32 221 Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 mei 2011

1. Inleiding

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers.

Meerdere fracties verwijzen in het verslag ook naar hun vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel TK 32 220.

Verheugd is de regering over de door leden van de fracties van het CDA en de VVD uitgesproken steun voor de strekking van het wetsvoorstel.

Ook de leden van andere fracties die een inbreng hebben ingeleverd hadden met belangstelling kennis genomen van het voorstel. De leden van de SP-fractie geven aan met teleurstelling kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel.

In deze nota gaat de regering in op de vragen en opmerkingen in het verslag.

De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de regering op hun veronderstelling dat het verbod van cessie ook geldt voor de leden van het dagelijks bestuur en de leden van een deelgemeenteraad.

Voorgesteld wordt dat de geldelijke voorzieningen voor politieke ambtsdragers niet overdraagbaar zijn en uitsluitend in persoon worden uitbetaald. Dat betreft alle politieke ambtsdragers; dus zowel op het niveau van het Rijk, provincies, waterschappen als gemeenten en omvat benoemde bestuurders en gekozen volksvertegenwoordigers. In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie kan geantwoord worden dat het voorstel betrekking heeft op zowel raadsleden als deelraadsleden. Deelraadsleden ontvangen hun vergoedingen op grond van artikel 95 van de Gemeentewet. Toegevoegd wordt aan de Gemeentewet een artikel 97a waarmee wordt geregeld dat deze vergoedingen niet overdraagbaar zijn. Dat geldt overigens ook voor vergoedingen die worden toegekend aan leden van raads- en bestuurscommissies. Opmerking verdient overigens dat het kabinet voornemens is de deelgemeenten af te schaffen. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding.

2. Onafhankelijkheid van ambtsdragers; de aanleiding en noodzaak tot het treffen van een wettelijke voorziening

De leden van de CDA-fractie geven aan in het nader rapport te hebben gelezen dat de regering stelt dat de overheid op dit moment niet meewerkt aan cessieovereenkomsten waarbij schadeloosstellingen voor politieke ambtsdragers aan derden worden uitbetaald, aangezien de betaling van schadeloosstellingen van Kamerleden geschiedt door de Staten-Generaal zelf. Zij vragen of ook voor alle andere politieke ambtsdragers geldt dat de overheid geen cessieovereenkomsten uitvoert en of er daarnaast meer categorieën politieke ambtsdragers zijn die hun bezoldiging ontvangen via een ander orgaan dan de overheid, bijvoorbeeld via de gemeenteraad of provinciale staten.

In zijn advies heeft de Raad van State opgemerkt dat de regering tot op heden heeft meegewerkt aan de cessie van vorderingen op de Staat der Nederlanden. In het nader rapport is getracht dit misverstand weg te nemen. De schadeloosstellingen van Kamerleden worden namelijk niet door de regering betaald en dus ook niet door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De betaling van de schadeloosstelling van Kamerleden geschiedt door de loonadministraties van beide Kamers der Staten-Generaal zelf. De regering heeft begrepen dat daarbij ook sprake is van betalingen direct aan de partij op basis van aktes van cessie.1

De vergoedingen van bijvoorbeeld raads- en statenleden worden uitbetaald door de gemeenten respectievelijk de provincies. In de praktijk worden bezoldigingen van provincie- en gemeentebestuurders niet aan derden betaald. Een uitzondering daarop vormen betalingen uit hoofde van cessieovereenkomsten. Deze overheden gaan er nu van uit dat zij gehouden zijn de cessieovereenkomsten na te leven.

De leden van de PvdA-fractie geven aan de onafhankelijkheid van volksvertegenwoordigers van zeer groot belang te achten. Zij constateren dat de regering waarde hecht aan de onafhankelijkheid van benoemde ambtsdragers, terwijl die onafhankelijkheid anders gewaarborgd is dan die van gekozen vertegenwoordigers. Zij vragen of deze onafhankelijkheid, los van de directe betaling naar de mening van de regering voldoende beschermd is.

Voor zover deze leden met hun vraag hebben willen aangeven dat de onafhankelijkheid van volksvertegenwoordigers niet op één lijn gesteld kan worden met die van benoemde bestuurders, zijn wij het daarmee eens. Zo kan van raadsleden niet het lidmaatschap van de raad worden ontnomen, behoudens in de gevallen die zijn geregeld in de Gemeentewet in samenhang met de Kieswet, maar een wethouder die het vertrouwen ontbeert, kan zonder meer door de gemeenteraad worden ontslagen. Naar de mening van de regering geldt echter voor zowel volksvertegenwoordigers als benoemde bestuurders dat zij financieel niet afhankelijk behoren te zijn van hun politieke partij. Op dat punt trekt het wetsvoorstel daarom één lijn. Voor verdere waarborgen van de onafhankelijkheid van benoemde bestuurders ziet de regering geen aanleiding. Wel zou nog gewezen kunnen worden op de diverse maatregelen in het kader van de integriteit van politieke ambtsdragers.

3. Reikwijdte van de wet

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om inzicht te geven in de wijze waarop de vrijheid van de besteding van de bezoldiging van politieke ambtsdragers in andere Europese landen is geregeld. Deze leden constateren voorts dat vrijwel alle politieke partijen afdrachtregelingen kennen. Zij vragen de regering in te gaan op de wijze waarop deze afdracht geregeld is en de mogelijke invloed hiervan op de onafhankelijkheid van de benoemde politieke ambtsdrager.

Voor het antwoord op deze vragen van de leden van de PvdA-fractie verwijst de regering naar de beantwoording van de overeenkomstige vragen bij het wetsvoorstel 32 220. Daarin is onder meer aangegeven dat de regering geen aanleiding ziet om onderzoek te verrichten naar regelingen over de besteding van bezoldigingen in Europese landen. Uit de Code of Good Practice in the field of Political Parties 2 van de European comission for democracy trough law (Venice commission) valt op te maken dat er in andere Europese landen waarschijnlijk vergelijkbare regelingen en praktijken voorkomen. De Venice Commission is daar kritisch over. In de genoemde Code wordt in het kader van partijfinanciering door de commissie het volgende opgemerkt: More controversial a form of indirect financing is compulsory contributions from members of parliament, by which they pay a certain amount of their remuneration as a parliamentarian to the party which they represent.

Arrangements of this sort are frequently laid down in the party statutes. However, the practice of party taxes is problematic from a constitutional point of view, as it is questionable whether this form of financing is compatible with the notion that parliamentarians have a free mandate.

Waar het de Nederlandse regelingen en afspraken over afdrachten betreft, is de regering van mening dat nakoming van afgesproken afdrachten niet in rechte kan worden gevorderd en dat deze dus geschieden en ook dienen te geschieden op basis van vrijwilligheid. Ook het Statuut van de Leden van het Europees Parlement waarborgt dat afdrachten aan politieke partijen niet afdwingbaar zijn.3

4. Cessie

De leden van de PvdA-fractie geven aan graag een toelichting van de regering te ontvangen over de fiscale gevolgen van een cessieovereenkomst met een politieke partij. Hoe wordt de inkomstenbelasting geheven over inkomen waarvan men door middel van een cessieovereenkomst afstand heeft gedaan.

De overheden betalen, ook indien zij aan de partij overmaken, de bezoldigingen en vergoedingen netto uit. Dat betekent dat er afdracht van loonbelasting geschiedt. Ondanks het feit dat aan de partij wordt betaald, wordt de vergoeding wel aangemerkt als persoonlijk inkomen van de betrokken politieke ambtsdrager. De overheden zijn dus ook verplicht de verschuldigde loonbelasting in te houden. De afdrachtenregeling biedt de politieke ambtsdragers een mogelijkheid van giftenaftrek. Zij kunnen de afdrachten bij hun belastingaangifte binnen de fiscale kaders als gift aftrekken. Daarvoor geldt de algemene regeling voor giftenaftrek. Daarbij is bepaald dat de Belastingdienst de ontvanger van de gift moet hebben aangemerkt als «algemeen nut beogende instelling» (ANBI). Ook politieke partijen zijn als zodanig aangewezen. Overigens geldt deze mogelijke aftrekbaarheid als gift ook voor afdrachten die niet geschieden op basis van een cessie.

5. Invoeringstraject

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een inschatting kan maken van de duur van het invoeringstraject van het wetsvoorstel. Zij geven aan te hebben gelezen dat de uitvoerende instanties tijd nodig hebben om hun administraties aan te passen, omdat de betalingsopdrachten moeten worden gewijzigd en zij vragen nu om welke betalingsopdrachten het gaat.

Indien de voorgestelde wetswijziging in werking is getreden, moeten de geldelijke voorzieningen in persoon worden uitbetaald. Betaling aan derden is dan niet meer mogelijk. Het betreft alle betaalopdrachten ter betaling van de aan het ambt verbonden geldelijke voorzieningen. Dat betekent allereerst dat de overheden die het betreft hierover geïnformeerd moeten worden, zodat ze hun betalingssystemen hierop kunnen aanpassen. Ook dienen zij de volksvertegenwoordigers en andere politieke ambtsdragers hiervan op de hoogte te stellen. Deze zullen verzocht moeten worden om de gegevens aan te leveren van hun persoonlijke betaalrekening waaraan in het vervolg de bedragen zullen worden overgemaakt.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen I, 2007–2008, nr. 3.

X Noot
2

CDL-AD(2009)021, aangenomen door de Venice commission op 12–13 december 2008 en 13–14 maart 2009 (http://www.venice.coe.int/docs/2009/CDL-AD(2009)021-e.pdf).

X Noot
3

Artikel 9, derde lid, Statuut van de Leden van het Europees Parlement.

Naar boven