32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten

Nr. 149 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 mei 2015

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 6 maart 2015 over de kabinetsreactie op het advies nr. 91 «Nederland en de Arabische regio, principieel en pragmatisch» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) (Kamerstuk 32 623, nr. 146).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 april 2015 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 4 mei 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Inbreng VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het advies nr. 91 «Nederland en de Arabische regio, principieel en pragmatisch» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). De VVD-fractie heeft hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

In algemene zin zijn de leden van de VVD-fractie blij met de constatering van zowel de AIV als het kabinet dat een pragmatische uitwerking van Nederlands buitenlands beleid in de MENA-regio de voorkeur verdient. De leden van de VVD-fractie kiezen voor een maatwerkaanpak om de effectiviteit van Nederlands buitenlands beleid te maximaliseren. Wij achten deze realistische benadering de meest kansrijke.

De leden van de VVD-fractie zijn met het kabinet van mening dat prikkels voor hervormingen in de Arabische landen goed zijn, mits ze inderdaad niet te «dogmatisch» worden toegepast. Het voortzetten van de constructieve dialoog met landen – en ook de Golflanden, zoals de AIV aanbeveelt – is van groot belang, ook als het desbetreffende land op bepaalde punten kiest voor een koers die niet de onze is. Het constant aan de hand van de liberale meetlat beoordelen van onze strategische partners in het Midden-Oosten is niet altijd even zinvol en kan er toe leiden dat we partnerschappen mislopen die benut kunnen worden om stabiliteit en veiligheid in de desbetreffende regio te stimuleren.

Training en capaciteitsopbouw om de rechtsstaat, maar ook het defensie-, opsporings- en vervolgingsapparaat van Arabische landen te vergroten kan ook de veiligheid aan de buitengrenzen van Europa, en daarmee die van Nederland, vergroten. De leden van de VVD-fractie constateren op basis van zowel de kabinetsreactie als staand kabinetsbeleid dat het kabinet die mening deelt.

Op de aanbeveling van de AIV om landen ook te adviseren ten aanzien van hervorming van de Grondwet en andere wetten gaat het kabinet niet in. De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat dergelijk advies zinvol kan zijn indien sprake is van ontvankelijkheid bij de desbetreffende landen. Tegelijkertijd kunnen deze leden zich ook voorstellen dat juist een organisatie als de Venice Commission van de Raad van Europa, en niet per se Nederland zelf, hier een rol in kan spelen. De genoemde leden vernemen graag de visie van het kabinet hierover.

Reactie van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat internationale advisering over hervorming van grondwetten en andere wetten zeer nuttig kan zijn. Nederland heeft de afgelopen jaren met Egypte het nut van advisering door de Venetië Commissie van de Raad van Europa besproken. De Venetië Commissie heeft Egypte ook bijgestaan met advies. Ook aan Tunesië heeft de Venetië Commissie adviezen op het gebied van de Grondwet gegeven. Het kabinet zou dergelijke advisering aan andere landen ook verwelkomen en zal dit onder de aandacht blijven brengen van partners in de regio. De Venetië Commissie geeft als niet politiek orgaan uitsluitend juridische adviezen, waardoor die adviezen een hogere acceptatiegraad hebben dan politieke interventies.

De AIV beveelt aan het budget voor het Matra-Zuidprogramma en daarmee de impact van het hulpprogramma te verhogen. De leden van de VVD-fractie hebben zich altijd ingezet voor versterking van het Matra-programma, omdat – zeker nu – onze buitenlandse inzet gericht moet zijn op veiligheid en stabiliteit aan onze buitengrenzen. Buitenlands beleid is wat deze leden betreft dan ook in eerste instantie buitengrenzenbeleid. Het uitgangspunt moet omtrent versterking van Matra wel zijn dat er ook andere hefbomen ter beschikking zijn, bijvoorbeeld een omvangrijke economische relatie. Deze leden zijn blij te vernemen dat de mogelijkheden en wenselijkheid van andere vormgeving van de Matra-inzet worden onderzocht, maar is tegelijkertijd, net als het kabinet, van mening dat een uitgebreide evaluatie zou moeten bepalen in hoeverre dit zinvol is. De leden van de VVD-fractie rekenen erop dat de Kamer geïnformeerd wordt over de conclusies van de evaluatie.

Reactie van het kabinet:

De evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan democratische transitie in de Arabische regio, die de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) uitvoert, zal naar verwachting voor de zomer aan de Kamer kunnen worden aangeboden. Daarbij zal de Kamer zoals gebruikelijk eveneens een beleidsreactie op die evaluatie ontvangen.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het kabinet dat de toegevoegde waarde van het aanstellen van een speciaal gezant voor de Arabische regio, zoals aanbevolen door de AIV, onduidelijk is. Deze leden zijn tegen het aanstellen van een dergelijke gezant. In de eerste plaats omdat het weer een nieuwe coördinatielaag en beleidsdruk zal creëren, terwijl dit beleid standing operating procedure voor de reeds aanwezige diplomaten zou moeten zijn. De focus moet wat de genoemde leden betreft dan ook vooral liggen op het maken van heldere beleidskeuzes en het verbeteren van de betrekkingen met de landen in de regio, niet op het in het leven roepen van dergelijke instituties, die vooral een symbolische waarde lijken te hebben en in eerste instantie niets bijdragen aan samenhang of effectiviteit.

De leden van de VVD-fractie zijn het volledig eens met het kabinet dat handels- en investeringsakkoorden een instrumenteel onderdeel van Nederlands buitenlands beleid zijn en wat hen betreft ook blijven (dit kan één van de hefbomen zijn om bestaande Matra-programma’s effectiever te maken). Daarbij is een one size fits all-benadering niet zinvol. De genoemde leden bedanken het kabinet voor de update over de stand van zaken rondom de onderhandelingen met enkele Arabische landen over de sluiting van vrijhandelsakkoorden en spreken de wens uit dat het kabinet hier op blijft inzetten.

Het steunen van vakbewegingen en coöperaties heeft voor de leden van de VVD-fractie geen prioriteit. Zelfs als zij de constatering dat deze niet of nauwelijks in de verschillende Arabische landen bestaan, buiten beschouwing laten, zijn deze leden van mening dat de nadruk zou moeten liggen op het versterken van de economie en het maatschappelijk middenveld via het bevorderen van het investeringsklimaat, bedrijfseconomische relaties en het op andere wijzen bevorderen van de ontwikkeling van de afzonderlijke rechtsstaten. Veel liever zouden de genoemde leden bijvoorbeeld zien dat Europese lidstaten met specifieke kennis waaraan Arabische behoefte hebben deze kennis inzetten, te denken valt aan kennis over kadasters of forensisch onderzoek. De leden van de VVD-fractie horen graag of het kabinet deze visie deelt.

Reactie van het kabinet:

Het kabinet deelt de visie van de VVD-fractie dat het voor een inclusieve democratische transitie belangrijk is om de economie en het maatschappelijk middenveld te versterken. Om het investeringsklimaat te verbeteren is versterking van de rechtsstaat en van daarbij behorende instituties als een kadaster van groot belang. Op basis van concrete verzoeken zal worden bezien wat Nederland kan doen aan ondersteuning op deze gebieden. Dat geldt ook voor verzoeken vanuit het maatschappelijk middenveld, waaronder vakbewegingen. Inclusieve democratische transitie vereist gelijke kansen voor achtergestelde groepen die niet deelnemen aan economie en samenleving. Dit noodzaakt tot structurele aandacht voor deze groepen, zoals vrouwen, bewoners van rurale en afgelegen gebieden en etnische en religieuze minderheden. Een actieve inzet is nodig voor het tegengaan van discriminatie en uitsluiting van minderheden en kwetsbare groepen en steun voor actoren die zich inzetten voor effectieve uitvoering van inclusief beleid.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te constateren dat het kabinet voor een realistische lijn kiest ten aanzien van de aanbeveling van de AIV om rijkere landen in de regio aan te sporen om minder rijke landen in de regio economisch te ondersteunen. Ook deze leden constateren dat de afweging om andere landen in de regio economisch te ondersteunen doorgaans politiek en/of ideologisch gemotiveerd is en in veel gevallen leidt tot geopolitieke gevolgen die niet in het Nederlands belang zijn. Bovendien leeft het vermoeden dat een aantal rijke landen in de regio staten en niet-statelijke actoren ondersteunt zonder de besteding van die gelden aan scherpe monitoring te onderwerpen. Kan het kabinet dit vermoeden bevestigen, bijvoorbeeld in het geval van Qatar? Deelt het kabinet de indruk dat de (vermoedelijke) bestedingen in Syrië, Libanon, Jemen en Gaza – door bijvoorbeeld Iran – geweld, sektarisme, instabiliteit en sektarisme juist kunnen versterken?

Reactie van het kabinet:

Het kabinet heeft geen concreet inzicht in de ondersteuning van minder welvarende landen door welvarende landen in deze regio. Het kabinet is net als de regeringen van andere Westerse landen zeer bezorgd over het gebruik van financiële steun door bepaalde landen, organisaties of personen in de regio om invloed uit te oefenen in andere landen die toch al instabiel zijn. De AIV stelt terecht dat diverse regionale machten met elkaar concurreren om invloed. Daardoor escaleren bestaande conflicten.

De AIV beveelt aan om urgent actie te nemen om de geldstroom naar ISIS en andere jihadistische organisaties te beperken. De leden van de VVD-fractie delen deze urgentie en hebben vorig jaar om die reden de motie-Servaes/Ten Broeke gesteund. Het internationale instrumentarium om terrorismefinanciering te frustreren en bestraffen mag wat deze leden betreft worden uitgeput om uitvoering te geven aan deze motie en beleidsdoelstelling. De genoemde leden constateren dat de internationale gemeenschap al de nodige stappen heeft gezet om ISIS financieel «af te knijpen», maar vragen zich wel af of de voor ISIS lucratieve olie- en kunsthandel al significant is ondermijnd. Kan het kabinet de Kamer hierover informeren? En kan de regering aangeven op welke acties en programma’s van het Amerikaanse Department of Treasury en andere opsporingsinstanties wordt aangesloten? Verder zijn deze leden benieuwd in welke mate de financiering van Jabhat Al-Nusra, in feite een tak van Al-Qaeda, wordt bestreden en of de internationale gemeenschap, en in het bijzonder Nederland, het belang van het bestrijden van deze groepering minder urgent acht.

Reactie van het kabinet:

In de voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS (d.d. 7 april jl.) is gemeld dat een werkgroep binnen de anti-ISIS coalitie een actieplan heeft vastgesteld om de financiële stromen van en naar ISIS tegen te gaan (Kamerstuk 27 925, nr. 354). Deze maatregelen richten zich op alle inkomstenbronnen van ISIS, inclusief de inkomsten uit de exploitatie van olievelden en de verkoop van antiquiteiten. Een voorbeeld is het intensiveren van opsporingscapaciteiten om smokkelroutes, tussenpersonen en eindafnemers te detecteren. Deze werkgroep richt zich eveneens op het bespoedigen van internationale maatregelen tegen aan Al-Qaeda gelieerde groeperingen zoals Jabhat al-Nusra. Naar verwachting zal de werkgroep tegen de zomer rapporteren over uitvoering van het actieplan en de bereikte resultaten. Het actieplan sluit nauw aan op de werkzaamheden van andere internationale fora zoals de VN en de Financial Action Task Force (FATF) en de expertise en programma’s van nationale autoriteiten (waaronder die van de Verenigde Staten). De FATF is door de G20 verzocht om in oktober van dit jaar te rapporteren over nieuwe inzichten in en mogelijke maatregelen tegen de financiering van terrorisme. Nederland draagt actief bij aan de werkgroep tegen de financiering van ISIS, het onderzoek door de FATF en de bestrijding van terrorismefinanciering in het algemeen. Het kabinet maakt daarbij geen onderscheid tussen ISIS en andere terroristische organisaties, zoals Jabhat al-Nusra.

