32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 februari 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:

C

Artikel 14c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn gesteld:

1°. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:

1°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

2°. geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;

3°. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom, ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en de opgelegde boete;

4°. storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan worden opgelegd;

5°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

6°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;

7°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

8°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

9°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

10°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;

11°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;

12°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;

13°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;

14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.

B

Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:

D

Artikel 14d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het uit te oefenen toezicht.

C

In artikel I, onderdeel G, worden aan artikel 14fa, eerste lid, twee zinnen toegevoegd, luidende: Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

D

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 14h wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden na de eerste volzin twee zinnen ingevoegd, luidende: Het openbaar ministerie dient een vordering in als bedoeld in artikel 14f of 14g, eerste lid, tenzij de veroordeelde enige gestelde voorwaarde niet heeft kunnen naleven. Het openbaar ministerie dient in ieder geval een vordering in op grond van artikel 14g, eerste lid, indien een van de voorwaarden bedoeld in artikel 14 c, tweede lid, onder 1°, 3° tot en met 9° en 13° niet is nageleefd.

2. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In de overige gevallen geschiedt het onderzoek van de zaak binnen dertig dagen nadat de rechter-commissaris op grond van artikel 14fa de voorlopige tenuitvoerlegging heeft bevolen.

3. In het derde lid wordt «degene die met het verlenen van hulp en steun was belast» vervangen door: degene die met reclasseringstoezicht is belast.

4. In het vijfde lid wordt «degene die met het verlenen van hulp en steun is belast» vervangen door: degene die met reclasseringstoezicht is belast.

E

Artikel I, onderdeel J, komt te luiden:

J

In artikel 14i, derde lid, wordt «degene die met het verlenen van hulp en steun is belast» vervangen door: degene die met reclasseringstoezicht is belast.

F

Artikel I, onderdeel K, komt te luiden:

K

In artikel 14j, tweede lid, wordt «degene die met het verlenen van hulp en steun is belast» vervangen door: degene die met reclasseringstoezicht is belast.

G

Na artikel I, onderdeel L, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

La

Aan artikel 15, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

H

Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:

M

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. de veroordeelde, voor zover aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid worden gesteld:

1°. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 15b, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De bijzondere voorwaarden kunnen inhouden:

1°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;

2°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;

3°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;

4°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;

5°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;

6°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;

7°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;

8°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;

9°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;

10°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd heeft te voldoen.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden verbonden.

I

Artikel I, onderdeel N, komt te luiden:

N

Artikel 15b, tweede lid, komt te luiden:

2. Het openbaar ministerie kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

J

Artikel I, onderdeel O, komt te luiden:

O

Artikel 15h wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden twee zinnen toegevoegd, luidende: Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, in bij de rechter.

K

Na artikel I, onderdeel S, worden drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Sa

Aan artikel 22g, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht en binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid.

Sb

Artikel 22i komt te luiden:

Artikel 22i

Het openbaar ministerie kan een beslissing als bedoeld in artikel 22f, eerste lid, of artikel 22g, eerste lid, slechts nemen gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf op grond van artikel 22c, derde lid, dan wel 22g, derde lid, moet zijn voltooid, of binnen drie maanden na afloop van deze termijn.

Sc

Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32

De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving door de veroordeelde van de ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen. De veroordeelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Indien de veroordeelde de ontzetting niet naleeft, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.

L

Na artikel I, onderdeel X, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Xa

Aan artikel 77tb wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Artikel 77cca, eerste lid, derde tot en met zesde lid en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien het openbaar ministerie de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, dient het onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in het derde lid bij de rechter.

Xb

In artikel 77u wordt «artikelen 14h» vervangen door: artikelen 14h, eerste lid, eerste en vierde volzin, en tweede tot en met vijfde lid.

M

Na artikel I, onderdeel AA, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

AAa

Na artikel 77z wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 77za

1. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, de op grond van artikel 77aa, tweede en derde lid, te verlenen hulp en steun dan wel het op grond van artikel 77aa, vierde lid, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.

N

In artikel I, onderdeel BB, wordt artikel 77cca als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden twee zinnen toegevoegd, luidende: Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.

2. In het eerste, vijfde en zevende lid, wordt na «jeugddetentie» telkens ingevoegd: of de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

O

In artikel I, onderdeel CC, wordt in artikel 77dd, vierde lid, na «taakstraf» ingevoegd: of de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige.

