32 399 Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg)

Nr. 27 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 september 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.3 wordt na «een persoon die op beroepsmatige basis zorg verleent aan betrokkene» ingevoegd:, een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder o, van de Wet forensische zorg.

B

Artikel 5:19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voorbereidt met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg is het bepaalde in hoofdstuk 5 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 5:1 en 5:2 en in geval van toepassing van artikel 2.3, eerste lid, onderdelen 6 tot en met 11, van de Wet forensische zorg, eveneens met uitzondering van artikel 5.5.

2. In het tweede lid wordt «artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg» vervangen door: artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg.

C

In artikel 9:1, tweede lid, wordt «de artikelen 8:14 en 9:9» telkens vervangen door: de artikelen 8:14, 8:15 en 9:9.

D

Artikel 9:2 komt te luiden:

Artikel 9:2

Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat voldaan is aan de criteria voor het verlenen van verlof of ontslag, dan wel dat cliënt in aanmerking komt voor overplaatsing, verzoekt hij Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe een beslissing te nemen. Onze Minister van Veiligheid en Justitie neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. Hij betrekt daarbij de overwegingen en de voorwaarden die de geneesheer-directeur ingevolge de artikelen 8:16 tot en met 8:18 nodig oordeelt.

E

In artikel 9:3, eerste lid, onderdeel e, wordt «geregistreerde partner» vervangen door: geregistreerd partner.

F

Artikel 9:6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «gemotiveerder» vervangen door: gemotiveerde.

2. In het vierde lid wordt «daarin» vervangen door: in de beslissing, bedoeld in het tweede lid,.

3. In het vijfde lid wordt «de termijn, bedoeld in het tweede lid» vervangen door: de termijn, bedoeld in het vierde lid.

4. In het zevende lid wordt «zo spoedig schriftelijk mogelijk» vervangen door «zo spoedig mogelijk schriftelijk» en wordt «schriftelijk is kennis» vervangen door: schriftelijk in kennis.

G

Artikel 9:7, eerste lid, komt te luiden:

1. Ten aanzien van betrokkene die een zelfbindingsverklaring heeft, wordt voor de in de verklaring voorziene duur de in de verklaring voorziene behandeling in het zorgplan opgenomen.

H

Artikel 9:8, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld in artikel 1:4, beslissen tot het toepassen van middelen of maatregelen waar het zorgplan met inachtneming van de artikelen 9:5 en 9:6 niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie, die door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestvermogens wordt veroorzaakt, noodzakelijk is gelet op:

I

Artikel 9:9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «verstoring van de orde» vervangen door: verstoring van de orde of voor de veiligheid.

2. In het tweede lid wordt in de aanhef «krachtens 9:10, derde lid,» vervangen door «krachtens artikel 9:8, derde lid,» en wordt in onderdeel b «verstoring van de orde» vervangen door: verstoring van de orde of voor de veiligheid.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt «verstoring van de orde» vervangen door: verstoring van de orde of voor de veiligheid.

4. In het vierde lid wordt «beperkingen als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid» vervangen door: beperkingen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

J

Artikel 14:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel Q (artikel 15) wordt na onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Ter voorkoming van noodsituaties kan de zorgverantwoordelijke beslissen tot onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e of f, dan wel de poststukken bestemd voor de cliënt te onderzoeken bij het gegronde vermoeden van aanwezigheid binnen de accommodatie van voorwerpen die cliënt niet in zijn bezit mag hebben of die een aanzienlijk risico op ernstig nadeel veroorzaken. In afwijking van het eerste en tweede lid stelt de zorgverantwoordelijke zo spoedig mogelijk na het onderzoek zijn beslissing op schrift. De ontnomen voorwerpen worden voor cliënt bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift. Aan cliënt of zijn vertegenwoordiger wordt een bewijs van ontvangst verstrekt, waarin de voorwerpen die in bewaring zijn genomen zijn omschreven.

2. Onderdeel KK wordt als volgt gewijzigd:

a. In artikel 28a, tweede lid, onderdeel d, wordt de zinsnede «en de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt» vervangen door: en, zo mogelijk, de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt.

b. Het vijfde lid vervalt.

c. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

3. Na onderdeel KK wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Onderdeel KK1

Na artikel 28a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28b

1. De officier van justitie gaat onverwijld over tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 28a.

2. Het ten uitvoer leggen van een krachtens artikel 28a gegeven rechterlijke machtiging kan de officier van justitie opdragen aan een of meer ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien van de bijstand van een of meer personen met kennis van de zorg voor mensen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.

3. De in het tweede lid bedoelde ambtenaren kunnen voor de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde taak elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn daarbij tevens bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

4. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen aan de betrokkene voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de kleding of aan het lichaam te onderzoeken.

5. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het vierde lid ontnomen voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar de accommodatie waarin hij wordt opgenomen. In de accommodatie wordt aan cliënt of zijn vertegenwoordiger een bewijs van ontvangst afgegeven waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de betrokkene bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.

6. Bij de opneming van de betrokkene in de accommodatie geven de in het eerste lid bedoelde ambtenaren een afschrift van de beschikking van de rechter aan de zorgaanbieder die de zorg levert in de accommodatie

4. Na onderdeel ZZ wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

ZZ1

In artikel 45, tweede lid, wordt «voor een ordelijke gang van zaken» vervangen door: voor een ordelijke gang van zaken en voor de veiligheid.

5. Onderdeel AF wordt als volgt gewijzigd:

a. Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De artikelen 51 en 51a zijn ook van toepassing op een cliënt die tevens forensisch patiënt is in de zin van artikel 1.1 van de Wet forensische zorg, niet zijnde een forensisch patiënt als bedoeld in het eerste lid.

b. Artikel 50, komt te luiden:

Artikel 50

Indien de zorgaanbieder ten aanzien van een cliënt als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van oordeel is dat voldaan is aan de criteria voor het verlenen van verlof of ontslag, dan wel dat de cliënt in aanmerking komt voor overplaatsing, verzoekt hij Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe een beslissing te nemen. Onze Minister van Veiligheid en Justitie neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. Hij betrekt daarbij de overwegingen en de voorwaarden die de zorgaanbieder ingevolge artikelen 47 en 48 nodig oordeelt.

c. Na artikel 51 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 51a

1. Beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek kunnen, anders dan als onvrijwillige zorg in een onvoorziene situatie als bedoeld in artikel 15, door de zorgverantwoordelijke aan cliënten als bedoeld in artikel 49 worden opgelegd indien:

a. van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de cliënt, voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de zorgverantwoordelijke blijkt, dan wel

b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

2. Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond de accommodatie kunnen, anders dan als onvrijwillige zorg in een onvoorziene situatie als bedoeld in artikel 15, door de zorgverantwoordelijke aan cliënten als bedoeld in artikel 49 worden opgelegd indien:

a. naar zijn oordeel van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

3. Beperkingen in het recht op het vrij gebruik van communicatiemiddelen kunnen, anders dan als onvrijwillige zorg in een onvoorziene situatie als bedoeld in artikel 15, door de zorgverantwoordelijke aan cliënten als bedoeld artikel 49 worden opgelegd indien:

a. naar zijn oordeel van de uitoefening van het recht op vrij gebruik van communicatiemiddelen ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel

b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.

K

Na artikel 14:28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14:29

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2015 ingediende voorstel van wet tot Implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (34 236) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, dan wordt artikel 51ac van het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel h een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

i. de afzonderlijke beslissing waarbij met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of een rechterlijke machtiging voor onvrijwillige opname krachtens de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten wordt afgegeven.