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog een vraag over de aanbeveling om de dialoog met religieuze groepen te zoeken: de AIV geeft aan zich ervan bewust te zijn dat het leggen van contacten met groepen die het geweld niet schuwen op onbegrip zal stuiten. Het kabinet schrijft dat als dit contact een dragelijke politieke oplossing naderbij brengt, dat in het licht van de geschiedenis een acceptabele prijs kan zijn. Kan het kabinet dat standpunt toelichten? Bepaalt enkel de kans op een uit deze dialoog voortvloeiende oplossing of deze dialoog verstandig is, of hanteert het kabinet ook criteria ten aanzien van de ideologie en/of track record van de religieuze groep in kwestie? Is het kabinet bijvoorbeeld van mening dat de dialoog met een organisatie die op de Europese lijst van terroristische organisaties staat wenselijk kan zijn, of sluit het kabinet dit uit? En maakt het kabinet hierin een onderscheid tussen contact en onderhandeling?

Reactie van het kabinet:

De zinsnede «Als dit echter een dragelijke politieke oplossing naderbij brengt, is dat in het licht van de geschiedenis een acceptabele prijs.» is niet van het kabinet, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, maar van de AIV (aanbeveling 10). U kunt in de kabinetsreactie op het AIV-advies kennis nemen van de afweging die het kabinet maakt in een dergelijk geval. Met organisaties op de Europese lijst van terroristische organisaties wordt geen dialoog aangegaan.

Inbreng PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie danken de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) voor zijn heldere analyse en concrete aanbevelingen en hebben met interesse kennis genomen van de kabinetsreactie. Zij hebben enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het contrast tussen de (te) hoge verwachtingen in 2011 voor een veiliger, vrijer en welvarender Midden Oosten en Noord-Afrika en de actuele situatie in de Arabische regio haast niet groter kan zijn. Zij maken zich ernstige zorgen over de ontwikkelingen zoals die zich de laatste jaren hebben voltrokken. Naast een verbreding en verdieping van conflicten in de regio, stelt ook de verbinding tussen de situatie daar en de spanningen die dat in onze eigen samenlevingen teweeg brengt, Nederland en Europa voor grote uitdagingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn zich goed bewust van de door de AIV beschreven complexiteit van de problemen in de regio en de dilemma’s die dat met zich meebrengt. Zij verwelkomen de stelling dat bij het wegen van deze omstandigheden de principiële benadering met betrekking tot de aard van de na te streven doelstellingen niet ter discussie mag staan. Onvrijheid, ernstige mensenrechtenschendingen en de afwezigheid van tenminste een perspectief op democratische hervormingen mogen nooit gerelativeerd, laat staan goedgepraat worden.

Deelt het kabinet deze zienswijze?

Reactie van het kabinet:

De AIV stelt in haar advies voorstander te zijn van een benadering «die principieel is met betrekking tot de aard van de na te streven doelstellingen, maar die pragmatisch is in de wegen die moeten worden bewandeld om deze doelstellingen uiteindelijk te realiseren.» Over de na te streven doelstellingen bestaat brede overeenstemming, maar het gaat om de weg daarheen en of de gekozen weg die doelstellingen op de lange termijn dichterbij brengt. Het kabinet is het eens met de leden van de PvdA-fractie dat «Onvrijheid, ernstige mensenrechtenschendingen en de afwezigheid van tenminste een perspectief op democratische hervormingen» niet gerelativeerd moeten worden. In reactie op het AIV advies stelde het kabinet dat de doelstellingen van het beleid en de wegen daarheen niet strikt te scheiden zijn.

Deelt het kabinet het oordeel dat wanneer afstand wordt genomen van deze zienswijze, de kabinetslijn waarin mensenrechten de hoeksteen van het buitenlandbeleid vormt ernstig onder druk zou komen te staan? Onderschrijft het kabinet de stelling dat het steunen van repressieve dictaturen, zoals recent door sommige politici bepleit, hooguit kan leiden tot het creëren van schijnstabiliteit? Onderschrijft het kabinet de stelling dat het achterstellen, uitsluiten of onderdrukken van bevolkingsgroepen juist een voedingsbodem creëert voor toekomstige instabiliteit?

Reactie van het kabinet:

Het Kabinet is van mening dat mensenrechten, democratie en stabiliteit onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Repressieve dictaturen waarin mensenrechten op grote schaal worden geschonden kunnen geen duurzame stabiliteit garanderen.

De leden van de PvdA-fractie herkennen zich eveneens in het door de AIV bepleitte pragmatisme in de wegen die bewandeld moeten worden om de principiële doelstellingen van het beleid te realiseren. In feite beschrijft de AIV hiermee de wijze waarop het buitenlandbeleid altijd gevoerd wordt: binnen de gegeven context zoeken naar de meest effectieve manier om invloed uit te oefenen op ontwikkelingen elders. Terecht merkt het kabinet in dit verband op dat daarbij niet per se een tegenstelling bestaat tussen principieel en pragmatisch. Dat juist ten aanzien huidige conflicten in de Arabische regio moeilijke keuzes gemaakt dienen te worden, is echter zonder meer waar.

Ten aanzien van de specifieke aanbevelingen hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende opmerkingen en vragen:

Aanbeveling 1 en eerste deel aanbeveling 10

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de door het kabinet beschreven balans tussen conditionaliteit (intensive based benadering) en continuïteit (geen stop-and-go beleid). Wel vragen zij zich af of een verslechtering in het door het ontvangende land gevoerde beleid niet automatisch(er) zou moeten leiden tot een verschuiving van middelen van de overheid in de richting van het maatschappelijk middenveld. Is het deel van de middelen (10–25 procent) dat thans wordt ingezet ter bevordering van het maatschappelijk middenveld voldoende of zou dat verder opgevoerd moeten worden?

Reactie van het kabinet:

In de praktijk zal er in het geval van verslechtering van het door het ontvangende land gevoerde beleid in veel gevallen sprake zijn van een verschuiving van de Nederlandse steun van overheid naar maatschappelijk middenveld. Het kabinet is echter geen voorstander van automatismen. Verslechtering van het beleid zou immers ook een gevolg kunnen zijn van onvermogen. In een dergelijke situatie zou vermindering van de steun niet voor de hand liggen. De vraag of het maatschappelijk middenveld voldoende wordt ondersteund kan beter worden beantwoord na afronding van de evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan democratische transitie in de Arabische regio, die de Kamer naar verwachting voor de zomer zal toegaan.

In het algemeen kan worden gesteld dat het kabinet altijd zal zoeken naar de meest effectieve inzet van steun. Die zal van geval tot geval verschillen, maar versterking van maatschappelijke organisaties teneinde bredere doelstellingen van het buitenland beleid te bevorderen (transformatie) maakt hiervan zeker deel uit. Dat geldt niet alleen voor de bilaterale steun die Nederland verleent, maar ook voor de steun die via de EU wordt gegeven. Voorziene steun aan maatschappelijke organisaties door de EU in de periode 2014–2020 is aanzienlijk toegenomen ten opzichte van de periode 2007–2013.

Het kabinet noemt bij deze aanbeveling expliciet de dialoog met de Golflanden. Kan het kabinet aangeven in hoeverre het beleid ter bevordering van democratie en recht in deze landen tot concrete resultaten heeft geleid? Is er in de voorbije periode in EU-verband gesproken over de effectiviteit van dit beleid?

Reactie van het kabinet:

De verwijzing naar de Golflanden in de kabinetsreactie richtte zich op het belang van het betrekken van «de buren van de buren» bij het beleid ten aanzien van de buurlanden van de Unie. De Golflanden hebben belang bij stabiliteit in deze landen en de bredere regio. Bovendien moet hun positie en invloed in de regio – ook financieel – worden onderkend, overigens zonder hen daarbij onderdeel te maken van het nabuurschap of hen zeggenschap te geven over dit beleid. Ten aanzien van de betrokkenheid van de «buren van de buren» zou ook moeten worden gekeken naar regionale samenwerking, waar de dialoog tussen de EU en de Golflanden in de EU-«Gulf Cooperation Council» een voorbeeld van is, evenals de dialogen die door de EU worden gevoerd met individuele landen in de regio. Hier wordt op niveau van ministers van Buitenlandse Zaken en in voorbereidende bijeenkomsten op ambtelijk niveau gesproken over democratie, rechtsstaat en mensenrechten in de betreffende landen zelf, maar ook over stabiliteit en ontwikkelingen in de bredere regio. Over mensenrechten wordt door de EU-delegaties in Riyadh en Abu Dhabi bijna dagelijks gesproken met relevante autoriteiten, mensenrechteninstellingen, mensenrechtenbeschermers en internationale mensenrechtenorganisaties. De EU delegatie in Riyadh reikt sinds 2008 jaarlijks de Chaillot prijs uit voor activiteiten die bijdragen aan bevordering van en bekendheid met mensenrechten in de Golflanden behorend tot de GCC. In deze discussie kunnen de Golflanden een belangrijke partner zijn voor de EU. Gezien de vele factoren die meespelen in de relaties tussen de EU en de Golflanden en de beperkte invloed die de EU heeft op deze landen, is het moeilijk precies vast te stellen tot welke concrete resultaten de EU-inzet heeft geleid.

Wat is het oordeel van het kabinet over recente uitspraken van de Zweedse Minister van Buitenlandse Zaken Wallström over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië? Klopt het dat zij vanwege deze uitspraken geen toespraak over democratie en vrouwenrechten mocht geven op een bijeenkomst van de Arabische Liga in Caïro? Zo ja, op welke wijze hebben Nederland en de EU hun solidariteit met de Zweedse Minister geuit?

Reactie van het kabinet:

Op 9 maart 2015 zou de Zweedse Minister van Buitenlandse Zaken, Wallström, in Cairo de vergadering van ministers van Buitenlandse Zaken van de Arabische Liga toespreken. Een aantal Arabische landen, waaronder Saoedi-Arabië, maakte bezwaar hiertegen, op grond van uitspraken die de Zweedse Minister bij een andere gelegenheid had gedaan. Dientengevolge hield Minister Wallström haar geplande toespraak niet. De tekst van haar toespraak, die op 9 maart op de website van het Zweedse Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar werd gemaakt, was overigens niet toegespitst op democratie en vrouwenrechten maar had een breder karakter.

Saoedi-Arabië riep kort nadien tevens de Saoedische ambassadeur terug uit Stockholm en kondigde restricties af op zakenvisa.

Zweden heeft aangegeven deze kwestie als een bilaterale aangelegenheid te beschouwen en heeft dan ook geen steun van EU-lidstaten gevraagd. De bilaterale contacten tussen Zweden en Saoedi-Arabië hebben inmiddels geleid tot de terugkeer naar Stockholm van de Saoedische ambassadeur.

Hiermee heeft het Kabinet tevens de motie Kamerstuk 34 166, nr. 10 d.d. 2 april van de leden Omtzigt (CDA) en Segers (CU) beantwoord.

Aanbeveling 2 en 3

De leden van de PvdA-fractie steunen de gedachte om te onderzoeken hoe de bilaterale ondersteuningsprogramma’s voor maatschappelijke transitie in de Arabische regio’s kunnen worden verhoogd. Of bestaande programma’s, ODA en non-ODA, daartoe samengevoegd moeten worden, is lastig oordelen zonder een duidelijk overzicht. Kan het kabinet een overzicht geven van de huidige programma’s die voor de regio ingezet worden? Kan het kabinet daarbij aangeven hoe extra steun gegeven kan worden om de (verslechterde) positie van met name vrouwen en minderheden in de regio te verbeteren?

Reactie van het kabinet:

Omdat de begroting en de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op een thematische leest zijn geschoeid, zijn op dit moment voor de financiering van activiteiten in de Arabische regio verschillende thematische programma’s beschikbaar: Matra-zuid, Mensenrechtenfonds, Wederopbouw, Stabiliteitsfonds, Pleiten en Beinvloeden, Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW), Women on the Frontline, en financiering voor de implementatie van het Nationale Actieplan 1325. Bij een deel van deze programma’s kunnen NGO’s slechts periodiek, als een tenderproces voor meerjarige subsidies wordt uitgeschreven, een subsidieaanvraag indienen. Ook kwalificeert een aantal landen in de Arabische regio voor het private sector ontwikkelingsinstrumentarium, inclusief het Dutch Good Growth Fund (DGGF).

