32 500 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2011

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2010

In 2009 is de regering in de motie Van Hijum1 gevraagd geld beschikbaar te stellen voor het ondersteunen van twee pilots op het terrein van persoonlijke dienstverlening: Wonen, Zorg en Service in de Wijk (WZSW) en Servicecentrum Te Plak.

Minister Donner heeft uw Kamer op 6 april 2010 laten weten dat hij geen aanleiding ziet voor deze financiële steun, omdat de markt voor persoonlijke dienstverlening niet anders is dan de reguliere arbeidsmarkt. Met extra stimulering moet daarom terughoudend worden omgegaan.2

Wel zegde hij toe te onderzoeken hoe de twee pilots zonder overheidssteun kunnen voortbestaan, inclusief de vraag welke bijdrage de markt voor persoonlijke dienstverlening kan leveren aan de re-integratie van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Dit onderzoek – waarin is nagegaan hoe de succesfactoren van commerciële aanbieders van persoonlijke dienstverlening kunnen worden overgenomen door niet-commerciële aanbieders – heeft inmiddels plaatsgevonden. Bijgaande bied ik u de samenvatting en conclusies van het onderzoek aan.3

Het onderzoek laat zien dat de vraag naar persoonlijke dienstverlening sterk toeneemt. Deels door het stijgende aantal tweeverdieners. Maar vooral door de invoering van de Wmo in 2007. Mensen kopen zorg in met hun persoonsgebonden budget. Hierdoor is een florerende formele (witte) markt voor persoonlijke dienstverlening ontstaan. Uit de casestudies bij commerciële organisaties blijkt dat het mogelijk is om in deze markt een goedlopende organisatie op te zetten, onafhankelijk van subsidies.

WZSW en Te Plak zoeken vooral overheidssteun om de concurrentie met de informele (zwarte) dienstverlening beter aan te kunnen. Overheidssteun zou echter juist de concurrentie verstoren met de bedrijven die nu zonder dergelijke steun in de formele markt functioneren.

Er zijn voldoende mogelijkheden voor de niet-commerciële organisaties

om zonder overheidssteun te functioneren. Zij dienen dan wel keuzes te maken. Of op grotere schaal, meer marktgericht opereren, of op kleinere schaal, meer gericht op sociale doelstellingen.

Wat in ieder geval niet mogelijk lijkt, is om meerdere sociale doelstellingen tegelijk te realiseren. Als een organisatie mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag wil helpen, dan vergt het begeleiden van deze mensen capaciteit, waardoor het uurtarief voor de klant/afnemer van de dienstverlening hoger wordt. Dit hogere tarief verdraagt zich niet met een tweede sociale doelstelling (naast re-integratie), als het aanbieden van diensten aan huishoudens met een laag inkomen. Om het uurtarief te verlagen zijn er overigens diverse mogelijkheden. De projecten kunnen afspraken maken met gemeenten, in het kader van de Wmo of de WWB. Er is dan geen sprake van overheidssteun, maar van het financieren van individuele re-integratietrajecten van persoonlijke dienstverleners (dit staat open voor zowel de niet-commerciële als de commerciële organisaties).

Het onderzoek bevestigt de beleidslijn van de brief van 6 april 2010: overheidssteun zou een verstorend effect hebben op de thans functionerende markt voor persoonlijke dienstverlening. Ik zie dan ook geen aanleiding om de twee pilots financieel te ondersteunen. Wel heb ik beide projecten professioneel advies aangeboden. Ik wil ze hiermee stimuleren om de in het onderzoek naar voren gekomen succesfactoren toe te passen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Kamerstukken II, 2008/09, 31 924 XV, nr. 9.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 XV, nr. 55.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven