32 224 Toekomst- en onderzoeksagenda Tweede Kamer

Nr. 10 BRIEF VAN DE COMMISSIE VOOR DE RIJKSUITGAVEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2014

De commissie voor de Rijksuitgaven vraagt uw aandacht voor de totstandkoming van de toekomst- en onderzoeksagenda 2015. In september 2014, dus direct na het reces, kunnen leden onderzoeksvoorstellen indienen bij de vaste en algemene commissies, en zo een actieve bijdrage leveren aan de toekomst- en onderzoeksagenda. Deze uitnodiging vormt, kortom, de start van een proces dat kan leiden tot het in uitvoering nemen van (ten hoogste drie) nieuwe parlementaire onderzoeken in het jaar 2015.

Tegelijkertijd zal ook het instrument toekomst- en onderzoeksagenda als zodanig worden geëvalueerd. De commissie voor de Rijksuitgaven heeft daarvoor inmiddels voorstellen gedaan aan het Presidium. De bedoeling is dat de resultaten van deze evaluatie begin 2015 worden opgeleverd, zodat de resultaten kunnen worden betrokken bij de Raming van de Tweede Kamer voor 2016. De uitkomst van de evaluatie zou dan ook consequenties kunnen hebben voor de toekomst- en onderzoeksagenda 2016.

Selectieproces voorstellen voor de toekomst- en onderzoeksagenda 2015

De Kamer voert sinds 2010 parlementaire onderzoeken uit in het kader van haar eigen toekomst- en onderzoeksagenda1. Conform bestaande procedures2 kunnen de leden vóór 1 oktober 2014 onderzoeksvoorstellen (voor het jaar 2015) indienen bij de vaste commissies.

Iedere commissie kan vervolgens uiterlijk 1 november 2014 één gemotiveerd voorstel indienen bij de commissie voor de Rijksuitgaven. In de bijlage staan de afzonderlijke stappen weergegeven.

Bij het indienen zijn twee zaken in het bijzonder van belang.

Allereerst worden de leden en de commissies verzocht selectief te zijn. Bij ieder onderzoeksvoorstel dient goed gemotiveerd te worden waarom parlementair onderzoek in het kader van de toekomst- en onderzoeksagenda meerwaarde heeft (ten opzichte van ander uitgevoerd, lopend en voorgenomen onderzoek binnen of buiten de Kamer).

De commissie voor de Rijksuitgaven toetst de commissievoorstellen aan de hand van de vastgestelde criteria (zie de bijlage) en stelt vervolgens een voordracht op aan de Kamer – rekening houdend met nog lopende onderzoeken – voor ten hoogste drie nieuwe onderzoeken. De commissie zal hierbij onder andere toetsen op de beschikbare capaciteit bij leden en bij de ambtelijke organisatie om zelf nieuwe onderzoeken in uitvoering te nemen.

Dit laatste leidt tot het tweede punt. Vorig jaar heeft de commissie voor de Rijksuitgaven – mede naar aanleiding van de evaluatie van de uitvoering van de toekomst- en onderzoekagenda 2011 – opgeroepen sterker te toetsen op het draagvlak voor de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek in de vorm van een tijdelijke commissie. Op basis van de ervaringen die in het afgelopen jaar met de totstandkoming van de agenda voor 2014 zijn opgedaan, wordt deze oproep hierbij met klem herhaald. De bedoeling is dat een commissie alleen een voorstel naar de commissie voor de Rijksuitgaven toestuurt als dat onderzoeksvoorstel niet alleen op basis van de inhoud, maar ook op basis van draagvlak voor uitvoering in de vorm van een tijdelijke commissie, brede steun heeft in die vaste of algemene commissie. Na de uiteindelijke beslissing door de Kamer om een onderzoek uit te voeren, is immers vereist dat leden de bereidheid hebben zitting te nemen in een tijdelijke commissie die het onderzoek uitvoert. De commissie voor de Rijksuitgaven zal het draagvlak voor de uitvoering van het onderzoek in de vorm van een tijdelijke commissie een zwaar gewicht toekennen bij de selectie van onderzoeksvoorstellen en het uiteindelijke voorstel aan de Kamer.

Op dit moment is nog één parlementair onderzoek in het kader een eerdere toekomst- en onderzoeksagenda gaande, namelijk ICT-projecten bij de overheid3. Daarnaast worden momenteel twee parlementaire enquêtes uitgevoerd, de parlementaire enquête Woningcorporaties en de parlementaire enquête Fyra. De commissie voor de Rijksuitgaven zal bij het advies aan de Kamer over de voordracht voor de toekomst- en onderzoeksagenda 2015, dat is voorzien in december 2014, rekening houden met de stand van zaken bij de dan nog in uitvoering zijnde parlementaire onderzoeken en enquêtes. Dat kan er toe leiden dat na de selectieronde in november 2014 aan de Kamer wordt voorgesteld om voor 2015 terughoudend te zijn bij het in uitvoering nemen van nieuwe onderzoeken, dan wel dat de timing om met een nieuw onderzoek te beginnen wordt afgestemd op het capaciteitsbeslag van in 2015 nog lopend onderzoek. De Kamer besluit volgens planning in een plenaire vergadering in december 2014 over de toekomst- en onderzoeksagenda 2015.

De commissie roept de commissies op deze brief te behandelen in de eerste procedurevergaderingen na het zomerreces, en daarbij expliciet aandacht te besteden aan de criteria die voor toepassing zijn voor het opstellen van voorstellen voor de toekomst- en onderzoeksagenda.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Harbers

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen

Bijlage: Toelichting met achtergrondinformatie

1. Stappen

In haar brief van 25 september 2009 (Kamerstuk 31 845, nr. 9) heeft het Presidium een uitwerking gegeven voor de toepassing van de Toekomst- en onderzoeksagenda. Naast criteria voor de in te dienen voorstellen, waarop later wordt ingegaan, schetst het Presidium een procedure waarlangs de Toekomst- en onderzoeksagenda tot stand komt. Vanwege haar meer afstandelijke en commissieoverstijgende competentie heeft de commissie voor de Rijksuitgaven hierbinnen een coördinerende rol toebedeeld gekregen.

De procedure voor het tot stand brengen verloopt in een aantal stappen:

Stap 0 – Inventariseren: binnen de afzonderlijke commissies kunnen fracties één of meerdere onderwerpen aandragen waarover zij een onderzoek wensen (vóór 1 oktober);

Stap 1 – Per commissie wordt één voorstel geselecteerd en doorgeleid naar de commissie voor de Rijksuitgaven (vóór 1 november);

Stap 2 – De commissie voor de Rijksuitgaven toetst de voorstellen marginaal aan de door het

Presidium opgestelde criteria en zendt de drie meest geschikt bevonden voorstellen ter stemming aan de Kamer (vóór 1 december);

Stap 3 – De Kamer besluit over ten hoogste drie nieuwe onderzoeksvoorstellen (vóór het Kerstreces);

Stap 4 – De (ten hoogste) drie vaste commissies waarvan het voorstel in beginsel is gehonoreerd, leggen, met tussenkomst van het Presidium, zo nauwkeurig mogelijk uitgewerkte voorstellen aan de Kamer voor waarna kan worden gestart met de uitvoering van het onderzoek (vóór 1 maart)

Met de bijgevoegde brief van de commissie voor de Rijksuitgaven is het startsein gegeven voor stap 0 voor de T&O-agenda 2015.

De daarop volgende stap (stap 1) is aan de commissies. Daarbij is het van belang dat ook in die fase rekening wordt gehouden met criteria waaraan een onderzoeksvoorstel voor de toekomst- en onderzoeksagenda wordt geacht te voldoen. In de daarop volgende fase (stap 2) worden de voorstellen door de commissie voor de Rijksuitgaven getoetst aan reeds eerder door de kamer vastgestelde criteria. Deze criteria zijn voor de goede orde hierna opgenomen.

De commissie neemt voorstellen die door commissies na 1 november worden ingediend in beginsel niet in behandeling.

2. Operationalisering criteria toetsing commissie voor de Rijksuitgaven

Ten behoeve van de toetsing door de commissie voor de Rijksuitgaven zijn de door het Presidium opgestelde criteria (opgenomen in Kamerstuk 31 845, nr. 9) later uitgewerkt door de commissie voor de Rijksuitgaven (Kamerstuk 32 224, nr 1.)

Relevantie

  • Breedte betrokkenheid samenleving

  • Impact op betrokkenen samenleving

  • Relevantie voor andere overheden

  • Financieel belang

  • Politieke relevantie

Urgentie

  • Aansluiten bij verwachte ontwikkelingen

  • Urgentie in verband met maatschappelijke relevantie

  • Afronding binnen Kamerperiode

Motivering noodzakelijkheid parlementair onderzoek (meerwaarde ten opzichte van recent uitgevoerde of geplande onderzoeken)

  • Geen onderzoek of witte vlekken

  • Wel onderzoek, maar wordt eenzijdig geacht

  • Veel onderzoek, maar meta-analyse wordt gevraagd

  • Duidelijkheid over onderzoek ex post of toekomstverkenning

  • Verwachte meerwaarde/opbrengst parlementair onderzoek

Uitvoerbaarheid binnen een jaar

  • Breedte onderwerp

  • Gewenste detailniveau

  • Uitvoerbaarheid

  • Toegang tot informatie

  • Uitvoeringsmodaliteiten

  • Extra: mogelijkheden om onderwerp beter uitvoerbaar te maken

  • Beslag op personele en financiële middelen

  • Draagvlak

Bij voorstellen voor de T&O-agenda die door leden/fracties worden ingediend bij de vaste commissies dient expliciet gemotiveerd te worden wat de reden is het onderzoek aan te dragen onder de vlag van de T&O-agenda. Doel is te voorkomen dat leden/fracties voorstellen doen voor de T&O-agenda die wellicht beter zouden passen binnen de reguliere onderzoeksactiviteiten/mogelijkheden van commissies. In dat opzicht wordt geadviseerd de Onderzoek- en Advieskaart Tweede Kamer (Parlis 2013D49850) hiervoor te raadplegen.

Op basis van uitgevoerde procesevaluaties van de toekomst- en onderzoeksagenda zal de commissie voor de Rijksuitgaven bij het toetsen van de uitvoerbaarheid zwaar gewicht toekennen aan het draagvlak dat een door een commissie ingediend voorstel heeft voor de daadwerkelijke uitvoering door leden, door te toetsen of in die vaste commissie is vastgesteld of voldoende leden zich bereid hebben verklaard de benodigde inspanning te leveren om uitvoering te geven aan het onderzoek.

3. Uitwerking conform de Regeling parlementair en extern onderzoek (RPE)

Indien een voorstel voor een onderzoek in het kader van de toekomst- en onderzoeksagenda door de Kamer ook daadwerkelijk wordt gekozen om te worden uitgevoerd (plenaire besluitvorming over de toekomst- en onderzoeksagenda is gepland in december van ieder jaar), zal dat voorstel door de desbetreffende vaste commissie zo spoedig mogelijk daarna moeten worden uitgewerkt tot een voldragen onderzoeksvoorstel conform de Regeling parlementair en extern onderzoek (opgenomen als bijlage in het Reglement van Orde Tweede kamer, vastgesteld op 3 juli 2008, Kamerstuk 31 019, nrs. 1–8, handelingen II 2007/08, nr. 105)

In het bijzonder kan hierbij worden verwezen naar artikel 4 van de RPE.

Artikel 4

  • 1. Door een of meer leden of een commissie wordt een onderzoeksvoorstel opgesteld.

  • 2. Het onderzoeksvoorstel bevat in ieder geval:

    • a. de aanleiding voor het onderzoek,

    • b. een vastomlijnde onderzoeksvraag en een opsplitsing daarvan in deelvragen,

    • c. een indicatie van de kosten van het onderzoek,

    • d. een indicatie van de tijdsduur van het onderzoek,

    • e. een indicatie van de benodigde (ambtelijke) ondersteuning,

    • f. een onderbouwde keuze voor het in te zetten onderzoeksinstrument:

      • 1°. een in te stellen enquêtecommissie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a,

      • 2°. een in te stellen tijdelijke commissie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder b,

      • 3°. onderzoek voor de Kamer door derden als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder c.

      • 4°. onderzoek voor de Kamer door derden als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder d.

  • 3. Het Presidium kan een aangenomen motie tot het doen van onderzoek aan de meest betrokken commissie(s) voorleggen voor een nadere invulling van een of meer van de in het tweede lid genoemde onderwerpen.

Immers hoe beter een onderzoeksvoorstel in de voorfase is doordacht, des te voortvarender kan de uitwerking van het voorstel aan het Presidium worden voorgelegd, waarmee een onderzoek zo vroeg mogelijk in het uitvoeringsjaar ook daadwerkelijk kan aanvangen.

Daarbij is het in die fase tevens van belang dat zo spoedig mogelijk na besluitvorming door het Presidium besluitvorming plaatsvindt over lidmaatschap en voorzitterschap van tijdelijke commissies.


X Noot
1

De Toekomst- en onderzoeksagenda is gedrukt onder Kamerstuk 32 224. De afzonderlijke parlementaire onderzoeken hebben eigen Kamerstuknummers: Lessen uit de recente arbeidsmigratie (Kamerstuk 32 680), Onderhoud en Innovatie spoor (Kamerstuk 32 707), Economische dimensie verduurzaming voedselproductie (Kamerstuk 32 708), Klimaat en energie (Kamerstuk 33 193), Huizenprijzen (Kamerstuk 33 194) en ICT-projecten bij de overheid (Kamerstuk 33 326).

X Noot
2

De Kamer heeft op 1 oktober 2009 besloten over een eigen Toekomst- en onderzoeksagenda (Kamerstuk 31 845, nr. 9).

X Noot
3

Kamerstuk 33 326

Naar boven