Voor verbetering van de positie van vrouwen en minderheden kan een beroep worden gedaan op resp. Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW), Women on the Frontline, en financiering voor de implementatie van het Nationale Actieplan 1325 en het Mensenrechtenfonds, maar ook financiering uit het Matra-zuid programma is daarvoor mogelijk. Ook worden via UNWomen enkele programma’s in de Arabische regio ondersteund.

Aanbeveling 4

Met het kabinet onderschrijven de leden van de PvdA-fractie het belang van de bevordering van welvaart en werkgelegenheid in de Arabische regio. Immers, het ontbreken van sociaaleconomisch perspectief bij grote delen van de bevolking was destijds de belangrijkste driver van de opstanden van 2011.

Het kabinet geeft een overzicht van de onderhandelingen tussen de EU en een aantal Arabische landen over vrijhandelsverdragen. Het is de leden van de PvdA-fractie echter niet duidelijk in hoeverre de ontwikkelingen in de regio hebben bijgedragen aan een versnelling van (een aantal van) deze onderhandelingen. Kan het kabinet dit aangeven? Deelt het kabinet de inschatting dat het op dit moment vooral van belang is om de zogenaamde «ankers van stabiliteit» in de regio, m.n. Tunesië en gegeven de grote inspanning bij het opvangen van vluchtelingen ook Libanon, voorrang te geven bij het aanbieden van economische steun en handelspreferenties?

Reactie van het kabinet:

Het kabinet onderschrijft het belang van de inzet van verschillende instrumenten onder het EU nabuurschapsbeleid, waaronder handelsakkoorden, om de nabuurschapslanden te ondersteunen bij politieke en maatschappelijke hervormingen ten behoeve van stabiliteit en welvaart in de nabuurschapsregio. Met Tunesië heeft de EU een vrijhandelsakkoord als onderdeel van het associatieakkoord uit 1995. Tarieven waren in 2008 afgebouwd. In 2011 zijn voorbereidingen getroffen voor onderhandelingen over een Deep and Comprehensive Free Trade Area (DCFTA). Het kabinet is van mening dat, gezien de positieve ontwikkelingen in Tunesië o.g.v. democratie en rechtsstaat, het zowel vanwege het politieke signaal als vanuit inhoudelijke overwegingen zeer belangrijk is dat er vooruitgang wordt geboekt met onderhandelingen over een akkoord. Hierbij moeten steun voor economische hervormingen en handelsafspraken hand in hand gaan, om de politieke transitie daarmee een duurzame economische basis te geven. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de capaciteit aan Tunesische kant voor onderhandelingen en uiteindelijk de implementatie. Het kabinet waardeert dat de EU de Tunesische autoriteiten hierin bijstaat en is van mening dat gezocht moet worden naar mogelijkheden om dit nog beter te doen. Met Libanon heeft de EU eveneens een vrijhandelsakkoord, maar wordt nog niet gesproken over een «upgrade» naar een DCFTA. De bereidheid hierover in gesprek te gaan moet vanzelfsprekend van twee kanten komen, evenzo wordt het tempo van de voorbereidingen (en uiteindelijk onderhandelingen) door beide zijden bepaald.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven met nadruk de AIV-aanbeveling om steun te verlenen aan vrije vakbewegingen en coöperaties. Kan het kabinet aangeven waar en op welke wijze en schaal dit nu reeds gebeurt? Kan het kabinet aangeven op welke wijze het invulling zal geven aan de toezegging welwillend naar eventuele extra financiering te kijken?

Reactie van het kabinet:

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het AIV-advies is in Egypte incidenteel Matra-Zuid steun verleend aan vakbonden. Van coöperaties zijn nog geen verzoeken ontvangen. In de kabinetsreactie op het AIV-advies is gesteld dat het kabinet eventuele financiering welwillend zal bekijken. Over extra financiering wordt daarbij niet gesproken. Voor de periode na 2015 zal, zoals vermeld in de brief van 24 juni 2011 (Kamerstuk 32 623, nr. 40), na evaluatie van de inzet worden bezien hoe de Nederlandse inzet na 2015 kan worden vormgegeven. De evaluatie met de reactie van het kabinet daarop zal de Kamer naar verwachting voor de zomer toegaan.

Aanbeveling 8

De leden van de PvdA-fractie sluiten zich geheel aan bij de visie van de AIV en het kabinet dat in een post-conflictsituatie niet alleen aandacht moet worden besteed aan wederopbouw, maar ook aan transitional justice en verzoening. Het kabinet noemt in dit verband onderzoeken in de lopende conflicten in Syrië en Irak. In hoeverre komt deze insteek volgens het kabinet in het geval van de op ISIS terugveroverde gebieden en steden tot nu toe uit de verf? Hebben zowel de regeringen van Irak en de Koerdische regionale regering (KRG) als de internationale coalitie tegen ISIS voldoende aandacht voor dit essentiële element van de duurzame bestrijding van de voedingsbodem voor islamitisch-extremisme? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe is het kabinet voornemens de koers van de betrokken regeringen en van de internationale coalitie bij te sturen?

Reactie van het kabinet:

Het bereiken van verzoening in Irak is een proces van de lange adem en vergt voortdurende inspanning en politieke wil. Het belang van verzoening komt dan ook voortdurend in vergaderingen van de internationale coalitie en in andere contacten met de Iraakse autoriteiten aan de orde. Verschillende initiatieven, alsmede de toon die door politieke en maatschappelijke sleutelfiguren in Irak wordt gebezigd, wijzen erop dat deze wil aanwezig is. Het kabinet verwijst in dit verband naar de paragraaf over Irak in de voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS (Kamerstuk 27 925, nr. 534, d.d. 7 april 2015).

Daar wil het kabinet aan toevoegen dat hoewel het belang van verzoening in woord onderkend wordt, bijvoorbeeld door de aanstelling van vicepremier Allawi als verantwoordelijke persoon voor het verzoeningsproces, er in de praktijk nog veel stappen moeten worden gezet. Zo heeft Allawi nog niet de beschikking over het hem toegezegde budget en wordt getwijfeld aan zijn representativiteit onder de te verzoenen gemeenschappen. In de visie van het kabinet moeten de Iraakse autoriteiten er bovendien voor waken verzoening gelijk te stellen aan het bereid vinden van soennitische groepen – vaak in ruil voor training en wapens – om mee te strijden tegen ISIS. Veel zal afhangen van hoe er op langere termijn met deze groepen – en met soennieten en andere bevolkingsgroepen in den brede – wordt omgegaan. Het gaat dan om zaken als meer autonomie en decentralisatie, opname van strijdgroepen in het veiligheidsapparaat en de toegang tot overheidsbanen voor soennieten.

Aangaande transitional justice in Irak stelt het kabinet met tevredenheid vast dat het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten (OHCHR) in opdracht van de VN Mensenrechtenraad (MRR) en mede op aandringen van de Iraakse regering onderzoek heeft gedaan naar door ISIS en aanverwante partijen begane mensenrechtenschendingen in Irak, onder meer om straffeloosheid te voorkomen, en dat de OHCHR door de MRR is gevraagd te blijven rapporteren over de bredere mensenrechtensituatie in Irak.

Tweede deel aanbeveling 10

Ten aanzien van de aanbeveling om, direct of via back channels, de dialoog aan te gaan met «partijen die een minder schone achtergrond hebben», stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag of van dit type contacten op dit moment niet al sprake is. Te denken valt aan de besprekingen met vertegenwoordigers van het Assad-regime in het Geneve-format en de inspanningen van VN-gezant De Mistura om tot lokale staakt-het-vuren overeenkomsten te komen. Deelt het kabinet de inzet dat bij deze contacten altijd een realistische doelstelling om tot een concrete verbetering van de positie van burgers voorop moet staan? Deelt het kabinet de opvatting dat eventuele contacten op geen enkele wijze mogen leiden tot of bijdragen aan het ontlopen van de verantwoordelijkheid voor het plegen van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden? Deelt het kabinet de opvatting dat legitimatie van repressieve dictators of bijdragen aan hun binnenlandse propaganda te allen tijden voorkomen moet worden?

Reactie van het kabinet:

Het karakter van back channels is dat die zich aan de waarneming onttrekken, althans behoren te onttrekken. Op de vragen over de verbetering van de positie van burgers en het verantwoordelijk houden van mensenrechtenschenders voor hun daden, antwoordt het kabinet positief. Wat de laatste vraag betreft, deelt het kabinet de intentie van de leden van de PvdA-fractie, maar is een mate van legitimatie soms een onbedoeld bijproduct van het streven naar oplossing van een conflict en naar de door de leden van de PvdA-fractie genoemde «concrete verbetering van de positie van burgers». Het gaat hier om een dilemma en in de praktijk om een zorgvuldige weging van de voors en tegens.

In het licht van deze aanbeveling en met verwijzing naar de huidige contacten met het Sisi-regime in Egypte, onderschrijft het kabinet de in de inleiding van het advies opgenomen schets van de ontwikkelingen in dat land sinds het afzetten van de democratisch gekozen president Morsi, waarbij de AIV onder meer spreekt van maatschappelijke polarisatie, grove mensenrechtenschendingen en mogelijke misdaden tegen de menselijkheid van de zijde van de staat? Terugblikkend op deze periode, heeft naar het oordeel van het kabinet de internationale gemeenschap c.q. de EU voldoende en eensgezind gereageerd op genoemde ontwikkelingen? Welke invloed heeft het afzetten van president Morsi, het vervolgen van zijn aanhangers en het stelselmatig uitsluiten van de nog altijd aanzienlijke achterban van de Moslimbroeders op de stabiliteit van het huidige Egypte?

Reactie van het kabinet:

De voor Egypte geschetste situatie komt voor een groot deel overeen met die door de regering is waargenomen. Door de internationale gemeenschap en in het bijzonder de EU is hierop naar de mening van de regering adequaat gereageerd, zowel in de daartoe geëigende multilaterale fora, zoals de Mensenrechtenraad, als bilateraal, ook door middel van stille diplomatie. Terugblikkend kan worden gesteld dat het afzetten van president Morsi gegeven de sociale en politieke situatie van dat moment moeilijk was te voorkomen. De beloften die daarna door de nieuwe regering zijn gedaan ten aanzien van het hervatten van het democratisch transitieproces zijn slechts gedeeltelijk nagekomen. Aan de positieve kant staat dat het volk zowel een nieuwe Grondwet heeft goedgekeurd, als ook een president heeft gekozen. Aan de negatieve kant staat dat er nog steeds geen parlementaire verkiezingen zijn gehouden, dat – mede vanwege de doorgaande terroristische activiteiten – mensenrechten en persvrijheid onder druk staan en nog altijd sprake is van straffeloosheid bij hard en soms ontoelaatbaar optreden van veiligheidsinstanties. Dat een beloofd nationaal verzoeningsproces met Islamisten (Moslimbroederschap en bondgenoten) nooit op gang is gekomen speelt daarbij zeker een rol.

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor de beperkte betrokkenheid van de Verenigde Naties bij de huidige ontwikkelingen en conflicten in de Arabische regio. Dat geldt voor het uitblijven van een (scherpere) VR-resolutie over Syrië, de buiten de VN-kaders opererende internationale coalitie tegen ISIS en de recente inmenging van regionale spelers in de conflicten in Libië en Jemen zonder dat de aanwezigheid van een VN-mandaat. Hoe beoordeelt het kabinet de minimale rol die de VN bij de huidige conflicten speelt of lijkt te spelen? Ziet het mogelijkheden om de rol van de VN te versterken? Ziet het mogelijkheden om ten minste de internationale coalitie tegen ISIS beter in te passen in VN-kaders? Op welke wijze kan (de kandidatuur voor) het Nederlandse lidmaatschap van de Veiligheidsraad voor deze doelstelling ingezet worden?

Reactie van het kabinet:

De VN spelen een grote rol in de regio en dragen bij aan de totstandkoming van oplossingen voor de vele conflicten. De Secretaris-Generaal van de VN heeft zijn Speciaal Gezant voor Syrië, De Mistura, gevraagd gesprekken met het Syrische regime, Syrische oppositie, en regionale spelers aan te gaan, om een politieke oplossing dichterbij te brengen. De VN Speciaal Gezant voor Libië, León, bemiddelt actief tussen strijdende partijen in Libië. In Jemen heeft de VN-gezant ter plekke, Benomar, al sinds de omwentelingen van 2011 een belangrijke bemiddelende rol. Nederland steunt het werk van deze VN-Gezanten. De VN-Veiligheidsraad heeft voorts resoluties aangenomen om sancties mogelijk te maken, Foreign Terrorist Fighters tegen te gaan en financiering van terrorisme te beperken. De VN-missie UNAMI in Irak levert een positieve bijdrage aan stabiliteit in Irak.

Tegelijkertijd blijft de VN afhankelijk van de speelruimte die lidstaten geven en zijn er lidstaten die het werk van de Veiligheidsraad nog steeds bemoeilijken. In de VN-veiligheidsraad is onder hoofdstuk VII van het VN-handvest nog geen resolutie over de internationale strijd tegen ISIS aan de orde geweest. Nederland steunt het Franse initiatief om tot beperking van het gebruik van het vetorecht van de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad te komen in het geval van massale wreedheden. Indien Nederland in 2017–2018 lid van de VN-Veiligheidsraad wordt, zal Nederland inzetten op een effectiever functioneren van de Veiligheidsraad ten aanzien van diverse conflicten in de regio.

Inbreng SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het AIV-advies over de Arabische regio en de reactie van het kabinet hierop. Zij hebben nog de volgende opmerkingen en vragen hierover.

In het AIV-rapport wordt geconcludeerd dat conditionaliteit theoretisch weliswaar een aantrekkelijk principe lijkt, maar zolang dit principe in de praktijk weinig tot niet effectief is, het voor de hand ligt naar alternatieve wegen te zoeken. Ook wordt gesteld dat het instellen van sancties of opleggen van strafmaatregelen zonder een begeleidende dialoog tot dusverre niet heeft geleid tot enigerlei positief resultaat. Het AIV-rapport stelt verder dat van het toepassen van conditionaliteit niet veel moet worden verwacht, al helemaal niet wanneer er andere donoren in de regio zijn die conditionaliteit in het geheel niet toepassen. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hier nader op in te gaan. Worden deze harde conclusies gedeeld en welke gevolgen heeft dit voor de opstelling van de EU en van Nederland? Hoe wordt gereageerd op steun van andere donoren die niet of veel minder voorwaardelijk zijn?

Het kabinet geeft aan van mening te zijn dat een «stop-and-go beleid» de ontvangers van hulp kan schaden en dat in sommige gevallen dan juist een toename van transitiesteun het passende antwoord kan zijn en niet een reflexmatige vermindering die gehoor geeft aan een primaire roep tot afstraffing. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre dit betekent dat het «more for more, less for less» principe wordt ondergraven. In welke mate is hier sprake van een aanpassing in beleid? Kan verder meer duidelijkheid worden verschaft over de omstandigheden waaronder toename van steun een antwoord kan zijn op ontwikkelingen in de verkeerde richting? Moet dit zo begrepen worden dat het hier vooral steun aan de bevolking dan wel het maatschappelijk middenveld betreft en niet aan de regering van een land?

Reactie van het kabinet:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie op het AIV-rapport blijft Nederland voorstander van een incentive based benadering. Het kabinet deelt de constatering van de AIV dat te dogmatisch toegepaste conditionaliteit niet het beoogde effect heeft. Daarom wordt de manier waarop deze benadering wordt toegepast genuanceerd. Van geval tot geval zal worden bekeken wat de reactie moet zijn op negatieve ontwikkelingen in een land. Dat zou kunnen betekenen dat geen steun meer aan de overheid wordt gegeven, maar wel aan maatschappelijke organisaties. Maar het is ook denkbaar – in het geval van onvermogen bij de betreffende overheid – dat de steun gericht ten bate van de overheid wordt ingezet voor ondersteuning bij het oplossen van gesignaleerde problemen. De wens om bij te dragen aan de bevordering van democratie en rechtsstaat blijft hierbij leidend. In alle gevallen betreft het vraaggestuurde steun. Deze positie zal Nederland ook in de relevante EU-organen uitdragen. De wijze waarop andere donoren omgaan met conditionaliteit heeft geen invloed op de opstelling van Nederland.

De Europese Unie herziet haar beleid ten aanzien van de buurlanden in Oost en Zuid en is hiertoe een consultatieproces gestart. Het kabinet heeft de Kamer op 17 april jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1961) geïnformeerd over de Nederlandse inbreng in dit consultatieproces, waarbij het vraagstuk van de effectiviteit van conditionaliteit eveneens aan de orde wordt gesteld. Hierbij is de Nederlandse inzet als volgt: het nabuurschapsbeleid moet realistischer worden, en meer uitgaan van belangen die de EU en partnerlanden bijeen brengen – overigens zonder dat de EU afbreuk doet aan de waarden waarop zij is gefundeerd en die ook de basis vormen voor haar extern beleid. De samenwerking wordt gestoeld op die terreinen waar de raakvlakken het grootst zijn. Hiermee wordt automatisch een relatie gecreëerd die de meest effectieve ingangen biedt om recht te doen aan onze waarden. Een pragmatischer koers in dit opzicht zal in de ogen van het kabinet ook een effectievere koers zijn. Partnerlanden die vragen om ondersteuning op het gebied van versterking van democratische instituties en de rechtsstaat moet de EU vanzelfsprekend met raad en daad bijstaan. Landen die dit niet willen, moeten we onze hulp echter niet opdringen. Dit wekt weerstand op en werkt contraproductief. We zullen dan naar andere manieren moeten zoeken om recht te doen aan onze waarden. Via het spoor van economische hervormingen kan het een stuk gemakkelijker en effectiever zijn om de rechtsstaat te versterken in sommige landen. In andere landen zal steun bij de hervorming van de veiligheidssector een ingang kunnen bieden om democratisch toezicht op het veiligheidsapparaat te vergroten. Dergelijke deelresultaten mogen niet onderschat worden. Het kabinet blijft wel van mening dat het uitgangspunt moet blijven dat de relatie met landen waar meer overeenstemming is over onze centrale waarden (democratie, de rechtsstaat en mensenrechten) intensiever moet zijn, dan met landen waarmee minder overeenstemming is. Daarnaast dienen onze uitgangspunten op het gebied van mensenrechten een ankerpunt te blijven van het beleid. De EU dankt haar kracht aan deze waarden en dient deze centraal te blijven stellen in het beleid. De toon en aanpak kunnen en moeten alleen slimmer en daar zal Nederland voor pleiten.

De AIV is van opvatting dat Nederland en de EU hun inspanningen ter bevordering van de werkgelegenheid moeten uitbreiden. De leden van de SP-fractie kunnen zich hier goed in vinden en vragen of het kabinet concrete voorbeelden kan noemen hoe hier meer op ingezet kan worden. Is de focus hier nadrukkelijk ook op stimulering van de meer arbeidsintensieve landbouw in de Arabische regio? Welke relatie ziet het kabinet op dit punt met barrières voor export van landbouwproducten naar de EU?

Reactie van het kabinet:

De afgelopen jaren is voor het vergroten van de werkgelegenheid met name gebruik gemaakt van het Private Sector Investeringsprogramma (PSI). Mede op basis van de evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan democratische transitie in de Arabische regio, die de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) uitvoert, zal het beleid voor de komende jaren worden vormgegeven. Het evaluatierapport zal naar verwachting voor de zomer aan de Kamer kunnen worden aangeboden. Daarbij zal de Kamer zoals gebruikelijk eveneens een beleidsreactie op die evaluatie ontvangen.

Ook voor de EU is economische ontwikkeling en het scheppen van werkgelegenheid een belangrijk aandachtsgebied. Programmering van middelen onder het nabuurschapsinstrument voor de verschillende Zuidelijke buurlanden richt zich ook op productieve sectoren en rurale ontwikkeling. Het kabinet is voorstander van een coherent beleid ten aanzien van de partnerlanden van de Unie: dat wil zeggen dat ontwikkelingssamenwerking en handelspolitiek in samenhang moeten worden bezien en ingezet.

In het AIV-rapport wordt aanbevolen dat de internationale gemeenschap urgent actie moet nemen om de geldstroom naar ISIS en al-Nusra en andere jihadistische groepen te beperken. De leden van de SP-fractie vragen om aan te geven welke maatregelen er op dit gebied vanuit de EU zijn genomen, met name richting de Golfregio. Welk beeld bestaat er van actuele geldstromen van landen in de Golf naar jihadistische groeperingen in onder meer Syrië en Irak, maar ook in bijvoorbeeld Libië?

Reactie van het kabinet:

In zijn contra-terrorismestrategie voor Syrië en Irak heeft de EU prioriteit gegeven aan het aanpakken van terrorismefinanciering en de dialoog hierover met de Golfregio. Naast de inzet van het EU sanctie-instrumentarium doet de EU dit onder andere door het bevorderen van de uitvoering van VN-sanctiemaatregelen tegen Al-Qaeda en verwante groeperingen zoals ISIS en Jabhat al-Nusra, het bieden van capaciteitssteun aan landen om terrorismefinanciering te bestrijden en het bevorderen van (strafrechtelijke) onderzoeken tegen terrorismefinanciering. Daarnaast draagt de EU actief bij aan de ontwikkeling van maatregelen in internationale fora zoals de Financial Action Task Force (FATF) en de anti-ISIS coalitie. In de brief aan de Kamer over terrorismefinanciering van 14 januari jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 285) heeft het kabinet gemeld dat het op dit moment geen indicaties heeft die er op duiden dat nationale overheden in de Golf actief betrokken zijn bij de financiering van ISIS. Wel vindt het kabinet dat er meer kan worden gedaan om private financiering van terroristische organisaties te voorkomen. Het kabinet steunt de actieve inzet van de EU op dit vlak.

De leden van de SP-fractie vragen verder te verduidelijken welke uitgangspunten worden gehanteerd met betrekking tot het onderhouden van contacten en het voeren van dialogen met groepen die het geweld niet schuwen. Onder welke voorwaarden wordt een groep uitgesloten van contact en dialoog?

Reactie van het kabinet:

Voorop staat dat contacten met, zoals de AIV stelt, «groepen die het geweld niet schuwen» opportuun kunnen zijn indien zonder hen een politieke oplossing van een conflict niet mogelijk zou zijn. Het kabinet doelt hierbij niet op organisaties die op de terrorismelijst staan. Het dilemma dat zich hierbij voordoet is in hoeverre de legitimiteit die een dergelijke groep mogelijk ontleent aan contacten opweegt tegen een daadwerkelijke kans op een politieke oplossing van een conflict. Daarnaast gaat het om inschatting van een dergelijke groep op basis van factoren als de gepleegde gewelddaden, bereidheid af te zien van geweld, open staan voor een dialoog over mensenrechten, mogelijke reacties van andere groepen of landen etc. Een dergelijke afweging van voors en tegens kan slechts per geval worden gemaakt.

De leden van de SP-fractie vragen ten slotte een reactie op het recente Amerikaanse besluit om na een eerdere onderbreking Egypte weer te voorzien van omvangrijke financiële en militaire steun. Is het kabinet het met deze leden eens dat hier een verkeerd signaal van uitgaat, aangezien de militaire machthebbers in Egypte verantwoordelijk zijn voor de ernstigste mensenrechtenschendingen in decennia?

Reactie van het kabinet:

De hervatting van wapenleveranties door de VS kan worden gezien als een erkenning van de groeiende en constructieve rol die Egypte momenteel weer speelt bij regionale brandhaarden. Overigens is het zo dat de VS tegelijkertijd nog steeds blijft aandringen op en kritisch is ten aanzien van de voortgang bij het transitieproces. Na de coup heeft Nederland alle vergunningaanvragen voor wapenexporten naar Egypte aangehouden. Sinds juli 2014 worden aanvragen voor exporten t.b.v. de Egyptische marine wel weer in behandeling genomen, aangezien dat krijgsmachtsonderdeel niet betrokken was bij interne repressie. Deze hervatting van de toetsing van vergunningaanvragen voor de Egyptische marine wil echter niet zeggen dat alle aanvragen worden goedgekeurd. Case-by-case wordt bestudeerd of de transactie voldoet aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Voorop staat dat alle vergunningaanvragen voor export van goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie naar Egypte worden aangehouden.

Tenslotte zij opgemerkt dat de typering «militaire machthebbers» geen recht doet aan het feit dat Egypte momenteel geregeerd wordt door een democratisch gekozen president, na verkiezingen die ook door de EU als legitiem zijn gekenschetst.

Inbreng CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de kabinetsreactie op het advies nr. 91 «Nederland en de Arabische regio», principieel en pragmatisch» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.

Het advies schetst een verontrustend beeld over de ontwikkelingen in de Arabische regio. De leden van de CDA-fractie zien de zorgen die zij vanaf het begin van het uitbreken van de zogenoemde «Arabische Lente» heeft geuit, helaas bevestigd.

Opvallend genoeg gaat het kabinet slechts summier in op de analyses die ten grondslag liggen aan de aanbevelingen. Het spreekt over «goede analyses». Kennelijk deelt het kabinet niet alle analyses. De vraag is: welke wel en niet? En waarom het kabinet ervoor gekozen heeft om zo summier te zijn. Terwijl de stormachtige ontwikkelingen in de Arabische regio alle aanleiding geven tot een appreciatie van het kabinet, een eigenstandige analyse. Is het kabinet bereid dit alsnog te doen?

Reactie van het kabinet:

Het kabinet heeft de AIV op basis van haar expertise in de brief van 16 juni 2014 gevraagd om analyse en aanbevelingen. Dat heeft de AIV uitstekend gedaan. Het kabinet heeft daarover zijn waardering uitgesproken en is niet van plan de analyse nog eens over te doen. Een kabinetsreactie van zeven pagina’s is niet summier te noemen. Daarin geeft het kabinet duidelijk en gemotiveerd aan welke aanbevelingen wél en welke niet zullen worden opgevolgd.

In de kabinetsreactie komen termen als «politieke islam», «islamitisch fundamentalisme», «sharia», «salafisme» niet voor, terwijl deze wel aan bod komen in het AIV-advies. Waarom heeft het kabinet dat gemeden, en spreekt het slechts over «religieuze bewegingen»?

Reactie van het kabinet:

Het kabinet mijdt deze termen niet. De strekking van deze vraag is onduidelijk. De genoemde termen komen vooral voor in het analytisch deel van het AIV-rapport, waarover het kabinet zijn waardering heeft uitgesproken. In de concrete aanbevelingen, waarop het kabinet specifiek heeft gereageerd komen ze niet voor. Het aanhalen van deze termen was daarom niet nodig.

Hoe beoordeelt het kabinet de opmars van de politieke islam en de toenemende «roep om islamisering», aldus de AIV op blz. 10 van het advies? Ziet het kabinet het islamitisch fundamentalisme als een bedreiging voor democratie en mensenrechten, en ideologische tegenstander van het vrije Westen? Wat vindt het kabinet van de verspreiding van het salafisme door Saudi-Arabië? Hoe beoordeelt het kabinet de volgende stelling van de AIV: «Een groot probleem in de omgang met (radicale) islamitische groeperingen is dat deze groeperingen westerse landen niet alleen veroordelen om wat ze doen (of nalaten), maar vooral om wat ze zijn.» Hoe wil het kabinet met dergelijke groeperingen de «dialoog» aangaan?

Reactie van het kabinet:

Het kabinet is het eens met de genoemde constateringen door de AIV en ziet op grond van interpretaties van de islam, of anderszins, gemotiveerd extremisme inderdaad als een bedreiging voor democratie en mensenrechten. Nederland heeft andere landen verschillende malen opgeroepen om dergelijke bewegingen niet te steunen. Voor het al dan niet aangaan van een dialoog met (radicale) islamitische groeperingen gelden dezelfde dilemma’s en afwegingen als voor contacten met «groepen die het geweld niet schuwen».

De leden van de CDA-fractie zijn teleurgesteld dat de toenemende vervolging van christenen geen aandacht heeft gekregen in het AIV-advies. Het woord «godsdienstvrijheid» komt in het hele advies niet voor. Het woord «christenen» wordt slechts gebezigd vanuit het Arabische perspectief, dat het Westen alleen maar voor christenen op zou komen. Het tegendeel is waar; het Westen, Nederland incluis, doet veel te weinig om op te komen voor de toenemende onderdrukking, bedreiging, etnische zuiveringen en zelfs genocide op christenen in het Midden-Oosten. De leden van de CDA-fractie blijven het kabinet oproepen te pleiten voor VN-onderzoek ter zake. Deze leden zijn benieuwd naar de reactie van het kabinet op dit punt.

Reactie van het kabinet:

Het kabinet is geen voorstander van een VN-onderzoek gericht op één specifieke groep. Het kabinet onderschrijft een inclusieve mensenrechtenbenadering, met aandacht voor alle minderheidsgroepen, waaronder christenen.

Opmerkelijk genoeg stelt het kabinet in reactie op aanbeveling 10 van de AIV dat ISIS uit is op «totale vernietiging van andersdenkenden». De leden van de CDA-fractie delen deze opvatting. Maar het roept meteen de vraag op waarom het kabinet nog steeds niet durft uit te spreken dat ISIS zich schuldig maakt aan genocide. Immers, de kern van de definitie van genocide is de intentie om bevolkingsgroepen geheel of gedeeltelijk te vernietigen. De leden van de CDA-fractie roepen het kabinet op uit te spreken dat ISIS een genocidale terreurbeweging is.

Reactie van het kabinet:

Zoals de Kamer reeds geïnformeerd is in de Artikel-100 brief bestrijding ISIS van 24 september 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 506), middels SO Irak van 11 augustus 2014 (Kamerstuk 23 432, nr. 389) en de Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken op 29 augustus 2014 is het kabinet van mening dat ISIS hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en genocide. De vaststelling dat in juridische zin sprake is van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide is voorbehouden aan de rechter, de kwalificatie van de situatie door het kabinet is daarvoor niet bepalend.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd welke gevolgen de stellingname van de VVD, zoals uiteengezet door fractievoorzitter Zijlstra in het maartnummer van «Liberaal Reveil», krijgt voor het buitenlands beleid. Hoe verhoudt het door de VVD bepleite «realisme» zich tot het buitenlands beleid van de regering, waarvan mensenrechten een hoeksteen vormen? Welke gevolgen heeft dit voor het mensenrechtenbeleid in de richting van de Arabische regio?

Reactie van het kabinet:

Mensenrechten zijn een hoeksteen van het buitenlandsbeleid van dit kabinet. De beleidsbrief «Recht en respect voor ieder» zet uiteen wat de Nederlandse prioritaire thema’s zijn en welke instrumenten voor de uitvoering van het mensenrechtenbeleid worden gebruikt. Daarbij wordt geen onderscheid in regio’s gemaakt.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat te snelle democratisering in het Midden-Oosten desastreus uit kan pakken. Zoals de AIV terecht constateert: «democratie heeft de emancipatie van salafisten versneld». Egypte is hiervan een voorbeeld. In een land waar volgens de AIV 74% van de bevolking de sharia als rechtssysteem wenst, is democratie een snelweg tot afbraak van de rechtsstaat. Het kan zelfs de kortste weg naar oorlog zijn, zo bleek wel in de Gazastrook waar de terroristische organisatie Hamas via verkiezingen aan de macht kwam.

Invoering van de sharia leidt tot onderdrukking van vrouwen, homo’s, christenen en schending van vele mensenrechten. De Moslimbroederschap heeft Egypte naar de rand van de afgrond gebracht. Toch is de EU, met instemming van Nederland, het regime van Morsi blijven steunen, politiek en financieel. De leden van de CDA-fractie roepen het kabinet, in de geest van de nieuwe stellingname van de VVD, op om te erkennen dat deze steun achteraf naïef en onverstandig is geweest. Evenzeer was het onverstandig en qua timing ongelukkig de geldkraan pas dicht te draaien ná de val van het Morsi-regime.

Reactie van het kabinet:

Zowel het aantreden van president Morsi als het door de Moslimbroederschap gedomineerde Egyptische parlement waren het gevolg van door buitenlandse waarnemers (o.m. de EU) als in principe democratische gekenschetste verkiezingen. Het is algemeen Nederlands beleid om democratisch gekozen regeringen te respecteren. Het doel van de EU en van Nederland is om daar waar zich mogelijkheden voordoen, maatschappelijke transitie naar de bevordering van de rechtsstaat, meer democratie, en respect voor de rechten van de mens daadwerkelijk te ondersteunen. Het is dan ook onjuist om te stellen dat de regering Morsi zonder voorwaarden steun ontving. Onder Morsi was door de EU de steun van overheid tot overheid al opgeschort. Waar er sprake is van schending van mensenrechten, spreekt Nederland de betrokken regering daarop aan. Het opschorten van de Nederlandse bilaterale steun aan de Egyptische overheid in 2013 was een reactie op het gewelddadig optreden van Egyptische veiligheidstroepen op het Rabaa-plein, waarbij een groot aantal mensen, veelal aanhangers van de Moslim-Broederschap, omkwam.

De leden van de CDA-fractie steunen de bevordering van democratie en rechtsstaat in de Arabische regio. Dat vereist wel geduld en realiteitszin. En niet een hoog «maakbaarheidsdenken», door middel van omvangrijke hoeveelheden nabuurschapsgelden en ontwikkelingshulp. De vraag daarbij is ook wat de «leverage» is van een land als Nederland, waar we effectief kunnen zijn. Deze leden willen eerst een evaluatie van het Matra-Zuid programma, alvorens in te kunnen stemmen met een verhoging van het budget. Genoemde leden constateren dat het kabinet af wil stappen van een dogmatische toepassing van het principe «more for more, less for less». En de weg vrij wil maken voor verhoging van de hulp als het slechter gaat in een land. Het kan soms misschien beter uitpakken op de langere termijn. Het CDA wil echter waken voor een zelfde benadering als de EU met de nabuurschapsgelden. Deze worden verhoogd, terwijl er sprake is van achteruitgang in de Arabische regio. Het kan leiden tot bestedingsdruk, belonen van slecht gedrag en een gebrek aan transparantie en verantwoording over de besteding van de gelden. De leden van de CDA-fractie zijn tegen deze verhoging.

Reactie van het kabinet:

Zoals vermeld in de brief van 24 juni 2011 (Kamerstuk 32 623, nr. 40) zal na evaluatie van de inzet worden bezien hoe de Nederlandse inzet na 2015 kan worden vormgegeven. Het kabinet ziet geen reden om daarop vooruit te lopen. De evaluatie met de reactie van het Kabinet daarop zal de Kamer naar verwachting voor de zomer toegaan.

Wat betreft het Europees nabuurschapsbeleid: in de ogen van het kabinet geniet dit terecht prioriteit binnen het extern beleid van de Unie. De stijging in uitgaven voor het nabuurschapsbeleid ten opzichte van de periode 2007–2013 is in lijn met de prioriteit die de EU binnen het extern beleid aan haar buurlanden geeft en met de Nederlandse prioriteitsstelling ten aanzien van de instrumenten van het extern beleid van de Unie1.

Tenslotte willen de leden van de CDA-fractie aandacht vragen voor de boycot van Zweden door Saudi-Arabië. Het is een verontrustende reactie op terechte kritiek van Zweden op de schrijnende mensenrechtensituatie. Eerder werd ook Nederland geconfronteerd met een boycot. Hoe staat het daar nu mee? Kan de eerder opgeschorte mensenrechtendialoog tussen Nederland en Saudi-Arabië hervat worden? Is Nederland bereid de boycot van Zweden aan te kaarten binnen de EU?

Reactie van het kabinet:

Het kabinet zal zich blijven inzetten om de relatie met Saoedi-Arabië te intensiveren. In zowel bilateraal als in EU-verband worden contacten onderhouden met de Saoedische autoriteiten waarbij de dialoog over mensenrechten wordt aangegaan. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur bezocht Saoedi-Arabië voor het laatst in december 2013. De Minister van Buitenlandse Zaken beoogt op afzienbare termijn naar Saoedi-Arabië te reizen. Daarna kan ook weer een reis van de mensenrechtenambassadeur plaatsvinden.

Inbreng PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de kabinetsreactie op het AIV-advies «Nederland en de Arabische regio, principieel en pragmatisch». Naar aanleiding van deze reactie hebben deze leden een aantal vragen.

Als eerste hebben de leden van de PVV-fractie een aantal vragen over tegenstrijdigheden binnen het AIV-adviesrapport. De leden van de PVV-fractie willen benadrukken dat de islam en democratie haaks op elkaar staan. Zij vragen zich dan ook af hoe het mogelijk is dat de AIV aan de ene kant concludeert dat democratische hervormingen na de «Arabische lente» zijn mislukt vanwege een sterke islamitische identiteit onder de bevolking en aantrekkingskracht tot de politieke islam, maar aan de andere kant van mening is dat er een wens tot democratisering onder brede lagen van de bevolking in de Arabische regio aanwezig is. Gaarne vernemen zij het standpunt van het kabinet over deze tegenstrijdigheid. De AIV is verder van mening dat steun aan democratische hervormingsprocessen door moet blijven gaan, ook als men te maken heeft met regimes die democratische achteruitgang veroorzaken. Kan het kabinet aangeven wat het realistisch te verwachten resultaat is van steun aan islamitische regimes die westerse landen niet alleen veroordelen om wat deze doen, maar vooral om wat ze zijn, namelijk democratieën? Is het kabinet met de AIV van mening dat Nederland democratische hervormingsprocessen financieel moet blijven steunen, terwijl dialoog met islamitische haatgroeperingen zo goed als onmogelijk is? De leden van de PVV-fractie beschouwen dit als geld over de balk gooien.

Reactie van het kabinet:

De leden van de PVV-fractie stellen dat «de islam en democratie haaks op elkaar staan». Diverse van hun opmerkingen en vragen gaan uit van deze assumptie. Het kabinet is van mening dat deze assumptie niet alleen onjuist is, maar ook kan bijdragen aan polarisatie tussen moslims en niet-moslims. Daardoor wordt bevordering van democratie en bestrijding van de echte vijanden daarvan, religieus of anderszins gemotiveerde extremisten, bemoeilijkt. In die zin is het AIV-advies alles behalve tegenstrijdig.

De leden van de PVV-fractie zetten eveneens hun vraagtekens bij de mening van de AIV dat bevordering van welvaart en werkgelegenheid door de EU in de Arabische regio leidt tot een breder draagvlak onder de bevolking voor democratische transities. Kan het kabinet voorbeelden geven waar sociaaleconomische steun in de Arabische regio in het verleden heeft bijgedragen aan democratische transities? Wat is de wetenschappelijke empirische onderbouwing voor de aanname dat sociaaleconomische steun leidt tot een breder draagvlak onder de bevolking voor democratische transities? Blijkt dit uit wetenschappelijke onderzoeken? Zo ja, welke? Zo neen, waarom gaat de Europese Commissie de komende jaren dan blindelings sociaaleconomische steun bieden aan o.a. Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Marokko, de Palestijnse gebieden, en Tunesië, met als doel het teweeg brengen van democratische transities? Vindt het kabinet het niet naïef dat Nederland en de EU democratische en rechtsstatelijke hervormingen in landen zoals Egypte proberen te verwezenlijken, terwijl 74% van de bevolking daar aangeeft voor invoering van de sharia als rechtssysteem te zijn?

Reactie van het kabinet:

De mening «van de AIV dat bevordering van welvaart en werkgelegenheid door de EU in de Arabische regio leidt tot een breder draagvlak onder de bevolking voor democratische transities» heeft het kabinet niet in het AIV-advies kunnen vinden. Wel op p. 27 van het advies het volgende: «Economische achteruitgang, schaarste aan middelen en enorme groei van de bevolking leiden tot grote problemen die ook een effect hebben op de stabiliteit van landen. De AIV is van mening dat het geostrategisch- en veiligheidsbelang van de betrokken regio voor Europa zodanig groot is dat de Europese landen in EU-verband economische steun moeten blijven verlenen, ook wanneer sprake is van een terugslag in het hervormingsproces» en op p.31: »Gezien de druk van de bevolkingsgroei en het gebrek aan economische perspectieven is het van groot belang dat ook de economie aandacht krijgt in het palet van ondersteuningsmogelijkheden. Blijft dit achterwege, dan kan dit leiden tot onrust en ontevredenheid, die op hun beurt een voedingsbodem kan zijn voor radicalisering en jihadisme.» Het kabinet deelt deze visie.

Betrokken landen zijn zelf leidend bij het realiseren van democratische en rechtsstatelijke hervormingen. Door deze landen geïnitieerde hervormingsprocessen kunnen door Nederland, de EU en anderen worden ondersteund. Waar deze niet plaatsvinden, kunnen organisaties worden ondersteund die bijdragen aan een klimaat hiervoor.

De leden van de PVV-fractie vinden het advies van de AIV voor de verhoging van het budget van het Matra-Zuidprogramma onverstandig, met name in het licht van de instabiele situatie in de Arabische regio. Wanneer komt het evaluatierapport over het Matra-Zuidprogramma van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie uit? Wacht het kabinet dit evaluatierapport af, alvorens een besluit te nemen over het budget van het Matra-Zuidprogramma? Zo neen, waarom niet?

Reactie van het kabinet:

Zoals vermeld in de brief van 24 juni 2011 (Kamerstuk 32 623, nr. 40) zal na evaluatie van de inzet worden bezien hoe de Nederlandse inzet na 2015 kan worden vormgegeven. Het kabinet ziet geen reden om daarop vooruit te lopen. De evaluatie met de reactie van het Kabinet daarop zal de Kamer naar verwachting voor de zomer toegaan.

Het idee dat Nederland aan bevordering van democratie en rechtsstaat in de Arabische regio kan bijdragen door middel van dialoog met allerlei islamitische haatregimes, vinden de leden van de PVV-fractie ronduit naïef. Kan het kabinet aangeven hoeveel islamitische dictaturen Nederland er al van heeft overtuigd om over te schakelen naar een democratisch bestuur? Kan het kabinet één islamitisch land opnoemen waar jarenlange Nederlandse bijdragen hebben geleid tot een democratische rechtsstaat die naar behoren functioneert? Zo neen, waarom gaat het kabinet dan tegen beter weten in door met het zuurverdiende geld van de Nederlandse belastingbetalers weg te smijten? Waarom houdt Nederland krampachtig vast aan het weggooien van geld, maar worden landen zoals Iran niet aangesproken op hun verantwoordelijkheid in de regio vanwege een «moeizame dynamiek»?

Reactie van het kabinet:

Landen kiezen hun eigen bestuursvorm. Voor landen waar een voedingsbodem is of lijkt te zijn voor democratisering biedt Nederland ondersteuning aan om ontwikkeling in de richting van een democratie te faciliteren.

Het kabinet stelt dat de EU-aanpak zich vooral moet richten op Arabische landen waar meer overeenstemming is over de centrale waarden democratie, respect voor mensenrechten en de rechtsstaat. De leden van de PVV-fractie vragen zich af welke landen dit dan zijn. Kan het kabinet aangeven in welke Arabische landen er overeenstemming is over democratie, respect voor mensenrechten en de rechtsstaat?

Reactie van het kabinet:

In de reactie op het AIV-advies is de positie van het kabinet als volgt verwoord:«Daar waar meer overeenstemming is over de centrale waarden (democratie, respect voor mensenrechten en de rechtsstaat) en waar grotere belangen spelen voor de EU, is de inzet groter dan in landen waar dat minder het geval is.» Er hoeft dus geen sprake te zijn van (volledige) overeenstemming. Het gaat hier om meer of minder overeenstemming. Voorbeelden van landen waarmee er meer overeenstemming is zijn Tunesië en Marokko.

De leden van de PVV-fractie zijn verbaasd over de overwegingen om in reactie op landen die negatieve stappen nemen op het gebied van democratisering, juist meer geld over de balk te smijten aan «transitiesteun». Kan het kabinet aangeven bij welke concrete gevallen dit in het verleden tot een verbetering heeft geleid? Zo neen, waarom is het kabinet er dan van overtuigd dat deze strategie successen gaat opleveren? Betekent deze strategische koerswijziging een verhoging van het Nederlandse of Europese budget voor financiële steun voor de Arabische regio?

Reactie van het kabinet:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie op het AIV-rapport blijft Nederland voorstander van een incentive based benadering. Het kabinet deelt de constatering van de AIV dat te dogmatisch toegepaste conditionaliteit niet het beoogde effect heeft. Daarom wordt de manier waarop deze benadering wordt toegepast genuanceerd. Van geval tot geval zal worden bekeken wat de reactie moet zijn op negatieve ontwikkelingen in een land. Dat zou kunnen betekenen dat steun wordt gekort of dat geen steun meer aan de overheid wordt gegeven, maar wel aan maatschappelijke organisaties. Maar het is ook denkbaar – in het geval een gebrek aan voortgang te wijten is aan capaciteitsgebrek bij de betreffende overheid – dat additionele ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van gesignaleerde problemen. De wens om bij te dragen aan de bevordering van democratie en rechtsstaat blijft hierbij leidend. Deze benadering maakt al langere tijd deel uit van het Europees nabuurschapsbeleid.

Tot slot zijn de leden van de PVV-fractie verbaasd over de aanstelling van een EU-vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten. Het kabinet zegt niets te zien in het aanstellen van een ambassadeur of speciaal gezant voor de gehele Arabische regio. Hoe beoordeelt het kabinet de recente aanstelling van Fernando Gentilini als speciale EU-vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten? Hoe gaat deze ondemocratisch gekozen vertegenwoordiger het belang van democratie overbrengen in de Arabische regio? Hoe heeft Nederland geprobeerd te voorkomen dat deze positie is ontstaan? In hoeverre gaat deze vertegenwoordiger de rol overnemen van onze vertegenwoordigers in verschillende landen? Hoe kan er überhaupt één Europese vertegenwoordiger zijn aangesteld, terwijl de EU sterk verdeeld is over verschillende onderwerpen in het Midden-Oosten? Hoe moet deze Italiaan het Nederlandse standpunt uit gaan dragen in de Arabische regio, terwijl Italië en andere Europese lidstaten hebben ingestemd met de erkenning van Palestina, en Nederland haar bondgenoot Israël blijft steunen?

Reactie van het kabinet:

De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Federica Mogherini, wordt ondersteund door verschillende Speciaal Vertegenwoordigers. De meeste van hen hebben een regionaal mandaat, sommige hebben een thematisch mandaat. Het kabinet is verheugd over de aanstelling van een Speciaal Vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP): deze onderstreept het belang dat de EU hecht aan het MOVP en de rol die de EU hierbij te spelen heeft.