2. In het tweede lid wordt «als bedoeld onder b tot en met h» vervangen door: als bedoeld onder b tot en met i.

Toelichting

Deze derde nota van wijziging bij het voorstel voor een Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) stelt wijzigingen voor inzake de artikelen 5:3 en 5:19 en hoofdstuk 9 van de Wvggz. Daarnaast worden wijzigingen voorgesteld in de artikelen 15, 28a, 45, 49 en 50 van het voorstel voor een Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) en worden inzake de Wzd twee nieuwe artikelen voorgesteld (28b en 51a). Tot slot wordt een nieuw artikel 14:29 in de Wvggz voorgesteld waarmee het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2015 ingediende voorstel van wet tot Implementatie van richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (34 236) wordt gewijzigd (betreffende artikel 51ac van het Wetboek van Strafvordering).

Onderdeel A (artikel 5:3)

Aan de opsomming van personen die bij de officier van justitie een aanvraag kunnen indienen voor het verlenen van verplichte zorg wordt de zorgaanbieder van forensische zorg toegevoegd. Op deze zorgaanbieder rust op grond van artikel 2.5 van het voorstel voor een Wet forensische zorg (Wfz) de verplichting om voor het aflopen van de strafrechtelijke titel voorbereidingen te treffen voor aansluitende zorg, indien aansluitend aan die titel nog zorg nodig is. Dat gebeurt bij voorkeur op basis van vrijwilligheid, maar indien betrokkene daartoe niet bereid is, zal de zorgaanbieder zich tot de officier van justitie moeten kunnen wenden voor het aanvragen van een zorgmachtiging. Het aanmerken van de zorgaanbieder van forensische zorg als «aanvrager» correspondeert met deze op de zorgaanbieder rustende verplichting.

Onderdeel B (artikel 5:19)

Artikel 5:19, eerste lid, is aangepast omwille van de leesbaarheid. Daarnaast is artikel 5:3 verwijderd uit de opsomming. Dat laatste hangt samen met de toevoeging van de zorgaanbieder van forensische zorg aan de opsomming in artikel 5:3 van personen die bij de officier van justitie een aanvraag kunnen indienen voor het verlenen van verplichte zorg. De aanpassing van het tweede lid van artikel 5:19 betreft een correctie van een onjuiste verwijzing.

Onderdeel C (artikel 9:1)

Aan de opsomming in het tweede lid van artikel 9:1 is het artikel inzake de huisregels (artikel 8:15) toegevoegd. Dit is mede op verzoek van GGZ-NL vanwege een goede beheersmatige uitvoering van de zorg voor forensische patiënten die met hun instemming zijn geplaatst in een accommodatie.

Onderdeel D (artikel 9:2)

In hoofdstuk 9, paragraaf 1, is een aantal bevoegdheden opgenomen die betrekking hebben op de interne rechtspositie van (bepaalde groepen) personen met een strafrechtelijke titel. De externe rechtspositie van personen met een strafrechtelijke titel wordt daarentegen beheerst door de vigerende wetgeving op het terrein van justitie: de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de Wet forensische zorg, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht.

Dat geldt dus ook voor de overplaatsing, tijdelijke onderbreking en de beëindiging van de opname van zogenaamde tbs-gestelden met verpleging van overheidswege en pij-ers, de categorie personen waarop artikel 9:1, eerste lid, ziet. Nu niet wordt beoogd om de externe rechtspositie van deze tbs-gestelden en pij-ers te wijzigen, is een regeling in het onderhavige wetsvoorstel overbodig en zou kunnen leiden tot onduidelijkheden over de toepassing in de praktijk. Zo is bijvoorbeeld de afgifte van een machtiging op grond waarvan aan een tbs-gestelde verlof kan worden verleend een bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarbij op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden een met waarborgen omklede procedure wordt doorlopen. Voor de overzichtelijkheid achten wij het van belang om ook in het onderhavige wetsvoorstel te expliciteren dat de geneesheer-directeur de Minister van Veiligheid en Justitie op de hoogte stelt van zijn oordeel dat vanuit het oogpunt van de zorgverlening verlofverlening, ontslag of overplaatsing aan de orde is. De geneesheer-directeur kan dan de Minister van Veiligheid en Justitie voorstellen tot verlofverlening over te gaan of de procedure tot ontslagverlening initiëren, al dan niet onder voorwaarden of beperkingen daarbij. De Minister van Veiligheid en Justitie zal vervolgens de op grond van de vigerende wetgeving gebruikelijke procedure volgen en bij zijn besluitvorming meewegen de belangen van de veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de overige bij de tenuitvoerlegging van de tbs- en de pij-maatregel te betrekken belangen. Voor betrokkene staat beroep open bij de RSJ. Artikel 9:2 is in die zin aangepast. Dit artikel is daarmee een nadere explicitering van de procedures in de hiervoor genoemde regelingen.

Ook voor de overige forensische patiënten, waaronder gedetineerden die in verband met hun stoornis in een ggz-accommodatie worden geplaatst, geldt dat hun externe rechtspositie beheerst wordt door even bedoelde wetten op het terrein van Veiligheid en Justitie. Ook voor die forensische patiënten is geen wijziging in de externe rechtspositie beoogd en geldt dus eveneens dat de gebruikelijke procedures in voornoemde wetten wordt gevolgd. Welke procedure dat is, is afhankelijk van de betreffende forensische titel. De reden dat de rol van de geneesheer-directeur hier niet nader geëxpliciteerd wordt, houdt verband met het gegeven dat artikel 9:1, tweede lid, van dit wetsvoorstel ziet op die overige forensische patiënten die met hun instemming in een accommodatie verblijven, terwijl het voor de toepassing van de procedures inzake de externe rechtspositie niet relevant is of de forensische patiënt met zijn instemming dan wel op basis van een zorgmachtiging in de accommodatie verblijft.

Onderdelen E (artikel 9:3), F (artikel 9:6), G (artikel 9:7) en H (artikel 9:8)

Deze wijzigingen betreffen correcties of beogen de leesbaarheid te vergroten.

Onderdeel I (artikel 9:9)

Met de toevoeging in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 9:9 van het criterium «voor de veiligheid» is aansluiting gezocht bij artikel 8:15 inzake de huisregels. De overige wijzigingen in het tweede, derde en vierde lid betreffen correcties van onjuiste verwijzingen.

Onderdeel J (artikel 14:3)

  • 1. (onderdeel Q (artikel 15))

    Het nieuwe vijfde lid van artikel 15 van het voorstel voor een Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) regelt het onderzoek aan lichaam en kleding, de woonruimte en de poststukken van cliënt ter voorkoming van noodsituaties, vergelijkbaar als de regeling die is opgenomen in artikel 8:14 in de Wvggz. Vanwege de systematiek van de Wzd is deze bevoegdheid niet in een apart artikel geregeld, maar geïncorporeerd in artikel 15 dat zorg regelt waarin het zorgplan niet voorziet in onvoorziene situaties. Vanwege de aard van de bevoegdheid, ingrijpen ter voorkoming van noodsituaties, kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid, en stelt de zorgverantwoordelijke na het onderzoek zijn beslissing op schrift. Van de eventueel in bewaring genomen goederen wordt een bewijs van ontvangst afgegeven. Het informeren van cliënt en zijn wettelijk vertegenwoordiger is geregeld in het vierde lid.

  • 2. (onderdeel KK (artikel 28a))

    In het geval er geen wettelijk vertegenwoordiger is, start het Openbaar Ministerie een spoedprocedure voor het aanwijzen van een wettelijk vertegenwoordiger op. De uitkomsten van die procedure hoeft echter niet te worden afgewacht, hangende die procedure kan de procedure voor een opnamemachtiging met toepassing van 2.3 van de Wfz (en daarmee ook de strafrechtelijke procedure) worden voortgezet, uitsluitend in het geval dat de noodzaak van een spoedige zorgverlening niet kan wachten op de uitkomst van de procedure voor het aanwijzen van de wettelijk vertegenwoordiger. Daartoe wordt in het tweede lid, onderdeel d, van artikel 28a «zo mogelijk» ingevoegd. De inhoud van het vijfde lid kan vervallen omdat met deze nota van wijziging wordt voorgesteld dat te regelen in artikel 28b, eerste lid, van de Wzd.