P

Na artikel I, onderdeel CC, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

CCa

In artikel 77ee, eerste lid, wordt «artikelen 14h» vervangen door: artikelen 14h, eerste lid, eerste en vierde volzin, en tweede tot en met vijfde lid.

Q

Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd luidende:

ARTIKEL IVa

Indien het bij geleidende brief van 25 april 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het verhogen van de maximale proeftijd voor misdrijven die de gezondheid of het welzijn van dieren benadelen, en in verband met het verhogen van het strafmaximum voor onder meer het doden van andermans dieren (30 511) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt of is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

In artikel I, onderdeel B, onder 2, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

Toelichting

Algemeen

Deze nota van wijziging omvat een aantal wetstechnische wijzigingen en een aantal wijzigingen van inhoudelijke aard. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen worden hieronder toegelicht, de overige wijzigingen bij de verschillende onderdelen. De wijzigingen van het wetsvoorstel in deze nota van wijziging ogen omvangrijker dan zij in feite zijn. In verband met de leesbaarheid van deze nota van wijziging en de desbetreffende onderdelen van het wetsvoorstel, is ervoor gekozen bepaalde onderdelen van het wetsvoorstel opnieuw vast te stellen, zonder dat zij daarbij zijn gewijzigd. Hiermee wordt zo veel mogelijk voorkomen dat moeilijk te begrijpen wijzigingsopdrachten geformuleerd zouden moeten worden. In de toelichting op de verschillende onderdelen zal ik aangeven wat gewijzigd is en wat ongewijzigd is gebleven.

De voorwaarde om medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht, waaronder huisbezoek

De veroordeelde is gehouden medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht. Dat is inherent aan de opdracht van de rechter bij de voorwaardelijke veroordeling (of van het openbaar ministerie bij de voorwaardelijke invrijheidstelling) aan de reclassering om op de naleving van de bijzondere voorwaarden door de veroordeelde toe te zien. Het reclasseringstoezicht brengt mee dat de reclassering aangekondigd en onaangekondigd een bezoek kan brengen aan het woonhuis van de veroordeelde. Dat staat ook in de afspraken die de reclassering en de veroordeelde over het toezicht maken. In de praktijk van het reclasseringstoezicht blijken veroordeelden niet altijd bereid te zijn de reclassering tot hun woning toe te laten en ontstaat er discussie of dit meebrengt dat overgegaan moet worden tot het vorderen van de tenuitvoerlegging van de straf. Om buiten twijfel te stellen dat in een dergelijk geval sprake is van een schending van de voorwaarden, wordt voorgesteld om in de wet de voorwaarde op te nemen dat de veroordeelde verplicht is medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht, waaronder de medewerking aan huisbezoeken. In de wet is al opgenomen dat de veroordeelde medewerking moet verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit in het kader van het toezicht op de naleving van voorwaarden. De verplichting medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht wordt daaraan toegevoegd.

Een in de wet gespecificeerde verplichting om medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht kan eveneens van betekenis zijn in gevallen waarin de veroordeelde weigert informatie te verschaffen over het verloop van een als bijzondere voorwaarde opgelegde behandeling. Ik verwijs hiervoor naar de nota naar aanleiding van het verslag.

Het opleggen van de verplichting om medewerking te verlenen aan de reclassering in het kader van het toezicht past tevens bij de ontwikkelingen binnen de EU. In het kaderbesluit 2008/947/JBZ van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) is een soortgelijke verplichting opgenomen (artikel 4, eerste lid, onder j).

De verplichting om medewerking te verlenen aan huisbezoeken in het kader van het reclasseringstoezicht betekent overigens niet dat daarmee de reclassering bevoegd wordt om de woning van de veroordeelde te betreden zonder dat deze daarmee heeft ingestemd. Een dergelijke bevoegdheid is voorbehouden aan politie en justitie binnen de daarvoor gestelde wettelijke kaders.

Voorwaardelijke invrijheidstelling van strafrechtelijke vreemdelingen

In het wetsvoorstel is thans als bijzondere voorwaarde opgenomen: het voldoen aan een op grond van de Vreemdelingenwet 2000 bestaande verplichting Nederland te verlaten en niet in Nederland terug te keren. Voorgesteld wordt om deze bijzondere voorwaarde te schrappen. Hieraan ligt een principiële en een praktische reden ten grondslag. Ik zal beginnen met de principiële reden.

Met de herinvoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling per 1 juli 2008 is beoogd een bijdrage te leveren aan de vergroting van de maatschappelijke veiligheid. De voorwaardelijke invrijheidstelling draagt bij aan de bescherming van de samenleving door het beperken van de kans op recidive doordat de veroordeelde onder toezicht van justitie staat, met het restant van de gevangenisstraf als stok achter de deur. De veroordeelde krijgt een kans om te laten zien dat hij met zijn herwonnen vrijheid op verantwoorde wijze kan omgaan. De functie van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve het mogelijk maken van een gecontroleerde terugkeer in de samenleving. Voor vreemdelingen die na het ondergaan van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf niet in Nederland mogen blijven, ligt dit anders. Zij keren, na het ondergaan van hun straf, niet terug in de Nederlandse samenleving. In dergelijke gevallen ligt het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de invrijheidstelling niet voor de hand. Bijzondere voorwaarden worden immers aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden ten behoeve van een verantwoorde terugkeer in de Nederlandse samenleving. Daarmee is hetgeen met voorwaardelijke invrijheidstelling wordt beoogd, voor deze categorie veroordeelden in feite van geen betekenis en is het verbinden van bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling ook niet aan de orde.

De praktische reden om de thans geformuleerde voorwaarde te schrappen, is gelegen in het feit dat nadere analyses hebben uitgewezen dat deze voorwaarde binnen de kaders van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk geen meerwaarde van betekenis zal hebben. Tegelijkertijd wordt met een dergelijke voorwaarde wel het proces van het uit- en afstellen en het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling belast. Geconcludeerd moet worden dat de voordelen van het invoeren van deze voorwaarde niet opwegen tegen de nadelen.

Zoals aangegeven, voorziet deze nota van wijziging erin dat de voorwaarde wordt geschrapt. In de plaats daarvan komt het kabinet met een ander voorstel, dat meer recht doet aan het karakter van de voorwaardelijke invrijheidstelling en tevens een bijdrage kan leveren aan de bereidheid van illegale vreemdelingen om Nederland te verlaten. Dit voorstel houdt in dat bij deze nota van wijziging illegale vreemdelingen voortaan worden uitgesloten van voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit betekent dat illegale vreemdelingen in beginsel de aan hen opgelegde vrijheidsstraf volledig zullen moeten uitzitten. In beginsel, omdat het kabinet tevens voorstelt een mogelijkheid te creëren om de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf voortijdig te beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling uit Nederland kan worden verwijderd en niet in Nederland terugkeert. Deze voorziening sluit aan bij de vorig jaar ingevoerde mogelijkheid om bij illegale vreemdelingen de TBS-maatregel voortijdig te beëindigen op het moment dat een daadwerkelijk vertrek naar het land van herkomst mogelijk is (artikel 38la van het Wetboek van Strafrecht). Ook voor de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) zal de tussentijdse beëindiging in geval van illegale vreemdelingen worden geregeld. Met de mogelijkheid van voortijdige beëindiging van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan een extra prikkel worden gecreëerd voor de illegale vreemdeling om mee te werken aan zijn uitzetting uit Nederland.

De combinatie van het afzien van voorwaardelijke invrijheidstelling van strafrechtelijke illegale vreemdelingen en het creëren van de mogelijkheid dat de gevangenisstraf alleen dan niet volledig ten uitvoer wordt gelegd, als vaststaat dat de vreemdeling Nederland kan verlaten en ook niet terugkeert, vormt een belangrijke ondersteuning van het kabinetsbeleid dat is gericht op het daadkrachtig bestrijden van illegaal verblijf van criminele en overlast veroorzakende vreemdelingen. Alle inspanningen zijn erop gericht criminele vreemdelingen uit te zetten. Mocht zulks (nog) niet mogelijk zijn, dan zijn de inspanningen erop gericht de criminele illegaal zo lang mogelijk vast te zetten, met als doel het wegnemen van de overlast voor de samenleving.

Voor het creëren van de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van een aan een illegale vreemdeling opgelegde gevangenisstraf voortijdig stop te zetten onder de voorwaarde van het vertrek en het wegblijven uit Nederland, zal aansluiting worden gezocht bij het bestaande instrument van de strafonderbreking. In artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de Minister van Veiligheid en Justitie de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf kan onderbreken. Het wetsvoorstel opheffen samenloop, dat is aangekondigd tijdens het interpellatiedebat van 23 september 2009, inzake het op vrije voeten komen van Saban B. (Handelingen II 2009–2010, blz. 276) en bij brief van 29 oktober 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 143, nr. 6), voorziet onder meer in een wijziging van dit artikel, waardoor het mogelijk wordt om in een algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de strafonderbreking, in het wetsvoorstel omgedoopt tot «detentieonderbreking». Dat wetsvoorstel ligt thans voor advies bij de Raad van State. In de nog op te stellen algemene maatregel van bestuur zullen de criteria worden opgenomen waaraan een strafrechtelijke illegale vreemdeling moet voldoen om voor detentieonderbreking in aanmerking te komen en de voorwaarden waaronder de detentieonderbreking wordt verleend. Het gaat hierbij dan om detentieonderbreking voor onbepaalde tijd, waarbij de eventuele hervatting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf afhankelijk is van het wegblijven van de vreemdeling uit Nederland.

Reclasseringstoezicht bij ontzetting beroep of ambt

Bij brief van 5 augustus 2010 aan de Tweede Kamer is een wetswijziging aangekondigd die tot doel heeft het mogelijk te maken dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van een strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 122). Met deze nota van wijziging wordt in deze wetswijziging voorzien. Het houden van toezicht door de reclassering op de naleving van een ontzetting sluit goed aan bij de bestaande taken en verantwoordelijkheden van de reclassering wat betreft het houden van toezicht op de naleving van in justitieel kader opgelegde voorwaarden en kan deze ook versterken. De veroordeelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht. Indien de veroordeelde de ontzetting niet naleeft, meldt de reclassering dat onmiddellijk aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie kan vervolgens tot strafvervolging overgaan. Het uitoefenen van een beroep of ambt door degene die bij rechterlijke uitspraak van dat recht is ontzet, is strafbaar gesteld in artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht.

Wijzigingen jeugdstrafrecht

Met de voorgestelde wijzigingen zal de uitvoerbaarheid bij voorraad, zoals deze voor volwassenen reeds was voorzien in het voorgestelde artikel 14e Sr, ook voor jeugdigen gaan gelden (artikel 77za). Daarnaast worden de mogelijkheden uitgebreid om jeugdigen aan te houden, wanneer zij gestelde voorwaarden niet naleven. De wijzigingen worden hieronder nader toegelicht.

Onderdelen A en H

Deze bepaling voorziet in de nieuwe voorwaarde van de verplichting voor de veroordeelde om medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht. Voorts voorziet deze bepaling in het schrappen van het voldoen aan een vertrekplicht op grond van de Vreemdelingenwet als bijzondere voorwaarde, zoals hiervoor toegelicht.

Voor het overige gaat het om wijzigingen van de artikelen 14c en 15a Sr waarin het wetsvoorstel reeds voorzag.

Onderdelen B en I

Deze wijzigingen betreffen wetstechnische aanpassingen van de artikelen 14d, tweede lid, en 15b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in verband met de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen op 1 oktober 2010.

Voor het overige gaat het om wijzigingen van de artikelen 14d en 15b Sr waarin het wetsvoorstel reeds voorzag.

Onderdelen C en J

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde kan bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat hij de voorwaarden niet naleeft. Voor de spoedeisende gevallen waarin het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, wordt thans voorgesteld dat de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde kan bevelen. De hulpofficier is gehouden de aanhouding onverwijld te melden aan de officier van justitie.

Voor het overige gaat het om een wijziging van artikelen 15h Sr waarin het wetsvoorstel reeds voorzag.

Onderdelen D, E en F

In het wetsvoorstel is abusievelijk de wijziging van de terminologie inzake het reclasseringstoezicht in de artikelen 14h, 14i en 14j Sr verkeerd geformuleerd. Dat wordt nu hersteld.

In artikel 14h Sr wordt voorts toegevoegd dat in de gevallen dat de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf heeft bevolen op grond van het nieuwe artikel 14fa Sr, de zitting waarop de vordering tot tenuitvoerlegging wordt behandeld, binnen dertig dagen na het bevel van de rechter-commissaris plaatsvindt. Aangezien het bij de voorlopige tenuitvoerlegging gaat om een voorlopige maatregel die de vrijheidsbeneming van de betrokkene met zich meebrengt, is het van belang dat er zo snel mogelijk een definitieve beslissing wordt genomen over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. De termijn van dertig dagen geldt niet voor de gevallen waarin de betrokkene een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd en daarvoor wordt vervolgd. Dan vindt de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging gelijktijdig plaats met de behandeling van het nieuwe strafbare feit. De termijn van dertig dagen begint te lopen op de dag dat de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging beveelt.

Voor het overige gaat het om een wijziging van artikel 14h, eerste lid, waarin de eerste nota van wijziging reeds voorzag.

Onderdeel G

Deze wijziging voorziet in een aanpassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, waardoor illegale vreemdelingen niet langer in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Daartoe wordt artikel 15 Sr gewijzigd.

Onderdeel K

Deze bepaling heeft betrekking op twee technische verbeteringen van de taakstrafregeling en verder op het creëren van een wettelijke basis voor reclasseringstoezicht in geval van de ontzetting uit een beroep of ambt, zoals hiervoor reeds is toegelicht.

Artikel 22g Sr bevat een regeling voor de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, indien de taakstaf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de veroordeelde een bezwaarschrift kan indienen bij de rechter tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie dat de taakstraf niet (naar behoren) is verricht. Wat betreft de beslissing die de rechter kan nemen over het bezwaarschrift is in dit lid niet meer bepaald dan dat de rechter de beslissing van het openbaar ministerie kan wijzigen. Dit heeft tot onduidelijkheid en verschillende werkwijzen in de praktijk geleid, met name wat betreft de termijn waarbinnen een taakstraf alsnog moet worden verricht indien de rechter een bezwaarschrift gegrond heeft verklaard. Het komt voor dat de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, maar geen termijn stelt waarbinnen de taakstraf alsnog moet worden verricht. Ook komt het voor dat de behandeling van het bezwaarschrift wordt aangehouden teneinde de veroordeelde alsnog in de gelegenheid te stellen de taakstraf te verrichten, waarna het bezwaarschrift alsnog gegrond wordt verklaard.

Om aan deze onduidelijkheid een einde te maken wordt voorgesteld aan het derde lid van artikel 22g een bepaling toe te voegen die inhoudt dat de rechter, indien hij het bezwaarschrift gegrond verklaart, in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aangeeft dat nog moet worden verricht en ook aangeeft binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid. In verband met deze bepaling wordt ook artikel 22i Sr aangepast.

Onderdelen L, M, N, O en P

Deze onderdelen hebben betrekking op aanpassing van het jeugdstrafrecht.

De artikelen 77ta en 77tb Sr zien op de verplichte nazorg na een pij-maatregel (de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) en de voorwaarden die in het verband van de voorwaardelijke beëindiging van deze maatregel kunnen worden gesteld. Aan artikel 77tb wordt een artikellid toegevoegd. Daarmee wordt geregeld dat jeugdigen bij niet naleving van de voorwaarden die gelden in deze periode van verplichte nazorg na een pij-maatregel, kunnen worden aangehouden. Bij gelegenheid van de behandeling in de Eerste Kamer van het voorstel tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties (Kamerstukken I 2010–2011, 31 915, E, inmiddels Wet van 13 december 2010, Stb. 818), heb ik toegezegd ook bij overtreding van deze, in artikel 77ta Sr genoemde voorwaarden, de aanhouding van de veroordeelde mogelijk te maken. Deze toezegging doe ik hiermee gestand.

Overigens worden de mogelijkheden van aanhouding bij overtreding van de voorwaarden ook op andere wijze uitgebreid. Met de voorgestelde wijzigingen van artikel 77cca Sr, wordt ook de aanhouding mogelijk gemaakt in het geval van niet naleving van voorwaarden bij een voorwaardelijk opgelegde pij-maatregel (artikel 77s Sr).

Voorts wordt voorgesteld een pendant van het nieuwe artikel 14e Sr in het jeugdstrafrecht in te voeren. Dat artikel voorziet erin dat rechters kunnen bepalen dat aan een voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit artikel is voor volwassenen toegelicht in onderdeel 5.3 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel. Het hier voorgestelde artikel 77za vult het wetsvoorstel aan met een vergelijkbare voorziening voor jeugdigen. Ook ten aanzien van jeugdigen worden de voorwaarden, de begeleiding en het toezicht op de naleving van voorwaarden, aldus dadelijk uitvoerbaar.

De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 77u, 77dd en artikel 77ee tenslotte, zijn technisch van aard.

Onderdeel Q

Dit onderdeel treft een regeling voor de wijziging van artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht voor het geval het onderhavige wetsvoorstel later in werking treedt dan het initiatiefwetsvoorstel van de leden Jacobi en Ormel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het verhogen van de maximale proeftijd voor misdrijven die de gezondheid of het welzijn van dieren benadelen, en in verband met het verhogen van het strafmaximum voor onder meer het doden van andermans dieren (Kamerstukken 30 511). Dat initiatiefwetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer en voorziet eveneens in een wijziging van artikel 14b Sr.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven