32 015 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Nr. 17 AMENDEMENT VAN HET LID KOOIMAN

Ontvangen 24 januari 2011

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel H, komt artikel 265i als volgt te luiden:

Artikel 265i

  • 1. Indien de stichting wijziging wil brengen in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar als behorende tot diens gezin is verzorgd en opgevoed door een ander dan de ouder, verzoekt hij de kinderrechter hem daarvoor toestemming te verlenen.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.

  • 3. Indien de kinderrechter het verzoek, bedoeld in het eerste lid, afwijst, kan hij tevens bepalen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijven voor ten hoogste een jaar. De stichting is gehouden de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer te leggen.

Toelichting

Voor het beëindigen van de plaatsing in een pleeggezin is op dit moment geen rechterlijke toets vereist. Bureau Jeugdzorg meldt de voorgenomen beëindiging van de plaatsing van een kind in een pleeggezin aan de Raad voor de Kinderbescherming, de Raad toetst dit besluit.

Het beëindigen van een langer durende pleeggezinplaatsing, de zogeheten perspectiefbiedende plaatsing, zou echter altijd door de rechter getoetst moeten worden omdat er «family-life» in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan zijn ontstaan. De afweging of de pleeggezinplaatsing beëindigd moet worden hoort bij de rechter thuis, geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.

Het voorgestelde artikel 265i zorgt er voor dat de rechterlijke toets niet verzekerd is. Dit amendement voorkomt dat pleegouders een «druk» zullen voelen, omdat zij weten dat een blokkering een procedure bij de rechter tot gevolg kan hebben en waarin zij zullen worden opgeroepen als belanghebbende. Dat kan schadelijk zijn voor het pleegkind en is bovendien juridisch niet juist, «family-life» dient door de rechter te worden vastgesteld en kan ook alleen door de rechter worden beëindigd. Het beëindigen van een langdurige plaatsing in een perspectiefbiedend pleeggezin moet altijd door de rechter gebeuren, niet slechts wanneer de pleegouders en beroep doen op hun blokkaderecht en bureau jeugdzorg vervolgens naar de rechter stapt om vervangende toestemming te vragen. Dit amendement zorgt ervoor dat de rechter altijd oordeelt over de beëindiging van een langer durende plaatsing in een pleeggezin. Dat kan eventueel ook zonder mondelinge behandeling indien alle belanghebbenden desgevraagd aangeven dat zij geen mondelinge behandeling van het verzoek wensen of op dit verzoek geen reactie wordt ontvangen (analoog aan het bepaalde in art. 6 van het procesreglement civiel jeugdrecht).

Kooiman

Naar boven