Inbreng D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de kabinetsreactie op AIV-advies nr. 91 «Nederland en de Arabische regio, principieel en pragmatisch». Het is zeer wenselijk dat ter uitvoering van de motie Hachchi-Timmermans dit advies is geschreven. De eerstgenoemde leden hebben enkele vragen en opmerkingen over de kabinetsreactie.

Algemeen

De leden van de fractie van D66 menen, evenals het kabinet en de AIV, dat de situatie in de Arabische Regio ten opzichte van 2012 in veel Arabische landen eerder is verslechterd dan verbeterd. Zij willen echter waken voor misplaatste nostalgie. Zij onderstrepen het door de AIV gekozen citaat van voormalig Secretary of State Condoleezza Rice: «For 60 years, the United States pursued stability at the expense of democracy in the Middle East – and we achieved neither.» Deze leden zouden willen waken om in een periode van hevige onrust terug te verlangen naar de stabiliteit die heerste ten tijden van onder andere Ben Ali in Tunesië, Mubarak in Egypte en Kadhafi in Libië. Zij verwijzen naar het kabinetsstandpunt dat door toenmalig Minister Timmermans als volgt werd verwoord in een Kamerbrief: «wij kiezen de onzekerheid van de democratie boven de zekerheid van de dictatuur.» Staat het kabinet nog steeds achter deze uitspraak?

Reactie van het kabinet:

Bovenstaand citaat is het kabinet niet bekend. Mogelijk doelen de leden van de fractie van D66 op de volgende passage uit de brief van Minister Timmermans van 22 maart 2013 (Kamerstuk 32 623, nr. 88): «De internationale gemeenschap verkeert tussen hoop en vrees: hoop dat de ontwikkelingen uiteindelijk zullen leiden tot stabiele democratieën; vrees dat dit proces onderweg met forse tegenslagen te maken krijgt of zelfs ontspoort. Voorspelbare dictaturen hebben plaatsgemaakt voor onvoorspelbare democratieën» Dit is eerder een constatering dan een standpunt. De hoop dat de ontwikkelingen uiteindelijk zullen leiden tot stabiele democratieën bestaat nog steeds. De ontwikkelingen in Tunesië lijken erop te wijzen dat dit wel mogelijk is, al kan op dit moment natuurlijk nog geen uitspraak worden gedaan over duurzaamheid. Daarvoor zijn de ontwikkelingen nog te recent. Helaas is de vrees ook nog steeds actueel.

Staat het ook nog altijd achter de uitspraak van 28 maart 2014: «De eerste verantwoordelijkheid voor het bewaken hiervan ligt bij de landen in de regio zelf. Zij die serieus werk willen maken van de bescherming van mensenrechten, zullen in Nederland een constructief-kritische en betrokken partner vinden»?

Reactie van het kabinet:

Ja.

De genoemde leden willen graag de juiste lessen trekken uit het verleden. Deelt het kabinet de mening dat een belangrijke les van de Arabische omwentelingen is dat de stabiliteit die die dictaturen opleverden slechts schone schijn was? Dat het ingestorte kaartenhuis juist precies laat zien wat de gevolgen van decennialange dictatuur zijn? Vindt het kabinet nog steeds dat Nederland zich altijd en overal moet uitspreken vóór de mensenrechten, vóór individuele vrijheid, en tégen onderdrukking, en zich niet moet laten leiden door korte-termijnperspectieven van samenwerking met autocratische regimes omdat dat op de korte termijn mogelijk beter is voor Nederland? Zijn wij het nog altijd aan onze stand verplicht om voorloper te zijn van individuele vrijheid op de wereld? Wordt de stelling in het regeerakkoord dat Nederland «in bilaterale en multilaterale contacten de mensenrechten bevordert» onverkort uitgevoerd?

Reactie van het kabinet:

Het Kabinet is van mening dat mensenrechten, democratie en stabiliteit onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Repressieve dictaturen waarin mensenrechten op grote schaal worden geschonden kunnen geen duurzame vrede en stabiliteit garanderen. Nederland blijft in bilaterale en multilaterale contacten mensenrechten bevorderen en zet in op het voeren van een effectieve dialoog over de naleving van mensenrechten.

EU en conditionaliteit

De leden van de fractie van D66 trekken bij voorkeur op met Europese partners ten aanzien van de Arabische Regio. Hierbij kan de Europese Unie natuurlijk nooit als «excuus» worden gebruikt om zelf voor Nederland cruciale thema’s los te laten. Het gaat om de meerwaarde die een gezamenlijke aanpak kan hebben.

De AIV stelt dat «de more for more leidraad moet komen te vervallen.» De AIV pleit ervoor om conditionaliteit niet als een strikte doctrine op te vatten. De AIV wil de conditionaliteit eerder strategisch en pragmatisch per land bezien, dan principieel en ethisch, omdat we bij het aangaan van bepaalde dialogen weten dat er voorwaarden of ontwikkelingen zijn waar een desbetreffend land op korte termijn onmogelijk aan kan voldoen. De leden van de fractie van D66 delen deze mening en zien dat ook het kabinet het principe «more for more, less for less» niet te dogmatisch wil toepassen. Deze leden zouden niet willen doorslaan naar een situatie waarin de toetsing van criteria puur subjectief en politiek wordt. Zij willen het principe pragmatisch toepassen, maar altijd met dezelfde duidelijkheid aan de voorkant. Het kan slechts in zeer bijzondere situaties zo zijn dat de gemaakte afspraken achteraf kunnen leiden tot een ander oordeel over materiële en politieke steun. Deze leden zouden organisaties die zich juist inzetten voor democratische transitie in principe willen uitzonderen van een korting. Zij kunnen nooit de dupe worden van onwenselijke maatregelen die hun nationale autoriteiten nemen. Deelt het kabinet deze mening? Hoe gaan we pragmatischer om met het genoemde principe, zonder te vervallen in subjectiviteit en politiek wenselijke keuzes? Hoe zorgen we ervoor dat het palet geloofwaardig blijft, en nooit gezien kan worden als een Europees middel dat grillig wordt toegepast?

Reactie van het kabinet:

Zoals gesteld in de kabinetsreactie op het AIV-rapport blijft Nederland voorstander van een incentive based benadering. Het kabinet deelt de constatering van de AIV dat te dogmatisch toegepaste conditionaliteit niet het beoogde effect heeft. Daarom wordt de manier waarop deze benadering wordt toegepast genuanceerd. Van geval tot geval zal worden bekeken wat de reactie moet zijn op negatieve ontwikkelingen in een land. Dat zou kunnen betekenen dat geen steun meer aan de overheid wordt gegeven, maar wel aan maatschappelijke organisaties. Maar het is ook denkbaar – in het geval van onvermogen bij de betreffende overheid – dat de steun gericht ten bate van de overheid wordt ingezet voor ondersteuning bij het oplossen van gesignaleerde problemen. De wens om bij te dragen aan de bevordering van democratie en rechtsstaat blijft hierbij leidend. In alle gevallen betreft het vraaggestuurde steun.

De Europese Unie herziet haar beleid ten aanzien van de buurlanden in Oost en Zuid en is hiertoe een consultatieproces gestart. Het kabinet heeft de Kamer op 17 april jl.geïnformeerd over de Nederlandse inbreng in dit consultatieproces, waarbij het vraagstuk van de effectiviteit van conditionaliteit eveneens aan de orde wordt gesteld. Hierover wordt het volgende opgemerkt: het nabuurschapsbeleid moet realistischer worden, en meer uitgaan van belangen die de EU en partnerlanden bijeen brengen – overigens zonder dat de EU afbreuk doet aan de waarden waarop zij is gefundeerd en die ook de basis vormen voor haar extern beleid. De samenwerking wordt gestoeld op die terreinen waar de raakvlakken het grootst zijn. Hiermee wordt automatisch een relatie gecreëerd die de meest effectieve ingangen biedt om recht te doen aan onze waarden. Een pragmatischer koers in dit opzicht, zal in de ogen van het kabinet ook een effectievere koers zijn. Partnerlanden die vragen om ondersteuning op het gebied van versterking van democratische instituties en de rechtsstaat moet de EU vanzelfsprekend met raad en daad bijstaan. Landen die dit niet willen, moeten we onze hulp echter niet opdringen. Dit wekt weerstand op en werkt contraproductief. We zullen dan naar andere manieren moeten zoeken om recht te doen aan onze waarden. Via het spoor van economische hervormingen kan het een stuk gemakkelijker en effectiever zijn om de rechtsstaat te versterken in sommige landen. In andere landen zal steun bij de hervorming van de veiligheidssector een ingang kunnen bieden om democratisch toezicht op het veiligheidsapparaat te vergroten. Dergelijke deelresultaten mogen niet onderschat worden. Het kabinet blijft wel van mening dat het uitgangspunt moet blijven dat de relatie met landen waar meer overeenstemming is over onze centrale waarden (democratie, de rechtsstaat en mensenrechten) intensiever moet zijn, dan met landen waarmee minder overeenstemming is. Daarnaast dienen onze uitgangspunten op het gebied van mensenrechten een ankerpunt te blijven van het beleid. De EU dankt haar kracht aan deze waarden en dient deze centraal te blijven stellen in het beleid.

Tunesië

De Arabische omwentelingen hebben alleen in Tunesië tot werkelijke hervormingen geleid. De leden van de fractie van D66 vinden daarom dat de steun van de Europese Unie en Nederland aan dat land kan worden geïntensiveerd. Zij waarderen dat de Minister van Buitenlandse Zaken – samen met de Franse president François Hollande en de Italiaanse premier Matteo Renzi – in Tunis meeliep in een vredesmars na aanleiding van de aanslag op het Bardomuseum in Tunis waarbij meer dan twintig doden vielen. Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft verklaard – en daarmee tot kabinetsstandpunt heeft verheven – dat «Tunesië meer ondersteuning verdient.» Wat betekent dit concreet voor de Nederlandse inzet richting Tunesië. Klopt het da hij ook heeft aangedrongen op meer Europese investeringen in Tunesië. Wat zullen hiervan de concrete resultaten zijn en hoe wil de Minister dat in Brussel bereiken?

Reactie van het kabinet:

Sinds Tunesië na de Jasmijnrevolutie in 2011 ervoor koos een democratische koers te gaan varen, heeft Nederland ingezet op het versterken en intensiveren van de bilaterale relatie met Tunesië. Tunesië heeft de afgelopen jaren een bewonderenswaardige politieke transitie doorgemaakt in een regio die de laatste jaren veelal gekenmerkt wordt door instabiliteit en geweld. Daarvoor verdient Tunesië lof en onze blijvende steun en aandacht. Nederlandse activiteiten spitsen zich vooral toe op ondersteunen van de democratische transitie (lokaal bestuur, vrijheid van meningsuiting/ journalistiek), mensen- vrouwenrechten inclusief SRGR en hervorming van de veiligheidssector. Met het oog op intensivering van de economische relatie en aanpak van regionale problematiek zoals mensen-, wapen- en drugssmokkel (die ook Tunesië raakt), wordt de bezetting van de ambassade in Tunis uitgebreid. De sterke bilaterale relatie uit zich eveneens in frequente contacten op ministerieel en hoogambtelijk niveau. De deelname van Minister Koenders aan de vredesmars in Tunis waar hij verschillende Tunesische collega’s sprak, de handelsmissie van Minister Ploumen in februari jl. en het bezoek van de Tunesische Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland in september 2014 zijn daar voorbeelden van.

Het kabinet is voorstander van de huidige intensieve samenwerking van de EU met Tunesië en tracht waar mogelijk de EU aan te sporen de (technische) samenwerking met – en steun aan – Tunesië verder te concretiseren en uit te diepen; met name op het sociaaleconomische vlak en veiligheidsgebied. Daartoe gebruikt het kabinet geijkte diplomatieke kanalen en bilaterale, ministeriële contactmomenten met Europese partners.

Aanbevelingen

De leden van de fractie van D66 onderschrijven grosso modo de aanbevelingen die door de AIV worden gedaan. In de context van voorgaande opmerkingen willen deze leden doorgaan met de Nederlandse en Europese programma’s die de rechtsorde en democratisering bevorderen. Zij vragen het kabinet hoe ver het onderzoek is om te bezien of en hoe het budget voor het Matra-Zuidprogramma kan worden verhoogd?

Reactie van het kabinet:

Een besluit over het al dan niet verhogen van het budget voor het Matra-zuid programma zal pas worden genomen wanneer ook de resultaten van de evaluatie van de Nederlandse inzet in de afgelopen jaren beschikbaar is. De evaluatie en de beleidsreactie daarop zullen de Kamer naar verwachting voor de zomer toegaan.

De plannen over handelsakkoorden liggen al langer op de plank. Met Marokko gaan de gesprekken goed, maar de genoemde leden horen graag uitgebreider in welk stadium de gesprekken met Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, de Palestijnse Gebieden en Tunesië zich bevinden.

Reactie van het kabinet:

Met geen van deze landen vinden op dit moment onderhandelingen plaats over een diepe en brede vrijhandelszone (DCFTA). Voor een land als Algerije bijvoorbeeld is dit omdat het land eerst moet toetreden tot de WTO. Met Egypte, Jordanië en Tunesië worden voorbereidingen getroffen voor de start van onderhandelingen over een dergelijk vrijhandelsakkoord, bijvoorbeeld door middel van uitvoering van een impact assessment, brede consultaties en overleg over de reikwijdte.

Vluchtelingen

De leden van de fractie van D66 willen graag het thema van de vluchtelingen apart behandelen. Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft verklaard – en dus tot kabinetsstandpunt heeft verheven – dat vluchtelingenstromen richting Europa en Nederland «vooral uit dictaturen komen en niet alleen uit landen waar de alleenheersers abrupt van het politieke toneel zijn verdreven»? Klopt het dat hij ook heeft verklaard dat er «al veel opvang in de regio plaatsvindt», maar Europa met een gemeenschappelijk beleid moet komen om de «menselijke tragedies» van vluchtelingen die verdrinken in de Middellandse Zee aan te pakken?

Reactie van het kabinet:

Ja, dat klopt.

De leden van de fractie van D66 zijn het volledig eens met deze analyse. Zij wijzen erop dat in 2014 de hele Europese Unie te maken kreeg met 626.820 asielaanvragen, waarvan 26.215 in Nederland, 202.815 in Duitsland, 81.325 in Zweden en slechts 445 aanvragen in Portugal en 155 in Estland. Vindt het kabinet dit proportioneel? Zo neen, wat gaat het hier aan doen?

Reactie van het kabinet:

De instroom van asielzoekers in de Europese lidstaten is inderdaad niet gelijk verdeeld over de lidstaten. Zoals de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in dit kader aan uw Kamer tijdens het debat van 26 maart jl. over de hoge instroom al heeft aangegeven, wenst het kabinet dat er uiteindelijk in de EU een gelijk speelveld zal zijn tussen de lidstaten op Europees niveau (Handelingen II 2014/15, nr.68, item 26). Dat begint met het implementeren van de wet- en regelgeving van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) door alle lidstaten, en met het werken aan verdere harmonisatie in de praktijk. Dit zal naar verwachting niet volledig tegemoet komen aan de wens tot een eerlijke verdeling binnen de EU. Nederland zou, als lidstaat die bovengemiddeld veel asielaanvragen ontvangt, gebaat zijn bij een meer evenredige verdeling. Dat betekent dus ook dat het tegenovergestelde geldt voor een veelheid aan lidstaten die lager in de lijst staat. Dit maakt het een ingewikkeld krachtenveld, waarbij een stapsgewijze aanpak het meest voor de hand ligt. Het kabinet blijft het middel verkennen in de EU, maar wil daarbij wel de juiste verwachtingen scheppen door hieraan toe te voegen dat een oplossing conform de wensen van Nederland, gezien de uiteenlopende belangen van de diverse lidstaten, dus niet binnen afzienbare tijd in het verschiet ligt.

Inbreng ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het AIV-advies «Nederland en de Arabische regio» en de hierop volgende kabinetsreactie. Hierover hebben zij nog wel een aantal vragen en kritische opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie delen de conclusie van de opstellers van het advies dat «het niet in de rede ligt» innige vormen van betrekkingen aan te gaan met regeringen die zich schuldig maken «aan zeer ernstige schendingen van mensenrechten, zoals martelingen en standrechtelijke executies». Deze leden vragen het kabinet concreet aan te geven hoe zij deze aanbeveling zal toepassen op haar betrekkingen met landen zoals Saoedi-Arabië, VAE, Qatar en (het niet Arabische) Iran.

Reactie van het kabinet:

Het kabinet acht het van belang om met genoemde landen in gesprek te blijven en waar mogelijk de mensenrechtensituatie te bespreken. Dit kan bijvoorbeeld op basis van verplichtingen die het land zelf is aangegaan op basis van mensenrechtenverdragen of in het kader van de UPR (Universal Periodic Review). De mensenrechtenambassadeur beoogt de landen in de regio met enige regelmaat te bezoeken In 2015 bezocht hij Qatar en Koeweit. In november 2013 bezocht hij Saoedi-Arabië. Centraal staat dat de dialoog effectief dient te zijn. Daarom wordt soms voor stille diplomatie gekozen. Publieke diplomatie kan leiden tot mogelijke tegenreactie uit conservatieve kringen en daarmee juist averechts en tot beperktere ruimte voor structurele hervormingen.

Voorts delen deze leden de conclusie dat het blindstaren op vrije verkiezingen zonder rechtsstatelijkheid inderdaad zeer ongewenst is. De leden van de ChristenUnie-fractie misten bijvoorbeeld bij de verkiezing van president Morsi in Egypte een doorwrochte en kritische houding van het kabinet. Zij roepen het kabinet hiertoe dan ook op gevolg te geven aan deze aanbeveling en aan te geven hoe zij dit wenst in te vullen.

Reactie van het kabinet:

Het kabinet is het geheel eens met de leden van de ChristenUnie-fractie dat het ongewenst is zich blind te staren op vrije verkiezingen zonder rechtsstatelijkheid. Niet voor niets is voor de Nederlandse ondersteuning van democratische transitie in de Arabische regio gekozen voor de volgende drieledige doelstelling: het verwezenlijken van economische groei, het bevorderen van democratisering (waaronder vrije verkiezingen) en het ontwikkelen van een rechtsstaat in combinatie met de bescherming van mensenrechten.

De leden van de ChristenUnie-fractie delen niet de conclusie van de AIV dat de leidraad «More for more, less for less» moet komen te vervallen. Het is voor deze leden ondenkbaar dat – bijvoorbeeld in het geval van geschonden afspraken en/of grove mensenrechtenschendingen – Nederland (al dan niet in samenspraak met de EU) geen mogelijkheid meer zou hebben om samenwerkingsverbanden te bevriezen, op te schorten of te beëindigen. In dit verband geeft het kabinet aan inderdaad niet te dogmatisch te willen vasthouden aan de «more for more» benadering. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet met voorbeelden uit het verleden aan te geven wanneer hierin te dogmatisch is omgegaan. Kan het kabinet bovendien helder aangeven dat een dergelijke pragmatische benadering niet van toepassing kan zijn in het geval wanneer fundamentele mensenrechten in het geding zijn?

Reactie van het kabinet:

Een voorbeeld van het toepassen van het beginsel van conditionaliteit betreft Egypte. In 2013 werd -in reactie op het gewelddadig neerslaan door de Egyptische autoriteiten van demonstraties door aanhangers van de kort daarvoor afgezette president Morsi – de samenwerking met de Egyptische overheid op het gebied van democratische transitie tijdelijk stilgelegd. Daarmee werd juist de samenwerking gericht op democratisering en het bevorderen van mensenrechten stopgezet, hetgeen contraproductief was. Daarnaast had dit stilleggen slechts beperkt effect gezien het zeer beperkte volume van die samenwerking. Daarentegen was er sprake van een negatief effect op de bilaterale betrekkingen, waardoor de mogelijkheden voor de juist toen zo nodige dialoog over bijvoorbeeld mensenrechten teniet werden gedaan. Met een andere aanpak, waarbij een dialoog op het gebied van mensenrechten en de ondersteuning van mensenrechtenorganisaties, alsook op bevordering van de rechtsstaat gerichte activiteiten had vermoedelijk een beter resultaat kunnen worden bereikt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet nader in te gaan op de risico’s die gepaard gaan met de aanbeveling in gesprek te blijven met landen in de regio «die een minder schone achtergrond hebben», waaronder het Assad-regime. De leden onderstrepen het belang om in EU-verband hierover consensus te bereiken temeer omdat de Verenigde Staten heeft aangegeven in gesprek te willen treden met President Assad. Deze leden verzoeken het kabinet duidelijke criteria te ontwikkelen die aangeven onder welke omstandigheden een dergelijk dialoog kan plaatsvinden.

Reactie van het kabinet:

Het gaat hierbij om een grondige afweging van voors en tegens van een dialoog met dergelijke regimes, die slechts per geval kan worden gemaakt. De afweging is tussen de mate waarin een dialoog een reële kans op een politieke oplossing van een conflict biedt – en daarmee een daadwerkelijk eind aan menselijk lijden – en aan de andere kant in hoeverre een dergelijk regime daaraan mogelijk legitimiteit ontleent die haar in staat stelt door te gaan met het schenden van de mensenrechten. Bij de oordeelsvorming moeten ook factoren meewegen als de gepleegde mensenrechtenschendingen, bereidheid van het regime af te zien van verdere schendingen, open staan voor een dialoog over mensenrechten, mogelijke averechtse reacties van andere groepen of landen etc. De risico’s van het onbedoeld verlenen van legitimiteit kunnen deels worden ondervangen door gebruikmaking in eerste instantie van zgn backchannels en Track II diplomatie.

Desalniettemin benadrukken de leden van de ChristenUnie-fractie dat het primaat van het buitenlands beleid nog altijd bij de individuele lidstaten behoort te liggen. Zij delen de aanbeveling van de AIV – dat het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger versterkt moet worden – dan ook niet. In de optiek van de leden van de ChristenUnie-fractie behoeft een intensievere samenwerking niet ten koste te gaan van de nationale soevereiniteit van de lidstaten. Zij vragen het kabinet dit wederom te bevestigen.

Reactie van het kabinet:

Een versterking van de positie van de Hoge Vertegenwoordiger ter ondersteuning van de slagkracht en de effectiviteit van het extern beleid van de Europese Unie, waaronder het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, wordt door het kabinet gesteund. Deze geschiedt binnen de geldende bevoegdheden voor het GBVB zoals deze zijn neergelegd in artikel 24 van het Verdrag van Lissabon.

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken het belang van werkgelegenheid in de Arabische regio en beseffen dat dit middels handels- en investeringsakkoorden een positieve impuls kan krijgen. Deze leden missen echter in het adviesrapport en in de kabinetsreactie het belang van een stevige mensenrechtenparagraaf in dergelijke akkoorden. De leden constateren dat dergelijke akkoorden vrij zelden een robuuste mensenrechtenparagraaf bevatten of – wanneer dit wel het geval is – nauwelijks worden nageleefd (in het kader van «more for more»). De leden verzoeken het kabinet hier alsnog op in te gaan en hierbij aan te geven hoe dit in de toekomst versterkt kan worden.

Reactie van het kabinet:

Mensenrechten vormen een centraal aspect in het extern beleid van de Unie en ook binnen de contractuele betrekkingen tussen de EU en derde landen, waaronder de nabuurschapslanden. Associatieovereenkomsten vormen dikwijls de koepel voor de relaties, inclusief voor eventueel daarop volgende vrijhandelsakkoorden. Deze associatieovereenkomsten kennen de gebruikelijke politieke clausules, waaronder een mensenrechtenclausule met opschortende werking.


X Noot
1

Zie Kamerbrief «Instrumenten van het extern beleid van de Europese Unie 2014–2020» van 21 januari 2014 Kamerstuk 21 501–20, nr. 837

Naar boven