  • 3. (onderdeel KK1 (artikel 28b))

    Het nieuw voorgestelde artikel 28b van de Wzd is het equivalent van artikel 33 van de Wzd, dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de beschikking van de burgemeester, als bedoeld in artikel 29 van de Wzd. Ook de officier van justitie kan politieambtenaren en personen met kennis van de zorg voor mensen met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap inschakelen bij de tenuitvoerlegging.

  • 4. (onderdeel ZZ1 (artikel 45))

    Evenals in artikel 8:15 van de Wvggz wordt door deze toevoeging in artikel 45, tweede lid, van de Wzd hiermee geregeld dat de huisregels ook gegeven kunnen worden voor de veiligheid in de accommodatie. Het belang van een veilige verblijfsomgeving noopt tot huisregels die het verblijf voor zowel betrokkene als voor medepatiënten, bezoekers en personeel zo goed en veilig mogelijk inrichten.

  • 5. (onderdeel AF (artikelen 49, 50 en 51a))

    • a. Het tweede lid van artikel 49 van de Wzd, dat met deze wijziging wordt toegevoegd, heeft betrekking op de overige forensische patiënten die aan te merken zijn als een cliënt in de zin van de Wzd en die in een accommodatie als bedoeld in de Wzd worden opgenomen. Voor de toepassing van de artikelen 51 en 51a is het nodig deze groep uitdrukkelijk in beeld te brengen.

    • b. Voor de toelichting op de nieuwe inhoud van artikel 50 van de Wzd wordt verwezen naar de toelichting hierboven op artikel 9:2 van de Wvggz.

    • c. Met het nieuwe artikel 51a van de Wzd wordt eenzelfde regeling voorgesteld zoals is opgenomen in artikel 9:9 van de Wvggz. Hiermee wordt de rechtspositie van forensische patiënten die buiten een justitiële instelling worden opgenomen eenduidig geregeld, waarmee ook een harmonisatie wordt beoogd.

Onderdeel K (artikel 14:29 Wvggz)

In het advies van 25 november 2015 inzake de tweede nota van wijziging bij de Wvggz werpt de Raad voor de Rechtspraak de vraag op in hoeverre er voor de officier van justitie een verplichting in het leven wordt geroepen om het slachtoffer ook te informeren over het verloop (en de afloop) van de procedures ingevolge artikel 2.3 Wfz (vgl. het huidige artikel 51a, derde lid, Sv). In artikel 51ac van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt geregeld dat het openbaar ministerie het slachtoffer in zaken betreffende artikel 2.3 van de Wfz informeert dat een machtiging op grond van de Wvggz of de Wzd wordt afgegeven. Aangesloten wordt bij de algemene informatieverstrekking aan het slachtoffer in Sv. Dat is thans artikel 51a Sv, maar dat artikel wordt na de inwerkingtreding van wetsvoorstel nr 34 236 vervangen door artikel 51ac Sv. Het informeren beperkt zich tot de zaken waarin het slachtoffer heeft verzocht op de hoogte te worden gehouden van het strafproces (art 51ac, lid 2, Sv). Gelet op het vierde lid van dit artikel, informeert het openbaar ministerie het slachtoffer tevens over de invrijheidstelling of ontsnapping in het geval van een machtiging die strekt tot opname. Dit omvat tevens een eventuele tussentijdse beëindiging van de opnamemachtiging door de geneesheer-directeur.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, E.I. Schippers

Naar boven