Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32377 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32377 nr. A |
7 juni 2011
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Tracéwet te wijzigen teneinde nieuwe regels te geven omtrent de voorbereiding van besluitvorming inzake infrastructurele projecten met het oog op de versnelling en verbetering van die besluitvorming;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Tracéwet wordt gewijzigd als volgt:
A
Het eerste lid van artikel 1 komt te luiden:
1. In deze wet wordt verstaan onder:
een vaarweg van nationaal belang;
een auto- of autosnelweg van nationaal belang;
een spoorweg van nationaal belang;
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
de beslissing, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
B
Artikel 2 vervalt.
C
Hoofdstuk II komt te luiden:
1. De beslissing om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaand of toekomstig probleem op of door het ontbreken van een hoofdweg, een landelijke spoorweg of een hoofdvaarweg wordt genomen door Onze Minister.
2. Bij de voorbereiding van de startbeslissing betrekt Onze Minister de betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg.
3. De startbeslissing bevat ten minste:
a. een omschrijving van het gebied waarop de verkenning is gericht;
b. een beschrijving van de aard van het te verkennen probleem en die van de ruimtelijk relevante ontwikkelingen in het gebied;
c. de wijze waarop burgers, maatschappelijke organisaties, betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg worden betrokken bij de verkenning;
d. de termijn waarbinnen en de wijze waarop de verkenning zal worden uitgevoerd.
4. De startbeslissing kan tevens inhouden dat ter voorbereiding van de besluitvorming op grond van hoofdstuk III een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt vastgesteld. Een structuurvisie wordt in ieder geval vastgesteld indien Onze Minister voornemens is ter oplossing van het eerste lid bedoelde probleem de aanleg van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg of de wijziging van een hoofdweg of een landelijke spoorweg met meer dan twee rijstroken onderscheidenlijk meer dan twee doorgaande sporen in overweging te nemen.
5. Onze Minister geeft kennis van de startbeslissing door middel van plaatsing in de Staatscourant. Volstaan kan worden met de vermelding van de zakelijke inhoud.
6. Onze Minister zendt de startbeslissing tevens aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg.
Bij de verkenning vergaart Onze Minister de nodige kennis en inzichten omtrent de aard van het probleem, bedoeld in artikel 2, eerste lid, de relevante ruimtelijke ontwikkelingen en mogelijke oplossingen voor dat probleem.
1. De structuurvisie, bedoeld in artikel 2, vierde lid, bevat:
a. de resultaten van de uitgevoerde verkenning;
b. een verantwoording over de wijze waarop burgers, maatschappelijke organisaties, betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg zijn betrokken bij de verkenning en de resultaten daarvan;
c. de voorkeur van Onze Minister voor de oplossing van het artikel 2, eerste lid, bedoelde probleem en de motivering van die voorkeur.
2. In de structuurvisie kan worden aangegeven dat vanwege de samenhang met andere te verwezenlijken ruimtelijke ontwikkelingen voor de verdere besluitvorming over de activiteit, bedoeld in artikel 8, toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.1 of 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening en hoofdstuk III dientengevolge buiten toepassing blijft.
3. Artikel 2.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing.
1. De voorkeur, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, kan inhouden:
a. de aanleg of wijziging van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;
b. een oplossing zonder aanleg of wijziging van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;
c. een combinatie van a of b met de realisering van andere ruimtelijke projecten;
d. dat er geen oplossing wordt uitgewerkt.
2. Indien de voorkeur, bedoeld in eerste lid, geheel of mede uitgaat naar onderdeel a van dat lid, bevat de structuurvisie tevens:
a. een globale beschrijving van de te treffen maatregelen en van de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen als bedoeld in artikel 10;
b. een beschrijving van de verwezenlijking van de voorgenomen activiteit in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen;
c. een raming van de kosten en een onderbouwing van de financiële uitvoerbaarheid.
1. Onze Minister geeft kennis van het ontwerp van de structuurvisie met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Hij zendt het ontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg.
2. De artikelen 3:11, 3:14, 3:15, eerste lid, 3:16 en 3:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.
1. Onze Minister geeft kennis van de structuurvisie door middel van plaatsing in de Staatscourant. Volstaan kan worden met de vermelding van de zakelijke inhoud.
2. Onze Minister zendt de structuurvisie toe aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, aan de beheerder van de landelijke spoorweg.
3. Artikel 2.3, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing.
D
Hoofdstuk III komt te luiden:
Dit hoofdstuk is, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 4, tweede lid, van toepassing op:
a. de aanleg van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;
b. een wijziging van een hoofdweg, die bestaat uit:
1°. de ombouw van een weg tot autosnelweg; of
2°. de uitbreiding van een weg met één of meer rijstroken, indien het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt;
c. een wijziging van een landelijke spoorweg waarmee Onze Minister de bruikbaarheid van die spoorweg beoogt te verbeteren, en die bestaat uit:
1°. een uitbreiding van die spoorweg met één of meer sporen, indien het uit te breiden spoorweggedeelte twee aansluitingen met elkaar verbindt;
2°. de aanleg van spoorwegbouwkundige bouwwerken;
3°. de aanleg van een verbindingsboog; of
4°. een geheel van onderling samenhangende maatregelen ten aanzien van die spoorweg;
d. het opnieuw in gebruik nemen van een reeds aangelegde landelijke spoorweg voor zover het gaat om een lengte van vijf kilometer of meer;
e. een wijziging van de hoofdvaarweg, die bestaat uit een vergroting of verdieping waardoor het ruimteoppervlak van de hoofdvaarweg met ten minste twintig procent toeneemt dan wel de hoofdvaarweg blijvend wordt verdiept waarbij meer dan vijf miljoen kubieke meter grond wordt verzet.
1. Het tracébesluit wordt uiterlijk twee jaar nadat de structuurvisie is toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal vastgesteld door Onze Minister. Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 2, vierde lid, wordt het tracébesluit vastgesteld uiterlijk twee jaar nadat de startbeslissing is toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. Indien krachtens artikel 13, zevende lid, toepassing wordt gegeven aan artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 of toepassing wordt gegeven aan artikel 13, achtste lid, wordt het tracébesluit vastgesteld mede in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Indien niet binnen drie weken na het daartoe strekkende verzoek van Onze Minister overeenstemming is bereikt tussen Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit legt Onze Minister dit voor aan Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken.
3. Indien de voorkeur, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, een keuze voor artikel 5, eerste lid, onderdeel c, inhoudt, bevordert Onze Minister de vaststelling van de voor de verwezenlijking van die voorkeur noodzakelijke ruimtelijke plannen.
1. Het tracébesluit bevat ten minste:
a. een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die maatregelen en de te realiseren ligging in het terrein;
b. een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk;
c. een beschrijving van de te treffen voorzieningen die dienen voor de instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;
d. een beschrijving van de tijdelijke maatregelen en de tijdelijk te treffen voorzieningen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de voorgenomen aanleg of wijziging van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;
e. de aanduiding op een of meer topografische of geografische kaarten van het verloop en de geografische omvang van het werk, waarbij gebruik wordt gemaakt van een of meer detailkaarten met een schaal van ten minste 1:2500 en van een of meer overzichtskaarten;
f. de termijn waarbinnen Onze Minister de gevolgen van de ingebruikneming van de aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg onderzoekt en een opgave van de daarbij te onderzoeken milieuaspecten.
2. Het tracébesluit inzake de aanleg of wijziging van een hoofdweg bevat, voor zover van toepassing, voorts:
a. een beschrijving van het aantal te realiseren rijstroken;
b. de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
c. de beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in de zone ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van die wet; en
d. de wijze waarop rekening is gehouden met de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels.
3. Het tracébesluit inzake de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg bevat, voor zover van toepassing, voorts:
a. een beschrijving van het aantal te realiseren sporen;
b. de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder, met betrekking tot de aanleg of wijziging van de landelijke spoorweg, alsmede de aansluitende landelijke spoorweg waarop ten gevolge van de aanleg of wijziging sprake is van een aanpassing in de zin van artikel 106, eerste lid, onderdeel l, van die wet; en
c. de beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in de zone ingevolge de artikelen 106d tot en met 106h van die wet.
4. Bij het tracébesluit wordt aangegeven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties betrokken zijn. Indien geen structuurvisie is vastgesteld, wordt bij het tracébesluit aangegeven wat de resultaten van de verkenning, bedoeld in artikel 3, zijn en verantwoording afgelegd over de wijze waarop burgers, maatschappelijke organisaties, betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg zijn betrokken bij die verkenning en de resultaten daarvan.
1. Op de voorbereiding van het tracébesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.
2. Bij de voorbereiding van het tracébesluit betrekt Onze Minister de betrokken bestuursorganen van gemeenten, provincies en waterschappen.
3. Onze Minister zendt het ontwerp-tracébesluit aan:
a. de betrokken bestuursorganen;
b. de beheerder van de spoorweg, indien het betrekking heeft op een landelijke spoorweg.
4. Indien het ontwerp-besluit hogere waarden bevat voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i of 106d tot en met 106h van de Wet geluidhinder, zendt Onze Minister het ontwerp-besluit tevens toe aan:
a. de gebruikers van de woningen of de woonwagenstandplaatsen, het bevoegd gezag van scholen en de directies van ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen waarvoor een hogere waarde wordt bepaald;
b. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien het betrekking heeft op scholen.
5. In afwijking van het vierde lid, aanhef en onderdeel a, kan Onze Minister, indien de omvang van het ontwerp-tracébesluit daartoe aanleiding geeft, volstaan met een ieder van de in het vierde lid, onderdeel a, bedoelde personen de strekking van het ontwerp-tracébesluit mee te delen en de onderdelen van het ontwerp-tracébesluit die voor de betrokkene redelijkerwijs van belang zijn, toe te zenden.
1. Bij de vaststelling van het tracébesluit wordt gebruik gemaakt van:
a. de verkeersgegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken,
b. de krachtens artikel 5.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer bekendgemaakte gegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken, en
c. de inventarisatie van en de gevolgen voor de aanwezige flora en fauna en de daarop gebaseerde onderzoeken,
die ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp-tracébesluit, met dien verstande dat indien de rapporten waarin die gegevens, onderzoeken en inventarisaties en gevolgen zijn vervat, bij de vaststelling van het tracébesluit ouder zijn dan twee jaar, het tracébesluit een motivering van de actualiteit van die rapporten bevat.
2. Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van de methoden en uitgangspunten voor de beoordeling van effecten van een project tot aanleg of wijziging van een hoofdweg, een landelijke spoorweg of een hoofdvaarweg.
1. Voor het gebied dat is begrepen in een tracébesluit geldt het tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor de bij het tracébesluit behorende zone, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder onderscheidenlijk de zone, bedoeld in artikel 106b van die wet, geldt dat tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat dit slechts geldt met betrekking tot geprojecteerde woningen en andere geprojecteerde geluidsgevoelige objecten ten aanzien waarvan de geluidsbelasting vanwege de hoofdinfrastructuur of vanwege binnen de zone van die hoofdinfrastructuur gelegen wegen of spoorwegen de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i en 106d tot en met 106h van de Wet geluidhinder als ten hoogst toelaatbare waarden worden aangemerkt, te boven zal gaan. Voor zover het tracébesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing. Het tracébesluit geldt niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor het in de eerste volzin bedoelde gebied en de in de tweede volzin bedoelde zone een bestemmingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is geworden.
2. Onder een geprojecteerde woning of een ander geprojecteerd geluidsgevoelig object als bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid wordt verstaan een nog niet aanwezige woning of ander geluidsgevoelig object waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.
3. Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van die wet ter uitvoering van het tracébesluit.
4. Voor zover het tracébesluit en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het tracébesluit als omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Bij die toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder het bestemmingsplan of beheersverordening mede het tracébesluit begrepen.
5. Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken of werkzaamheden ter uitvoering van het tracébesluit in het gebied dat is begrepen in een tracébesluit.
6. Indien ter uitvoering van het tracébesluit handelingen worden verricht waarvoor krachtens artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 een verkeersbesluit is vereist, is dat artikel niet van toepassing.
7. De artikelen 19d en 19kc van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn niet van toepassing op handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft. Indien die handelingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in die wet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied, zijn de artikelen 19j, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, en 19kd van die wet en het krachtens artikel 19kb, eerste lid, van die wet bepaalde, van overeenkomstige toepassing op het vaststellen van een tracébesluit.
8. Artikel 16, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing op handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft. Indien die handelingen in een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet plaatsvinden, of daarbuiten in de gevallen, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, en de handelingen schadelijk kunnen zijn voor de waarden, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, betrekt Onze Minister bij de besluitvorming over het tracébesluit het belang van bescherming van de waarden van het beschermde natuurmonument.
9. Artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing op de vaststelling van het tracébesluit indien de handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft, zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in artikel 19a of 19b van die wet, of in het programma op grond van artikel 19kh, vijfde lid, en die handelingen overeenkomstig dat plan worden uitgevoerd.
10. De gemeenteraad stelt binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.
11. Indien het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming is met het tracébesluit, verleent het college van burgemeester en wethouders aan degenen die inzage verlangen in dat plan tevens inzage in het tracébesluit.
1. Onze Minister kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een tracébesluit waartegen beroep aanhangig is, indien het een wijziging van ondergeschikte aard betreft.
2. Het wijzigingsbesluit als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld uiterlijk tien dagen voor de zitting, die plaatsvindt ten behoeve van de beoordeling van het bestreden besluit.
1. Het tweede lid is van toepassing op projecten opgenomen in de bij deze wet behorende bijlage en voor zover het ontwerp-tracébesluit na 1 januari 2009 ter inzage is gelegd.
2. Indien op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport wordt opgesteld ten behoeve van een tracébesluit zijn de artikelen 7.27, eerste tot en met vijfde en zevende lid, 7.32, vijfde lid, en 7.39 tot en met 7.42 van die wet niet van toepassing.
1. Het luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van een tracébesluit voor de aanleg of wijziging van een hoofdweg wordt beperkt tot het gebied dat zich uitstrekt van de voorafgaande tot en met de eerstvolgende aansluiting op of aan de aan te leggen of te wijzigen weg en ter weerszijden van dit wegvak tot één kilometer vanuit de meest buiten gelegen rijstroken, een en ander voor zover gelegen op Nederlands grondgebied. Onder aansluiting wordt tevens knooppunt verstaan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van een tracébesluit voor de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg.
E
Artikel 18 (oud) wordt vernummerd tot artikel 19 en komt te luiden:
Ea
De artikelen 20a en 20d worden vernummerd tot de artikelen 21 en 22.
Eb
In artikel 21 (nieuw) wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» telkens vervangen door: Onze Minister.
F
Na artikel 22 (nieuw) worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
1. Onze Minister onderzoekt voor afloop van de termijn, genoemd in artikel 10, eerste lid, onderdeel f, de gevolgen van de ingebruikneming van een aangelegde of gewijzigde hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg ten aanzien van de in dat artikel bedoelde milieuaspecten.
2. Indien het onderzoek betrekking heeft op het aspect luchtkwaliteit, wordt, voor zover voorhanden, gebruik gemaakt van de gegevens als bedoeld in artikel 5.14 van de Wet milieubeheer, aangegeven welke aanvullende maatregelen naar aanleiding van dat onderzoek nodig zijn en binnen welke termijn die maatregelen worden getroffen.
3. Indien het onderzoek betrekking heeft op het aspect geluidhinder, wordt inzicht gegeven in de geluidbelasting na realisering van de in het tracébesluit opgenomen geluidmaatregelen, aangegeven welke aanvullende maatregelen naar aanleiding van dat onderzoek nodig zijn en binnen welke termijn die maatregelen worden getroffen.
4. Onze Minister zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, de beheerder van de landelijke spoorweg de resultaten van het onderzoek toe alsmede een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om alsnog te voldoen aan de milieueisen die ten grondslag liggen aan de in het tracébesluit opgenomen maatregelen.
5. De in het vierde lid bedoelde toezending geschiedt gelijktijdig met die van het eerstvolgende verslag, bedoeld in artikel 24.
G
Hoofdstuk VA wordt vernummerd tot hoofdstuk V.
H
De artikelen 26, 27 en 28a vervallen.
I
De artikelen 25a, 25b en 25c worden vernummerd tot de artikelen 25, 26 en 27.
J
[VERVALLEN]
K
In de bijlage bij de wet worden «de artikelen 10a en 10b» en «de artikelen 10a en 10b, eerste lid,» vervangen door: artikel 15.
Na artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij de vaststelling van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, dat de aanleg of wijziging van een weg in beheer bij de provincie mogelijk maakt, wordt gebruik gemaakt van:
a. de verkeersgegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken,
b. de krachtens artikel 5.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer bekendgemaakte gegevens en de daarop gebaseerde onderzoeken, en
c. de inventarisatie van en de gevolgen voor de aanwezige flora en fauna en de daarop gebaseerde onderzoeken,
die ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp-inpassingsplan, met dien verstande dat indien de rapporten, waarin de gegevens, onderzoeken en inventarisaties en gevolgen zijn vervat, bij de vaststelling van het inpassingsplan ouder zijn dan twee jaar, het inpassingsplan een motivering van de actualiteit van die rapporten bevat.
1. Indien door Onze Minister een beslissing is genomen op grond van artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, zijn hoofdstuk II, artikel 9, eerste lid, voor zover het de termijnstelling betreft, en artikel 10, vierde lid, van de Tracéwet, zoals die luiden na de inwerkingtreding van deze wet, niet van toepassing op het desbetreffende project.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet aan te wijzen projecten waarvoor de in het eerste lid bedoelde beslissing nog niet is genomen maar waarvan de verkenning zich reeds in gevorderd stadium bevindt.
3. Ten aanzien van een tracébesluit waarvoor een ontwerp voor de inwerkingtreding van deze wet ter inzage is gelegd, is artikel 10, eerste lid, onderdeel f, en artikel 23 van de Tracéwet, zoals deze luiden na inwerkingtreding van deze wet, niet van toepassing.
Aan onderdeel D van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt het volgende onderdeel toegevoegd:
5. Artikel 2, eerste lid, artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 23, eerste lid, van de Tracéwet.
De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.9, derde lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede «onderdeel c,».
B
In bijlage I bij de wet wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet» telkens vervangen door: bedoeld in artikel 8 van de Tracéwet.
Artikel 75a van de Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 15 van de Tracéwet» vervangen door: artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet.
2. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 25a en 25b van de Tracéwet» vervangen door: de artikelen 25 en 26 van de Tracéwet.
In artikel 72a van de onteigeningswet wordt de zinsnede «artikel 15 van de Tracéwet» vervangen door: artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet.
De Spoedwet wegverbreding wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel a, komt te luiden:
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
B
Artikel 3a vervalt.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, vervalt de zinsnede «, onverminderd de bevoegdheid tot herstel van gebreken,».
2. In het zesde lid wordt de zinsnede «Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen» vervangen door: Onze Minister kan.
D
Artikel 4a vervalt.
E
In artikel 5, derde lid, onderdeel b, wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister.
F
Bijlage 2 bij de wet vervalt.
De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift van afdeling 2a van hoofdstuk VI wordt de zinsnede «artikel 2 van de Tracéwet» vervangen door: artikel 8 van de Tracéwet.
B
Het eerste lid van artikel 87b wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt de zinsnede «artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet» vervangen door: artikel 2, tweede lid, onderdeel e, of artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de Tracéwet.
2. In onderdeel b vervalt de zinsnede «onder c,».
3. In onderdeel c wordt de zinsnede «artikel 2 van de Tracéwet» vervangen door: artikel 8 van de Tracéwet.
4. Onderdeel g komt te luiden:
tracé als omschreven in artikel 10, eerste en tweede lid, van de Tracéwet;.
C
In het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk VII wordt de zinsnede «artikel 2 van de Tracéwet» vervangen door: artikel 8 van de Tracéwet.
D
Het eerste lid van artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt de zinsnede «artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet» vervangen door: artikel 2, tweede lid, onderdeel e, of artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de Tracéwet.
2. In onderdeel b vervalt de zinsnede «onder d,».
3. In onderdeel c wordt de zinsnede «artikel 2 van de Tracéwet» vervangen door: artikel 8 van de Tracéwet.
4. Onderdeel g komt te luiden:
tracé als omschreven in artikel 10, eerste en derde lid, van de Tracéwet;.
In de artikelen 8.5, zesde lid, 8.17, achtste lid, 8.44, zesde lid, 8.70, vijfde lid, en 10.17, zevende lid, van de Wet luchtvaart vervalt de zinsnede «, onverminderd de bevoegdheid tot herstel van gebreken,».
In de artikelen XVIA, derde lid, en XVII, derde lid, van de wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 561) vervalt de zinsnede «, onverminderd de bevoegdheid tot herstel van gebreken,».
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5.12b, eerste lid, vervalt de zinsnede «, en anders dan met toepassing van artikel 4a, derde lid, van de Spoedwet wegverbreding, of artikel 15a, derde lid, van de Tracéwet,».
B
Artikel 5.16, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet;.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32377-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.