28 625
Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2009

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de implementatie van de tussentijdse herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in Nederland. Deze herziening vloeit voort uit de «health check» van het GLB, waarover ik op 18 november 2008 met mijn Europese collega’s een onderhandelingsakkoord bereikte. In mijn brief van 25 november 2008 (TK 21 501-32, nr. 310) heb ik u op de hoogte gebracht van de details van dat onderhandelingsakkoord. In de nu voorliggende brief beschrijf ik de achtergronden van mijn implementatiebesluiten en het afwegingskader waar ik deze op heb gebaseerd.

Ik concentreer mij op de onderdelen uit het «health check»-besluit, die een specifieke nationale keuze of uitwerking behoeven. Dit betreft de vermaatschappelijking van de inkomenssteun via «artikel 68», de besteding van de extra middelen voor het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) als gevolg van de overeengekomen extra modulatie, de ontkoppeling van de inkomenssteun van de productie en de te hanteren ondergrens en uitsluiting van aanvragers voor directe betalingen. Bij veel onderwerpen bestaat geen ruimte voor nationaal maatwerk omdat de voorgeschreven toepassing daarvan in de gehele EU gelijk is, zoals het verdwijnen van de braaklegregeling, de vereenvoudiging van het randvoorwaardenbeleid («cross compliance») en de afslanking van diverse interventieregelingen. Over de wijze waarop de verruiming van melkquotering in Nederland wordt geïmplementeerd, heb ik uw Kamer geïnformeerd op 16 maart 2009 (TK 21 501-32, nr. 324).

De in deze brief voorgestelde inzet is mede het resultaat van overleg met de provincies en consultaties met een groot aantal direct betrokkenen en maatschappelijke organisaties. Ook hebben de vele «keukentafelgesprekken» die ik eind 2008 in alle regio’s van het land heb georganiseerd – en waarover ik u bij brief van 21 april jl. heb geïnformeerd – mij geïnspireerd bij mijn beleidskeuzen.

Achtergronden en afwegingskader

Het is van groot belang dat de agrarische sector zich kan blijven ontwikkelen.

Juist nu, tegen de achtergrond van de huidige economische crisis, is het dringend nodig om te investeren in het versterken van de positie van het Nederlandse agrocluster op het vlak van concurrentiekracht, innovatie en duurzaamheid. Daarvoor moet duurzaam ondernemerschap worden gestimuleerd. De sector staat voor tal van uitdagingen op het gebied van het produceren van voldoende en kwalitatief goed voedsel, het inspelen op de veranderingen van het klimaat, het bijdragen aan hernieuwbare energie, een duurzaam waterbeheer, zorgvuldig beheer van landschap en biodiversiteit en verdere verbetering van het dierenwelzijn. Een Europees «level playing field» is hierbij van groot belang.

Bij de aanpassingen in inkomensondersteuning, markt- en prijsbeleid en het plattelandsontwikkelingsprogramma, die voortvloeien uit de «health check», heb ik voortgebouwd op de kabinetsvisie «Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020» van 12 september 2008 (TK 28 625, nr. 60). Hierin geeft het kabinet aan dat het GLB in de toekomst in dienst moet staan van versterking van de concurrentiekracht en marktoriëntatie van de agrarische sector, die duurzaam en veilig produceert en die tevens maatschappelijke waarden levert die niet via de markt beloond worden. De implementatie van het «health check»-besluit in Nederland draagt hieraan bij. Bij mijn keuzes heb ik bovendien het streven naar vermindering van administratieve lasten en van uitvoeringskosten een belangrijke rol laten spelen.

De GLB-ontvangsten van Nederland zullen in de periode tot 2014 jaarlijks ruim € 1 mld. bedragen. In 2008 ontving Nederland binnen het markt- en prijsbeleid ca. € 215 mln. en aan directe inkomenssteun ca. € 800 mln. Tezamen vormen deze de eerste pijler van het GLB. Het plattelandsbeleid is als tweede pijler van het GLB (nationaal uitgewerkt in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013: POP2) nu goed voor ca. € 70 mln. Europese cofinanciering per jaar.

1. Invulling «artikel 68»

Het «health check»-besluit heeft met artikel 68 van Verordening 73/2009 de mogelijkheid geïntroduceerd om een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun te bestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, dierenwelzijn, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. Van belang is daarbij dat gebruik van dit artikel betekent dat de betreffende middelen als inkomenssteun behouden blijven in de eerste pijler.

Ik wil met artikel 68 in 2010 en 2011 de ontwikkeling van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden bevorderen, een brede weersverzekering initiëren, de introductie van een identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten bevorderen en een vaarvergoeding beschikbaar stellen in waterrijke landbouwgebieden met percelen die louter over water zijn te bereiken. Ik zal mijn inzet hierna per onderwerp toelichten.

Dier- en milieuvriendelijke stallen

Allereerst wil ik de mogelijkheid benutten om met artikel 68 extra steun te verlenen aan de ontwikkeling van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden, met name via inzet op de regeling voor integraal duurzame stallen. Met de verruiming van de middelen voor deze regeling kan volop worden geïnvesteerd in een duurzame toekomst van de veehouderij.

Daarmee kan ook een extra bijdrage worden geleverd aan de kabinetsdoelstelling om in 2011 5% integraal diervriendelijke en duurzame stallen te hebben gerealiseerd. Duurzame stallen leveren bovendien een bijdrage aan het verbeteren van de milieukwaliteit. Ik wil voor de stimulering van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden € 10 à 15 mln. per jaar beschikbaar stellen via artikel 68.

Brede weersverzekering

De landbouw is een atypische economische sector vanwege de nauwe relatie met de fysieke omgeving. Weersinvloeden zijn groot en kunnen zeer ingrijpende inkomensgevolgen hebben. Mede daarom is er bij de afbouw van handelsverstorende marktondersteuning voor gekozen om nieuwe mogelijkheden voor een vangnet te creëren. Daarin past een brede weersverzekering naar mijn oordeel uitstekend. Daarom wil ik de mogelijkheid benutten die artikel 68 biedt om een weersverzekering te ondersteunen, die een voorziening biedt bij calamiteiten voor alle open teelten en voor alle weersrisico’s (regenval, droogte, vorst, sneeuw, ijzel, storm, brand, hagel en erosie).

Hiermee geef ik ook gestalte aan het kabinetsvoornemen uit de Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020 tot «het inrichten van een publieke noodvoorziening in geval van ernstige marktverstoringen van klimatologische aard». Het betreft een nieuw verzekeringsinstrument, waar de sector al langere tijd bij mij op aandringt. Voor de introductie van een publiekprivate brede weersverzekering ben ik bereid € 4 à 8 mln. per jaar uit artikel 68 beschikbaar te stellen. Indien nodig ben ik bereid uit nationale middelen daar nog € 1 à 3 mln. per jaar bij te leggen. De deelnemers dragen zelf € 5 à 6 mln. per jaar bij, conform de bepalingen van artikel 68 en uitgaande van een subsidiepercentage tot maximaal 65% op de verzekeringspremie. Hierbij heb ik mij met het oog op het «level playing field» mede laten leiden door activiteiten van andere lidstaten op dit vlak. Het doel van de steun aan een brede weersverzekering is om uiteindelijk te komen tot een privaat gedragen instrument dat in de markt functioneert.

Identificatie- en registratie van schapen en geiten

De schapen- en geitensector is een economisch kwetsbare sector (TK 21 501-32, nr. 276). Toch ligt er een grote uitdaging voor deze sectoren om te komen tot een doelmatig systeem voor de tracering en registratie van schapen en geiten. Dit is belangrijk voor een effectieve bestrijding van besmettelijke dierziektes, een effectieve tracering van dieren met een besmetting en voor het kunnen volgen van dieren bij maatregelen voor een veilige voedselvoorziening. Ik heb besloten deze sector te ondersteunen met gebruikmaking van artikel 68; grote schapen- en geitenhouders (meer dan 200 ooien) zullen de bovenwettelijke kosten die zij maken voor een centrale database gecompenseerd krijgen. Hierdoor worden de kleine schapen- en geitenhouders vrijgesteld van het dragen van de investeringskosten van deze centrale database. Tevens zullen grote schapenhouders gestimuleerd worden om hun oudere dieren om te nummeren naar een elektronisch nummer. Ik reserveer hiervoor € 4 à 5 mln. in 2010 en € 1,5 mln. in de jaren 2011 t/m 2013.

Vaarvergoeding

Ik wil artikel 68 tenslotte ook benutten voor een premie voor boeren in waterrijke gebieden, die hun percelen alleen over water kunnen bereiken en daarom hun koeien alleen via boten kunnen vervoeren.

Deze boeren hebben duidelijke meerkosten in hun bedrijfsvoering. Deze zogenaamde «vaargebieden» beslaan ca. 2000 ha. en vormen landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden met hoge natuurwaarde. Dit is bij uitstek een maatschappelijk waardevol gebied waarvoor in lijn met de «Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020» extra ondersteuning gerechtvaardigd is. Extra ondersteuning voor boeren in dit gebied bestaat nu al, maar alleen in combinatie met een SAN-overeenkomst. Omdat ik vind dat behoud van dit landschap in het hele vaargebied van belang is, stel ik maximaal ca. € 1 mln. per jaar beschikbaar via artikel 68 voor een vaarvergoeding die losstaand van een maatregel uit het agrarisch natuurbeheer toegepast kan worden.

Uitvoeringsbepalingen en evaluatie gebruik artikel 68

Bij bovengenoemde voorstellen moet ik het voorbehoud maken dat op dit moment de uitvoeringsbepalingen behorend bij artikel 68 nog niet bekend zijn.

Daardoor is nu nog onduidelijk of de voorstellen zullen passen binnen de kaders van de uitvoeringsbepalingen en welke beoordelingscriteria de Commissie zal hanteren. Onder dit voorbehoud heb ik besloten gebruik te maken van de mogelijkheid om vanaf 2010 artikel 68 te benutten en dit te financieren met de zogenaamde «onbenutte middelen».

Dit zijn middelen waarvoor wel toeslagrechten zijn uitgegeven, maar die niet zijn verzilverd. De hoogte van dit bedrag wordt voor 2010 en 2011 naar de huidige inzichten geschat op circa € 22 mln. per jaar.

Begin 2011 wil ik van de mogelijkheid gebruik maken om de toepassing van artikel 68 te evalueren en op basis van de ervaringen te beslissen op welke wijze dit in 2012 en 2013 wordt vormgeven. Ik zal dan behalve de besteding ook de financieringsgrondslag (tot maximaal 10% van de totale enveloppe voor inkomenssteun) opnieuw bezien.

2. Besteding extra middelen voor het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP)

In de jaren tot en met 2013 zal voor de tweede pijler van het GLB (het plattelandsbeleid) in totaal ca. € 146 mln. aanvullend budget beschikbaar komen (zie tabel hierna). Dit bedrag is gebaseerd op een schatting van de te ontvangen middelen, aangezien de definitieve bedragen nog niet door de Commissie zijn vastgesteld. Het grootste deel van dit bedrag is afkomstig van de extra modulatie (overheveling van middelen van inkomenssteun naar plattelandsbeleid) en moet worden besteed aan zes door de Commissie geïdentificeerde nieuwe uitdagingen: biodiversiteit, klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare energie, innovatie voor deze vier uitdagingen en structuurversterking melkveehouderij. Het kader voor de besteding van deze middelen is de bestaande plattelandsverordening 1698/2005. Uit nationale middelen moet tenminste 25% cofinanciering worden bijgedragen.

Daarnaast zal een bescheiden bedrag beschikbaar komen uit het Economisch herstelplan, waarover de Europese Raad en het Europees Parlement naar verwachting begin mei overeenstemming zullen bereiken. Dit budget moet besteed worden aan de bovengenoemde nieuwe uitdagingen. Ook voor deze middelen geldt dat een nationale cofinanciering van tenminste 25% nodig is. Bovendien is als extra bestedingsdoel voor dit budget breedbandinternet toegevoegd.

Tenslotte komt extra budget beschikbaar als gevolg van een correctie van het bedrag dat Nederland voor de periode 2007–2013 uit het Europees plattelandsfonds uit Brussel ontvangt. Deze middelen kunnen worden besteed aan alle doelen van het POP2. Voor dit budget is 50% nationale cofinanciering nodig.

Samengevat komt dat neer op het volgende beeld:

periodeEU middelenNationale cofinancieringtotaal
Extra modulatie door «health check»-besluit2010–2013€ 93 mln.€ 31 mln.€ 124 mln.
Additioneel budget door Economisch herstelplan2009–2010€  5,4 mln.€  1,9 mln.€  7,3 mln.
Correctie uitkering uit plattelandsfonds2010–2013€  7,5 mln.€  7,5 mln.€  15 mln.
Totaal   € 146,3 mln.

De provincies zijn mede verantwoordelijk voor de uitvoering en cofinanciering van het POP. Dat geldt met name voor milieu en het beheer van natuur en landschap (de tweede as van het POP), wat voor een belangrijk deel loopt via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), en de leefbaarheid van het platteland, diversificatie van de economie en LEADER (derde en vierde as). Ook voor de besteding van de extra middelen waar wij nu over spreken, wordt nauw samengewerkt met de provincies. De inzet die ik u nu voorstel is in goed overleg met de provincies tot stand gekomen. Ik zal de verdere uitwerking en uiteindelijke financiering van deze inzet, inclusief afspraken over de cofinanciering, ook in goed overleg met de provincies vormgeven.

Ik wil het extra plattelandsbudget inzetten voor akkerrandenbeheer, maatregelen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en het beheer van waterkwantiteit, maatregelen gericht op het verhogen van milieukwaliteit en een verdere reductie van milieuverliezen uit de landbouw, innovatie van de landbouw, landbouwgebonden productie van duurzame energie, en een vergoeding voor landbouwers in maatschappelijk waardevolle gebieden. De budgetten die ik hiervoor wil reserveren zijn indicatief.

Akkerrandenbeheer

Met een uitbreiding van de mogelijkheden voor akkerrandenbeheer wil ik de biodiversiteit in de agrarische ruimte versterken en de landbouwproductie meer verduurzamen, mede ter compensatie van het verdwijnen van de braaklegregeling. Hierbij onderscheid ik twee soorten akkerranden: enerzijds gericht op biodiversiteit in het algemeen, anderzijds specifiek gericht op functionele agrobiodiversiteit. In totaal wil ik voor het akkerrandenbeheer ca. € 30 mln. inzetten. Hiermee kom ik tevens tegemoet aan de motie van de heer Atsma c.s. (31 700 XIV, nr. 78), waarin werd verzocht om de mogelijkheden te onderzoeken om ondernemers te belonen voor akkerrandenbeheer en aan mijn toezegging om hierover contact met de provincies te hebben.

Verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van waterkwantiteit

Een bedrag van rond de € 20 mln. wil ik aanwenden voor een samenhangend pakket van maatregelen voor de landbouw gericht op verbetering van de waterkwaliteit, zowel ecologisch als chemisch, en het beheer van waterkwantiteit. Het accent van mijn inzet leg ik op het geven van beheersvergoedingen voor het leveren van groen-blauwe diensten en het stimuleren van duurzame investeringen. Ook de biodiversiteit wordt ondersteund door bijvoorbeeld het creëren van natuurlijke overgangen tussen water en land en door het creëren van ecologische verbindingszones. Bij projecten gericht op (her)inrichting, beheer en onderhoud kunnen ook waterbeheerders bijdragen aan de nationale cofinanciering.

Verhogen van de milieukwaliteit en reductie van milieuverliezen

Met een samenhangend pakket van maatregelen wil ik een impuls geven aan het verhogen van de milieukwaliteit en een verdere reductie van milieuverliezen uit de landbouw. Hierbij moet u bijvoorbeeld denken aan het voorkomen van aantasting van de bodemstructuur en vermindering van emissies van fosfaat, stikstof, zware metalen, ammoniak, broeikasgassen of fijn stof. Het pakket zal zich vooral richten op het stimuleren van innovaties en van duurzaam beheer. Ik stel een bedrag van bijna € 40 mln.

