32 498 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; Brussel, 10 november 2009

B/ Nr. 2 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 16 juni 2010 en het nader rapport d.d. 1 september 2010, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken , mede namens de minister van Financiën . Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 april 2010, no. 10.001147, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Vorstendom Liechtenstein inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; Brussel, 10 november 2009 (Trb. 2010, 14en Trb. 2010, 107), met toelichtende nota.

Het verdrag ziet op de uitwisseling van informatie met het oog op de belastingheffing. De Raad onderschrijft de goedkeuring van het verdrag, maar plaatst daarbij enige kanttekeningen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 april 2010, nr. 10.001147, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 juni 2010, nr. W06.10.0132/III, bied ik U hierbij aan.

1. Modelverdrag

Het is de Raad opgevallen dat het Verdrag op veel plaatsen afwijkt van het Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters (modelverdrag). Anders dan in de toelichtende nota wordt opgemerkt, worden slechts enkele afwijkingen daarin gemeld en nader toegelicht. Navolgende afwijkingen vergen naar het oordeel van de Raad nadere toelichting.

a. Artikel 4, eerste lid, onderdeel i, van het Verdrag wijkt af van artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van het modelverdrag. Onduidelijk is welke consequenties de in onderdeel i bedoelde aansluiting bij artikel 4 van richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 21 april 20041 heeft.

b. Artikel 5, eerste lid, laatste volzin, van het Verdrag bevat een inspanningsverplichting voor de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij om eerst zelf op het eigen grondgebied de benodigde informatie te achterhalen. Deze volzin is niet opgenomen in het modelverdrag.

Ic. n artikel 5, vierde lid, onderdeel b, van het Verdrag, is na «Anstalten» ingevoegd «(where appropriate)». Deze toevoeging ontbreekt in het modelverdrag. Daarnaast luidt die toevoeging in de Nederlandse tekst van het Verdrag «(indien van toepassing)». De toevoegingen hebben niet dezelfde betekenis.

d. Artikel 5, vierde lid, onderdeel b, eerste alinea, slotzinsnede, van het Verdrag («and equivalent information ...») wijkt af van het modelverdrag.

e. Artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag wijkt op enkele onderdelen af van het modelverdrag. De Raad wijst hierbij op de verplichting om het verzoek zo gedetailleerd mogelijk te formuleren (vijfde lid, aanhef), de verplichting om het tijdvak te specificeren (vijfde lid, onderdeel b), en de verplichting om aan te tonen dat de gevraagde informatie naar verwachting relevant zal zijn in relatie tot de gespecificeerde persoon (vijfde lid, onderdeel e).

f. In artikel 5, vijfde lid, onderdeel d, van het Verdrag wordt, in afwijking van het modelverdrag, niet de eis gesteld dat de gevraagde informatie wordt gevraagd voor een fiscaal doel. Niet duidelijk is hoe dit zich verhoudt tot de artikelen 5, eerste lid, en 1 van het Verdrag, waarin die eis wel wordt gesteld.

g. In artikel 5, zesde lid, van het Verdrag ontbreken de in het modelverdrag opgenomen termijnen van 60 dagen (waarbinnen de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij in kennis moet worden gesteld van eventuele gebreken in het verzoek) en 90 dagen (waarbinnen de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij de informatie moet verstrekken).

h. In artikel 7, eerste lid, van het Verdrag, is in afwijking van het modelverdrag de eis toegevoegd dat de gevraagde informatie ook zou moeten kunnen worden verstrekt in het spiegelbeeldige geval waarin de aangezochte partij onder soortgelijke omstandigheden die informatie zou vragen.

i. Artikel 7, eerste lid, slotzinsnede, van het Verdrag betreft een weigeringsgrond voor de aangezochte partij voor gevallen waarin het verzoek niet is gedaan in overeenstemming met het Verdrag of met «any other instrument to which the Contracting States are parties». De aangehaalde zinsnede ontbreekt in het modelverdrag. Daarnaast staat deze zinsnede op gespannen voet met artikel 12 van het Verdrag, dat juist aan het Verdrag prioriteit verleent boven andere bi- of multilaterale afspraken.

j. In artikel 7, tweede lid, van het Verdrag zijn in afwijking van het modelverdrag de woorden «subject to legal privilege» toegevoegd.

De Raad adviseert in de toelichtende nota in te gaan op de hiervoor bedoelde afwijkingen.

1. De Raad van State plaatst een kanttekening over afwijkingen van het Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters. Gevolg gevend aan de kanttekening van de Raad is de toelichting bij artikel 5, zesde lid, en bij artikel 7 op dit onderdeel aangevuld.

2. Bindende arbitrage

In artikel 13, vierde lid, van het Verdrag is in bepaalde situaties voor het beslechten van onderlinge geschillen een bindende arbitrage dwingend voorgeschreven. Anders dan in de toelichtende nota wordt gesuggereerd, is daar geen additionele overeenkomst voor nodig.

De Raad adviseert de nota van toelichting op dit punt aan te passen.

2. De Raad van State plaatst een kanttekening over bindende arbitrage. Gevolg gevend aan de kanttekening van de Raad is de toelichting bij artikel 13, vijfde lid, op dit onderdeel aangevuld.

3. Inwerkingtreding

Bij artikel 14 van het Verdrag is onduidelijk of met «that date» en «on or after that date» in beide gevallen wordt gedoeld op de eerste dag van de tweede maand na de laatste van de diplomatieke nota’s.

De Raad adviseert de toelichtende nota op dit punt te verduidelijken.

3. De Raad van State plaatst een kanttekening over de toepassing van het verdrag met betrekking tot belastingtijdvakken na de inwerkingtreding. Gevolg gevend aan de kanttekening van de Raad is de toelichting bij artikel 14 op dit onderdeel aangevuld.

4. Staatkundige hervorming van het Koninkrijk der Nederlanden

Het Verdrag zal ook na de staatkundige hervorming (naar verwachting vanaf 10 oktober 2010) niet van toepassing zijn op de BES-eilanden en de daarbij behorende territoriale wateren en Exclusieve Economische Zones. Indien toepassing ter zake wel gewenst is, is aanvullende wetgeving noodzakelijk.2 Hierbij dient rekening te worden gehouden met eventuele bestaande informatie-uitwisselingsverdragen die het desbetreffende land al heeft gesloten met de Nederlandse Antillen.3 De Raad adviseert hier in de toelichtende nota aandacht aan te besteden.

4. De Raad van State plaatst een kanttekening over toepassing van het verdrag op de BES-eilanden, en verwijst vervolgens naar belastinginformatie-uitwisselingsverdragen die derde landen hebben gesloten met het Koninkrijk, ten behoeve van de Nederlandse Antillen. Gevolg gevend aan de kanttekening van de Raad is de toelichting bij de Koninkrijkspositie op dit onderdeel aangevuld.

5. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de toelichting een enkele zinsnede beter te formuleren.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Financiën, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145).

XNoot
2

Zie Kamerstukken II 2008/09, 32 047, nr. 3, blz. 2 (de beschreven derde categorie) en zie Kamerstukken I 2009/10, 32 047, nr. A (artikel 1 van het voorstel van wet).

XNoot
3

Zie Kamerstukken I 2009/10 32 047, nr. A (artikel 2 van het voorstel van wet).

Naar boven