32 360 XIV Slotwet en jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2009

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 oktober 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over het jaarverslag over 2009 van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstuk 32 360 XIV, nr. 3).

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 oktober 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De griffier van de commissie,

Dortmans

1

Wat is de achtergrond van het feit dat 35,8 miljoen euro aan uitgaven in de DICTU-begroting voor 2009 niet waren gebudgetteerd in de begroting voor LNV? Is dit gebruikelijk?

De bijdrage aan DICTU voor ICT werkplekken van het kerndepartement, standaard applicaties en ICT infrastructuur was in de begroting 2009 nog niet opgenomen. Met ingang van de begroting 2010 is deze bijdrage wel opgenomen. Het restant van de uitgaven aan DICTU betrof incidentele kosten en tegenvallers die niet voor 2009 waren geraamd.

2

Wordt het functioneren van de Groene Kenniscoöperatie met enige regelmaat geëvalueerd? Vervult de Groene Kenniscoöperatie in de praktijk de sleutelrol die haar toegedicht wordt?

De GKC-ontwikkeling wordt langs verschillende sporen gevolgd en geëvalueerd:

  • In regelmatig bestuurlijk overleg van LNV met de GKC c.q. met de individuele instellingen.

  • Jaarlijks worden de nieuwe aanvragen ingediend en beoordeeld via Dienst Regelingen, daarbij ondersteund door een onafhankelijke commissie.

  • De OCW-inspectie heeft afgelopen jaren de uitgevoerde projecten op verzoek van LNV geanalyseerd op hun resultaten en doorwerking in het curriculum.

  • De GKC heeft najaar 2009 een zelfevaluatie uitgevoerd, die mede ten grondslag ligt aan de GKC-plannen en -afspraken voor het vervolg. De minister van LNV heeft 22 juni 2010 met de instellingen een nieuwe MeerJarenAfspraak 2011–2015 gemaakt.

De Groene Kennis Coöperatie (GKC) heeft zich in korte periode sinds de start in 2006 ontwikkeld als hét innovatieplatform waar groene onderwijs- en onderzoeksinstellingen samen met bedrijfsleven, maatschappij en de overheid werken aan benutting van groene kennis. Dit heeft vooral gestalte gekregen via een 15-tal programma’s voor sectoren en beleidsthema’s: o.a. voor voeding & gezondheid, tuinbouw, melkveehouderij, dierenwelzijn en ondernemerschap. Hiermee ontwikkelt het groene onderwijs zich van school naar regionaal kenniscentrum. Via het Groene Kennisnet zijn de groene kennis en kennisprojecten via internet toegankelijk gemaakt.

3

Op welke vier regelingen is de Lex Silencio van toepassing verklaard en waarom?

De toepassing van het instrument van de Lex Silencio positivo (LSP), buiten de implementatie van de Dienstenrichtlijn, is ingezet ter vermindering van de regeldruk. In dat verband is door vorige kabinetten diverse keren nagegaan welke vergunningstelsels zich hiervoor leenden. U heeft hierover onder meer op 28 april 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 29 515, nr. 138) en 9 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 293) een brief ontvangen. In totaal is er in dit verband sprake van zes vergunningsstelsels, binnen vier regelingen, waarop de LSP van toepassing is verklaard.

Binnen de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten is de LSP van toepassing op de vergunning invoer handelsmonsters en toestemmingen bij doorvoer. In de Regeling diervoeders is de registratie-eis voor zelfmengende veehouders aangepast zodat LSP van toepassing is. In de Regeling diergeneesmiddelen is de LSP van toepassing op de noodzakelijke vergunning bij een kleine wijziging van de registratie van een diergeneesmiddel. Ten slotte is binnen de Uitvoeringsregeling visserij de LSP ingevoerd voor de vergunning garnalenvisserij en de vergunning IJsselmeervisserij.

4

Welke reductie van de administratieve lastendruk en de regeldruk wordt bij het voorbereiden en opstellen van de uitvoeringsregelgeving onder de Wet Dieren beoogd?

Het wetsvoorstel dieren beoogt in de plaats te komen van diverse bestaande wetten over dieren en dierlijke producten. Deze wet is bedoeld om zoveel mogelijk administratieve lasten te verminderen en regels samen te voegen. De wet heeft het karakter van een kaderwet zodat bij de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving moet blijken waar dit mogelijk is. De uiteindelijke reductie is derhalve nu nog niet te kwantificeren. Op dit moment worden de regels voor houders van dieren, dierenartsen, dierlijke producten en diergeneesmiddelen nader uitgewerkt. Daarbij wordt duidelijk welke regels en administratieve lasten gereduceerd kunnen worden. De reductie die dit oplevert wordt zoveel mogelijk gekwantificeerd.Het bleek mogelijk om tot een administratieve lastenvermindering te komen bij de administratie van de handel in en het gebruik van diergeneesmiddelen.Daarom is vooruitlopend op de totstandkoming van de Wet dieren op 19 juli 2010 de Regeling diergeneesmiddelen zodanig gewijzigd dat alle in de regeling opgenomen regels uit de Europese diergeneesmiddelenrichtlijn voortvloeien. De administratieve lasten voor houders van dieren zijn met deze wijziging met € 12 974 112 verminderd. De administratieve lasten voor fabrikanten, dierenartsen en houders van dieren met betrekking tot diergeneesmiddelen bedragen€ 10 863 138. De regelgeving op het gebied van diergezondheid wordt voorlopig nog niet onder het wetsvoorstel dieren uitgewerkt. Dit in verband met de «Animal health law» die op Europees niveau wordt ontwikkeld. Nederland zet bij de onderhandelingen over de «Animal health law» in op beperking van de administratieve lasten en regeldruk.

5

Welke consequenties had het beleid rond de perceelsregistratie, het Actieplan Ammoniak en het mestbeleid voor de administratieve lastendruk en de regeldruk in de agrarische sector?

De benodigde aanpassing van het perceelsregister heeft in 2010 van zowel ondernemers als Dienst Regelingen een eenmalige extra inzet (administratieve lasten en uitvoeringslasten) gevraagd. Deze extra inzet ten behoeve van de aanpassing van het perceelsregister was noodzakelijk met het oog op de eisen die de Europese Commissie aan het register stelt en ter voorkoming van Europese boetes en mogelijke terugvorderingen bij ondernemers. Dienst Regelingen werkt, in contact met de ondernemers, aan tijdige aanpassing van het perceelsregister zodat ondernemers het geld krijgen waar ze recht op hebben en de BTR en SNL in 2010 op EU-conforme wijze wordt uitbetaald. Ik verwijs tevens naar de brief aan de Kamer d.d. 4 oktober jl. over de voortgang met betrekking tot de perceelsregistratie (TK 28 625, nr. 105).

Het Actieplan Ammoniak Veehouderij heeft gezorgd voor een lichte stijging van de administratieve lasten voor bedrijven die op 1 januari 2010 niet voldeden aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Dit wordt gedoogd indien een Bedrijfsontwikkelplan (BOP) ingediend wordt. Dit is noodzakelijk om het met uw Kamer afgesproken gedoogbeleid goed geprogrammeerd te laten verlopen. Hiermee wordt bereikt dat bedrijven tijdig over de te nemen milieumaatregelen gaan nadenken en wordt voorkomen dat gemeenten de hoeveelheid vergunningsaanvragen aan het einde van de gedoogperiode niet aankunnen. De regeldruk is daardoor niet meer of minder geworden, maar wel meer gespreid in de tijd. Uiteindelijk moeten alle veehouderijen aan onveranderde emissie-eisen voldoen.

Voor bedrijven die in de periode 2013 tot 2020 willen stoppen (en dat vooraf hebben gemeld) vermindert de regeldruk. De emissie-eisen blijven voor die bedrijven onveranderd, deze bedrijven kunnen echter met eenvoudiger (goedkopere) maatregelen tot uiterlijk 2020 aan de amvb-huisvestingseisen voldoen. Bedrijven die uiterlijk 1 januari 2013 stoppen hoeven uiteraard helemaal geen emissiereducerende maatregelen in de bestaande stallen te treffen.

Per 1 januari 2010 zijn regels over meststoffen gewijzigd in het kader van het vierde actieprogramma. In verband daarmee zijn er ook lasten voor ondernemers ontstaan. Lasten door de invoering van de differentiatie van de fosfaatgebruiksnorm zijn becijferd op circa € 5 025 000,–. Door het bemonsteringsprotocol voor derogatie aan te laten sluiten bij het bemonsteringsprotocol voor fosfaatdifferentiatie is daarentegen een besparing van de lasten gecreëerd van € 1 600 000,–, zodat de toename van de administratieve lasten in verband met de uitvoering van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn € 3 425 000 bedragen.

Er zijn echter ook besparingen gerealiseerd. De administratieve lasten verband houdend met de administratie van landbouwbedrijven zijn in de jaren 2006–2010 verminderd met 50 euro per bedrijf. Dit betekent in totaal een vermindering van € 3 774 000,–. De mogelijkheid tot het digitaal aanleveren van gegevens draagt hier aan bij. Verder zal per 1 januari 2011 de regelgeving met betrekking tot de export van mest worden vereenvoudigd, hetgeen een administratieve lastenvermindering met zich brengt van € 899 000,–. Ten slotte zal ook per 1 januari 2011 de mogelijkheid worden geboden gebruik te maken van een zogenaamd verzamel-VDM (één vervoersbewijs dierlijke meststoffen voor meerdere vrachten op één dag). Dit zal een forse vermindering van administratieve lasten met zich brengen, die in het kader van de wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet becijferd zal worden.

Op basis van artikel 46 van de Meststoffenwet is de Minister van LNV, thans de Minister van EL&I, gehouden eenmaal per vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag te doen uitbrengen over de doeltreffendheid en de effecten van de Meststoffenwet in de praktijk. In de eerstvolgende evaluatie, die eind 2012 aan de Staten-Generaal zal worden toegezonden, zal aandacht worden besteed aan de consequenties voor de regeldruk.

6

Is de afname van regeldruk, administratieve lastendruk en nalevings- en toezichtslasten een netto afname?

De afname van administratieve lasten is een netto afname met reductiedoelstellingen per departement. De reductie van nalevings- en toezichtlasten kenmerkt zich ook door een doelstelling per departement, maar deze is afgeleid van een domeingerichte aanpak.Bij de reductie van nalevingskosten richt de aanpak zich op door het bedrijfsleven genoemde knelpunten (met name mestopslag en oppervlaktevereisten veehouderij). De reductie van toezichtlasten kent een domeingerichte aanpak, met de focus op toezichtlasten in de vleesketen en toezichtlasten in de land- en tuinbouw.

7

Kunt u specifiek toelichten op welke wijze de «Europese dimensie» van invloed is geweest op het niet realiseren van de drie streefwaarden voor administratieve lasten, nalevingskosten en toezicht?

Voor de administratieve lasten geldt dat de herziening van het onderdeel diergezondheid van het wetsvoorstel dieren afhangt van de EU «Animal Health Law», die pas na 2011 tot stand komt. In dit kader heeft Nederland voorstellen geformuleerd waarmee bestaande regelgeving kan worden geschrapt dan wel geactualiseerd, overlap kan worden weggenomen en doelvoorschriften in plaats kunnen treden van middelvoorschriften.

8

Wat is de benutting van de genoemde regeling duurzame energieproducten door de verschillende agro- en foodsectoren?

De regeling Duurzame Energieproducten bestaat niet.

9

Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de sectorale pilots met betrekking tot energiebesparing?

De Kamer wordt door de coördinerende minister geïnformeerd over de voortgang van het Schoon en Zuinig beleid. De laatste tussenbalans staat vermeld in de brief aan de Kamer d.d. 29 april 2010 (Kamerstuk 31 209, nr. 117).

10

Waar zijn de monitorgegevens over de energietransitie 2009 te vinden?

De monitoringsgegevens 2009 van de energietransitie in de glastuinbouwsector zijn opgenomen in de energiemonitor Glastuinbouw. Deze monitor komt, zoals ieder jaar, eind dit jaar beschikbaar en zal aan uw Kamer worden aangeboden. De brochure met monitoringsresultaten over het jaar 2009 van de voedings- en genotmiddelenindustrie is onlangs naar de Kamer gestuurd.

11

Hoe verhouden uw inspanningen met betrekking tot de bio-based economy zich tot de ambitie van de Highlevel Stuurgroep Bio-based economy (een bijdrage van 20 miljard euro op jaarbasis aan het BNP)?

Mijn aanpak kenmerkt zich door een marktgeörienteerde benadering, gericht op facilitering en ondersteuning van deze ambities van het bedrijfsleven. Ik zet onder meer een aantal instrumenten in die de stap naar de markt dichterbij brengen. Zo heb ik een aantal SBIR tenders uitgezet evenals een tender Bioraffinage, waarbij bedrijven uit de agro en de chemie samenwerken om nieuwe producten te maken door middel van slim gebruik van biomassa en afvalstromen. Ook zijn er vanuit mijn ministerie middelen ter beschikking gesteld om een pilotfabriek van internationaal formaat in Nederland op het gebied van biomassa mede mogelijk te maken.

12

Wat is motivatie van het CBS om een herberekening uit te voeren over de realisatiecijfers voor het nationaal fosfaatoverschot? Kunt u een overzicht geven van deze cijfers? Worden de streefwaarden voor het fosfaatoverschot en het stukstofoverschot voor 2010 en verder aangepast nu blijkt dat in 2008 de doelstelling al is bereikt? Zo ja, op welke op wijze? Zo nee, waarom niet?

De reden van het CBS om een herberekening uit te voeren van de gegevens met betrekking tot dierlijke mest en mineralen is weergegeven in de publicatie «Dierlijke mest en mineralen 1990–2008*» (CBS, Den Haag, 2009, p. 5). Het CBS geeft aan dat in de afgelopen jaren in de rekenmethodiek die voor deze gegevens gehanteerd wordt, regelmatig parameters zijn aangepast waarbij nieuwe wetenschappelijke inzichten een belangrijke rol spelen. Herberekeningen hebben echter nooit plaatsgevonden ook al zijn sommige aanpassingen van uitgangspunten ook van toepassing op berekeningen in eerdere jaren. De belangrijkste reden om alsnog tot herberekening over te gaan is het vereiste van een consistente datareeks voor de Emissieregistratie (het samenwerkingsverband waar gegevens over emissies naar het milieu ten behoeve van (internationale) rapportages worden verzameld) als belangrijke gebruiker van de cijfers. Eind 2008 is bij het opleveren van de resultaten over 2007 besloten om de tijdreeks vanaf 1990 te herzien. Aangezien het om een groot aantal cijfers gaat, wordt hier voor de precieze cijfers volstaan met een verwijzing naar genoemde publicatie op internet: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/861CA8D1-8993-4DA1–916D-DB7BDC573831/0/2008c72pub.pdf.

Met het realisatiecijfer over 2008 is rekening gehouden bij het vaststellen van de raming voor fosfaat voor het jaar 2011 in de begroting 2011. Voor 2011 wordt een fosfaatoverschot op landbouwgronden geraamd van 20 mln. kg. fosfaat. Hierbij is rekening gehouden met de aanscherpingen in de fosfaatgebruiksnormen die na 2008 plaatsvinden. Dit moet leiden tot een lager fosfaatoverschot op landbouwbodems. De streefwaarde voor fosfaat voor 2015 blijft gelijk, namelijk evenwichtsbemesting. Dat wil zeggen dat er niet meer fosfaat wordt bemest dan door planten onttrokken wordt, met inachtneming van een onvermijdelijk verlies van 5 kg fosfaat per hectare. Ook de raming voor stikstof voor 2011 is in de begroting 2011 op basis van de realisatie in 2008 op een lager niveau gesteld. Daarbij is eveneens rekening gehouden met aanscherping van de stikstofgebruiksnormen die na 2008 plaatsvinden. Uitdrukkelijk met de kanttekening die ook in het jaarverslag op pag. 45 is opgenomen, namelijk dat door externe en moeilijk beïnvloedbare factoren, zoals weersomstandigheden, bij stikstof forse verschillen tussen opeenvolgende jaren kunnen opleveren. De streefwaarde voor 2013 is in de begroting 2011 ongewijzigd gelaten.

13

Hoe kan worden aangetoond dat het herstel van de scholbestanden is veroorzaakt door het verlagen van de visserijdruk op deze bestanden en niet door bijvoorbeeld natuurlijke oorzaken?

Wat betreft de factoren die van invloed kunnen zijn op (het herstel van) de scholbestanden is er slechts één de afgelopen jaren significant gewijzigd en dat is de verlaging van de visserijdruk.

14

Hoe noodzakelijk is het, in het licht van genoemde verwervingsproblemen, dat de problemen bij het realiseren van de EHS en de bezuinigingsopgave, de verwerving en inrichting van gronden voor Recreatie om de Stad geheel wordt afgerond?

In het regeerakkoord is opgenomen dat Recreatie om de Stas (RodS) wordt afgeschaft. Over de beleidsmatige en budgettaire invulling wordt uw Kamer nader geïnformeerd.

15

Kunt u uiteenzetten wat de stand van zaken is wat betreft het maken van nadere afspraken met de provincies in het kader van de Mid Term Review ILG over de uitvoering van de leefgebiedenbenadering?

De besprekingen met de provincies naar aanleiding van de Mid Term Review in het kader van het Investeringbudget Landelijk Gebied hebben nog niet plaatsgevonden.

16

Wat zijn de prestatieafspraken rond de leefgebiedenbenadering?

In 2009 is de uitvoering van de leefgebiedenbenadering, met daarvoor bestemde middelen, door het rijk overgedragen aan de provincies. De ambities van de provincies lagen echter aanzienlijk hoger dan wat de budgettaire ruimte van rijksmiddelen toestond. Daarom zijn destijds nog geen prestatieafspraken gemaakt.

17

Kunt u uiteenzetten welke projecten in 2010 in het kader van de leefgebiedenbenadering zijn uitgevoerd?

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de leefgebiedenbenadering is in 2009 aan de provincies overgedragen. Ik heb geen inzicht in de individuele projecten die de provincies dit jaar onderhanden hebben.

Verder verwijs ik u naar de rapportage in het kader van de Mid Term Review Investeringsbudget Landelijk Gebied (kenmerk NLP.2020–2873).

18

Over welke zes projecten die LNV coördineert wordt gesproken en waar vallen de twee projecten onder die niet onder Randstad-Urgent vallen?

De zes Nota Ruimte projecten waar over wordt gesproken zijn Mooi en vitaal Delfland, Haarlemmermeer Westflank, Greenports, Westelijke Veenweiden, Nieuwe Hollandse Waterlinie en Klavertje Vier (greenport Venlo).

Vier daarvan zijn tevens Randstad Urgent Project: Mooi en Vitaal Delfland, Haarlemmermeer Westflank, (transitie) Greenports en enkele herstructureringsprojecten Westelijke Veenweiden die vallen onder het Randstid-Urgentproject «de Groene Ruggegraat».

19

Op welke pilot-projecten herstructuering melkveehouderij is vertraging opgetreden en waarom?

Er zijn enkele projecten waar vertraging is opgetreden. Het project Veenkoloniën ondervond vertraging vanwege langdurende planologische procedures bij de nieuwbouw (inplaatsing) van melkveebedrijven. Voor het project Evertsoord-Grauwveen is veel tijd nodig geweest om de voor de drainage benodigde aanlegvergunningen in goede banen te leiden, Het project Zuid-Limburg kon pas op gang komen na afronding van het toedelingsplan in het tegelijkertijd lopende landinrichtingsproject.

20

Kunt u een overzicht geven van de begroting van de renovatie van het hoofdgebouw en de realisatie (bestedingen) tot nu toe?

Zie het antwoord op vraag 167.

21

Wat is de oorzaak van de stijging van de uurtarieven bij DICTU van 125 euro naar 142 euro? Wat is uw oordeel hierover?

Deze stijging kan worden verklaard door de effecten van loon- en prijsstijging en door een andere verhouding van interne en externe inzet (inhuur). Ik stuur op vermindering van externe inzet.

22

Wat is de reden dat Staatsbosbeheer en BBL wel een ZBO zijn, maar niet onder de Kaderwet ZBO vallen?

BBL en SBB zijn beiden ZBO’s zonder openbaar gezag en komen om die reden daarmee juridisch niet in aanmerking voor de Kaderwet ZBO. Wel is er voor gekozen om BBL en SBB zo veel als mogelijk in lijn met de bepalingen van de Kaderwet ZBO aan te sturen.

23

Wat is in 2010 de maximale financiële ruimte om onder artikel 68 milieu, natuur en andere doelen die niet onder inkomenssteun vallen te realiseren? Kunt u een overzicht geven van de mate waarin Nederland deze ruimte benut heeft in vergelijking met de andere EU-lidstaten?

In 2010 (en overigens ook in 2011) is de maximale ruimte die Nederland heeft € 22 mln. per jaar. Dit is gelijk aan de (ingeschatte) zogenaamde «onbenutte middelen» die hierdoor nu niet in Brussel blijven liggen, maar in Nederland worden benut. Deze inzet is uw Kamer gemeld door mijn ambtsvoorganger en in een tweetal debatten met uw Kamer besproken (Kamerstuknummer 2008–2009, 28 625, nr. 67), en vervolgens vóór 1 augustus 2009 conform de voorwaarden gemeld bij de Europese Commissie.

Volgens een opgave van de Europese Commissie hebben 22 lidstaten artikel 68 ingezet of hebben hiertoe het voornemen. In de meeste gevallen zetten deze lidstaten evenals Nederland de onbenutte middelen in. Enkele lidstaten zijn voornemens om de generieke inkomenssteun met enkele procenten af te romen teneinde extra maatregelen onder artikel 68 te kunnen bekostigen. Enkele van de zogenoemde «nieuwe lidstaten» (met name in Oost- en Midden Europa) hebben besloten gebruik te maken van de mogelijkheid die deze groep lidstaten heeft om nationale middelen in te zetten ten behoeve van artikel-68 maatregelen. De maximale financiële ruimte voor 2012 en 2013 onder artikel 68 bedraagt 10% van de totaal beschikbare middelen voor directe inkomenssteun (ca. € 85 mln.).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Albayrak, N. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Gerven, H.P.J. van (SP), Jacobi, L. (PvdA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Elias, T.M.Ch. (VVD), Tongeren, L. van (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Dikkers, S.W. (PvdA), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), El Fassed, A. (GL), Verhoeven, K. (D66), Vacature VVD en Vacature CDA, Fng voorzitter.

Plv. leden: Harbers, M.G.J. (VVD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Uitslag, A.S. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Bashir, F. (SP), Karabulut, S. (SP), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD),Ortega-Martijn, C.A. (CU), Ziengs, E. (VVD), Gent, W. van (GL), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Lucas-Smeerdijk, A.W. (VVD), Monasch, J.S. (PvdA), Mos, R. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koolmees, W. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), Ham, B. van der (D66), Bosman, A. (VVD) en Koppejan, A.J. (CDA).

Naar boven