Beschikbaar voor investeringen in de ontwikkeling en uitrol van innovaties, technieken en systemen die bijdragen aan deze verdere verduurzaming van de landbouw. Precisielandbouw biedt goede mogelijkheden voor het behalen van milieuwinst en kan, ook in combinatie met mestbewerking en -verwerking, tegelijkertijd besparingen opleveren voor het gebruik van (kunst)meststoffen en brandstof. Dit pakket van maatregelen levert bijdragen aan de nieuwe uitdagingen biodiversiteit en klimaatverandering, en sluit ook aan bij mijn inzet voor innovatie in de landbouw om onder andere de doelen van de Nitraatrichtlijn en het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn te behalen.

Innovatie van de landbouw

Innovatie van de landbouw is samen met verduurzaming de belangrijkste opgave voor de agrarische sector om de krachtige concurrentiepositie te behouden.

Ik wil innovatie van de landbouw daarom stimuleren, wanneer deze innovatie zich richt op de nieuwe uitdagingen klimaatverandering, waterbeheer, biodiversiteit en hernieuwbare energie. Ook hierbij denk ik aan investeringen in zowel de ontwikkeling van innovaties als in de uitrol ervan bij «early adapters». Regionale innovatie-initiatieven zijn ook mogelijk, zolang de agrarische ondernemer en de nieuwe uitdagingen centraal staan. Om die reden zet ik ongeveer € 25 mln. voor een algemene innovatieregeling gericht op de primaire landbouw. De innovatieagenda’s en ambities van de verschillende sectoren kennen een grote diversiteit. Het gaat zowel om technisch noodzakelijke innovaties als om innovaties op proces-, organisatie- en mensniveau. De markt is leidend bij de invulling op welke terreinen deze innovaties plaatsvinden. Een dergelijke regeling biedt mij de mogelijkheid flexibel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.

Productie van hernieuwbare energie

Ook de productie van hernieuwbare energie in de agrosector is een belangrijke uitdaging. Ik wil de ontwikkeling van biogas verder ondersteunen, aansluitend op de innovatieprogramma’s die vallen onder de Innovatieagenda Energie.

Het programma zal kennis opleveren omtrent co-vergisting van mest door het starten van pilots, demonstraties en praktijkprojecten. De inzet is daarbij vooral gericht op zuivering van biogas, het gebruik van restwarmte en koppelingen in het landelijk gebied.

Voorts vind ik het belangrijk voorlichtingsactiviteiten naar agrariërs te ondersteunen op het gebied van hernieuwbare energie, energiebesparing en emissies van broeikasgassen, om zo meer bewustwording en ondernemerschap in de sector te stimuleren. Daarnaast wil ik mij inzetten voor een innovatieregeling voor de bosen houtsector, om via pilots en proefprojecten de inzet van biomassa voor de energieproductie te vergroten.

Ik speel met deze keuze in op de doelstellingen van Europa om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en de productie van hernieuwbare energie te versterken en op het nationale programma «Schoon en Zuinig». Hiervoor zijn in het afgelopen jaar afspraken met de agrosectoren gemaakt. Door nu middelen beschikbaar te stellen voor innovatie en het breed toepasbaar maken van co-vergistingstechnieken wil ik het ingezette beleid verder ondersteunen. Van belang is hierbij dat er een koppeling wordt gezocht met mestverwerking en precisielandbouw, waarbij de producten uit dierlijke mest en digestaat op een efficiëntere wijze kunnen worden ingezet. Ook het gebruik van reststromen vanuit de landbouw (bv. bietenloof) en biomassa afkomstig uit bos, landschap of natuur biedt mogelijkheden tot synergie met doelstellingen op het gebied van natuur en landschap. Onderhoud aan landschapelementen kan deels worden gefinancierd door de hiervan afkomstige biomassa en de productie van hernieuwbare energie en warmte.

Ik wil voor dit pakket van maatregelen ca. € 10 mln. reserveren waarbij sprake is van een zorgvuldige afstemming met het generieke beleid van mijn collega van Economische Zaken.

Maatschappelijk waardevolle gebieden

In de houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020 heb ik aangegeven te streven naar een beloningsysteem voor maatschappelijke diensten in maatschappelijk waardevolle gebieden. In lijn hiermee wil ik een deel van de extra modulatiemiddelen gebruiken om hiervoor een eerste stap te zetten. Binnen het huidige plattelandskader is dat alleen mogelijk met de gebiedscategorie LFA (Less Favoured Areas). Daarom wil ik dat budget met ca. € 10 mln. ophogen om agrarische activiteiten te behouden in gebieden met natuurlijke restricties aan landbouwactiviteiten en waar de landbouw een belangrijke bijdrage levert aan het in stand houden van maatschappelijk belangrijke landschappelijke of natuurwaarden, in de vorm van een hectarevergoeding. Ik denk daarbij in beginsel aan de gebieden «Friese Wouden» en «Westerkwartier». Samen met de provincies zal ik zorgen voor de aanwijzing van de gebieden.

Bij de aanwijzing en begrenzing van Natura 2000-gebieden zullen zich naar verwachting knelpunten voordoen in verband met peilverhogingen en ammoniak- en mestemissies van veehouderijbedrijven. Dit speelt zowel buiten de begrensde gebieden als ook daarbinnen. De Plattelandsverordening voorziet in de mogelijkheid van specifieke maatregelen. Binnen dit kader wil ik de mogelijkheden bezien om een deel van de extra modulatiemiddelen in te zetten om knelpunten die spelen rond de veehouderijbedrijven in relatie tot de haalbaarheid en betaalbaarheid van Natura 2000 te kunnen helpen oplossen.

Toelichting bij de gekozen inzet

Met dit pakket voorstellen sluit ik aan op wat nodig is als gevolg van het «health check»-besluit. In 2010 zal er een «mid term review» van het hele POP plaatshebben. Dat is wat mij betreft het moment om het hele programma nog eens tegen het licht te houden. De aanpassingen die ik nu voorstel richten zich dus nadrukkelijk op de besteding van de extra beschikbaar gekomen middelen. Bij mijn keuze voor de inzet van deze middelen heb ik mij bovendien laten leiden door de wens de uitvoering effectief vorm te geven. Zo zal ik zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande regelingen en de bestaande systematiek van het POP, in verband met de relatief korte periode die er is om de middelen te besteden. Ook het zo beperkt mogelijk houden van de toename van de uitvoeringskosten is voor mij belangrijk.

Een belangrijk uitgangspunt bij de inzet van het extra plattelandsbudget is dat de rol van de agrarische ondernemers wordt versterkt. Dit is nu extra belangrijk, aangezien ook zij de gevolgen van de economische crisis ervaren. Binnen de door de Commissie aangegeven uitdagingen heb ik daarom gelet op evenwicht tussen investeringen en beheersmaatregelen, en vooral ook gezocht naar mogelijkheden om innovatie te stimuleren. Duurzame ontwikkeling blijft daarbij het leidend beginsel.

In de Nederlandse Plattelandsstrategie 2007–2013 (TK 29 717, nr. 4) worden de nieuwe uitdagingen die in het «health check»-besluit zijn benoemd, al beschreven als opgaven voor het plattelandsbeleid. De extra middelen geven mij de mogelijkheid een impuls te geven aan deze opgaven. Voor alle door de Commissie genoemde nieuwe uitdagingen liggen er opgaven voor Nederland. Een centrale opgave voor Nederland is het stoppen van de achteruitgang van biodiversiteit, zoals ik ook heb aangegeven in het Uitvoeringsprogramma Biodiversiteit dat ik uw Kamer op 8 april jl. samen met mijn collega’s Koenders en Cramer heb toegestuurd.

Ook voor het waterbeheer staat Nederland voor grote opgaven. Ik richt mij op verbetering van de waterkwaliteit, zowel ecologisch als chemisch, en op kwantiteitsmaatregelen. Ik sluit hiermee direct aan op het doel van onder andere het Vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn en het rapport van de Deltacommissie. De uitdagingen op het terrein van klimaatverandering kunnen goed gecombineerd worden met mijn inzet voor biodiversiteit en waterbeheer.

Bij de selectie van de voorstellen heb ik tenslotte ook gezocht naar een evenwichtig pakket, zowel geografisch als inhoudelijk. Bovendien vind ik het belangrijk dat er een goede balans is tussen maatregelen gericht op innovatie en de duurzame toepassing daarvan op langere termijn. Dit betekent dat een aantal van de voorstellen zowel gericht is op ontwikkeling en kennisverspreiding als op toepassing en beheer.

De voorstellen voor het Economisch Herstelplan van de Commissie bieden de mogelijkheid middelen in te zetten voor infrastructuur voor breedbandinternet. Bij de beantwoording van de motie Atsma c.s. (TK 31 700 XIV, nr. 81) heeft staatssecretaris Heemskerk in zijn brief van 15 april jl. aangegeven de mogelijkheden te willen bezien om bestaande breedbandmaatregelen zoals vraagbundeling en ontwikkeling van ICT-vaardigheden gerichter in te gaan zetten in plattelandsgebieden.

In aanvulling daarop zal ik ook in het kader van de implementatie van de «health check» een inzet plegen om het beoogde doel te bereiken. Wat betreft de mogelijkheid om middelen vanuit het Europees Economisch herstelplan voor de door staatssecretaris Heemskerk benoemde doelen in te zetten, lijkt de definitieve Europese verordening niet de benodigde ruimte te zullen bieden, ondanks een herhaald Nederlands pleidooi voor uitbreiding van de bestedingscategorieën met betrekking tot breedband.

3. Ontkoppeling

Met het «health check»-besluit heeft de Raad een belangrijke stap gezet op de weg naar volledige ontkoppeling van de inkomenssteun van de productie. Alle sectoren die in Nederland nog gekoppelde steun kennen, zullen uiterlijk per 2012 volledig ontkoppeld zijn. Zo is besloten dat de evenwichtspremie voor zetmeelaardappelen (€ 10 mln. per jaar) en de verwerkingssteun voor vlas en vezelhennep (€ 1 mln. per jaar) volledig wordt ontkoppeld per 1 juli 2012. De verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen (€ 5 mln. per jaar) wordt ontkoppeld per 1 april 2012.

De ontkoppeling van de slachtpremie voor kalveren en volwassen runderen is in het «health check»-besluit voorzien voor 2010, maar lidstaten mogen besluiten om dit uit te stellen tot 2011 of 2012. Van die mogelijkheid zal ik, evenals Frankrijk, geen gebruik maken. Al in 2004 heeft Nederland het principebesluit genomen tot een volledige ontkoppeling van de directe inkomenssteun (TK 21 501-32, nr. 73). Daarbij is toen aangekondigd dat de kalversector bij wijze van uitzondering een overgangsperiode van vier jaar zou krijgen, om te anticiperen op een volledige ontkoppeling per 2010.

In het kabinetsstandpunt over de «health check» heb ik met het oog op de concurrentieverhoudingen aangegeven in mijn eindoordeel over de ontkoppeling van de slachtpremies te zullen meewegen wat andere producerende lidstaten doen (TK 28 625, nr. 59). Nu Frankrijk als enige resterende grote producent heeft aangekondigd de slachtpremies per 2010 te zullen ontkoppelen, wil ik daarmee gelijk optrekken. De andere grote kalfs- en rundvleesproducerende landen, Duitsland en Italië, hebben de slachtpremies al in 2005 ontkoppeld.

Bij de ontkoppeling van de slachtpremie voor volwassen runderen zullen de jaren 2007 en 2008 als referentieperiode gelden. Bij de slachtpremie voor kalveren zal in overleg met de Commissie als referentieperiode worden ingezet op het beste jaar in de periode 2006 t/m 2008. In totaal gaat het hierbij in Nederland om een premiebedrag van ruim € 102 mln. per jaar.

Wat betreft de aardappelzetmeelsteun voor telers heb ik eveneens besloten samen op te trekken met de grootste andere producerende lidstaat, Duitsland, en deze steun tegelijk met de verwerkingssteun te ontkoppelen per 2012. Dat levert ook beperking van de uitvoeringslasten op. De steun bedraagt € 28 mln. per jaar. Voor de hoogte van de ontkoppelde steun is het referentiejaar 2011 bepalend. De steun voor zaaizaad van vlas (€ 0,75 mln. per jaar) wordt, mede om de uitvoeringslasten te beperken, tegelijk met de verwerkingssteun voor vlas en vezelhennep (€ 1 mln. per jaar) ontkoppeld per 2012.

Het referentiejaar is 2008. De noten- en eiwitpremie (€ 0,1 mln. per jaar) worden ontkoppeld in 2010. De referentieperiode is 2007–2008. Zoals al aangegeven zal de verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen worden ontkoppeld met ingang van 2012. De referentieperiode hiervoor is 2005 t/m 2007.

4. Ondergrens voor betalingen en uitsluiting van aanvragers

Het «health-check»-besluit bepaalt dat elke lidstaat per 2010 een ondergrens voor de directe betalingen zal instellen. Dit moet een besparing op de uitvoeringskosten opleveren doordat (zeer) kleine bedrijven worden uitgesloten van betaling. Deze ondergrens kan bestaan uit een minimaal steunbedrag of een minimale oppervlakte landbouwgrond. Ook het niveau moet worden bepaald: een bedrag tussen € 100 en € 500, of een oppervlakte tussen 1 en 2 ha. Om ontvangers van steunbetalingen zich voldoende te kunnen laten voorbereiden op een ondergrens en om een maximale besparing in de uitvoeringskosten te krijgen, is het gewenst hierover zo snel mogelijk duidelijkheid te geven.

Ik heb ervoor gekozen als ondergrens een minimaal steunbedrag te hanteren, omdat zo de gevolgen voor de landbouwsector relatief beperkt blijven. Om toch een betekenisvolle besparing op de uitvoeringskosten te bereiken ben ik voornemens om als ondergrens een bedrag van € 500 te hanteren. Ter vergelijking: een landbouwer met toeslagrechten op basis van iets meer dan één hectare graan of twee melkkoeien, komt al snel boven deze grens uit. Een toeslagrecht gebaseerd op graan (incl. maïs) bedraagt circa € 400 per hectare en een toeslagrecht gebaseerd op de melkproductie van twee melkkoeien bedraagt meer dan € 500.

Het «health-check»-besluit biedt lidstaten de mogelijkheid om natuurlijke en rechtspersonen uit te sluiten van directe inkomenssteun als hun landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van hun totale economische activiteiten of als hun voornaamste bedrijfsdoel niet de uitoefening van de landbouw is. Dit moet gebeuren aan de hand van objectieve criteria. Ik ben voornemens om deze mogelijkheid nader te onderzoeken en zal hiertoe op korte termijn met de sector beoordelingscriteria uitwerken die verzekeren dat de directe betalingen daadwerkelijk uitsluitend terechtkomen bij ontvangers die landbouwactiviteiten van enige betekenis ontplooien.

5. Verdere aanpak

Conform de in de betreffende verordeningen vastgelegde termijnen, zal ik de Commissie uiterlijk op 15 juli a.s. een aangepaste plattelandsstrategie en plattelandsontwikkelingsprogramma aanbieden. Uiterlijk op 1 augustus a.s. zal ik de Commissie informeren over mijn voorgenomen inzet van artikel 68 in Nederland.

Het «health check»-besluit maakt het mogelijk een betekenisvolle stap te zetten in de richting van een beter op de hedendaagse en toekomstige maatschappelijke wensen toegesneden GLB. De komende tijd zal ik, mede op basis van de nog lopende maatschappelijke discussie over de «Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020», onderzoeken welke volgende stappen op welke momenten gezet kunnen worden om het GLB op weg naar 2020 nóg sterker te verbinden aan maatschappelijke waarden, bijvoorbeeld in maatschappelijk waardevolle gebieden.

Ik wil u hierover uiterlijk begin 2010 nader informeren. Daarbij zal ik het bijgevoegde1, eerder aan u toegezegde LEI-onderzoek «Bedrijfstoeslagen en maatschappelijke waarden in Nederland» betrekken, waarin de vraag centraal staat hoe de huidige historische inkomenssteun omgevormd kan worden tot een stelsel waarbij het bijdragen aan maatschappelijke waarden wordt beloond.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven