32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 219 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2014

Inleiding

Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezegging aan uw Kamer, gedaan tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg pensioenen op 28 mei jl. Ik heb u toegezegd een stand van zaken te schetsen met betrekking tot het onderzoek naar de mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare premieovereenkomsten. De aanleiding vormt de brief van 4 april jl. (Kamerstuk 32 043, nr. 205), waarin het kabinet heeft aangegeven dat het in overleg zal treden met de pensioensector over de vraag hoe tegemoet kan worden gekomen aan de wens om binnen het wettelijke kader voor beschikbare premieovereenkomsten het collectief delen van risico’s mogelijk te maken. Dit vanwege de wens van een aantal grote ondernemingen en pensioenfondsen om in de uitkeringsfase bij beschikbare premieovereenkomsten in de tweede pijler beleggingsrisico’s te kunnen blijven nemen evenals het onderling delen van langlevenrisico’s en beleggingsrisico’s mogelijk te maken.

Aanpak

Het overleg met de pensioen- en verzekeringsector en met sociale partners is inmiddels gestart. Naast deze partijen nemen tevens het Ministerie van Financiën en de toezichthouders (De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)) aan het overleg deel, dat onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid plaatsvindt. Het overleg bevindt zich op dit moment in een verkennende fase.

Allereerst vind ik het van belang aan te geven dat de verkenning naar mogelijkheden voor collectieve risicodeling vanuit beschikbare premieregelingen een gefaseerde aanpak kent. Voorop staat om de mogelijkheden te verkennen tot verbetering van het rendementspotentieel, en daarmee de kans op een verbeterd pensioenresultaat tegen een acceptabel risico, bij beschikbare premieovereenkomsten. Daarbij gaat mijn aandacht primair uit naar de knelpunten die zijn gesignaleerd door grote ondernemingen en die binnen het huidige kader kunnen worden opgelost. Daarnaast zal ik bezien of de oplossingsrichtingen die naar voren komen ook breder kunnen worden toegepast.

Bij beschikbare premieregelingen zijn de eigendomsrechten helder. Er kan geen generatiedebat over de verdeling van een collectieve pot met geld ontstaan, omdat iedere deelnemer eigenaar is van een individueel pensioenkapitaal waarvan de waarde niet kan worden beïnvloed door discretionaire beslissingen van het fondsbestuur, zoals het beïnvloeden van de hoogte van de discontovoet. De waarde wordt alleen (achteraf) beïnvloed door objectieve factoren: de ontwikkeling van de beleggingen en van de levensverwachting. Tegen deze achtergrond hanteer ik bij de verkenning naar collectieve risicodeling vanuit beschikbare premieovereenkomsten de volgende uitgangspunten:

  • 1. zowel in de opbouw- als in de uitkeringsfase is sprake van heldere individuele eigendomsrechten;

  • 2. de beoogde collectieve risicodeling mag niet leiden tot systematische ex ante herverdelingen tussen (groepen) van deelnemers;

  • 3. deze verkenning op zich leidt er niet toe dat het reële contract opnieuw ter bespreking wordt voorgelegd binnen het vernieuwde financieel toetsingskader. In de brede verkenning rondom het pensioenstelsel die op dit moment loopt, kunnen alle varianten aan de orde komen;

  • 4. de marktwaarde van het eigendomsrecht van een individuele deelnemer kan niet worden bepaald door een discretionaire beslissing van het fondsbestuur, een aanpassing van het beleggingsbeleid dan wel een aanpassing van parameters. De marktwaarde kan uiteraard wel ex-post worden beïnvloed door de waardeontwikkeling van de beleggingen en sterfteresultaat; en

  • 5. voorstellen om collectieve risicodeling bij beschikbare premieovereenkomsten mogelijk te maken blijven binnen het bestaande fiscale kader.

Deze uitgangspunten vormen voor mij tevens de toetsingscriteria bij mogelijke voorstellen tot vormgeving van risicodragende pensioenuitkeringen in beschikbare premieregelingen met collectieve risicodeling. Van collectieve risicodeling in algemene zin is sprake als (groepen van) individuen ex ante (dus voordat het risico zich feitelijk voordoet) afspraken maken hoe de verliezen of opbrengsten te zullen verdelen. Bij de verdere uitwerking is van belang dat het begrip «collectieve risicodeling» nader wordt verduidelijkt. Voorts wil ik benadrukken dat de verkenning beperkt blijft tot het wettelijk kader voor beschikbare premieregelingen en losstaat van het nieuwe financieel toetsingskader. Ook vormt de mogelijkheid om bestaande contracten collectief in te varen geen onderdeel van de verkenning.

Knelpunten bestaande beschikbare premieovereenkomsten

Een nadeel van de bestaande beschikbare premieovereenkomsten volgens de huidige wetgeving is dat (uiterlijk) op pensioendatum een nominaal gegarandeerd inkomen moet worden aangekocht bij pensionering. Uiterlijk op de pensioendatum moeten bij premieovereenkomsten de beleggingen worden geliquideerd en omgezet in een vaste en gelijkmatige uitkering. Deze verplichting leidt ertoe dat risico’s, maar ook rendementsbronnen geleidelijk worden afgebouwd naar inkoopdatum. Dit leidt tot economische inefficiëntie omdat (uiterlijk) op één vast gedefinieerd moment de beleggingen geliquideerd moeten worden ongeacht de waarde van de portefeuille en de rentestand op dat moment terwijl de beleggingshorizon nog decennia doorloopt. Dit werpt zijn schaduw al vooruit tijdens het laatste deel van de pensioenopbouw wanneer risico’s ook al worden afgebouwd. Nu steeds meer ondernemingen overschakelen op beschikbare premieovereenkomsten dan wel dat overwegen dreigen werknemers in die gevallen te worden geconfronteerd met een suboptimaal pensioen.

Ik merk op dat de verkenning naar risicodragende pensioenuitkeringen bij beschikbare premieovereenkomsten door collectieve risicodeling gerelateerd is aan de discussie rondom de pensioenknip. Naar aanleiding van de evaluatie van de pensioenknip (Kamerstuk 32 043, nr. 178) heb ik uw Kamer in november 2013, ook mede naar aanleiding van de motie-Lodders (Kamerstuk 32 043, nr. 185), laten weten bereid te zijn te onderzoeken of de overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten langs een andere weg kan worden vormgegeven. Ik streef er naar u het onderzoeksrapport komende zomer te doen toekomen.

Vervolg

Met de pensioen- en verzekeringsector, sociale partners, het Ministerie van Financiën, DNB en AFM wordt op dit moment intensief overleg gevoerd om te komen tot oplossingen voor de geconstateerde tekortkomingen, teneinde risicodragende levenslange uitkeringen mogelijk te kunnen maken bij beschikbare premieovereenkomsten. Ik verwacht dat ik u in september, mede gezien de complexiteit van het vraagstuk, de hoofdlijnen kan schetsen van de mogelijke vormgeving van risicodragende pensioenuitkeringen in beschikbare premieovereenkomsten met collectieve risicodeling.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven