenkamer tot de digitale informatie. Het ministerie zal zich aansluiten bij de te maken interdepartementale afspraken tussen de Algemene Rekenkamer en de departementen. Een uniforme werkwijze komt de informatievoorziening en de effectieve afhandeling ten goede. Het ligt dus breder. We sluiten ons dus aan bij een generieke afspraak, die op dit moment wordt gemaakt over het digitale E-doc. De Rekenkamer wil hier volledige toegang toe, en ook tot allerlei concepten et cetera. Daar maken wij een afspraak over.

De heer Çelik (PvdA): Ik wil dit natuurlijk met alle liefde aannemen, maar ik ken de Rekenkamer als een zeer zorgvuldig orgaan, dat heel zorgvuldig omgaat met wat hij op papier zet. Ik heb de Rekenkamer ook twaalf jaar meegemaakt in Rotterdam. Daar was hij even zorgvuldig. Waarom voelde de Rekenkamer dan de noodzaak om het op deze manier te omschrijven? Waarom is er een discrepantie tussen wat de minister zegt en wat de Rekenkamer heeft ervaren?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: We hebben dit inderdaad verschillend ervaren. Ik kan het niet anders zeggen. Wij hebben het niet als zodanig ervaren, want wij hebben alle informatie gegeven die gegeven moest worden. Hierover zijn we het niet eens geworden. Wij mogen namelijk altijd reageren. Ik vermoed dat dit ligt aan het gebrek aan een bredere departementale afspraak die we met de Rekenkamer moeten maken over de digitale toegang. Ik hoop dat deze afspraak snel wordt gemaakt, zodat we dit weer netjes op orde hebben.

We kunnen de kwaliteitsagenda niet doorzetten, omdat dit – zoals de heer Çelik aangeeft – vanwege de financiën moeilijk is. Zoals ik net al in reactie op de vraag van de heer Van der Ham heb aangegeven, is het niet alleen een kwestie van geld, maar ook een kwestie van de juiste incentives. Het CPB heeft dit vorige week ook klip-en-klaar verwoord. Wij proberen zowel in het kader van Beter Presteren en Basis voor Presteren, als in het stuk van de staatssecretaris en in zijn strategische agenda van het hoger onderwijs op de juiste punten impulsen te geven. Zo proberen we ervoor te zorgen dat met de middelen een optimale prestatie neergezet kan worden. Daarom heb ik er alle vertrouwen in dat we de komende jaren volop zullen gaan voor de kwaliteit.

De heer Çelik gaf aan dat de leraren onder druk staan. Dit is een vraag voor de staatssecretaris. Ook vroeg hij naar de uitvoeringseffecten van de functiemix. Ook die vraag is voor de staatssecretaris. Nederland heeft veel zittenblijvers. De inspectie zal dit nader bezien. Wij hebben vanochtend net uitgebreid met elkaar besproken hoeveel opdrachten we geven naar aanleiding van zaken die we zien. Zo riep de heer Dijsselbloem er heel terecht toe op terughoudend te zijn met grote onderzoeken. Ik vind het echter prima als de inspectie haar eigen gegevens goed nagaat. Als er relevante zaken te melden zijn, zal ik de Kamer daar verslag over doen. Mag ik dat zo met de heer Çelik afspreken?

De heer Çelik (PvdA): Dat lijkt me goed. Kan de minister ook een termijn noemen? Dan ben ik meteen gerustgesteld.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat zal kort na de zomer gebeuren.

De heer Elias (VVD): Wat is kort na de zomer?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat is kort na de zomer, uiterlijk eind oktober.

De heer Elias (VVD): Op straat noemen wij dat niet kort na de zomer.

De voorzitter: De heer Elias weet ongetwijfeld wanneer de herfst begint. Kort na de zomer is het begin van de herfst, oftewel eind oktober.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer Beertema maakt zich zorgen over voortijdig schoolverlaters in de G4. Ik heb nu niet alle cijfers paraat, maar ik weet bijvoorbeeld dat Den Haag, onderdeel van de G4, het vsv heel goed heeft aangepakt. Daar heb ik de stad ook voor gecomplimenteerd. Ook Utrecht heeft het niet slecht gedaan. Amsterdam is ook op veel onderdelen heel goed bezig. Ik moet dus eerlijk zeggen dat de G4 het heel goed doen. Waar dit echter niet gebeurt, zijn wij heel scherp. We richten ons wat minder op de gemeente en wat meer op de instelling. We zitten gemeenten en scholen op de huid. Scholen en gemeenten zijn verantwoordelijk. Zij pakken dit ook op een geweldige manier op. Waar het niet goed gaat, gaan we naar de scholen toe en voert onze directeur vsv Fred Voncken pittige gesprekken, onder meer met colleges van bestuur. Het is mij gebleken dat dit altijd impact heeft. Het is geweldig dat wij hierover steeds meer en steeds transparantere cijfers krijgen. Dat is echt een zegen van DUO. Hierdoor zien scholen wanneer het niet goed gaat en of ze wel grip op de zaak hebben. Dat zet ze aan het denken. Ik weet inmiddels van heel veel managementteams die zich maandelijks laten informeren over de ontwikkeling van de cijfers, wat twee jaar geleden ondenkbaar was. Dit maakt dat ook de rest van de bedrijfsvoering beter op orde komt. Dit onderdeel is namelijk een soort aanjager en het wordt vanuit het ministerie ook als zodanig begeleid.

De heer Beertema (PVV): Mogen we hieruit concluderen dat er in plaats van regiogericht meer instellingsgericht gewerkt gaat worden?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, het wordt instellingsgericht. We zijn heel scherp op de prestaties van de instellingen. Als blijkt dat slechte resultaten ook liggen aan een slechte vervulling van de leerplichtfunctie, dan wordt ook de gemeente erop aangesproken. Soms ligt het namelijk breder, maar meestal spreken we de scholen rechtstreeks aan. Op dit moment maken we ons met name zorgen over het mbo. Een aantal mbo-scholen doet het heel goed met de vsv-cijfers, zoals het Mondriaan hier in Den Haag. Er zijn echter ook scholen waar het slecht gaat, zoals in Flevoland. Daar heb ik zelf overigens twee maanden geleden een gesprek gehad met het college van bestuur.

De heer Biskop (CDA): Ik had me aangesloten bij de opmerking van de heer Beertema. Dit deed ik niet zozeer omdat het mij om de G4 ging, maar omdat mij opviel dat, als je op het kaartje van Nederland naar de concentraties voortijdig schoolverlaters kijkt, je voortdurend hetzelfde patroon ziet terugkomen. Vandaar dat ik vraag of de minister specifiek beleid voert in zo'n regio die achterloopt met het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Inderdaad overigens zeer veel dank voor de transparante gegevens. Daardoor kunnen we die dingen nu ook zien.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, dit gebeurt inderdaad in een regio als Flevoland. Daar zitten we er dicht bovenop. Daar gaat het namelijk op dit moment niet goed met de cijfers, want daar neemt vsv eerder toe dan af. Daar maken we natuurlijk rechtstreeks afspraken en vragen we wat de onderwijsinstellingen en de wethouders doen. We vragen of ze de boel goed bij elkaar houden en of ze de regie goed voeren, maar daarnaast hebben we een algemeen pakket van maatregelen waarmee we actie ondernemen. In sommige regio's zitten meer vsv'ers, maar dat is soms ook inherent aan de populatie daar. In de G4 is het probleem groter dan in Warmond of Schipluiden. Daar gaan ze gewoon allemaal naar school.

De heer Elias stelde een scherpe vraag over de Algemene Rekenkamer. Hij vroeg of een financieringskwestie die volgens de Algemene Rekenkamer onder de tolerantiegrens ligt, volgens de VVD ook onder de tolerantiegrens ligt. Dat weet ik niet. Dat ligt eraan waar de tolerantiegrens van de heer Elias ligt. Het punt dat de heer Elias noemde, was puur een betaling die in 2010 heeft plaatsgevonden die eigenlijk in 2011 had moeten plaatsvinden. Dat was de reden en daardoor viel het ook onder de tolerantiegrens van de Algemene Rekenkamer.

De heer Elias zei iets over studenten en ook in algemene zin over de leerlingenramingen. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om de leerlingenramingen af te platten. In het regeerakkoord is geld gereserveerd om dit weer op te nemen. Dat geld zal natuurlijk worden ingezet. De heer Elias kan in de nieuwe begroting zien in welke mate dit gebeurt. De staatssecretaris zal ongetwijfeld nog iets zeggen over het hoger onderwijs, maar dit was even een generieke opmerking.

De heer Elias (VVD): Mag ik even heel kort reageren op het vorige punt om straks allerlei omwegen te vermijden. Dat er een jaar later of eerder betaald is, maakt me allemaal niet zo vreselijk veel uit. Ik wil echter weten waaraan betaald is. Verder bleef ik hangen aan de onzekerheid die is blijven bestaan bij het vaststellen van subsidies vanwege het ontbreken van een oordeel over de rechtmatigheid daarvan in de controleverklaring. Dat heb ik ook geciteerd. Dat is iets anders dan het antwoord dat de minister nu gaf. Dat is namelijk dat er misschien in het verkeerde jaar betaald is en er iets onhandigs is gebeurd, maar ik viel over deze zin. Daar wil ik graag antwoord op, eventueel in tweede termijn.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat doe ik in tweede termijn. Wij dachten dat de heer Elias iets anders bedoelde.

De externe inhuur daalt. Wij hopen dat die daling doorzet in het komende jaar. Het enige kwetsbare onderdeel waar het lastiger ligt, is DUO. DUO moet soms heel duur inhuren. Dit heeft te maken met dat heel grote systeem, dat meestal feilloos loopt. Er is hier en daar een incident, maar het is heel bijzonder wat er allemaal wel heel goed loopt. We bekijken wel of dit toch niet goedkoper kan, misschien met hier en daar iets meer vaste krachten. Wij zijn daar op dit moment mee bezig, omdat je met permanent heel duur inhuren uiteindelijk een dief van je eigen portemonnee bent.

Ook vroeg de heer Elias waarom we de pilot gemengde scholen nog gaan evalueren. Dat doen we omdat ik hier graag lessen uit wil trekken en deze ook wil verspreiden. We willen bekijken wat er wel en wat er niet werkt. Vervolgens wordt deze kennis weggezet. Ik vind het wijs om ons geld in die zin tot een harde munt te maken. Het is aan de scholen om er vervolgens hun voordeel mee te doen.

Op de kwestie rond vraag 21 en 23 heb ik al geantwoord. Daar krijgt de heer Elias netjes een schriftelijk antwoord over. Ook de vraag over het rekenniveau heb ik beantwoord.

Daarnaast kreeg ik de vraag wat de startkwalificatie op pagina 41 waard was. Die was het nodige waard, want veel jongeren zijn zo naar een leerwerktraject gegaan. Deels belopen zij dit traject nu nog. Ik kan het nu even niet vinden tussen mijn papieren, maar ik kom hier in de tweede termijn op terug. Dat gaat een heel zinvolle tweede termijn worden, mijnheer Elias.

Tot slot kom ik op de bijdrage van de heer Biskop. Hij zei dat er mooie doelen zijn behaald in de periode waar we op terugkijken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat ook vind. Het gaat weliswaar over het vorige kabinet, maar daar was ik ook onderdeel van. Ik ben nog altijd trots op mijn bijdrage aan de oplossing van het probleem van het vsv, maar ik vind het vooral een prestatie van de scholen en de gemeenten, overigens samen met onze mensen van het ministerie van OCW.

De heer Biskop vroeg verder of er al iets over de vliegende brigades kan worden gezegd. De signalen die ik van de scholen krijg over de vliegende brigades, zijn positief. Scholen geven aan dat de hulp van het verbetertraject op die manier snel op gang komt. Ook waarderen ze de focus die de vliegende brigades hebben. Ze richten zich op cruciale aspecten van het onderwijsproces, zoals leerlingenzorg of didactiek. Zij mogen dat, want ze worden gevraagd om daar iets over te zeggen. De problematiek die de vliegende brigades tegenkomen op zeer zwakke scholen is heel divers. Elke zeer zwakke school kent zijn eigen geschiedenis, zijn eigen dynamiek en zijn eigen problemen. Daarom levert zo'n vliegende brigade echt maatwerk. Dat vind ik het grote voordeel ervan. Dat is hard nodig. Inmiddels hebben meer dan 70 scholen hulp gekregen van de vliegende brigade. Het werkt goed. Hierdoor hebben we een mooie terugval van het aantal zwakke scholen. Het is dus maatwerk en erbovenop zitten. Ik weet voor het vo dat dit echt niet enorme bedragen zijn; het gaat weliswaar om een paar miljoen, maar het werkt goed. Je ziet dat er veel kan als je op een slimme manier met de centen omgaat.

Verder was er de vraag of de toezichtslast verminderd is. Ik meen dat de heer Van der Ham deze vraag stelde. Het risicogericht toezicht heeft geleid tot 46% reductie in het po en vo. Dit is gebleken uit onderzoek. Dit klopt natuurlijk, want sommige scholen krijgen haast geen bezoek meer. Dit scheelt dus enorm. Bij goede prestaties is de reductie nog veel groter. Bij zwakke of zeer zwakke scholen is er geen reductie, maar is de toezichtslast toegenomen met zo'n 60%. Dit is er uiteraard op gericht dat de inspectie zo'n school dan even in de tang neemt en alles boven water komt.

Voorzitter, ik heb het papier dat ik kwijt was gevonden! Ik ben er blij mee, want ik wil de Kamer goed bedienen. Hoeveel mensen hebben nu uiteindelijk zo'n leerwerktraject gevolgd? Zo'n 11 500 mensen hebben een leerwerktraject afgelegd. Sommigen zijn hier nog mee bezig, anderen zullen het hebben afgerond. Hier en daar zullen ook wel wat mensen uitgevallen zijn, want dit gebeurt. Deze 11 500 mensen vormen een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van 20 000 trajecten voor de doelgroep die we op ons hebben genomen. In totaal ging het om een subsidie van zo'n 5,6 mln.

De heer Elias (VVD): Dat stond allemaal in de stukken.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik weet niet hoeveel kwalificaties er zijn.

De heer Elias (VVD): Dat was juist mijn vraag.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Daarom zei ik al dat er nog mensen bezig zijn en dat er mensen zijn uitgevallen. Ik wil wel bekijken of ik het in beeld kan krijgen, maar ik weet niet zeker of dit zal lukken. Als ik het in beeld krijg, stuur ik het de Kamer netjes toe.

De heer Elias (VVD): Het gaat er mij niet om punaises te poetsen, maar het gaat mij erom dat ik informatie krijg over het proces. We doen dit allemaal om iets te bereiken. Daarom wil ik weten hoeveel van die kinderen de startkwalificatie halen. Ik snap natuurlijk dat er nog een aantal bezig is, aangezien ze anderhalf jaar geleden aan dit traject zijn begonnen. Daar wil ik inzicht in krijgen, omdat ik anders geen zicht heb op de mate waarin de uitgegeven gelden doelmatig zijn besteed. Dat is de achtergrond van de vraag.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik denk dat het goed is dat de heer Elias in ons midden is. De doelstelling was om ervoor te zorgen dat een aantal jongeren in dit leerwerktraject zou komen, omdat dit op zich al heel relevant is. De heer Elias zegt dat hij ook de output wil weten. Dat vind ik geen onterechte vraag. Een volgende keer moeten we de doelstelling wat aanscherpen. Ik zal nagaan of ik de heer Elias alsnog kan bedienen met een cijfer.

De heer Elias (VVD): Mijn algemene vraag die de minister in tweede termijn mee mag nemen, is of de minister veel vaker het uiteindelijke doel dat we wensen te bereiken met het inzetten van onderwijseuro's aan de Kamer communiceert bij de beantwoording of bij het geven van informatie. Dat punt ligt namelijk achter mijn vraag.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Daar heeft de heer Elias gelijk in. Ja, ik zal dit doen waar het kan.

De voorzitter: Dat zijn mooie antwoorden: gewoon «ja».

Dan geef ik nu het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Om het helemaal goed in de Handelingen te krijgen, moet natuurlijk ook de toevoeging in de conclusie dat de minister zei «waar het kan», voordat we weer verwachtingen wekken die niet kunnen worden waargemaakt door ons als bewindslieden.

We zullen volgende week uitgebreid spreken over het lerarenbeleid aan de hand van het actieplan Leraar 2020. Vandaag is al een aantal vragen gesteld over het hoger onderwijs. De heer Van der Ham stelde een vraag over de tweede studie. Dit onderwerp is vaker aan de orde. De vraag was of wij al inzicht hebben in de ontwikkeling van het leerlingenaantal. Wij hebben afgesproken en toegezegd aan de Tweede en Eerste Kamer dat wij dit jaarlijks zullen monitoren. Dit gaan we inderdaad doen. Als de monitorcijfers er zijn, zal ik ze doorsturen naar de Kamer. De Kamer kan hier dan eventueel conclusies uit trekken. Op dit moment hebben we de cijfers nog niet, maar we kijken er wel naar.

De heer Van der Ham (D66): Met welke blik kijkt de staatssecretaris daarnaar? Als ik in de positie van de staatssecretaris zou zijn, zou ik niet in als-danscenario's treden. Bekijkt de staatssecretaris de cijfers en is dat het dan of zouden hier wel eens beleidsconsequenties uit kunnen volgen?

Staatssecretaris Zijlstra: Dit neigt toch weer naar een als-danvraag. Ik kijk altijd met een open blik naar cijfers die naar voren komen. Aan de hand van cijfers zal altijd een afweging plaatsvinden, of het nou over dit onderwerp gaat of over andere onderwerpen. In ons achterhoofd speelt altijd de vraag of wij beleidsaanpassingen nodig vinden. Wij kijken echter niet naar de cijfers met de instelling dat we ze per definitie moeten gebruiken om het beleid bij te stellen. We kijken eerst naar de trends en waar nodig hebben we ook een debat met de Kamer, maar we zullen ook zelf afwegingen maken op basis van de cijfers. We moeten ze dan echter wel eerst kennen.

De heer Van der Ham stelde impliciet de vraag of er nog meer te halen is uit de prestatiebeloning als dekkingsbron. Hij gaf aan dat hij dit niet wilde, omdat hij de prestatiebeloning ingevoerd wil hebben. Ik kan hem geruststellen: wij hebben in het kader van de herschikking van middelen gekeken waar posten te halen zijn. Dit hebben we gedaan bij de invoering van de langstudeerdersregeling en bij de temporisering van het passend onderwijs. Ik heb geconstateerd dat we de gelden voor de prestatiebeloning die stonden voor 2015, een oploop naar 200 mln., gezien de looptijd van de experimenten die nog moeten beginnen en de tijd die het duurt om dit om te zetten in structureel beleid, in 2015 normaliter niet gefundeerd kunnen uitgeven. Er zou daarom een meevaller ontstaan in 2015. Omdat we een probleem hadden met de invoering van andere maatregelen, hebben wij gezegd die schuif te maken. Daarmee is het echter wel klaar. Er staan bedragen die we nu nodig hebben om de prestatiebeloningexperimenten goed te laten verlopen, daar goed invulling aan te geven en te kunnen evalueren welke experimenten goed hebben gewerkt en welke niet. We gaan namelijk een brede range doen en we willen voorkomen dat we een blauwdruk neerleggen. Het is echter niet voor niets dat er vanaf 2016 structureel 250 mln. staat, omdat we die prestatiebeloning wat ons betreft gewoon gaan invoeren. Hier zit dus geen dekkingsmiddel meer in voor andere zaken.

De heer Çelik vroeg hoe het met de leraren zit. Hij zei onder andere dat de leraar onder druk staat omdat hij het risico loopt zijn baan te verliezen. Ik probeer te achterhalen wat hiermee wordt bedoeld. We hebben immers regelmatig discussies over lerarentekorten. Ik zie daarom niet zo snel gebeuren dat leraren hun baan kwijtraken. Wel gaat spelen dat de baan van leraren onder druk kan komen te staan, doordat we met ons beleid inzetten op personeelsmanagement, functioneringsgesprekken en het aanspreken van leraren op goede, maar ook op slechte zaken. De baan van leraren komt pas onder druk te staan als ze niet de kwaliteit leveren die van een docent mag worden verwacht. Dat vindt dit kabinet een gewenste ontwikkeling.

De heer Çelik (PvdA): Dat had al 80 jaar geleden een gewenste ontwikkeling moeten zijn, want dat is personeelsbeleid. Als scholen dat tot nu toe niet hebben gedaan, dan hebben ze al die tijd gefaald en hadden ze allang daarop aangesproken moeten worden door wie dan ook, welke partij er ook zat. Zo hoort dat. Daar had ik het niet over. Ik bedoel dat de bezuinigingen en het feit dat er minder inkomsten zijn, meteen ten koste gaan van het aantal leraren. Nu hebben we een overschot aan leerlingen. Dat heb ik in de uitgebreide brief van de minister gelezen. Ik dank de minister overigens voor deze brief. Het klopt dat er meer leraren in dienst zijn, maar misschien is dat op sommige scholen nodig. Misschien hebben sommige scholen echter te veel leraren. Dat is helder. De groei van het aantal leraren bedroeg echter maar een klein percentage. Ik geloof dat er 1,5% tot 2% of 2,3% meer docenten waren in ratio met het aantal leerlingen. Als dit echter zo doorgaat, hebben we veel minder leraren dan nodig zijn. Hoe wil de staatssecretaris die ontwikkeling een halt toeroepen?

Staatssecretaris Zijlstra: Het is goed dat de heer Çelik nogmaals onderstreept dat fatsoenlijk personeelsmanagement met alle gevolgen daarvan een gewenste ontwikkeling is en dat dit inderdaad al eerder had moeten gebeuren. Dat bedoel ik niet als verwijt naar de heer Çelik of anderen. Laat dat helder zijn. We hebben dit met zijn allen geconstateerd en we moeten dit nu ook proberen om te zetten. Als ik het goed begrijp, doelt de heer Çelik op de discussie over het uitgekomen CPS-rapport. In het AO dat we deze week hebben gehad over het subsidiebeleid, heeft de minister hier al uitgebreid op geantwoord. We zullen kijken naar de inhoud van dat rapport. We hebben begrepen dat het een soort marktverkenning is. Voordat wij conclusies kunnen trekken over de vraag of het invloed heeft op docenten en of je inderdaad grotere klassen krijgt et cetera, moeten wij dit rapport goed bekijken. Als ik het me goed herinner, hebben wij in het AO aangegeven hier in de Prinsjesdagbrief op terug te komen.

De voorzitter: Dat laatste klopt.

De heer Çelik (PvdA): Ik doelde niet alleen op het CPS-rapport. Ook zijn er in de media meerdere berichten verschenen. Daarnaast hoor ik op werkbezoeken ook dat het ten koste gaat van de docenten.

Staatssecretaris Zijlstra: Dit raakt aan een ander onderwerp dat ook door de heer Çelik is aangeboord, maar ook de heer Biskop ging hierop in, namelijk de functiemix. Ook daarop hebben deze signalen betrekking. Ook ons hebben signalen bereikt dat het er in sommige gevallen op lijkt dat de functiemix onevenwichtig uitvalt, althans dat geven instellingen aan. Wij zijn nu aan het inventariseren wat precies de cijfers zijn en of er effecten zijn die wij niet hadden voorzien bij de invoering van de functiemix die sectorbreed of specifiek per instelling gevolgen hebben. Het is hierbij altijd heel moeilijk dat je, als je naar effecten kijkt, ziet dat instellingen verschillend zijn. Je kunt natuurlijk nooit een generiek beleid invoeren en zeggen dat dit precies voor elke instelling gelijk uitvalt. We maken nu de analyse of er een breder probleem is en of instellingen soms aan de onderkant en andere aan de bovenkant zitten. Hierover zijn we in gesprek met de sector zelf, ook om vast te stellen of wat wij denken te kunnen constateren ook overeenkomt met wat zij constateren. Als we vaststellen dat er sprake is van een probleem, dan zullen we met hen en ook met de Kamer spreken over oplossingen. De functiemix wordt immers ook door de Kamer van tijd tot tijd besproken. Ik kan de leden gerust toezeggen dat wij terugkomen bij de Kamer, als er ontwikkelingen zijn, er aanpassingen nodig zijn of er informatie is dat de zaak uit de rails loopt. Wij zijn bezig met een inventarisatie, maar ik wil de boel eerst helder hebben voordat wij met nieuws naar buiten komen dat later bijgesteld moet worden.

De opmerkingen van de heer Çelik over kwaliteit waren terecht. Het heeft te maken met goede en voldoende docenten. Kwaliteit heeft echter ook erg veel te maken met goede schoolleiders. Recente rapporten hebben dit heel duidelijk aangetoond. Volgende week zullen we hierover spreken. Of schoolleiders goed zijn in bijvoorbeeld personeelsmanagement is van grote invloed op de kwaliteit van de school. Uit het inspectierapport blijkt dat zeer zwakke en zwakke scholen het snelst verbeterslagen maken bij krachtig leiderschap binnen de school. Het gaat hierbij volgens mij om een combinatie; het een kan niet zonder het ander.

De heer Çelik (PvdA): Ik wil alleen maar zeggen dat ik het op dit punt volledig eens ben met de staatssecretaris. Sterker nog, gisteren hadden we hierover een debat met de minister. Het is één op één; het is een lijnverantwoordelijkheid. Als dat goed is geborgd, dan is de kwaliteit hoger. Dat ben ik volledig met de staatssecretaris eens.

Staatssecretaris Zijlstra: De heer Beertema sprak zijn zorg erover uit dat slechts 42% van de docenten aan alle criteria voldoet en overal goed op scoort. Dit is een van de redenen dat we de professionaliseringsagenda naar buiten hebben gebracht waar we volgende week over spreken. Een van de zaken die hierin naar voren komt, is bijvoorbeeld dat een aanzienlijk deel van de docenten heeft aangegeven moeilijk te kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen. Dit is een van de zaken die maakt of een docent de lesstof goed bij alle leerlingen onder de aandacht kan brengen. Op de lerarenbeurs zie je dat er gebruik wordt gemaakt van opleidingen die dit faciliteren. Dat is heel goed. Het is een aandachtspunt. Vandaar dat we deze zaken hebben opgeschreven in de professionaliseringsagenda, de agenda Leraar 2020, die we volgende week bespreken.

In deze agenda staan ook zinsneden over onbevoegdheid. De heer Beertema gaf aan dat 18% van de leraren onbevoegd is en dat dit niet moet kunnen. Dat vinden wij ook. Het is overigens makkelijker gezegd dan gedaan. Waar sprake is van onbevoegde docenten voor een klas en de situatie na één jaar van tijdelijkheid structureel blijkt te zijn, zullen wij de betreffende docent de verplichting opleggen om zijn of haar bevoegdheid te halen. Dit hebben wij al concreet aangegeven en al eerder besproken met de Kamer. Nu kan er nog een soort continu tijdelijke situatie voorkomen waarin iemand jaren voor de klas staat en daarmee onbevoegd les geeft. Dit beleid zal naar onze mening al een belangrijk effect hebben.

De opvatting van de heer Beertema over het belang van onderwijs deel ik van harte. Er is volgens mij geen partij in de Kamer die dit ontkent. Het is voor een regering altijd een afweging hoe zij de beschikbare middelen inzet. Ik weet zeker dat ik ook namens de minister kan zeggen dat wij, als ik kijk naar de ontwikkelingen in de zorg waar er de komende vier jaar 15 mld. bij komt, al genoegen zouden nemen met 10% hiervan. Dat zijn keuzes die gemaakt moeten worden en keuzes die de Kamer moet maken.

De heer Elias had het over het aandeel van de studiefinanciering in de bekostiging. Dat is ongeveer een derde. Ik heb het niet precies bij de hand, maar ik put even uit mijn geheugen. De studiefinanciering bestaat natuurlijk uit een deel voor het mbo en een deel voor het hoger onderwijs, maar in het totale bekostigingspakket voor het hoger onderwijs wordt dus ongeveer een derde aan inkomensoverdrachten besteed.

Waarom is het privaat onderwijs goedkoper? Dat is een interessante vraag. De vraag is of dit inderdaad zo is. Het wordt wel regelmatig gezegd, maar bijvoorbeeld de ouderbijdragen zijn in het privaat onderwijs gemiddeld aanzienlijk hoger. Dit is een van de redenen waarom wij in een eerder overleg over het hoger onderwijs, en meer precies over het wijzigingsvoorstel over de verhoging van het collegegeld voor langstudeerders, hebben aangegeven een verkenning te willen uitvoeren van wat deeltijdonderwijs is. Veel privaat onderwijs vindt namelijk in deeltijd plaats. Wat brengt dat met zich mee? Is privaat onderwijs bijvoorbeeld op het gebied van deeltijdonderwijs goedkoper? Wij zijn daar nog niet van overtuigd. In het deeltijdonderwijs en in het privaat onderwijs wordt vaak gebruik gemaakt van reguliere docenten uit het bekostigd onderwijs die – laat ik het wat huiselijk zeggen – in de vrije tijd ook daar opleidingen verzorgen. Dit scheelt enorm in de kosteneffecten. Er gelden ook andere huisvestingseisen. Wij voeren deze exercitie uit, omdat wij hierover wat helderheid willen krijgen en willen zien of bepaalde beleidsaanpassingen zinvol zijn.

De minister is al op de externe inhuur ingegaan. Aanvullend op wat de minister zei over DUO, wil ik een beetje aan verwachtingsmanagement doen. DUO gaat de komende paar jaar zijn systemen vernieuwen. Deze lopen namelijk op hun laatste benen en zijn een kleine 30 jaar oud. Dat is voor een ICT-systeem van de omvang en de ingewikkeldheid van DUO prehistorisch. Dat durf ik wel te zeggen. Voor het vernieuwen van ICT-systemen heb je ICT'ers nodig. Deze heb je ook nodig voor het day-to-day onderhouden van systemen. Als er op dit moment aan één beroepsgroep gebrek is, dan is het wel aan ICT'ers. We kunnen wel zeggen dat we ICT'ers in vaste dienst willen nemen, maar veel ICT'ers weten dat ze in vaste dienst goedkoper zijn. Daarom willen ze niet in vaste dienst en zeggen ze: u huurt mij maar in. Daar moeten we niet geheimzinnig over doen. Dat systeem moet toch draaien. Ik wil meegeven dat de minister en ik natuurlijk gaan proberen aan de streefwaarden te voldoen. Deze hebben we niet voor niets neergezet, maar we hebben ook te maken met wat er gaande is op de markt, wat het aanbod is en wat we voor elkaar kunnen krijgen.

De heer Elias had het over de bekostiging op basis van kwaliteit in het hoger onderwijs en over experimenten. Ik begreep zijn vraag misschien niet helemaal goed, maar ik denk dat hij opmerkte dat er dan geen experimenten meer nodig zijn. Die gaan inderdaad ook niet plaatsvinden. In de strategische agenda voor het hoger onderwijs en het onderzoek die voor het zomerreces verschijnt, zal aan de orde komen hoe we kwalitatieve zaken kunnen meenemen in de bekostiging. De planning is eigenlijk dat wij deze 1 juli met het kabinet bespreken. Voor de Tweede Kamer valt dit net in het reces. Ik hoop dat de leden ons dat vergeven. Wij gaan echter niet met experimenten werken. Dit bekostigingssysteem gaat ook niet per 1 januari in, want het omzetten van bekostigingssystemen is een ingewikkelde exercitie. Dit gaan we echter wel doen. De Kamer zal even op de strategische agenda moeten wachten om te bekijken hoe we dit precies gaan vormgeven.

Op de vraag van de heer Biskop over de functiemix heb ik al geantwoord. De heer Biskop had nog een mooie uitsmijter over het aantal vrouwelijke hoogleraren. Ik moest dit even nakijken. We zijn gestegen van 6,3% naar 12,3%. Dat is een mooie stijging, maar we hadden 15% gezegd. Dat hebben we inderdaad niet gehaald. Het goede nieuws is dat het aandeel vrouwelijk personeel bij de universitaire hoofddocenten, universitaire docenten, promovendi en het overige wetenschappelijke personeel hoger is dan wij hadden beoogd. Daarom heeft het kabinet er vertrouwen in dat het aan de basis begint, dat dit vervolgens doorgroeit en dat dit een teken is dat we in de toekomst ook in het aandeel hoogleraren een slag kunnen maken richting de gestelde prognoses.

De voorzitter: Dan zijn we toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. We krijgen in tweede termijn sowieso iets te horen over de 600 fte waarvan de minister zegt dat dit allemaal wel snor zit, maar waarover wij iets anders lezen in de cijfers. We willen graag weten hoe dat zit.

Voor de rest is het behalen van een plek in de top vijf en het afrekenbaar maken daarvan, zodat je een beetje weet hoe dat loopt en of de juiste stappen worden gezet, niet een nieuw verhaal. De Kennisinvesteringsagenda heeft bijvoorbeeld ook bepleit dat je het inzichtelijk maakt, zodat je stapjes zet richting dat doel. Ik blijf het herhalen en ik ben in goed gezelschap van velen. Ook de commissie-Veerman zegt dat je ervoor moet zorgen dat je het concreet en aantoonbaar doet en dat je meer geld uittrekt voor onderwijs. De minister zegt zelf dat allerlei onderzoeksinstellingen, zoals het CPB, zeggen dat het hem niet alleen in geld zit. Dat is inderdaad ook zeker niet zo. Dat beweren wij ook niet. Als ik de staatssecretaris tegelijkertijd enigszins jaloers hoor zeggen over de VWS-begroting dat daar zomaar 15 mld. heen gaat en dat hij met 10% heel gelukkig zou zijn, dan vind ik dat een intrigerende opmerking. Ik vraag in alle openheid aan de staatssecretaris wat hij zou doen als hij die 1,5 mld. zou hebben. Waarin zou hij dat willen investeren? Zou dat inderdaad de agenda zijn die is opgesteld door de Kennisinvesteringsagenda, door innovatieplatforms en alle anderen die hier goed over hebben nagedacht? Welk perspectief zou de staatssecretaris mooi vinden? Als we nu een andere schikking in de begroting zouden maken, waarvoor zou hij dan kiezen? Kan de minister daar een inkijkje in bieden? Dan kunnen we elkaar wellicht naderen en kunnen we verder bekijken waar we de dekking vandaan kunnen halen. D66 denkt graag mee.

Op alle andere punten heb ik antwoord gekregen. Wat de emancipatiedoelstelling betreft ging het mij ook expliciet om de vrouwenemancipatie. Daar heeft de minister nog niets over gezegd. Graag hoor ik nog van de minister wat zij ten aanzien hiervan aan het einde van deze kabinetsperiode afrekenbaar wil doen.

De heer Çelik (PvdA): Voorzitter. Ik wacht de rapportage over de zittenblijvers af. De motie die ik daarover klaar had liggen, zal ik niet indienen. De reactie van de minister op dit punt vind ik voor dit moment afdoende.

Over de leraren zullen we de komende tijd nog spreken. Desalniettemin zal ik hierover een motie indienen. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de kwaliteit van het onderwijs. Die komt onder druk te staan als er steeds meer docenten worden ontslagen, zeker als dat jonge talentvolle docenten zijn. Zij zijn namelijk vaak het slachtoffer. Als we ons realiseren dat over een jaar of vier à vijf de vergrijzing in het onderwijs volledig toeslaat en de jonge docenten nu op straat worden gezet, dan hebben we een groot probleem in het vooruitzicht. Dat baart ons zorgen en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen bezuinigen op het aantal leraren binnen hun onderwijsbudget wanneer dit onder druk staat;

constaterende dat budgetten voor scholen niet meegroeien met kostenstijgingen en dat daardoor gesneden wordt in onderwijstaken en voorzieningen;

overwegende dat door deze keuzes de kwaliteit van onderwijs onder druk staat en de werkdruk voor leraren wordt verhoogd;

van mening dat afname van kwaliteit en toename van werkdruk door vermindering van het aantal leraren in een school door bezuinigingen onacceptabel is;

roept de regering op om waarborgen in te bouwen opdat scholen budgetverschuivingen eerder zoeken in de overhead van hun organisatie dan dat ze de kwaliteit te grabbel gooien en de werkdruk opdrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (32710-VIII).

De heer Çelik (PvdA): Op andere punten vind ik de lijn, het jaarverslag en het resultaat prima. De intenties op een aantal punten zijn ook goed.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. De staf van het departement heeft het volgens mij ook uitstekend gedaan. Ik heb weinig vergelijkingsmateriaal want ik heb dit nooit eerder gedaan bij andere kabinetten, maar het hoge gehalte gezond verstand treft mij. De vliegende brigades vind ik bijvoorbeeld een prachtig idee. Als het slecht gaat op een school en er ontzettend veel frustratie is, komt de vliegende brigade, de cavalerie, de dag redden. Dat spreekt me ongelooflijk aan.

Het punt van de zittenblijvers van de heer Çelik intrigeert mij mateloos. Daar ben ik dus ook erg benieuwd naar. Verder heb ik eigenlijk geen opmerkingen, behalve dat er nog een vraag door de staatssecretaris over het hoofd is gezien. Deze vraag ging over het achterblijven van het ziekteverzuim van de leraren. Dit is niet teruggedrongen en de streefwaarden zijn niet gehaald. Ik vind dat een zorgelijk punt en daar moet aan worden gewerkt. Ik vind het ziekteverzuim idioot hoog. Daar moet echt iets mee gebeuren. Daar hoor ik graag even een reflectie op van de staatssecretaris.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik heb begrepen dat ik nog een paar antwoorden te goed heb in tweede termijn. Die wacht ik af. Ik weet alleen niet meer precies welke.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik beantwoord straks gewoon alle vragen die ik nog heb liggen.

De voorzitter: We laten het aan de minister over welke vragen dit dan zijn.

De heer Elias (VVD): Ik wil even nadrukkelijk zeggen dat meer gedetailleerde vragen niet bedoeld zijn om op de vierkante millimeter te zitten zeuren, maar als achtergrond hebben dat de VVD-fractie vindt dat wij iedere onderwijseuro fatsoenlijk en goed moeten uitgeven. Dat zal iets zijn waar ik de komende jaren regelmatig op terug zal blijven komen.

Om even terug te gaan: ik ging inderdaad te kort door de bocht toen ik zei dat de doelstelling van de reductie van het aantal arbeidsplaatsen niet gehaald was. Er staat namelijk op pagina 170 van het jaarverslag dat dit conform de doelstelling van het kabinet-Balkenende 600 moet zijn tot en met 2011. Als de minister daarvan over de hele periode tot en met 2011 eind 2010 nog 190 voltijdplaatsen van de 600 niet heeft gerealiseerd, blijft mijn zorg niettemin overeind of de minister de nieuwe klap wel kan opvangen, als zij nog zoveel te doen heeft uit de vorige periode. Daarop krijg ik graag nog een antwoord. Feitelijk zit het dus net iets anders dan eerst de heer Van der Ham en daarna ikzelf veronderstelden.

Op één punt ben ik het echt oneens met de minister. Wij hebben op enig moment op basis van een wetenschappelijk rapport van de heer Dronkers vastgesteld dat we gaan stoppen met bepaalde experimenten om te bekijken of we segregatie kunnen tegengaan via het onderwijs. Op wetenschappelijke gronden hebben we die politieke keuze gemaakt. Ik vind het dan raar om het beleid daarna nog eens een keer te evalueren om ditzelfde te gaan bevestigen. Dit lijkt mij gewoon het niet nuttig uitgeven van geld van de belastingbetaler. Dat houd ik dus staande.

De heer Çelik (PvdA): Zegt de heer Elias dan tegen al die mensen die met die pilots bezig zijn, al die scholen, docenten, alles en iedereen die toen van de regering het fiat, de middelen en de steun hebben gekregen om dit uit te proberen, dat zij een doodsteek krijgen en dat zij ermee kunnen stoppen, omdat wij er toch niets meer mee doen? Is dat wat de heer Elias bedoelt?

De heer Elias (VVD): Ik zou niet de woorden van de heer Çelik kiezen, maar ik vind wel dat als wij allerlei experimenten doen waarvan wij politiek hebben vastgesteld dat wij die niet meer willen, dat het niet raar is om er dan mee te stoppen. Dat lijkt mij zelfs heel verstandig. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald luidt de volkswijsheid niet voor niets.

De heer Çelik (PvdA): Deze laatste woorden vind ik prachtig. De heer Elias bevestigt wat hij net zei. Dan constateer ik dat de heer Elias al die mensen niet meer vertrouwt. Daar komt het op neer. Hij heeft geen vertrouwen in het project waar ze nu mee bezig zijn, de pilots. Eigenlijk zegt hij: mensen, stop er maar mee; het is over. Wij luisteren niet meer naar u. Wat er ook uitkomt, het is verleden tijd. Wij laten u in de steek. Ik constateer en begrijp dat de heer Elias dit zegt.

De heer Elias (VVD): De heer Çelik constateert maar een eind weg. Dat is zijn goed recht. Wij hebben hier echter politiek bij meerderheid vastgesteld dat wij de voortgang van onderwijsdoelen belangrijker vinden. Daar was de heer Çelik het niet mee eens en dit heeft hij met luide stem verkondigd. Dat is zijn goed democratisch recht. Wij hebben echter een andere prioriteit gesteld. Ik vind dat je dan ook de bijbehorende keuzes moet durven en willen maken. Hoe de heer Çelik dat vervolgens kwalificeert, is aan hem.

Ik weet niet of we het nu allemaal moeten uitwerken, maar ik had nog een vraag aan de staatssecretaris. Hij had het over het niet-bekostigd onderwijs en stelde dat het maar de vraag is of het wel zo is dat dit in zowel het mbo als het hbo goedkoper functioneert. Ik kan dit hier natuurlijk niet van a tot z aangeven, maar ik zeg wel dat mensen van de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding meermaals hebben aangegeven dat zij hbo en mbo veel goedkoper kunnen aanbieden. Ik weet wel dat dit een belangenclub is, maar dit is toch niet een stelling die zij zomaar kunnen doen, als zij die niet later op straffe van gezichtsverlies kunnen waarmaken. Misschien kan de staatssecretaris daar nog even kort op reageren.

Op één klein punt na heb ik het dan wel gehad. Het valt me tegen van de staatssecretaris dat hij zich vandaag niet versprak door de minister burgemeester te noemen.

Voorzitter: Van der Ham

De heer Biskop (CDA): Ik heb eigenlijk maar twee opmerkingen voor de staatssecretaris. Wat betreft de slimme vrouwen bewijst de staatssecretaris mijn gelijk: er zijn een heleboel slimme vrouwen in het land. Dat wist ik al; ik heb er drie thuis. Slimme vrouwen doen ook hun intrede op universiteiten. Dit levert ongetwijfeld heel slimme hoogleraren op.

Dan heb ik nog een vraag over de prestaties van leraren. Daarover werd opgemerkt dat de leraren in het primair onderwijs beter functioneren, of in ieder geval minder moeite hebben dan leraren in het voortgezet onderwijs met lesgeven, orde houden en dat soort dingen. Kan de staatssecretaris aangeven waar het «m nu in zit dat er zoveel verschil is tussen deze twee onderwijssoorten?

Voorzitter: Biskop

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Wat zou u doen met een miljoen of met een miljard? Dat is eigenlijk de vraag van de heer Van der Ham. Ik zit meer op de lijn die de heer Elias aangeeft. Ik zit vooral op de lijn dat we moeten zorgen dat we de euro's die we nu uitgeven goed uitgeven en dat we de opbrengst daarvan zo veel mogelijk optimaliseren. Natuurlijk ziet elke minister of staatssecretaris die gevraagd wordt wat hij zou doen met een miljard erbij, prachtige perspectieven voor zich. Ik ben heel nuchter: de middelen zijn wat ze zijn. Het ministerie van OCW is bevoorrecht dat het overgrote deel van de ombuigingen uiteindelijk geherinvesteerd mag worden. Daarmee doen wij het de komende jaren. Wij proberen eruit te halen wat erin zit, niet alleen uit de leerlingen, maar ook uit die ene euro die telkens zo goed mogelijk besteed moet worden.

De heer Van der Ham (D66): Ik begrijp dat de minister dit zegt. Het is een oprecht antwoord. Als minister moet je tenslotte ook een beetje positief blijven en zeggen: hier moet ik het mee doen en huppakee. Bij heel veel andere dossiers is het kabinet echter heel eerlijk en zegt het dat het kabinet als het meer geld had gehad dit en dat had kunnen doen. Helaas kunnen we dat niet doen, omdat we het geld niet hebben. Bijna alles en iedereen die de minister adviseert op het gebied van onderwijs en het halen van de top vijf zegt dat de minister van alles moet veranderen in de structuur. Daar is D66 een groot voorstander van. We steunen de minister op een aantal punten ook, maar we vinden wel dat er geld bij moet. De minister kan dat toch gewoon beamen? De minister kan toch zeggen dat wij sommige dingen niet kunnen doen, hoewel wij dit wel graag zouden willen, omdat we dan eerder de top vijf zouden halen? Dat zou er namelijk een erkenning van zijn dat de mensen die er veel verstand van hebben dit terecht zo zien. Kan de minister dat perspectief schetsen? Overigens erken ik dat de minister moet roeien met de riemen die zij heeft.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik ben gewoon een pragmatisch type. Ik houd het hier gewoon bij. Ik heb geen behoefte om te zeggen dat we dan dit of dat zouden doen. Ik vind het nu de kunst om uit elke euro te halen wat erin zit op de scholen. Ik ben dus niet van het schetsen van perspectieven. We doen met deze middelen wat we willen doen. Daar hebben we wel een aantal perspectieven voor geschetst, ook in de agenda's die we afgelopen week besproken hebben en die we volgende week gaan bespreken. Daar kunnen we heel goede en mooie stappen mee zetten. Ik denk dat we in Nederland buitengewoon happy mogen zijn dat we die slagen kunnen maken. Dit komt ook omdat er in het verleden overall degelijk beleid is gevoerd, waardoor het mogelijk is om dit te kunnen doen. Dit maakt dat we nu met dit thema uit de wind kunnen blijven. Daar doe ik het mee. Ik ben pragmatisch, maar zo ben ik en dat is mijn keuze.

De heer Van der Ham (D66): Het is prachtig dat de minister pragmatisch is, want de minister moet het ermee doen. Hoe kwalificeert de minister al die rapporten en al die wijze mensen, ook van CDA-huize, voor wie de minister misschien extra gevoelig is, die aangeven dat het met meer zou moeten? Hoe kwalificeert de minister dat soort adviezen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Er zijn heel veel invalshoeken voor het onderwijs. De heer Van der Ham noemt de rapporten. Die heb ik natuurlijk ook met interesse gelezen. Ik noem dan weer het CPB-rapport dat twee weken geleden verschenen is. Dit rapport bepleitte vooral te bekijken wat er met de beschikbare euro's goed kan worden gedaan om impulsen te geven. De staatssecretaris en ik kunnen ons natuurlijk verliezen in allerlei rapporten, maar voor ons is het belangrijk dat we constateren wat de beschikbare ruimte en mogelijkheden zijn. We zien kansen voor verbetering, bijvoorbeeld bij het opbrengstgericht werken, bij het stellen van heldere doelen waar je naartoe werkt en bij vakken die het succes in het vervolgonderwijs vergroten. Dat is de uitdaging waar ik voor sta. Daar worden de staatssecretaris en ik de komende jaren graag door de heer Van der Ham op aangesproken. Ik ben ervan overtuigd dat hij dat zal doen. Wij zullen hierin stappen gaan zetten. Aan de leraren geven wij bijvoorbeeld een geweldige financiële impuls bovenop LeerKracht van Nederland. Dat is heel bijzonder. Er zitten altijd plussen en minnen in een verhaal. Dat is ook de werkelijkheid bij de onderwijsbegroting. Het is de uitdaging om daar iets heel goeds van te maken.

Dan kom ik bij het punt emancipatie. We hebben twee weken geleden de hele emancipatienota besproken. Alle doelstellingen die daarin staan, zullen ook terugkomen in het jaarverslag. Laat ik dat met de leden afspreken.

Ik kom bij de motie van de heer Çelik. De staatssecretaris komt terug op de leraren en op de vraag of zij worden getroffen door de bezuinigingen. Ik moet deze motie ontraden, omdat zij ten principale afwijkt van het feit dat we in Nederland de verantwoordelijkheid zo laag mogelijk willen neerleggen. Ik wil niet vanuit Den Haag aansturen hoe men het op lokaal niveau moet doen. Ik kan dat niet, omdat ik niet in die stoel zit. Ik zit in de stoel van de bestuurder in Den Haag. Ik ben daar maar heel eerlijk in om geen enkele verwachting te wekken rondom deze motie. Als je de motie uitvoert, pak je de grondvesten onder de lumpsum aan. Je bouwt dan namelijk schotten in; dit mag wel en dat niet of niet te veel met dit geld. Daar ben ik het ten principale niet mee eens. We hebben het debat gehad. Ik kan niet anders zeggen dan dat de heer Çelik een buitengewoon consistent verhaal afsteekt, maar hij krijgt hetzelfde consistente verhaal van mij terug.

Ik kom bij de heer Beertema, die mij bedankte voor het gehalte gezond verstand. Ik houd er gewoon van om dingen met mijn gezonde verstand te doen, want meestal werkt dat heel erg goed. Dat zie je in een gezin bij de opvoeding van kinderen en ook bij bredere terreinen in de samenleving zie je dit.

De staatssecretaris zal ingaan op het ziekteverzuim, maar we hebben met elkaar gesproken over het vervangingsfonds. Dit is een van de kwesties waardoor men zich afvraagt of het wel wordt gestimuleerd op scholen om verzuim aan te pakken. Daar gaan we nog een slag maken. Dit vergt nog uitwerking, maar het is een van de punten die in dit kader even moet worden genoemd.

Ik vind het eerlijk van de heer Elias dat hij toegeeft dat hij het even niet goed had gelezen. Zo ken ik hem ook. Dit gebeurt mij ook regelmatig. Ik ben blij dat het hem ook gebeurt. Dat geeft weer een rustig gevoel.

De heer Elias (VVD): De vraag blijft staan.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, die ga ik nu beantwoorden. Wat is het beeld nu? We hebben nu nog circa 120 tijdelijke krachten en nog 50 mensen met een vast contract. We hebben nog een half jaar te gaan. We hebben nog een slag te maken. Zoals ik echter al aangaf in mijn beantwoording hopen we deze echt te maken. Als dit op een afdeling afwijkt, zal ik dit tot het minimale terugdringen. Dat was mijn antwoord in eerste termijn en dit staat nog steeds.

De heer Elias (VVD): Dat is het antwoord op de vraag wat de minister met de doelstelling-Balkenende gaat doen. De nieuwe doelstelling-Rutte is daar overheen gekomen. De vraag is of dat niet een beetje te veel wordt. Zitten we elkaar dan niet volgend jaar zorgelijk aan te kijken? Daarop heb ik nu nog geen antwoord gekregen, want het antwoord van de minister gaat over de vorige periode.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het leuke van het kabinet-Rutte is dat het vierenhalf jaar zit. Dat gaat gewoon gebeuren. Dat geeft heel veel tijd om doelstellingen te bereiken. Ik geef eerlijk toe dat het steeds moeilijker wordt om de slag te maken. Dat geldt volgens mij voor heel veel ministeries. We hebben namelijk best wel veel beleidswensen. Daarom ben ik soms terughoudend om dingen toe te zeggen, omdat alles wat ik hier toezeg door ambtenaren moet worden uitgewerkt. We willen dan ook 100% zorgvuldigheid. Mijn ervaring is inmiddels dat dit heel veel parafen vergt. Ik ben er dus van overtuigd dat het de komende jaren lastiger wordt en dat we heel scherp moeten bekijken waar en hoe we dit doen, zodat essentiële zaken goed overeind blijven. Daar zijn we op dit moment volop mee bezig. Ook de minister van Binnenlandse Zaken is hier volop mee bezig. Het aardige van de huidige, nieuwe taakstelling is dat het niet meer persoonsgericht is en niet gericht op het aantal mensen, maar dat het de financiën betreft. Vroeger hadden we het «dubbele slot», zoals we dat noemden. We moesten zowel in het budget als in het personeelsbestand ombuigingen maken. Nu kunnen we er ook voor kiezen om ook in de financiën wat meer om te buigen, als je in bepaalde onderdelen niet zonder de menskracht kunt die je nu hebt. Er zit iets meer ruimte in. Het ministerie van Binnenlandse Zaken zal dit op de voet volgen. Er zijn behalve de leden nog meer waakhonden. Het wordt pittig. In de beleidsagenda hoop ik de Kamer hierover te informeren en te blijven informeren.

De heer Elias (VVD): Ik heb er nog één vraag over. Ik begrijp wat de minister zegt en ik begrijp ook dat zij zegt dat het kabinet vierenhalf jaar blijft zitten. Maar gaat de minister in het jaar 2011, waarvan reeds vijf maanden verstreken zijn, een vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste of negende deel halen van haar doelstelling? Dat bedoel ik aanvullend op wat de minister zojuist over de uitloop-Balkenende heeft gemeld.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer Elias mag me alles vragen, maar hier heb ik nog geen antwoord op. We zijn het op dit moment aan het uitwerken. Het komt er bovenop. Tijdens de zomer wordt het door ons mt uitgewerkt, waarbij onze nieuwe sg wordt betrokken. Na de zomer heb ik er meer zicht op. Als ik de Kamer daarover kan berichten in de beleidsagenda voor komend jaar, dan zal ik dat zeker niet nalaten. Als ik het iets later in beeld heb, kom ik ermee bij de begroting in november. De taakstelling van Rutte loopt vanaf 2012. De teller begint pas bij 2012 te lopen; dat is misschien goed om te horen.

In het punt van de pilots zit ik net een beetje anders dan de heer Elias. Wat betreft de gemengde scholen heb ik al aangegeven dat ik niet meer van bovenaf blauwdrukken wil opleggen. De pilots hebben wel initiatieven van onderop gestimuleerd en in beeld gebracht. Ik vind het mooi om te zien hoe men dat gedaan heeft. Ik hoop van harte dat anderen daaruit lessen zullen trekken en goede dingen zullen oppakken. Ik vind het goed om zaken van onderaf te ontwikkelen en de goede dingen die daaruit voortkomen, door te geven. Als je iets met elkaar kunt oppakken, is dat de moeite waard. Ik heb gezegd – en dat moet ik herhalen omdat mensen soms denken dat ik niets meer met gemengde scholen heb, maar het tegendeel is waar – dat ik geen blauwdrukken van bovenaf meer wil opleggen. Ik wil de beweging van onderop hebben. Ik heb wel gezegd dat ik dit afmaak omdat het anders een desinvestering zou zijn. We hebben er geld in gestoken en dan is het zonde om er geen lessen en conclusies uit te trekken. Die lessen zullen we trekken en verspreiden.

Ik zal nog even ingaan op de kwestie duur of niet duur in het mbo en het hbo. Het maakt echt uit of je mbo-onderwijs geeft aan jongeren van vijftien jaar of aan iemand die op zijn 34ste buitengewoon gemotiveerd bij de LOI aankomt. Dat is afstandsonderwijs waardoor minder huisvesting nodig is. Zij hoeven geen medezeggenschapsraden en dergelijke te organiseren, zoals in het bekostigd onderwijs wel moet. De intensiteit van de contacturen is echt anders. Er zijn dus grote verschillen. Overigens scheelt het in het wo niet eens zo heel veel, maar daar weet de staatssecretaris meer van.

De heer Elias (VVD): In het hbo is het en factor vier.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dan denk ik dat de staatssecretaris daar straks even op moet ingaan.

Ik kom op de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer verklaart de vaststelling van de subsidie onzeker omdat de instellingsaccountant geen rechtmatigheidsverklaring heeft gevonden op die subsidies, terwijl dat wel moet volgens de voorwaarden. Dat gaan we in het vervolg natuurlijk anders doen. Dat hoort erbij te zitten. Dit heeft overigens geen betrekking op de BES, maar op de Belgische stichting Ons Erfdeel en op een Nuffic-subsidie waarmee het niet goed gelopen is. Men heeft belooft zich te beteren. We hebben gezegd dat ze voortaan eerst zaken moeten opvragen voordat de subsidie vastgesteld is. Zo proberen we lessen te trekken.

Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. De minister heeft de motie-Çelik al ontraden. Ik zou daaraan willen toevoegen dat de eerste constatering naar onze mening ter discussie staat. Er wordt namelijk geconstateerd dat scholen bezuinigen op het aantal leraren binnen het onderwijsbudget als dit onder druk staat. Er is veel discussie over de vraag of dit wel zo is. De minister heeft in een eerder AO al toegezegd dat we zullen bekijken wat er waar is van die geluiden. Laten we dus eerst die cijfers afwachten voordat we tot conclusies en Kameruitspraken komen.

De heer Beertema stelde vragen over het ziekteverzuim. Daar zal ik in het AO van volgende week over leraren op terugkomen. Ik heb het nu namelijk niet helemaal scherp. We weten wel dat het hr-beleid hierop ook invloed heeft. Soms speelt mee dat docenten op sommige scholen in de ziektewet worden geparkeerd omdat men op weg is naar de uitgang. Om het hele beeld compleet te krijgen, zal ik dat volgende week in het AO behandelen.

De heer Elias had het over een factor vier. Dat is het in ieder geval niet. De NRTO heeft in een ingezonden artikel gemeld dat wij 500 mln. konden besparen als we een deel van de opleidingen via hen zouden doen. Ik heb ze razendsnel uitgenodigd, want dat zag ik wel zitten omdat ik het geld dan weer op andere manieren zou kunnen inzetten. We zijn aan het rekenen geslagen, maar we komen in de verste verte niet bij 500 mln. Als dat zo zou zijn, zouden we er natuurlijk snel mee aan de slag gaan. Het is wel een van de redenen dat we nu, ook op het gebied van deeltijdonderwijs, die exercitie aan het doen zijn. We bekijken wat er kan en wat er zinvol is. We maken natuurlijk altijd de afweging of de onderwijseuro's zinvol besteed worden. Dat punt van de heer Elias kan ik alleen maar onderschrijven. Bij de private opleidingen is er een concentratie op een aantal opleidingsvormen. Dan doel ik op de opleidingsvormen die efficiënt, op afstand en in grote aantallen te geven zijn. In het bekostigde onderwijs wordt een gemiddelde prijs berekend waarbij ook de heel dure opleidingen in de bèta- en geneeskundehoek worden meegenomen. Die nuanceringen moeten we wel zien.

De heer Elias (VVD): Ik wil er geen cijferspel van maken, zeker niet nu, maar het gaat mij erom dat er veel serieuzer wordt gekeken naar de mate waarin niet-bekostigd onderwijs een nuttiger, goede en goedkopere bijdrage kan leveren met dezelfde kwaliteit. In die zin vond ik een kleine verspreking van de minister van zojuist toch wel omineus. Ze had zei even «ons» toen zij over het bekostigde onderwijs sprak en over een soort andere categorie elders, en dat was dan het niet-bekostigde onderwijs. Ik zou willen dat de cultuur op het departement verandert, zodat zodanige versprekingen minder plaatsvinden.

Staatssecretaris Zijlstra: De cultuur op het departement is buitengewoon gezond op dit punt. Dat zal ook terug te zien zijn in de strategische agenda. Daar staan passages in over het privaatgefinancierde onderwijs die in lijn liggen met de ideeën van de heer Elias.

De heer Biskop vroeg naar de discrepantie tussen de prestaties in het po en vo. Dat heeft hij inderdaad goed opgemerkt. We hebben het niet precies helder, maar kunnen wel enkele mogelijke oorzaken aanwijzen. In het omgaan met zorgleerlingen bijvoorbeeld wordt in de opleiding aan de pabo aandacht besteed. In de tweedegraadsopleidingen zit het niet. Dat is naar onze mening een mogelijke oorzaak. Daarnaast zijn er in het vo meer onbevoegde docenten. We hebben echter geen wetenschappelijk causaal verband kunnen aanwijzen als oorzaak. Wat ik net noemde zijn mogelijke oorzaken. De constatering van de heer Biskop is in ieder geval juist.

Als uitsmijter met een knipoog kan ik zeggen dat de minister en ik erg hard werken aan de taakstelling. Daarbij zou het natuurlijk enorm helpen als de hoeveelheid schriftelijke vragen en informatieverzoeken binnen de perken blijven.

De voorzitter: Gelukkig zegt de staatssecretaris dit met een knipoog, want hij weet dat het parlement alle rechten heeft om vragen te stellen.

De heer Çelik (PvdA): Wordt eigenlijk bijgehouden hoeveel vragen een Kamerlid stelt?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Jazeker.

De voorzitter: Die lijstjes zijn op de website terug te vinden.

De heer Çelik (PvdA): Ik ben heel terughoudend met het stellen van vragen.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Beertema ook nog een nabrander heeft?

De heer Beertema (PVV): Nou ja, nee, ik vind het geen nabrander. Ik vind het belangrijk dat we hier als commissie met zo'n jaarverslag en een slotwet bezig zijn. Dat geeft een soort dechargegevoel. Ik verbaas me erover dat niet alle fracties dat kennelijk even belangrijk vinden. Hebben zij zich afgemeld? Van de SGP-fractie kan ik het me voorstellen, die is klein, maar hoe zit het met de rest?

De voorzitter: De griffier heeft aan het begin van de vergadering gemeld dat de fracties van GroenLinks, de ChristenUnie en de SP zich hebben afgemeld. Als u die mist, is dat een observatie.

De heer Van der Ham (D66): Ik wil daar wel iets over zeggen. Dat zijn toch fracties die niet altijd groot genoeg zijn om regelmatig aan een debat mee te doen. Ik vind het daarom wel redelijk om er begrip voor te hebben. Wij zijn ook een kleine fractie geweest en toen konden we niet alles doen. De PVV-fractie is ook kleiner geweest. Ik wil toch enige mildheid bepleiten. Het was goed dat wij er in ieder geval waren.

De heer Elias (VVD): Ik wil van dit standpunt nadrukkelijk afstand nemen. Ik stel vast dat ook fracties met een omvang van ongeveer vijftien zetels, die altijd vooraan staan te schreeuwen dat er meer geld naar het onderwijs moet, het laten afweten als het gaat om de doelmatigheid van de bestedingen. Ik hou me het recht voor om hen daarmee te confronteren op elk moment dat me dat uitkomt.

De voorzitter: Dat kan. Dan komen we aan het einde van dit overleg. Ik zal de toezeggingen herhalen.

  • De minister zegt toe dat zij voor 1 november de Kamer informeert over mogelijke relevante zaken uit het onderzoek van de onderwijsinspectie naar aantallen zittenblijvers en de effecten daarvan.

  • Op vraag 23 van de feitelijke vragen komt een nader schriftelijk antwoord.

  • Zo mogelijk zal de minister de Kamer informeren over het aantal startkwalificaties dat voortkomt uit het project inzake de leerwerktrajecten.

De stemming over de ingediende motie zal volgende week dinsdag plaatsvinden.

Ik dank alle aanwezigen en sluit dit overleg.

Sluiting 17.04 uur.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Ham (D66), Van Bochove (CDA), voorzitter, Haverkamp (CDA), Van Miltenburg (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Bosma (PVV), Jasper van Dijk (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Wolbert (PvdA), ondervoorzitter, Biskop (CDA), Smits (SP), Elias (VVD), Beertema (PVV), Dijkstra (D66), Jadnanansing (PvdA), Van Dekken (PvdA), Dijkgraaf (SGP), Çelik (PvdA), Lucas (VVD), Van Klaveren (PVV), Klaver (GroenLinks) en De Liefde (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya (D66), Ferrier (CDA), Van der Werf (CDA), Van der Burg (VVD), Schouten (ChristenUnie), Dille (PVV), Kooiman (SP), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Van Dam (PvdA), Van Toorenburg (CDA), De Wit (SP), Hennis-Plasschaert (VVD), De Mos (PVV), Pechtold (D66), Dijsselbloem (PvdA), Klijnsma (PvdA), Van der Staaij (SGP), Hamer (PvdA), Harbers (VVD), Gerbrands (PVV), Sap (GroenLinks) en Lodders (VVD).

Naar boven