31 892
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319)

nr. 10
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID IRRGANG TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 8

Ontvangen 24 juni 2009

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel II, onderdeel C, wordt artikel 525, eerste lid, als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt «, en» vervangen door een puntkomma.

2. De punt aan het slot van onderdeel e wordt vervangen door: , en

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. brengt de betaler onverwijld op de hoogte van een vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het betaalinstrument, tenzij dit in strijd is met objectief gerechtvaardigde veiligheidsoverwegingen of verboden is krachtens andere toepasselijke wetgeving.

II

In artikel II, onderdeel C, wordt aan artikel 529 een lid toegevoegd, luidende:

6. De betaaldienstverlener die nalaat om overeenkomstig artikel 525, eerste lid, onder f, de betaler op de hoogte te brengen van een vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het betaalinstrument, is aansprakelijk voor de financiële gevolgen die uit het niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het betaalinstrument voortvloeien, tenzij de betaler op een niet-toegestane of frauduleuze wijze gebruik heeft gemaakt van het betaalinstrument dan wel opzettelijk of met grove nalatigheid zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 524, eerste lid, onder a, niet is nagekomen.

Toelichting

Betaaldienstverleners worden thans niet verplicht om bij vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van een betalingsinstrument de gebruiker daarvan te informeren. Daar niet-toegestaan of frauduleus gebruik van een betaalinstrument pas geen financiële gevolgen meer heeft voor de gebruiker vanaf het moment dat de gebruiker dit niet-toegestaan of frauduleus gebruik heeft gemeld volgens artikel 7:524, eerste lid, onder b Burgerlijk Wetboek, is het belangrijk dat de gebruiker zo snel mogelijk weet heeft van het niet-toegestane of frauduleuze gebruik. Een plicht voor betaaldienstverleners om gebruikers zo spoedig mogelijk in te lichten bij vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van een betalingsinstrument helpt de gebruiker om zo snel mogelijk te reageren indien er wel daadwerkelijk iets mis zou zijn met het betaalinstrument. Dit amendement voorziet daarom in een dergelijke plicht. In het geval dat in strijd is met objectief gerechtvaardigde veiligheidsoverwegingen of verboden is krachtens andere toepasselijke wetgeving geldt deze verplichting niet.

Dit amendement regelt tevens dat de betaaldienstverlener die nalaat om een betaler te informeren over een vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus aansprakelijk is voor de financiële gevolgen hiervan. In het geval dat de betaler op een niet-toegestane of frauduleuze wijze gebruik maakt van het betaalinstrument, is de betaler natuurlijk zelf aansprakelijk.

In dit gewijzigde amendement is in het onderdeel I «zo spoedig mogelijk» vervangen door: onverwijld. Verder is in onderdeel II de «tenzij-clausule» in het voorgestelde zesde lid aangepast. Beide wijzigingen sluiten beter aan bij de terminologie van het Burgerlijk Wetboek in het algemeen en de desbetreffende artikelen in het bijzonder.

Irrgang

Naar boven