32 044 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een regeling betreffende herziening ten nadele van de gewezen verdachte (Wet herziening ten nadele)

Nr. 12 HERDRUK1 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 juni 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel I, onderdeel D, wordt in artikel 482a, eerste lid, onderdeel a, de zinsnede «hetzij voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving levenslange gevangenisstraf is gesteld en dat de dood van een ander ten gevolge heeft, hetzij voor een misdrijf als bedoeld in de artikelen 117, tweede lid, 141, tweede lid, onderdeel 3°, 248, vierde lid, 273f, vijfde lid, 287, 290, 291, 300, derde lid, 301, derde lid, 302, tweede lid, 303, tweede lid, 306, onderdeel 2°, 312, derde lid, 385b, eerste lid, onderdeel 3°, 385d, onderdeel 3°, 395, tweede lid, onderdeel 3° en 396, tweede lid, onderdeel 3°, van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: voor een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft.

Toelichting

Inleiding

De regeling van herziening ten nadele op grond van een novum was in het wetsvoorstel, zoals dat bij de Tweede Kamer is ingediend, alleen van toepassing bij misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en die de dood van een ander tot gevolg hebben. Ter uitvoering van het regeerakkoord is de reikwijdte van de regeling bij tweede nota van wijziging uitgebreid met doodslag en gewelds- en zedenlicten met dodelijke afloop.

In het nader verslag zijn van de zijde van verschillende fracties vragen gesteld over de technische uitwerking die aan het regeerakkoord is gegeven. Zo werd gevraagd waarom een aantal misdrijven met een dodelijke afloop – gewezen werd in dit verband op onder andere het opzettelijk vernielen van een waterkering met dodelijke afloop en opzettelijke vrijheidsberoving met dodelijke afloop – niet in de regeling zijn opgenomen. Op deze misdrijven zijn relatief hoge strafmaxima gesteld.

De technische uitwerking nader bezien

De in het nader verslag gestelde vragen hebben mij aanleiding gegeven de technische uitwerking nader te bezien. Dat de door de leden van de SGP-fractie in het nader verslag genoemde misdrijven met een dodelijke afloop niet in de regeling zijn genoemd, laat zich verklaren door het feit dat deze misdrijven met elkaar gemeen hebben dat daarop geen levenslange gevangenisstraf is gesteld én dat deze niet kunnen worden gekwalificeerd als doodslag of als een gewelds- of zedendelict. In die zin vormt de uitbreiding die bij tweede nota van wijziging in het wetsvoorstel is doorgevoerd een «letterlijke vertaling» van het regeerakkoord. De strekking van het regeerakkoord is immers dat herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk moet zijn bij opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop. Van die misdrijven noemt het regeerakkoord enkele in het oog springende voorbeelden: doodslag en gewelds- en zedendelicten met dodelijke afloop. Het spoort naar mijn mening dus met de strekking van het regeerakkoord om ook de andere opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop onder de regeling te brengen.

Opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop onder de reikwijdte van de regeling brengen, dient ook het streven naar consistentie en rechtsgelijkheid. Het zou ongerijmd en niet te rechtvaardigen zijn wanneer bij opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop waarop een maximale gevangenisstraf is gesteld van bijvoorbeeld vijftien jaar geen herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk zou zijn, terwijl een geweldsmisdrijf met dodelijke afloop waarop een maximale gevangenisstraf is gesteld van zes jaar wel onder de regeling valt.

Voorgesteld wordt om in het voorgestelde artikel 482a, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te refereren aan opzettelijk begane misdrijven die de dood van een ander tot gevolg hebben. Een wetstechnisch voordeel is dat de regeling aanmerkelijk wordt vereenvoudigd. Door een algemeen criterium te hanteren is het niet meer nodig te verwijzen naar specifieke artikelen waarin die misdrijven zijn omschreven.

Een uitwerking waarbij zou worden verwezen naar misdrijven met een dodelijke afloop die ten minste zijn voorzien van een bepaald strafmaximum, zou naar mijn mening niet de voorkeur verdienen. Welk strafmaximum daarbij ook zou worden gekozen, steeds zou het gevolg zijn dat er óf culpose misdrijven onder de reikwijdte zouden komen te vallen óf dat er geweldsmisdrijven, die ter uitvoering van het regeerakkoord zijn opgenomen, buiten de reikwijdte zouden komen te vallen. Zou men een strafmaximum van bijvoorbeeld ten minste twaalf jaar gevangenisstraf kiezen, dan zouden – met uitzondering van zware mishandeling met voorbedachten rade met dodelijke afloop – de geweldsdelicten met een dodelijke afloop alsnog buiten de regeling komen te vallen, evenals kindermoord en kinderdoodslag. Zou men het strafmaximum op bijvoorbeeld drie of zes jaar stellen – met als doel alle of nagenoeg alle geweldsdelicten met een dodelijke afloop binnen boord te houden – dan zou deze keuze tot gevolg hebben dat ook een aantal culpose – dat wil zeggen: niet opzettelijk begane – (verkeers)delicten met een dodelijke afloop onder het bereik van de regeling zouden vallen. Beide effecten acht ik ongewenst. Ook in de opmerkingen die de leden van de CDA-fractie in het nader verslag maakten over het onder de regeling vallen van opzettelijk begane misdrijven waarvoor geen opzet op de dood van een ander is vereist, klinkt de voorkeur door om culpose misdrijven buiten de reikwijdte van de regeling te laten vallen.

Gevolgen nieuwe omschrijving

De nieuwe omschrijving heeft tot gevolg dat er in vergelijking met de tweede nota van wijziging twintig misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht (Sr) extra onder de regeling vallen. Ik hecht eraan te benadrukken dat van een uitbreiding van de regeling ten opzichte van het regeerakkoord, gelet op de strekking daarvan, geen sprake is.

Om inzichtelijk te maken welke misdrijven als gevolg van de opeenvolgende wijzigingen onder de reikwijdte van de regeling zijn komen te vallen, is als bijlage bij deze toelichting een tabel gevoegd waarin een en ander is weergegeven.

De misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht die als gevolg van de derde nota van wijziging extra onder de reikwijdte van de regeling komen te vallen zijn: enkele gemeengevaarlijke misdrijven met dodelijke afloop (artikelen 161, 161bis, 161sexies, 162, 162a, 172 en 173a Sr), ambtsdwang en wederspannigheid met dodelijke afloop (artikelen 181 en 182 Sr), enkele met oorlog of militaire dienst in verband staande misdrijven met dodelijke afloop (artikelen 175a en 206 Sr), mensensmokkel met dodelijke afloop (artikel 197a Sr), het toedienen van bedwelmende drank met dodelijke afloop (artikel 252 Sr), het verlaten van hulpbehoevenden en te vondeling leggen met dodelijke afloop (artikel 257 Sr), dienstdoen op een schip dat voor slavenhandel is bestemd met de dood van een of meer slaven als gevolg (artikel 275 Sr), opzettelijke vrijheidsberoving met dodelijke afloop (artikel 282 Sr), levensbeëindiging op verzoek, hulp bij zelfdoding en het afbreken van de zwangerschap (artikelen 293, 294 en 296 Sr) en, ten slotte, zeeroof en luchtroof met dodelijke afloop (artikel 382 Sr).

Aannemelijk is dat veel van de misdrijven die als gevolg van de derde nota van wijziging onder de reikwijdte van de regeling zijn komen te vallen, zich niet veelvuldig zullen voordoen. Dat enkele gegeven is echter geen reden om deze misdrijven buiten de reikwijdte te laten vallen. Ik wijs er daarbij op dat ook onder het criterium uit het wetsvoorstel zoals het bij de Tweede Kamer werd ingediend – misdrijven met een dodelijke afloop waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld – misdrijven vallen die niet veelvuldig worden begaan, zoals het opzettelijk vernielen of verplaatsen van een veiligheidsteken voor de scheepvaart met dodelijke afloop.

Voorts kan worden aangestipt dat de nieuwe omschrijving ook van toepassing is op misdrijven buiten het Wetboek van Strafrecht. Hier kan in het bijzonder worden gedacht aan opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop uit de Wet internationale misdrijven, het Wetboek van Militair Strafrecht, de Wet oorlogsstrafrecht, en de Kernenergiewet. Het merendeel van deze misdrijven viel overigens al onder het criterium van het oorspronkelijke wetsvoorstel (misdrijven met dodelijke afloop waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld). Wat betreft de internationale misdrijven die vóór 1 oktober 2003 zijn begaan, moet volledigheidshalve worden opgemerkt dat ook de opzettelijke begane misdrijven met een dodelijke afloop uit de Uitvoeringswet genocideverdrag, de Uitvoeringswet folteringverdrag en de Wet oorlogsstrafrecht, die met ingang van die datum in de Wet internationale misdrijven zijn ondergebracht, onder de reikwijdte van de regeling vallen.

Drie technische kanttekeningen

Ten slotte nog drie technische kanttekeningen met betrekking tot het criterium «een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft».

De eerste kanttekening is dat met een «misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft» voor de toepassing van de regeling die misdrijven zijn bedoeld waarvan de dodelijke afloop hetzij een bestanddeel van de delictsomschrijving is (voorbeelden: moord en doodslag) hetzij een bestanddeel vormt van een wettelijke strafverzwaringsgrond bij een misdrijf (voorbeelden: brandstichting in artikel 157, onderdeel 3° Sr en zware mishandeling in artikel 302, tweede lid, Sr). Een bijzondere categorie vormen de misdrijven die in de artikelen 92, 93 en 94 Sr zijn omschreven, waaronder de aanslag tegen de Koning. De dodelijke afloop is bij deze artikelen alleen daarom niet als wettelijke strafverzwaringsgrond vermeld, omdat op het misdrijf al levenslange gevangenisstraf is gesteld. Bij de «aanslag-misdrijven» die in de artikelen 108, tweede lid, 115, tweede lid, en 117, tweede lid, Sr zijn omschreven, is wel in de dodelijke afloop als wettelijke strafverzwaringsgrond voorzien. De reden is dat op de misdrijven zelf geen levenslange gevangenisstraf is gesteld en de wetgever wilde dat in gevallen waarin sprake is van doodslag ten aanzien van de persoon tegen wie de aanslag was gericht, levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd (Smidt II, blz. 38). Om deze reden vallen ook de in de artikelen 92, 93 en 94 Sr omschreven misdrijven onder de reikwijdte van het criterium, voor zover zij een dodelijke afloop kennen.

De tweede kanttekening is dat met «een opzettelijk begaan misdrijf» voor de toepassing van de regeling wordt gedoeld op alle misdrijven waarvoor opzettelijk handelen is vereist. Beoogd is de culpose misdrijven (voorbeelden: dood door schuld in artikel 307 Sr en brandstichting door schuld in artikel 158 Sr) buiten de reikwijdte van de regeling te houden.

De derde kanttekening is dat met de zinsnede «een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft» voor de toepassing van de regeling wordt gedoeld zowel op misdrijven waarvoor opzet op de dood van een ander is vereist (voorbeelden: moord en doodslag), als op misdrijven waarvoor weliswaar opzettelijk handelen is vereist, maar niet ook opzet op de dodelijke afloop van dat handelen is vereist. Een voorbeeld van de laatstgenoemde categorie misdrijven is opzettelijke brandstichting met dodelijke afloop (artikel 157, onderdeel 3° Sr). Voor dat misdrijf is alleen vereist dat de dader opzettelijk brand heeft gesticht. Niet vereist is dat de dader ook opzet had op het gevolg daarvan: de dood van een ander. Dit misdrijf, waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, viel ook al onder de regeling uit het wetsvoorstel zoals het bij de Tweede Kamer is ingediend. Een ander voorbeeld is zware mishandeling met dodelijke afloop (artikel 302, tweede lid, Sr). Vereist is dat de dader opzettelijk een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Niet vereist is dat de dader ook opzet had op de dodelijke afloop daarvan.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

BIJLAGE

Opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop uit het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten (gerangschikt per artikel) die vallen onder het voorgestelde artikel 482a, eerste lid, onderdeel a, Sv:

Artikel

Maximale gevangenisstraf

Wetsvoorstel zoals ingediend bij de Tweede Kamer

Wetsvoorstel zoals gewijzigd door de tweede nota van wijziging

Wetsvoorstel zoals gewijzigd door de derde nota van wijziging

WETBOEK VAN STRAFRECHT

92

(aanslag tegen de Koning)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

93

(aanslag tegen het Rijk)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

94

(aanslag tegen regeringsvorm)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

108, tweede lid

(aanslag op leden Koninklijk Huis)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

115, tweede lid

(aanslag tegen bevriend staatshoofd)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

117, tweede lid

(aanslag tegen internationaal beschermd persoon)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

141, tweede lid, onderdeel 3°

(openlijke geweldpleging)

12 jaar

–

X

X

157, onderdeel 3°

(brandstichting)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

161, onderdeel 3°

(vernieling waterkering)

15 jaar

–

–

X

161bis, onderdeel 4°

(vernieling elektriciteitswerk)

15 jaar

–

–

X

161quater, onderdeel 2°

(blootstellen ioniserende straling)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

161sexies, eerste lid, onderdeel 4°

(vernieling geautomatiseerd werk)

15 jaar

–

–

X

162, onderdeel 2°

(vernieling verkeerswerk)

15 jaar

–

–

X

162a, onderdeel 2°

(beschadiging luchvaarttuig)

15 jaar

–

–

X

164, tweede lid

(gevaarzetting treinverkeer)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

166, onderdeel 3°

(vernieling veiligheidstekens)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

168, onderdeel 2°

(vernieling vaartuig)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

170, onderdeel 3°

(vernieling gebouw)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

172, eerste lid, onderdeel 2°

(vergiftiging drinkwater)

15 jaar

–

–

X

173a, onderdeel 2°

(verontreiniging bodem)

15 jaar

–

–

X

174, tweede lid

(verkoop schadelijke waren)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

175a, onderdeel 3°

(overtreding voorschriften oorlogstijd)

5 jaar

–

–

X

181, onderdeel 3°

(ambtsdwang en wederspannigheid)

12 jaar

–

–

X

182, tweede lid, onderdeel 3°

(medeplegen ambtsdwang/wederspannigheid)

15 jaar

–

–

X

197a, zesde lid

(mensensmokkel)

15 jaar

–

–

X

206, tweede lid

(ongeschikt maken voor militaire dienst)

6 jaar

–

–

X

248, vierde lid

(zedendelicten)

18 jaar

–

X

X

252, derde lid

(verkopen/toedienen bedwelmende drank)

9 jaar

–

–

X

257, tweede lid

(verlating hulpbehoevenden)

9 jaar

–

–

X

273f, vijfde lid

(mensenhandel)

18 jaar

–

X

X

275, tweede lid

(als schipper dienst nemen op een slavenschip)

15 jaar

–

–

X

282, derde lid

(opzettelijke vrijheidsberoving)

12 jaar

–

–

X

282a, tweede lid

(gijzeling)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

287

(doodslag)

15 jaar

–

X

X

288

(doodslag in combinatie met ander strafbaar feit)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

288a

(doodslag met terroristisch oogmerk)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

289

(moord)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

290

(kinderdoodslag)

6 jaar

–

X

X

291

(kindermoord)

9 jaar

–

X

X

293

(levensbeëindiging op verzoek)

12 jaar

–

–

X

294

(hulp bij zelfdoding)

3 jaar

–

–

X

296

(afbreking van zwangerschap)

4 jaar en zes maanden tot 15 jaar

–

–

X

300, derde lid

(mishandeling)

6 jaar

–

X

X

301, derde lid

(mishandeling met voorbedrachten rade)

9 jaar

–

X

X

302, tweede lid

(zware mishandeling)

10 jaar

–

X

X

303, tweede lid

(zware mishandeling met voorbedrachten rade)

15 jaar

X1

X

X

306, onderdeel 2°

(deelneming aan aanval of vechterij)

3 jaar

–

X

X

312, derde lid

(diefstal met geweldpleging)

15 jaar

–

X

X

382

(zeeroof en luchtroof)

15 jaar

–

–

X

385a, derde lid

(vliegtuigkaping)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

385b, eerste lid, onderdeel 3°

(geweld tegen iemand in vliegtuig)

15 jaar

–

X

X

385d, onderdeel 3°

(geweldpleging in luchthaven)

15 jaar

–

X

X

395, tweede lid, onderdeel 3°

(insubordinatie)

12 jaar

–

X

X

396, tweede lid, onderdeel 3°

(muiterij)

15 jaar

–

X

X

WET INTERNATIONALE MISDRIJVEN

3, eerste lid

(genocide)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

4, eerste lid

(misdrijf tegen de menselijkheid)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

5, eerste, tweede, derde en zesde lid

(inbreuken op Verdragen van Genève)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

6, eerste, tweede en vierde lid

(schending artikel 3 Verdragen van Genève)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

7, tweede en derde lid

(schending van de artikelen 5 en 6 Verdragen van Genève)

15 jaar

–

–

X

8a, tweede lid, onderdeel a

(foltering)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

WETBOEK VAN MILITAIR STRAFRECHT

105, derde lid

(een militair op diens verzoek voor de vervulling van dienstverplichting ongeschikt maken)

6 jaar

–

–

X

118, tweede lid, onderdeel 3°

(insubordinatie)

15 jaar

–

–

X

119, tweede lid, onderdeel 3°

(insubordinatie met vereende krachten gepleegd)

20 jaar

–

–

X

126, derde lid

(niet opvolgen dienstbevel)

5 jaar

–

–

X

136, eerste lid, onderdeel 4°

(niet opvolgen dienstvoorschrift)

5 jaar

–

–

X

WET OORLOGSSTRAFRECHT

       

5, tweede lid

(blootstellen aan opsporing etc. door of vanwege de vijand)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

KERNENERGIEWET

80, tweede lid

(handelen in strijd met enkele voorschriften uit deze wet)

Levenslang of 30 jaar

X

X

X

X Noot
1

Voor zover begaan met een terroristisch oogmerk (artikel 304a Sr).


X Noot
1

I.v.m. het afdrukken van de bijlage.

Naar boven