Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2021
Uw vaste commissie voor LNV verzoekt mij per brief van 10 februari 2021 geen onomkeerbare
stappen te zetten met betrekking tot de natuurvergunning van Lelystad Airport zolang
dit onderwerp controversieel is verklaard door uw Kamer. Uw commissie verzocht om
uiterlijk 3 maart 2021 te laten weten of dit juridisch mogelijk is in de lopende vergunningsprocedure.
In antwoord op deze brief bericht ik uw Kamer als volgt.
Ingevolge artikel 1.3, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming in samenhang met artikel
1.3 van het Besluit natuurbescherming is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
het bevoegde gezag om te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in
artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming voor een project dat significante
gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied en dat betrekking heeft op burgerluchthavens
van nationale betekenis. Deze aanvraag dient het bevoegd gezag te beoordelen op basis
van ecologische criteria: voor het verlenen van de vergunning is vereist dat uit de
bij de aanvraag gevoegde passende beoordeling van de gevolgen van het project de zekerheid
is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet
zal aantasten (artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming). Politieke overwegingen
kunnen bij deze beoordeling geen rol spelen en de wet voorziet ook niet in een rol
voor het parlement bij de beoordeling van dergelijke individuele vergunningaanvragen.
Als een aanvraag om een vergunning is ingediend, moet het bevoegd gezag daarop een
besluit nemen overeenkomstig de procedures van de Algemene wet bestuursrecht met de
daarbij behorende termijnen. Ook daarbij is geen betrokkenheid van het parlement voorzien.
De aanvraag voor het onderhavige project is ingediend op 1 oktober 2020. De aanvraag
is compleet en de beoordeling is afgerond, wat betekent dat ik als bevoegd gezag een
besluit moet voorbereiden. Dat gebeurt in dit geval met toepassing van de uniforme
openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht,
waarbij eenieder gedurende 6 weken de gelegenheid krijgt om zienswijzen in te dienen
met betrekking tot het ontwerpbesluit. De bekendmaking van het ontwerpbesluit met
het oog op het uitbrengen van zienswijzen zal 15 februari a.s. geschieden en na verloop
van de periode van 6 weken zal ik, na kennis te hebben genomen van de zienswijzen,
een definitief besluit moeten nemen.
In het licht van het voorgaande is de conclusie dat het juridisch niet mogelijk is
gevolg te geven aan het verzoek om geen onomkeerbare stappen in het proces van vergunningverlening
te zetten.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten