31 753 Rechtsbijstand

Nr. 115 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 maart 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 11 februari 2016 inzake toepassing recht op verhoorbijstand per 1 maart 2016 (Kamerstuk 31 753, nr. 112).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 maart 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

1

Kunt u aangeven welke signalen u reeds heeft ontvangen uit de praktijk over mogelijke praktische knelpunten in de uitvoering van het recht op verhoorbijstand dat per 1 maart 2016 zal ingaan? Welke maatregelen u heeft genomen om die knelpunten in de praktijk te ondervangen?

In de voorbereiding op de toepassing van het recht op verhoorbijstand per 1 maart 2016 is de afgelopen weken door alle betrokken organisaties zoveel mogelijk geanticipeerd op mogelijke knelpunten. Dat laat onverlet dat in de beginfase nieuwe, onvoorziene, knelpunten kunnen rijzen dan wel dat de vooraf bedachte oplossingen in de praktijk anders uitpakken dan was voorzien. Daarom is er ook een intensief contact tussen de betrokken organisaties om problemen te signaleren en die op te lossen. Ik word dagelijks op de hoogte gehouden van de stand van zaken. Daaruit trek ik de conclusie dat invoering naar verwachting loopt en dat mede door de grote inzet en deskundigheid van de professionals op de werkvloer een voortvarende start is gemaakt met de invoering van het recht op verhoorbijstand. Met betrokkenheid van alle betrokken organisaties zal ik op korte termijn een brede monitor in gang zetten naar ervaringen in de praktijk met de toepassing van het recht op verhoorbijstand. Op basis van de uitkomsten daarvan zal worden bezien of tussentijdse aanpassing van de werkwijze noodzakelijk, c.q. wenselijk is.

2

Heeft u kennisgenomen van de brief van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) van 11 februari 2016 waarin de advocatuur de verschillen tussen bijstand bij politieverhoor en bijstand ter terechtzitting aangeeft? In hoeverre beschouwt u het als wenselijk dat een verschil bestaat in de uitvoering van de bijstand?

In de brief van 11 februari 2016 aan de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in de Tweede Kamer geeft de NOvA aan dat het vreemd zou zijn wanneer de raadsman tijdens het onderzoek op de terechtzitting tegenover de rechter die de verdachte verhoort, meer bevoegdheden zou hebben dan tegenover een opsporingsambtenaar. De opvatting dat tijdens het politieverhoor dezelfde regels met betrekking tot de rol van de raadsman zouden moeten gelden als tijdens de terechtzitting deel ik niet. De terechtzitting heeft in de Nederlandse procestraditie een meer verificatoir karakter, waarbij de verdachte gedurende zijn verhoor door de onafhankelijke en onpartijdige rechter het bewijsmateriaal wordt voorgehouden dat in het vooronderzoek door opsporingsambtenaren is verzameld. De verdachte is niet verplicht op de terechtzitting te verschijnen, tenzij de rechter de aanwezigheid van de verdachte noodzakelijk vindt. Het verhoor door opsporingsambtenaren heeft meer het karakter van een opsporingsmiddel. Tijdens het verhoor door opsporingsambtenaren ligt het accent meer op het vergaren van bewijsmateriaal. In ernstige zaken kan er reden zijn de verdachte tijdens het politieverhoor indringend en langer durend vragen te stellen over zijn betrokkenheid bij het strafbaar feit. Zoals ik in mijn brief van 1 maart 2016 aan uw Kamer aangaf, geldt meer in het algemeen dat het verhoor niet het karakter heeft van een vrijblijvend gesprek. De voor verhoor opgehouden verdachte bevindt zich in een situatie die hij niet zelfstandig kan beëindigen. Hij moet dulden dat hem vragen worden gesteld. Hij mag een beroep doen op zijn zwijgrecht, maar kan wel met verschillende verklaringen en met camerabeelden of foto’s worden geconfronteerd.

Daarnaast kan worden opgemerkt dat de rechter een academisch geschoolde jurist is, die is getraind in het leiden van zittingen, en die voor het kunnen nemen van ordemaatregelen geen nadere handvatten in regels behoeft te worden aangereikt (dan al is voorzien in de algemene regel van artikel 272 Sv dat de rechter de leiding heeft over het onderzoek op de terechtzitting en daartoe de nodige bevelen geeft). Het is wenselijk opsporingsambtenaren, die veelal niet een vergelijkbaar opleidingsniveau en/of vergelijkbare vaardigheden bezitten als de rechter, voor het handhaven van de orde meer richting mee te geven.

3

Klopt het dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en de Koninklijke Marechaussee reeds ervaring hebben opgedaan met de verhoorbijstand? In hoeverre kunnen zij hun werkwijze behouden of dient deze gewijzigd te worden als gevolg van het ontwerpbesluit?

Ja, zowel de FIOD als de Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft reeds ervaring opgedaan met verhoorbijstand. Zij kunnen hun werkwijze behouden, zij het dat op onderdelen wijzigingen nodig zijn als gevolg van de in de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal opgenomen regeling.

Het beleid binnen de FIOD tot 1 maart 2016 was dat de raadsman niet tot het verhoor werd toegelaten, tenzij na overleg met de Officier van Justitie werd bepaald dat de raadsman wel aanwezig mocht zijn. Tijdens het verhoor was de opsporingsmedewerker degene die de regie voerde over het verhoor. Uitgangspunten waren dat de raadsman achter de verdachte plaats nam en geen contact had met de verdachte. De raadsman had geen spreekrecht. De opsporingsmedewerker bepaalde of van deze uitgangspunten werd afgeweken binnen de kaders waarbij dit niet mocht leiden tot het hinderen van de voortgang van het verhoor. Met ingang van 1 maart hebben de bijzondere opsporingsdiensten en de KMar zich geconformeerd aan de regeling van het College van procureurs-generaal.

4

Hoe verhoudt het slechts vooraf en achteraf mogen stellen van vragen tijdens verhoorbijstand zich met de huidige praktijk van bijzondere opsporingsdiensten?

In de praktijk van de bijzondere opsporingsdiensten tot 1 maart 2016 was er geen sprake van aan de raadsman toekomende bevoegdheden. Tijdens het verhoor was de opsporingsmedewerker degene die de regie voerde over het verhoor. De raadsman had geen recht om opmerkingen te maken. De opsporingsmedewerker bepaalde of van dit uitgangspunt werd afgeweken waarbij dit niet mocht leiden tot het hinderen van de voortgang van het verhoor.

Die situatie is met ingang van 1 maart jl. veranderd. De «regels inrichting en orde politieverhoor meerderjarige verdachten per 1 maart 2016» die als bijlage zijn gevoegd bij de brief van het College van procureurs-generaal van 10 februari 2016, voorzien overigens niet enkel in de mogelijkheid om vooraf en achteraf vragen te stellen. Ook tijdens het verhoor is de raadsman bevoegd de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam te maken dat de verdachte een vraag niet begrijpt, dat er ongeoorloofde druk op de verdachte wordt uitgeoefend (overtreding pressieverbod) of dat de toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Daarnaast is de raadsman (of de verdachte) bevoegd om ten minste eenmaal om onderbreking van het verhoor te vragen voor onderling overleg. Bovendien mag de raadsman tijdens het verhoor aantekeningen maken en wordt hij na afloop van het verhoor in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken bij de weergave van het verhoor in het proces-verbaal.

5

Klopt het dat bij het bepalen van de forfaitaire vergoedingen die advocaten per 1 maart 2016 krijgen voor het verlenen van verhoorbijstand geen cijfers beschikbaar waren over de gemiddelde duur en het aantal verhoren? Zo nee, kunt u de cijfers aan de Kamer doen toekomen?

Het is juist dat bij het bepalen van de forfaitaire vergoedingen geen cijfers beschikbaar waren over gemiddelde duur en het aantal verhoren. Uit de digitale registratiesystemen van de politie zijn zonder nader onderzoek onvoldoende betrouwbare gegevens te destilleren om uitspraken te kunnen doen over de gemiddelde duur en het gemiddelde aantal verhoren. De door mij aangekondigde en op korte termijn te starten monitor van de praktijk op dit punt zal snel inzicht moeten bieden in de vraag of de met ingang van 1 maart geldende forfaits in een redelijke verhouding staan tot de gemiddelde verhoorduur en het aantal verhoren in deze fase.

Op basis van deze monitor, waarvan de eerste resultaten eind mei worden verwacht, zal ik bezien of de forfaitaire vergoedingen aanpassing behoeven.

6

Worden de begin- en eindtijd van het verhoor in het proces-verbaal geregistreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre zijn die cijfers meegenomen bij het bepalen van de forfaitaire vergoeding?

Ja, begin- en eindtijd van een verhoor worden in het proces-verbaal geregistreerd. De duur van het verhoor als zodanig wordt niet digitaal in de politiesystemen (die informatie genereren uit de onderliggende processen-verbaal) geregistreerd. Deze cijfers zijn niet meegenomen bij het bepalen van de forfaitaire vergoeding.

7

Hoe is het forfait voor bijstand, waarvan u zegt dat «het soms te ruim en soms te krap zal zijn», precies bepaald?

Het forfait voor verhoorbijstand is gebaseerd op de sinds 2011 geldende vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten. Voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten gold op basis van art. 23a van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr) een vergoeding van 1 respectievelijk 2 punten. Deze vergoeding is voor zowel meerderjarige als minderjarige verdachten met ingang van 1 maart 2016 met 50% verhoogd.

8

Waarom is er niet voor gekozen dat advocaten tijdens verhoor actief kunnen deelnemen en niet slechts aan het begin of het eind?

Zoals ik in mijn brief van 1 maart 2016 aan uw Kamer aangaf, behoeft het beeld dat de raadsman niet zou kunnen deelnemen aan het verhoor en geen interventie zou kunnen plaatsen tijdens het verhoor, bijstelling (Kamerstuk 31 753, nr. 114).

Het implementatiewetsvoorstel en het ontwerpbesluit – en in het voetspoor daarvan de OM-beleidsbrief – laten voldoende ruimte voor adequate deelname aan het verhoor. De raadsman mag naast de verdachte aan de verhoortafel plaatsnemen. Hij mag voor aanvang en na afloop van het verhoor alle opmerkingen maken en vragen stellen die hem dienstig voorkomen. Hij moet daartoe in de gelegenheid worden gesteld. De raadsman is tijdens het verhoor bevoegd de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam te maken dat de verdachte een vraag niet begrijpt, dat er ongeoorloofde druk op de verdachte wordt uitgeoefend (overtreding pressieverbod) of dat de toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Daarnaast is de raadsman (of de verdachte) bevoegd om ten minste eenmaal om onderbreking van het verhoor te vragen voor onderling overleg. Bovendien mag de raadsman tijdens het verhoor aantekeningen maken en wordt hij na afloop van het verhoor in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken bij de weergave van het verhoor in het proces-verbaal.

Daarmee zijn er voldoende mogelijkheden voor deelname aan het verhoor. Het is juist dat deze mogelijkheden met deze regels aan grenzen zijn gebonden. Dat spoort met het karakter van het verhoor als middel van opsporing. Het kan onder omstandigheden nodig zijn de verdachte aaneengesloten en indringend te bevragen. Een ongeclausuleerd interventierecht zou dat verhinderen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf geldt meer in het algemeen dat het verhoor niet het karakter heeft van een vrijblijvend gesprek. De voor verhoor opgehouden verdachte bevindt zich in een situatie die hij niet zelfstandig kan beëindigen. Hij moet dulden dat hem vragen worden gesteld.

Verder is nog van belang dat de NOvA er in haar brief van 11 februari 2016 van uitgaat dat verhoorders zonder meer verplicht zouden zijn om de regels uit het ontwerpbesluit toe te passen, en geen uitzonderingen zouden mogen toestaan. Dat is echter niet het geval. Wanneer dat naar het oordeel van de verhorende ambtenaar doelmatig en redelijk is kan deze ruimere interventies tijdens het verhoor toestaan. Dat gebeurt nu ook al in de verhoren waarin een raadsman – vooruitlopende op de wettelijke regeling – bij het verhoor wordt toegelaten. De orderegels zijn vooral bedoeld voor gevallen waarin het nodig is om een grens te trekken. Het is in mijn ogen wenselijk dat opsporingsambtenaren dit kunnen doen aan de hand van duidelijke regels.

Ten slotte wijs ik erop dat Nederland wat betreft de mogelijkheden van de raadsman tot deelname aan het verhoor niet uit de pas loopt met de ons omringende landen. Voor een overzicht verwijs ik kortheidshalve naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het implementatiewetsvoorstel (Kamerstuk 34 157, nr. 6, blz. 21).

9

Wat is uw reactie op het kort geding dat advocaten hebben aangespannen tegen de wijze waarop u bijstand tijdens politieverhoor wilt regelen, in het bijzonder dat er sprake is van een te beperkte uitleg van Europese regels en jurisprudentie?

De opvatting van de NOvA in haar brief van 11 februari 2016 dat de regels over de orde tijdens het verhoor in het ontwerpbesluit in strijd zouden zijn met de richtlijn of met artikel 6 EVRM, deel ik niet.

Artikel 3 van de richtlijn bepaalt dat de raadsman bij het verhoor aanwezig mag zijn en daaraan «overeenkomstig procedures in het nationale recht» daadwerkelijk mag deelnemen. Deze procedures kunnen die deelname regelen, onder de voorwaarde dat zij de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht onverlet laten.

Met de interventiemogelijkheden die het ontwerpbesluit biedt, en die in het antwoord op vraag 8 zijn beschreven, wordt aan deze voorwaarden uit de richtlijn voldaan. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 aangaf, is het inderdaad zo dat de raadsman volgens de regels uit het ontwerpbesluit niet het recht heeft om onbeperkt te interveniëren tijdens het verhoor. Dat is naar mijn mening niet in strijd met de richtlijn omdat de deelname aan het verhoor «overeenkomstig procedures in het nationale recht» plaats mag vinden. Dat betekent dat ook de mogelijkheden voor het stellen van vragen en het maken van opmerkingen tijdens het verhoor kunnen worden gereguleerd, zo lang de daadwerkelijke deelname van de raadsman aan het verhoor is verzekerd. Dat is mijns inziens het geval.

10

Op welke wijze meent u te waarborgen dat strafrechtadvocaten bereid zijn bijstand te verlenen tegen het door u beschikbaar gestelde tarief en daarmee voldoende en goede bijstand tijdens politieverhoor voor verdachten?

Ik reken erop dat strafrechtadvocaten, ondanks de kritische geluiden met betrekking tot de hoogte van de beschikbaar gestelde vergoeding en het aangespannen kort geding en in het belang van de rechtsbescherming van verdachten, bereid zullen zijn om in die gevallen waarin de verdachte daarom vraagt aan politieverhoren deel te nemen. Tot nu toe is dat ook het geval.

11

Zijn alle politiebureaus inmiddels in voldoende mate uitgerust om bijstand tijdens verhoor mogelijk te maken? Zo nee, waar doen zich nog knelpunten voor en hoe meent u die voor 1 maart 2016 te kunnen wegnemen?

Het was op voorhand niet haalbaar om alle verhoorkamers per 1 maart 2016 aangepast te hebben met het oog op het verlenen van verhoorbijstand. De invoering van het recht op een raadsman bij het politieverhoor betekende immers dat er verhoorkamers beschikbaar moeten zijn waar maximaal vijf personen in passen. Momenteel wordt in kaart gebracht hoeveel verhoorkamers er moeten worden verbouwd om zo effectief mogelijk uitvoering te kunnen geven aan het recht op een raadsman bij het politieverhoor. In de tussentijd zal er met improvisatie naar een praktische oplossing gezocht moeten worden. Te denken valt aan planningsmaatregelen met de kamers die wel groot genoeg zijn.

12

Op welke wijze houdt u actief vinger aan de pols of zich door de versnelde invoering van het recht op verhoorbijstand in de praktijk knelpunten voordoen die de uitoefening van het recht in de weg staan? Bent u bereid de Kamer drie maanden na invoering te informeren over de eerste toepassingservaringen in de praktijk?

Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Door middel van een nog te starten brede monitor naar ervaringen in de praktijk wordt onder meer beoogd een vinger aan de pols te houden en te bezien of zich door de versnelde invoering van het recht op verhoorbijstand in de praktijk knelpunten voordoen die de uitoefening van het recht in de weg staan. Deze monitor is bedoeld om over een langere periode praktijkervaringen te verzamelen van alle betrokken organisaties en professionals. Uiteraard worden tussentijds de eerste toepassingservaringen geïnventariseerd. Ik ben graag bereid om uw Kamer drie maanden na invoering van het recht op verhoorbijstand te informeren over de eerste toepassingservaringen in de praktijk.

13

Klopt het dat advocaten bij het verhoor ten overstaan van een rechter meer bevoegdheden hebben dan bij het verhoor door de politie? Zo ja, welke afwegingen liggen daaraan ten grondslag? Zo nee, waarom niet?

Zie mijn antwoord op vraag 2.

14

Klopt het dat advocaten bij het verhoor door de FIOD en Koninklijke Marechaussee op dit moment meer bevoegdheden hebben dan in het Ontwerpbesluit inrichting en orde politieverhoor staan vermeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de FIOD en Koninklijke Marechaussee hun verhoorpraktijk moeten aanpassen na inwerkingtreding van genoemd ontwerpbesluit?

Nee, in de praktijk van FIOD en de KMar tot 1 maart 2016 was er geen sprake van aan de raadsman toekomende bevoegdheden. De verhoorpraktijk van FIOD en KMar kwam er tot 1 maart jl. op neer dat in incidentele gevallen (in geval van de FIOD na overleg met de officier van justitie) ruimte werd geboden voor de aanwezigheid en eventuele daadwerkelijke deelname van de advocaat aan verhoren. In de meeste gevallen was daarvan echter nog geen sprake. Met ingang van 1 maart hebben de FIOD en de KMar zich (evenals overigens de overige bijzondere opsporingsdiensten) geconformeerd aan de regeling zoals opgenomen in de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal. Zie voor het overige mijn antwoord op vraag 4.

15

Waarom wordt niet aangesloten bij de huidige verhoorpraktijk van de FIOD en Koninklijke Marechaussee?

Zie mijn antwoorden op de vragen 4 en 14. De huidige verhoorpraktijk bij FIOD en KMar stond aanwezigheid van de advocaat bij verhoren slechts in incidentele gevallen toe. Er was bovendien geen sprake van een aan de verdachte toekomend recht. Die situatie is per 1 maart jl. veranderd en maakt dat een richtinggevend normenkader benodigd is om te bepalen hoe opsporingsambtenaar en raadsman zich in de verhoorkamer tot elkaar dienen te verhouden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het implementatiewetsvoorstel en het ontwerpbesluit voorziet de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal en de daarbij gevoegde regels voor de inrichting en orde tijdens het politieverhoor hierin.

16

Is er met het FIOD en de Koninklijke Marechaussee gesproken over de totstandkomingen van wetsvoorstellen met Kamerstuk 34157 en met Kamerstuk 34 159? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is met hun inbreng gedaan?

De bijzondere opsporingsdiensten en de Koninklijke Marechaussee zijn vertegenwoordigd in de werkgroep en stuurgroep die de implementatie van de wetsvoorstellen en het ontwerpbesluit in de uitvoeringspraktijk voorbereiden. De FIOD heeft in dat kader ingebracht dat in de tot aan het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 geldende praktijk de raadsman meestal niet bij het verhoor zelf aanwezig is, maar dat de officier van justitie op verzoek van de verdachte of de raadsman kan bepalen dat de raadsman wel bij het verhoor aanwezig mag zijn.

17

Hoe komt het dat u in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1057) stelt niet op de hoogte te zijn van de gemiddelde duur van de verhoren per soort zaak, ondanks dat begin- en eindtijden van verhoren staan vermeld in processen-verbaal?

Zie ook mijn antwoord op vraag 6. De begin- en eindtijd van het verhoor worden in het proces-verbaal geregistreerd. De duur van het verhoor als zodanig wordt niet digitaal geregistreerd in de politiesystemen. Om een betrouwbare steekproef van de duur van verhoren te krijgen, moeten er berekeningen worden gemaakt op basis van een groot aantal processen-verbaal. Bovendien bestaat een veelheid aan soorten zaken waarin ook verschillend verhoord wordt; verhoren zouden dus nader gecategoriseerd moeten worden naar aard en zwaarte van de zaak om een goed beeld te krijgen van de gemiddelde verhoorduur per soort zaak. Het voorgaande maakt nader onderzoek noodzakelijk.

18

Klopt het dat op grond van processen-verbaal de benodigde gegevens kunnen worden gehaald om te komen met een berekening van de gemiddelde duur van verhoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom stelt het ministerie dan niet op de hoogte te zijn van de gemiddelde duur?

Zie mijn antwoord op vraag 17.

19

Wat zijn de redenen dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet veel eerder is overgegaan tot het inventariseren van de begin- en eindtijden van verhoren, zoals vermeld in de processen-verbaal, om een realistisch beeld te krijgen van de gemiddelde duur van verhoren? Waarom is hier bovendien niet reeds in april 2011 toe overgegaan, aangezien de advocatuur vanaf toen al aandacht vroeg voor gebrek aan aandacht voor de financiële aspecten? (https://www.advocatenorde.nl/3344/advocaten/nederlands-wetsvoorstel.html?thema=salduz&themaID=3236)

Aanvankelijk was de inschatting dat de gemiddelde duur van verhoren relatief eenvoudig te achterhalen zou zijn. Bij nader inzien bleek dit niet het geval om redenen die ik ook in mijn antwoord op vraag 17 heb vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat een zelfstandig onderzoek naar de gemiddelde verhoorduur noodzakelijk is. In 2011 waren er op basis van de ervaringen met de toepassing van het recht op verhoorbijstand bij minderjarigen geen signalen dat de vergoeding daarvoor tekort schoot en bestond er op dat moment geen aanleiding om de gemiddelde duur van verhoren te inventariseren.

20

Bent u bereid alsnog op grond van bestaande processen-verbaal een inventarisatie te maken van de gemiddelde duur van verhoren? Zo nee, waarom niet?

Ja, zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 11 februari jl. zal ik de gemiddelde duur en het aantal verhoren in de eerste fase van het opsporingsonderzoek op zeer korte termijn gaan monitoren.

21

Waarop is de stelling gebaseerd in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1057) dat niet zonder meer kan worden gesteld dat verhoren nooit korter duren dan twee uur, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat er geen gegevens bekend zijn over de duur van verhoren?

In de aangehaalde antwoorden op Kamervragen heb ik inderdaad aangegeven dat geen exacte gegevens beschikbaar zijn over de gemiddelde duur van verhoren per soort zaak. Dat betekent echter niet dat de stelling dat een politieverhoor nooit korter dan twee uur duurt, juist is. Uit onderzoeksmateriaal kan worden afgeleid dat er wel degelijk ook verhoren zijn die korter dan twee uur duren. Zie hiervoor bijvoorbeeld de Impactanalyse Raadsman bij Verhoor van onderzoeksbureau Significant van 1 september 2011. Die Impactanalyse1 laat zien dat de duur van de verhoren in de praktijk zeer divers is. In de analyse is vastgesteld dat sommige verhoren nog geen kwartier duren, terwijl andere verhoren soms ook wel enkele uren kunnen duren.

Inmiddels is dit beeld bevestigd, onder meer door een eerste bliksemonderzoek (in het kader van het kort geding op 17 maart) uitgevoerd door de politie op alle verhoren die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 tot en met 9 maart 2016 in de eenheid Midden Nederland. Ook daaruit blijkt dat er in ieder geval ook verhoren zijn die korter dan twee uur duren.

22

Waarop is de stelling gebaseerd in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1057) dat de forfaitaire vergoeding in sommige gevallen krap zal zijn en in sommige gevallen ruim, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat er geen gegevens bekend zijn over de gemiddelde duur van verhoren?

Dat de vergoeding in sommige gevallen krap en in sommige gevallen ruim zal zijn, vloeit voort uit het forfaitaire karakter van de vergoeding. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is deze forfaitaire vergoeding gebaseerd op de sinds 2009 bestaande vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten. Op basis van de resultaten van de aangekondigde monitor zal worden bezien of de forfaitaire vergoeding aanpassing behoeft.

23

Kunt u bij het Openbaar Ministerie (OM) nagaan wat precies bedoeld wordt met de opmerking dat de voorgestelde wijzigingen een «aanzienlijk verandering van de opsporingspraktijk in Nederland betekenen» (Beleidsbrief OM d.d. 10 februari 2016, p. 3)?

Met deze opmerking wordt verwoord dat de steviger positie die de verdediging zich met de invoering van dit recht aan de voorkant van het strafproces verwerft zonder meer betekenis zal hebben voor het strafproces. Vanaf 1 maart is de opsporingsambtenaar verplicht om de verdachte in ieder geval voorafgaand aan het eerste verhoor te wijzen op zijn recht op verhoorbijstand. Als de verdachte hiervan gebruik wenst te maken, dan moet de opsporingsinstantie de verdachte hiertoe in de gelegenheid stellen. Eén en ander betekent een aanzienlijke verandering voor de dagelijkse praktijk van politie en andere opsporingsinstanties, enerzijds voor de duur van het verhoor en anderzijds voor de logistiek en praktische zaken rondom het verhoor. Zo zal er vaker gewacht moeten worden met de aanvang van het verhoor totdat de advocaat is gearriveerd. Overigens is het OM met mij van mening dat de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor bijdraagt aan een gewenste versterking van de verdediging aan de voorkant van het strafproces.

24

Wat zijn volgens u de gevolgen van de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de effectiviteit, duur en administratieve inspanningen van de opsporing en vervolging in het algemeen en het verhoor van de verdachte als bewijsmiddel in het bijzonder als gevolg van de voorgestelde wijzigingen per 1 maart 2016?

Of de voorgestelde maatregelen gevolgen hebben voor de effectiviteit, duur en administratieve inspanningen van de opsporing en vervolging en voor de bruikbaarheid van het verhoor als bewijsmiddel hangt af van de praktijk die ontwikkeld zal worden. Daarom zal in de eerder genoemde brede praktijkmonitor worden gemonitord wat de algemene praktijkeffecten van de maatregelen zijn. Als uit de monitor blijkt dat de voorgestelde maatregelen negatieve gevolgen hebben voor de effectiviteit van de opsporing, zal gekeken worden welke aanpassingen mogelijk zijn om de negatieve gevolgen terug te dringen. In een negatief scenario gaat de politie ervan uit dat het verhoor als bewijsmiddel aan waarde kan afnemen waardoor de termijnen in het opsporingsproces mogelijk langer worden. In dat geval kan forensisch onderzoek een belangrijke aanvulling zijn als bewijsmateriaal. De uitkomsten van de monitor bepalen mede welke vervolgstappen ik zal ondernemen.

Voor wat betreft de mogelijke gevolgen voor het verhoor als bewijsmiddel verwijs ik tevens graag naar de uitkomsten van een rechtsvergelijkend onderzoek dat in opdracht van het WODC door de Universiteit van Maastricht is uitgevoerd (Miet Vanderhallen e.a., Rechtsbijstand en de waarde van het verhoor, Maastricht 2014). In het onderzoek worden op basis van ervaringen in Engeland en Wales en in België in hoofdlijnen twee conclusies getrokken. De eerste is dat aanvankelijk bij politie en advocatuur weerstand bestond tegenover elkaar en tegenover de voor rechtsbijstand in verband met het politieverhoor geldende regels. Na deze fase, die door de onderzoekers als «afweerfase» wordt gekenschetst, is deze weerstand afgenomen en heeft deze plaatsgemaakt voor een herpositionering en een meer strategische opstelling ten opzichte van de andere partij. Waar de advocatuur evolueerde van het overwegend geven van het advies om een beroep te doen op het zwijgrecht naar het geven van meer gedifferentieerde adviezen, maakte de politie een ontwikkeling door in het verstrekken van informatie over het dossier aan de advocaat voorafgaand aan het verhoor. De geschetste ontwikkelingen hebben in de genoemde landen geleid tot een grotere professionalisering van zowel de advocaten als verhoorders, wat de kwaliteit van het verhoor ten goede is gekomen. Onderzoek laat zien dat ook in verhoren waar geen advocaat aanwezig is, de verhoorkwaliteit is toegenomen. Een tweede conclusie die de onderzoekers trekken is dat de verwachting dat de waarde van een verklaring afneemt als gevolg van een sterke toename van het aantal zwijgende verdachten, empirische grondslag mist. Het ligt in lijn der verwachtingen, aldus het onderzoek, dat politie en advocatuur zich verder professionaliseren en herpositioneren ten opzichte van elkaar. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit in de Nederlandse praktijk anders zou zijn.

25

Kunt u bevestigen dat de uitlatingen van de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten (NVSA) in het Algemeen Dagblad van 18 februari 2016 onjuist zijn dat de voorgestelde verhoorprocedure in strijd zou zijn met richtlijn nr. 2013/48/EU, sterker nog dat de regering deze richtlijn ruimer heeft geïnterpreteerd dan strikt noodzakelijk (Kamerstuk 34 157, nr. 6, p. 4, nota naar aanleiding van het verslag)?

Om redenen die in het antwoord op vraag 9 zijn vermeld kan ik de opvatting dat de regels over de rol van de raadsman tijdens het verhoor in strijd zouden zijn met de richtlijn, niet onderschrijven. Het punt waarop in het implementatiewetsvoorstel ten opzichte van het geldende recht een stap verder wordt gezet dan waartoe de richtlijn strikt genomen noodzaakt, betreft overigens niet de regels over verhoorbijstand, maar de keuze dat aangehouden jeugdige verdachten geen afstand kunnen doen van hun recht op consultatiebijstand.

26

Hebben advocaten de ruimte om tijdens het verhoor vragen te stellen, verduidelijking te vragen en verklaringen te geven? Zo nee, welke houding moet de advocaat dan aannemen tijdens het verhoor?

Staat in beleidsregels welke beperkingen opgelegd kunnen worden aan de advocaat in het uitoefenen van zijn vak als raadsman? Zo ja, wat mag een advocaat wel tijdens het verhoor en wat niet? Zo nee, hoe bereik je dan uniformiteit in het beperken van de advocaat tijdens het verhoor?

Zie voor de eerste deelvraag mijn antwoord op vraag 8.

De beleidsregels bevatten geen aan de advocaat op te leggen beperkingen in het uitoefenen van zijn vak als raadsman, maar regels die moeten waarborgen dat het karakter en de orde van het verhoor gewaarborgd blijven. De orderegels zijn vooral bedoeld voor gevallen waarin het nodig is om een grens te trekken. Verwacht wordt dat verhoren in goede orde en op basis van wederzijds respect voor de betrokken opsporingsambtenaar, raadsman en verdachte plaatsvinden.

27

Wat dienen hulpofficieren te doen als de termijn voor het ophouden voor het verhoor dreigt te verlopen en de advocaat is nog niet aanwezig en de verdachte doet geen afstand van verhoorbijstand?

Bij verdenking van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zal in geval de termijn voor het ophouden voor onderzoek dreigt te verlopen, de verdachte die geen afstand doet – aansluitend – in verzekering moeten worden gesteld. Daarom acht ik een voortvarende parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen ook zo belangrijk, omdat in het aanvullende wetsvoorstel (Kamerstuk 34 159) voorzien is in een verlenging van de maximale termijn voor het ophouden voor onderzoek van zes naar negen uur.

Voorafgaand aan de inverzekeringstelling moet de verdachte daarover worden gehoord. In gevallen waarin binnen de termijn van het ophouden voor onderzoek ondanks inspanningen daartoe geen raadsman is verschenen, zal het verhoor voor de inverzekeringstelling noodgedwongen zonder raadsman moeten plaatvinden. Het inhoudelijke verhoor over verdachtes betrokkenheid bij het strafbaar feit moet dan tijdens de inverzekeringstelling plaatsvinden, wanneer wel een raadsman beschikbaar is.

Bij verdenking van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de verdachte, omdat het hier om lichtere strafbare feiten gaat, niet langer de vrijheid worden benomen dan voor de duur van het ophouden voor onderzoek. Die duur wordt in het aanvullende wetsvoorstel niet verlengd. De reden daarvan is dat een algemene verlenging van de termijn voor het ophouden voor onderzoek bij lichte strafbare feiten zou kunnen leiden tot vrijheidsbeneming waarvan de duur niet meer in verhouding staat tot de (verhoudingsgewijs geringe) ernst van het feit. Van belang is dat in zaken met strafbare feiten waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, aanmerkelijk minder vaak een beroep op rechtsbijstand wordt gedaan. In de minderheidsgevallen waarin de verdachte van een licht strafbaar feit zich in verband met het verhoor wel door een raadsman laat bijstaan, zullen de daarmee gemoeide inspanningen binnen de termijn van het ophouden voor onderzoek moeten worden verricht.

28

Welke voorbeelden kunnen worden genoemd om te verduidelijken wat wordt bedoeld met «te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek wordt toegebracht» uit de beleidsbrief van het OM (p. 5)?

De uitzonderingsgrond die in de aangehaalde passage uit de OM-beleidsbrief wordt genoemd betreft een van de – ook in de richtlijn en in het implementatiewetsvoorstel (artikel 28e Sv) opgenomen – gronden op basis waarvan in het vooronderzoek tijdelijk kan worden afgeweken van het recht op rechtsbijstand. Een voorbeeld van de uitzonderingsgrond die bestaat in een dringende noodzaak om te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek wordt toegebracht, betreft de situatie waarin door meteen – en zonder op de raadsman te wachten – te beginnen met het verhoor informatie kan worden verkregen over de locatie van essentieel bewijsmateriaal dat – bijvoorbeeld door medeverdachten die zich nog op vrije voeten bevinden of door familieleden – dreigt te worden weggemaakt of veranderd.

29

Waarom krijgt een verdachte die wordt ontboden of uitgenodigd voor verhoor geen vergoeding voor de bijstand die hij nodig meent te hebben? Geldt dit ook voor onvermogenden (beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand, p. 4)?

Het algemeen recht op toegang tot een raadsman voor verdachten in strafprocedures betekent niet dat de overheid ook in alle gevallen gehouden is om de kosten van rechtsbijstand (in zijn geheel) te vergoeden. Van verdachten die zich in vrijheid bevinden en worden uitgenodigd voor verhoor mag worden verwacht dat zij de beperkte kosten van consultatie- en verhoorbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek zelf dragen. Wanneer deze verdachten (verder) mochten worden vervolgd kunnen zij in dat stadium een reguliere toevoegingsaanvraag indienen die op grond van de draagkrachtcriteria van de Wet op de rechtsbijstand en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten zal worden getoetst.

30

Wat betekent de vergoeding van verhoorbijstand in de piketfase vanaf 1 maart 2016 voor de overheidsfinanciën? Hoe wordt hiervoor dekking gevonden in de huidige begroting voor 2016 en/of wordt de voorjaarsnota 2016 hierop aangepast?

Om de totale kosten van de wetsvoorstellen voor de rechtsbijstand te kunnen dekken is het budgettaire kader voor de rechtsbijstand met ingang van 2016 reeds structureel opgehoogd. Deze ophoging is gerealiseerd door middel van de verhoging van de eigen bijdragen van de rechtzoekenden die is ingevoerd naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz (Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners, inwerking getreden per 1 oktober 2013, Staatsblad 2013, nr. 345).

Daarmee is de invoering van het recht op verhoorbijstand per 1 maart 2016 en de daaraan gekoppelde vergoeding voor advocaten die verhoorbijstand verlenen in de piketfase in de begroting voor 2016 reeds van dekking voorzien.

31

Hoe wordt ten aanzien van zogeheten zelfmelders omgegaan met de mededeling van recht op verhoorbijstand?

Ervan uitgaande dat met «zelfmelders» wordt gedoeld op verdachten die door de opsporingsinstantie worden uitgenodigd voor verhoor, geldt dat ook deze verdachten voorafgaand aan het verhoor moeten worden gewezen op hun recht op verhoorbijstand. Zij zullen daartoe in de brief waarbij zij voor verhoor worden uitgenodigd, erop worden gewezen dat zij zich bij het verhoor kunnen laten bijstaan door een raadsman. In deze brief wordt de verdachte tevens gemeld dat hij zijn rechtsbijstand zelf moet organiseren en dat de kosten voor eigen rekening zijn.

Overigens wordt met «zelfmelders» veelal gedoeld op veroordeelden die zichzelf na een daartoe strekkende oproep bij de penitentiaire inrichting melden om hun gevangenisstraf uit te zitten. In dit licht merk ik voor de duidelijkheid op dat de richtlijn en het implementatiewetsvoorstel geen betrekking hebben op personen die al – onherroepelijk – zijn veroordeeld.

32

Wordt vanaf 1 maart 2016 bij de mededeling over recht op rechtsbijstand bij aanvang van het verhoor ook medegedeeld dat deze kosten van rechtsbijstand in principe voor eigen rekening zijn, evenals bij dit ook (schriftelijk) het geval is bij ontboden verdachten? Zo ja, kan dit dan ook worden aangepast in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor? Zo nee, waarom niet?

Aangehouden verdachten die vallen onder de A- of B- categorie uit de geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor worden door de hulpofficier mondeling en schriftelijk geïnformeerd dat gebruikmaking van het recht op verhoorbijstand voor hen kosteloos is. Aangehouden verdachten die vallen onder de C-categorie uit de Aanwijzing worden evenals ontboden verdachten geïnformeerd dat zij recht hebben op verhoorbijstand maar dat de daarmee samenhangende kosten voor hun eigen rekening komen. Dit is opgenomen in de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal van 10 februari 2016, die geldt in aanvulling op de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.

33

Bestaat, gelet op Richtlijn nr. 2013/48/EU op nationaal niveau de ruimte om te starten met verhoor zonder raadsman indien de hulpofficier aanwijzingen heeft dat de raadsman bewust de aanvang van het verhoor traineert door niet op te komen dagen, waardoor maximaal een uur moet worden gewacht met het verhoor? Zo ja, wordt hier dan ook in de praktijk vanaf 1 maart 2016 gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?

Wanneer een raadsman niet binnen 45 minuten reageert op de piketmelding wordt deze melding door de raad voor rechtsbijstand naar een andere advocaat doorgezonden. Wanneer de verdachte zich wil laten bijstaan door een door hem gekozen en betaalde raadsman, maar deze of een vervanger niet tijdig beschikbaar zal zijn, wordt een piketadvocaat opgeroepen.

34

Biedt Richtlijn nr. 2013/48/EU de ruimte om op nationaal niveau met een verhoor zonder raadsman te starten wanneer dringende noodzaak bestaat om schade aan een «goed te voorkomen? Zo ja, kan dit dan worden toegevoegd aan de uitzondering «b» (beleidsbrief OM, p. 5)? Zo nee, waarom niet?

Nee. Dreigende schade aan een goed kan – binnen het kader van artikel 3, zesde lid, van de richtlijn – alleen een dringende noodzaak opleveren voor het zonder raadsman onmiddellijk starten met het verhoor, indien daardoor met die dreiging gepaard gaande dreiging voor ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon kan worden voorkomen (denk aan dreiging met vergiftiging van drinkwater), dan wel indien schade aan een goed tevens aanzienlijke schade aan het onderzoek zou toebrengen. Voor de gevallen waarin daarvan sprake is bieden het implementatiewetsvoorstel en – daarop vooruitlopend – de OM-beleidsbrief afdoende gronden voor het kunnen maken van een uitzondering. Verdergaande uitzonderingen laat de richtlijn niet toe.

35

Kan vanaf 1 maart 2016, indien het verhoor is aangevangen zonder aanwezigheid van de raadsman en de raadsman alsnog bij het verhoor arriveert, het verhoor direct worden voortgezet zonder dat dit verhoor opgehouden moet worden omdat de raadsman eerst met de verdachte (uitgebreid) wil overleggen?

Indien op grond van een van de uitzonderingsgronden die in (het implementatiewetsvoorstel en) de OM-beleidsbrief worden genoemd, zonder raadsman met het verhoor is begonnen, zal de alsnog gearriveerde raadsman tot het verhoor moeten worden toegelaten, en zal het verhoor daartoe moeten worden onderbroken, wanneer de redenen die tot het onmiddellijk beginnen met het verhoor hebben geleid daaraan niet in de weg staan (zie ook de nota naar aanleiding van het verslag bij het implementatiewetsvoorstel, Kamerstuk 34 157, nr. 6, blz. 27). En wanneer die redenen daaraan niet in de weg staan, zal de verdachte daaraan voorafgaand ook consultatiebijstand moeten worden verleend.

Voor zover met de vraag wordt gedoeld op de situatie waarin zich geen uitzonderingsgronden voordoen, de verdachte afstand heeft gedaan van rechtsbijstand, en hij gedurende het verhoor van deze beslissing terugkomt, geldt dat dan alsnog een raadsman wordt opgeroepen. Wanneer deze arriveert zal eerst consultatiebijstand plaatsvinden. Verlenen van bijstand bij het verhoor is immers niet goed mogelijk wanneer de raadsman niet eerst vertrouwelijk met zijn cliënt heeft kunnen spreken.

36

Is het in de eerste plaats aan de verdachte zelf om te aan te geven of zijn fysieke of psychische toestand het niet langer toelaat aan het verhoor deel te nemen in plaats van dat zijn raadsman dit voor hem invult (beleidsbrief OM, p. 7, punt 5, sub c)?. Hoe zullen de verhoorders hiermee omgaan in de praktijk?

In de beleidsbrief van het OM worden situaties genoemd waarin de raadsman bevoegd is om een opmerking te maken tijdens het verhoor, o.a. als de fysieke of psychische toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Daarmee is echter niet gezegd dat het per se aan de raadsman is om dit als eerste aan te geven. Het is de verantwoordelijkheid van de verhorend ambtenaar om aandacht te hebben voor de fysieke en psychische staat van de verdachte. Ook de verdachte kan aangeven dat hij niet langer in staat is het verhoor te ondergaan.

Verhoorders worden ook in de nieuwe situatie geacht om op een professionele manier om te gaan met een verdachte wiens fysieke of psychische toestand het niet langer toelaat aan het verhoor deel te nemen.

37

Kan de situatie zich voordoen dat de opsporing en vervolging van strafbare feiten vertraging oploopt indien het verhoor niet kan worden voortgezet wegens het verstoren van de orde door de raadsman (beleidsbrief OM, p.7, punt 6)?

Ja, die situatie kan zich voordoen. Het verhoor kan alleen worden voortgezet indien de gronden aan het bevel tot verwijdering van de raadsman zijn komen te vervallen en de raadsman weer tot de verhoorruimte is toegelaten (bijvoorbeeld wanneer de raadsman is «afgekoeld»), de verdachte alsnog afstand doet van zijn recht op verhoorbijstand dan wel een vervangende raadsman beschikbaar is voor het verlenen van rechtsbijstand. De verwachting is dat deze situatie zich zelden voor zal doen en dat verhoren in goede orde en op basis van wederzijds respect voor de betrokken opsporingsambtenaar, raadsman en verdachte zullen plaatsvinden.

38

Waarom heeft u geen gebruik gemaakt van de onderliggende Europese richtlijn om vanaf 1 maart 2016 minder ruimhartig te zijn met kosteloze oproeping van een raadsman na aanhouding (Kamerstuk 34 157, nr. 6, nota naar aanleiding van het verslag, p. 3)?

Zoals ik op de in de vraag aangehaalde plaats in de nota naar aanleiding van het verslag heb aangegeven, schrijft artikel 3, vierde lid, van de richtlijn voor dat de lidstaten bij aangehouden verdachten de noodzakelijke regelingen moeten treffen om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn hun recht op toegang tot een raadsman daadwerkelijk uit te oefenen. Het kosteloos oproepen van een raadsman kan een invulling zijn van de noodzakelijke regelingen, maar dat hoeft niet per se. In zoverre laat de richtlijn toe om minder ruimhartig te zijn met kosteloze oproeping van een raadsman na aanhouding dan nu volgens het geldende recht het geval is. De implementatie van de richtlijn geeft naar mijn mening echter geen aanleiding om het geldende recht dat door de richtlijn wordt toegelaten en dat een bijdrage levert aan de verwezenlijking van het doel van de richtlijn, terug te draaien door aanpassing van de bestaande regeling voor kosteloze rechtsbijstand in verband met het politieverhoor.

39

Biedt de Richtlijn nr. 2013/48/EU op nationaal niveau de ruimte om het vermoeden, dat de verdachte zich mogelijk zal onttrekken aan het overheidstoezicht, toe te voegen aan de voorgestelde uitzonderingen waaronder toch met een verhoor zonder rechtsbijstand kan worden gestart (dit teneinde te voorkomen dat de verdachte na een bepaalde periode op het bureau moet worden vrijgelaten terwijl zwaarwegende opsporingsbelangen zich hier tegen verzetten)?

Nee. Wanneer er geen wettelijke gronden meer zijn om de vrijheidsbeneming van de verdachte voort te zetten, dient hij in vrijheid te worden gesteld. Dit kan niet worden vermeden door uitzonderingen te maken op het recht op rechtsbijstand in verband met het verhoor. De richtlijn zou ook niet toelaten om een uitzondering op het recht op rechtsbijstand te maken op basis van alleen een vermoeden dat de verdachte zich zal onttrekken aan overheidstoezicht. Een dergelijk vermoeden behoort immers niet tot de uitzonderingsgronden die in die richtlijn zijn genoemd.

Voor zover in de vraag wordt gedoeld op verdachten die illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat zij zich, nadat hun vrijheidsbeneming op strafvorderlijke titel is beëindigd, aan overheidstoezicht zullen onttrekken in het kader van een uitzettingsprocedure, verdient vermelding dat het vreemdelingenrecht mogelijkheden biedt om deze personen in bewaring te stellen. De rechtsbasis voor deze vreemdelingenbewaring is gelegen in de Terugkeerrichtlijn, zoals geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000.

40

Hoe uitgebreid zal het «informeren van de gevolgen» moeten plaatsvinden door de verhoorders, indien de verdachte bij aanvang van het verhoor aangeeft geen gebruik te willen maken van een advocaat? Volstaat hier een (korte) opmerking vgl. met de cautie?

Wanneer een verdachte tegenover de opsporingsambtenaar aangeeft afstand te willen doen van zijn recht op rechtsbijstand in verband met het politieverhoor, dient de opsporingsambtenaar hem in te lichten over de gevolgen daarvan (implementatiewetsvoorstel, artikel 28a Sv). In beginsel kan ermee worden volstaan aan de verdachte mede te delen dat hij in geval van afstand van recht niet kan profiteren van rechtsgeleerde bijstand en dat dit nadelige gevolgen voor hem kan hebben. Dit kan dus inderdaad een korte mededeling zijn.

Volledigheidshalve merk ik op dat het implementatiewetsvoorstel (artikel 28c, tweede lid, Sv) erin voorziet dat aangehouden verdachten van een misdrijf waarop gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en aangehouden kwetsbare verdachten pas afstand van hun recht op rechtsbijstand in verband met het politieverhoor kunnen doen nadat zij door een raadsman over de gevolgen daarvan zijn ingelicht.

41

Wordt verdachte geadviseerd om met een raadsman te overleggen, voordat hij afziet van consultatiebijstand of verhoorbijstand?

De opsporingsambtenaar is, wanneer de verdachte afstand wil doen van zijn recht op rechtsbijstand in verband met het politieverhoor, gehouden om de verdachte in te lichten over de gevolgen daarvan. Hij hoeft de verdachte niet actief te adviseren met een raadsman te overleggen; voldoende is de verdachte mee te delen dat hij in geval van afstand niet kan profiteren van rechtsgeleerde bijstand en dat dit nadelige gevolgen voor hem kan hebben.

Overigens kunnen – zie ook het antwoord op vraag 40 – aangehouden verdachten van een misdrijf waarop gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en aangehouden kwetsbare verdachten pas afstand doen van hun recht op rechtsbijstand in verband met het politieverhoor nadat zij door een raadsman over de gevolgen daarvan zijn ingelicht.

42

Is overwogen om de vergoeding aan de advocaat voor de verhoorbijstand (mede) te koppelen aan het aantal uur dat het verhoor duurt?

Met het toekennen van een forfaitaire puntvergoeding is een koppeling gemaakt tussen de vergoeding voor verhoorbijstand en het (geschatte) gemiddelde aantal uren dat het verhoor duurt. Het hele stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat uit van een forfaitair systeem waarbij gewerkt wordt met vergoedingen die zijn gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding.

43

Is overwogen om een derde categorie toe te voegen aan de vergoeding van de advocaat, zodat naast de 1,5 punt die voor de lichtere zaken telt en de 3 punten voor zware zaken een derde categorie ontstaat voor bewerkelijke zaken (met bewerkelijk wordt gedoeld op de duur van de verhoren waar een advocaat bij moet zitten)? Zo nee, waarom niet?

Met de gekozen onderverdeling tussen lichte en zware zaken is voorzien in een hogere vergoeding voor zgn. bewerkelijke zaken. Daarmee is aansluiting gezocht bij de bestaande vergoedingssystematiek, zoals ook sinds enkele jaren wordt toegepast voor verhoorbijstand aan minderjarigen. Dat was in verband met de uitvoerbaarheid gelet op de versnelde invoering van het recht op verhoorbijstand ook de enige mogelijkheid om per 1 maart überhaupt in een vergoeding voor verhoorbijstand te kunnen voorzien. Los daarvan staat toevoeging van een aparte categorie voor bewerkelijke zaken haaks op de bestaande vergoedingensystematiek in de piketfase en zou grote uitvoeringstechnische bezwaren met zich brengen.

44

Kan een advocaat bij alle verhoren aanwezig zijn? Moet een advocaat bij alle verhoren aanwezig zijn?

De raadsman van de verdachte kan bij alle verhoren van de verdachte aanwezig zijn. Vaak zal bij gelegenheid van de consultatiebijstand tussen raadsman en verdachte worden overlegd of aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor noodzakelijk of wenselijk is. Wanneer de – ook aan de verhorende ambtenaar medegedeelde – uitkomst van dat overleg is dat de raadsman geen verhoorbijstand zal verlenen, doet de verdachte daarmee afstand van verhoorbijstand.

45

Mocht u worden gedwongen, al dan niet na een rechterlijke uitspraak, om de vergoedingen voor de advocatuur te verhogen, hoe wordt dit dan gefinancierd?

Ik kan niet vooruitlopen op een rechterlijke uitspraak en de mogelijke financiële gevolgen voor mijn begroting.

46

Op welke wijze zal de duur van de verhoren worden gemonitord? Wat is het tijdspad? Kan de Kamer geïnformeerd worden over de eventuele uitkomsten van de monitoring?

Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Ten behoeve van de monitor zal gebruik worden gemaakt van bestaande politieregistraties. Daarnaast zal dossieronderzoek worden uitgevoerd op een steekproef van zaken na 1 maart 2016, waarbij uit het dossier de belangrijkste gegeven worden herleid, zoals begin- en eindtijd van het verhoor, type zaak en aantal vervolgverhoren. Ten slotte kan worden gedacht aan het laten uitvoeren van tijdregistraties door de politie en door de advocatuur zelf.

De eerste resultaten van de monitor worden eind mei verwacht. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren zodra deze beschikbaar zijn.

47

Welke andere indicatoren dan de gemiddelde duur van de verhoren zijn er om te bezien of de vergoeding voor verhoorbijstand bijstelling behoeft?

Andere indicatoren om te bezien of de vergoeding bijstelling behoeft zijn: het aantal verhoren dat plaatsvindt in de betreffende fase waarop de vergoeding betrekking heeft en het type zaak waarin de verhoorbijstand wordt verleend.

48

Wijkt de vergoeding voor verhoorbijstand af van andere vergelijkbare vergoedingen voor rechtsbijstand? Zo ja, op welke wijze?

Nee, de vergoeding voor verhoorbijstand past in de bestaande vergoedingensystematiek voor rechtsbijstandverlening in strafzaken waarbij een forfaitaire puntvergoeding wordt toegekend voor verschillende werkzaamheden in de verschillende fasen van het strafproces.

49

Wat zal er gebeuren als de Raad voor Rechtsbijstand constateert dat er onvoldoende advocaten beschikbaar zijn?

Zie ook het antwoord op vraag 61. De Raad voor rechtsbijstand monitort met ingang van 1 maart of piketmeldingen (tijdig) worden geaccepteerd door de advocatuur. Als daaruit blijkt dat zich in bepaalde regio’s knelpunten voordoen met betrekking tot beschikbaarheid van advocaten zal door de Raad worden bezien of het mogelijk is om advocaten uit andere regio’s in te schakelen of deze regio’s samen te voegen met andere regio’s of dat alternatieve oplossingen mogelijk zijn.

50

Herinnert u zich uw eerdere toezegging dat structureel 105 mln. per jaar extra kan worden besteed door de Nationale Politie om «meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing mogelijk te maken» (zie oa. Kamerstuk 29 628, nr. 421)?

Zie de beantwoording bij vraag 56.

51

Is met de Nationale politie ten tijde van de belofte in 2012 gecommuniceerd dat van de structureel 105 mln. per jaar 12 mln. zal worden besteed aan het verbouwen van verhoorhokjes ten behoeve van het waarborgen van de rechten van de verdachte?

Zie de beantwoording bij vraag 56.

52

Waarom moet de politie de kosten voor verhoorbijstand ter hoogte van 12 mln. euro halen uit de voor hen gereserveerde 105 mln. euro?

Zie de beantwoording bij vraag 56.

53

Wat zijn de kosten voor het verbouwen van de verhoorkamers?

Zie de beantwoording bij vraag 56.

54

Hoe is tot op heden concreet invulling gegeven aan de toezegging dat structureel 105 mln. per jaar kan worden besteed door de Nationale Politie aan meer blauw op straat en meer capaciteit voor de opsporing? Kunt u gedetailleerd aangeven waaraan de 105 mln. euro, die in het Regeerakkoord is gereserveerd voor meer blauw op straat, wordt besteed?

Zie de beantwoording bij vraag 56.

55

Is met de Nationale Politie gecommuniceerd dat zonder de investering in nieuwe verhoorkamer, die wordt gefinancierd uit de 105 mln. euro extra die bedoeld was voor meer blauw op straat, een efficiënt verloop van de politieverhoren onder druk komt te staan, «wat invloed zal hebben op het opsporingsproces – en dus op het streven naar meer blauw op straat» (Kamerstuk 34 159, nr. 6,p. 21)? Zo ja, wat was hierop de reactie van de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?

In overleg met politie is bekeken welke investeringen ter uitvoering van het recht op een raadsman bij het politieverhoor noodzakelijk zouden zijn. Met de politie ben ik tot de conclusie gekomen dat onvoldoende verhoorkamers die zijn toegerust op maximaal vijf personen zouden leiden tot langere wachttijden voor het verhoor kan starten. Bij voldoende verhoorkamers die wel toegerust zijn op vijf personen kunnen de verhoren sneller starten waardoor het opsporingsproces sneller verloopt.

56

Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de 12 mln. euro voor incidentele kosten voor opleiding en instructie van politiemedewerkers en hulpofficieren van justitie en voor aanpassing van de huisvesting wordt besteed? Klopt het dat de 12 mln. euro incidenteel is, terwijl het Regeerakkoord over 105 mln. structureel gaat? Welk deel van de 12 mln. euro wordt besteed aan opleiding en instructie, welk deel aan aanpassing van de huisvesting?

De vragen 50–54 en 56 lenen zich voor gecombineerde beantwoording. De intensiveringsgelden voor de Nationale Politie van Rutte II, de zogenaamde 105 mln., is in twee tranches beschikbaar gekomen. De eerste tranche richt zich op het versterken van het fundament van de politie. De tweede tranche richt zich op modernisering van opsporing, toezicht, handhaving en dienstverlening, ketensamenwerking en de aanpak van fenomenen zoals cybercrime, fraude en ondermijning. Inzet bij besteding van de intensiveringsgelden Rutte II is – met oog voor balans in de keten – het vergroten van de effectiviteit, efficiëntie en kwaliteit (zaken slimmer en beter aanpakken) van de afgesproken sterkte. Dit leidt tot zowel meer blauw op straat, een betere dienstverlening, als meer productiviteit in de opsporing. De focus ligt op de aanpak van de fenomenen en criminaliteitsverschijnselen uit de Veiligheidsagenda 2015–2018, namelijk high impact crimes en jeugd, fraude en cybercrime. Voor het overige deel van deze vraag verwijs ik u naar mijn voortgangsbericht vorming Nationale Politie van 31 augustus 20152.Op basis van dit kader is in samenspraak met politie overeengekomen om 4 mln. voor opleiding en instructie te reserveren en 8 mln. voor het verbouwen van verhoorkamers. Voor deze incidentele 4 mln. is dekking gevonden in de eerste tranche van de intensiveringsgelden. Voor de 8 mln. incidentele kosten voorzien voor het verbouwen van verhoorkamers is dekking gevonden in de tweede tranche van de intensiveringsgelden. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik tevens naar de betreffende passages in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel.

57

Is in de impactanalyses «Raadsman bij politieverhoor» (22 december 2015) aandacht besteed aan de mogelijke toename van het beroep op tolken als gevolg van de voorgestelde wijzigingen in de betreffende wetsvoorstellen? Zo nee, kan de stelling worden onderbouwd dat deze toename beperkt zal zijn (Kamerstuk 34 157, nr. 6, p. 8)?

In de in opdracht van politie uitgevoerde impactanalyse «Raadsman bij politieverhoor» (22 december 2015) is geen aandacht besteed aan de mogelijke toename van het beroep op tolken als gevolg van de voorgestelde wijzigingen, vanuit de aanname dat de toename in het beroep op tolken beperkt zal zijn. Dit kan onderbouwd worden met het argument dat verdachten geen extra rechten krijgen met betrekking tot een tolk.

58

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de aangekondigde «nieuwe ontwikkelinterventies die zullen worden ontwikkeld» in de opleiding van politieagenten (Kamerstuk 34 157, nr. 6, p. 8)? Wat zijn de kosten hiervan en hoe worden deze gedekt?

Na de uitspraak van de Hoge Raad op 22 december 2015 is de focus gelegd op het versneld invoeren van de noodzakelijke voorzieningen die het mogelijk maken om per 1 maart uitvoering te geven aan het recht op een raadsman bij het politieverhoor. In de periode na 1 maart zullen de overige aspecten van het implementatietraject, waaronder de nieuwe ontwikkelinterventies, worden doorontwikkeld. Dit brengt naar verwachting geen extra kosten met zich mee. Voor zover dit wel het geval is, worden de kosten gedekt vanuit de € 4 mln. die door de politie is gereserveerd vanuit de eerste tranche intensiveringsgelden voor onderwijs met betrekking tot de raadsman bij het politieverhoor.

59

Klopt het dat de structurele werklast die voortvloeit uit bestuursrechtelijke rechtsbescherming (Kamerstuk 34 159, nr. 6, p. 22) iets hoger zal zijn dan de werklast van de verzetsprocedure, namelijk 500.000 euro bij de start van de regeling aflopend tot 250.000 euro structureel? Worden deze kosten ook al gemaakt worden vanaf 1 maart 2016? Hoe worden deze extra lasten gefinancierd in 2016 binnen het huidige begrotingskader van V&J en/of gecorrigeerd bij de Voorjaarsnota 2016?

De kosten van de structurele werklast bij de rechtspraak die voortvloeien uit bestuursrechtelijke rechtsbescherming zijn door de Raad voor de rechtspraak berekend op € 507.418 in het eerste jaar, in vier jaar tijd aflopend naar € 245.789 structureel (Brief Raad voor de rechtspraak, 19 oktober 2015). Het is juist dat deze kosten hoger zijn dan de kosten van de werklast van de verzetsprocedure. Bij de berekening van de verwachte opbrengst van de maatregel verhaal kosten rechtsbijstand (Kamerstuk 34 159, nr. 6) is met deze uitvoeringskosten rekening gehouden.

Deze kosten zullen in 2016 evenwel nog niet worden gemaakt. De raad voor rechtsbijstand kan de daadwerkelijke uitvoering van deze maatregel niet eerder ter hand nemen dan nadat de werkprocessen daarop ingericht zijn en de toepasselijke beleidsregels en werkinstructies daarop zijn aangepast. Hiermee zal nog enige tijd gemoeid zijn. De verwachting is dat de eerste zaken waarin de raad voor rechtsbijstand tot terugvordering van de kosten van rechtsbijstand zal overgaan zich zullen voordoen in het voorjaar van 2017. De eerste beroepsprocedures tegen deze maatregel zijn dan ook niet eerder te verwachten dan in de loop van 2017. Daarmee zijn ook de eerste werklastkosten voor de rechtspraak niet eerder te verwachten dan in 2017.

60

Zijn alle advocaten of advocatenkatoren verplicht deel te nemen aan de piketdiensten? Zo nee, welke criteria worden gehanteerd en hoeveel advocaten of advocatenkantoren staan nu geregistreerd om piketdiensten te draaien?

In 2015 namen 7520 advocaten actief deel aan het stelsel voor de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand. Over het land gespreid zijn meer dan 3000 advocaten beschikbaar voor het doen van piketdiensten.

Advocatenkantoren zijn niet verplicht om gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen of piketdiensten te draaien. De keuze hiertoe is een vrijwillige.

Om aan de piketdiensten mee te doen, moet een advocaat aan extra deskundigheids- en bereikbaarheidsvoorwaarden voldoen, die zijn neergelegd in de inschrijvingsvoorwaarden voor advocaten die door de Raad voor Rechtsbijstand zijn vastgesteld.

61

Is er een landelijke dekking voor wat betreft het aantal piketadvocaten die beschikbaar zijn? Zo nee, waar zitten gaten?

Zie ook het antwoord op vraag 49. Voor het verlenen van rechtsbijstand in piketzaken worden per regio planningen opgesteld. Het aantal advocaten dat dagelijks staat ingepland, is afhankelijk van het werkaanbod in de regio. Over het land gespreid zijn meer dan 3000 advocaten beschikbaar voor het doen van piketdiensten.

De Raad zal na 1 maart 2016 monitoren of de ingeplande capaciteit per regio voldoende is. Per 1 maart wijzigen de piketplanningen nog niet. Indien knelpunten optreden kan het nodig zijn om het aantal advocaten dat per dag staat ingepland uit te breiden. Er zijn enkele regio’s (Tiel, Ede/Wageningen, Deventer en Hoorn) waarin wat minder advocaten beschikbaar zijn. Indien de situatie dat vraagt, moet worden overwogen deze regio’s met andere regio’s samen te voegen of advocaten uit andere regio’s in te schakelen.

Voor minderjarigen gelden aparte planningen. Daar wordt al sedert 2009 verhoorbijstand verleend. Omdat het piketsysteem voor volwassenen zwaarder wordt belast doordat advocaten op verzoek van aangehouden verdachten ook het verhoor zullen bijwonen, is het belangrijk dat de piketadvocaat van tevoren een achterwacht regelt voor gevallen waarin hij niet zelf de verzochte rechtsbijstand kan verlenen. Bijvoorbeeld omdat hij teveel meldingen krijgt of tijdens zijn dienst onder weg is. In de e-nieuwsbrief van 12 februari heeft de Raad piketadvocaten daarop gewezen.

62

Zijn alle politiebureaus toegerust voor deze nieuwe manier van werken of was er nooit een probleem ten aanzien van de beschikbare ruimtes?

Zie mijn antwoord op vraag 11.

63

Welke opleiding en/of instructie hebben politiemedewerkers en hulpofficieren van justitie aanvullend nodig in het kader van de consultatiebijstand en verhoorbijstand?

Politiemedewerkers en hulpofficieren moeten instructies krijgen over de nieuwe werkwijze voorafgaand aan en tijdens het verhoor. Voor de politiemedewerkers gebeurt dit in de vorm van schriftelijke werkinstructies. Aan de hulpofficieren worden vanaf medio februari 2016 presentaties gegeven over de nieuwe werkwijze. De werkinstructies houden in dat politiemedewerkers de verdachte vanaf 1 maart moeten wijzen op het recht op verhoorbijstand. In de presentaties aan hulpofficieren wordt uitgelegd dat zij bij de voorgeleiding voorafgaand aan het verhoor moeten wijzen op het recht op verhoorbijstand. Ook moet de verhorend politieambtenaar de raadsman per 1 maart toelaten bij het verhoor en behandelen volgens de beleidsregels waarover ik u in de brief van 11 februari geïnformeerd heb. Politiemedewerkers en hulpofficieren zijn hier inmiddels van op de hoogte.

64

Waar zal de politie de extra capaciteit vandaan halen als er tevens 2000 fte dient te verdwijnen? Kunt u aangeven welke taken de politie minder of niet meer kan doen?

Het uitgangspunt is dat de fte’s gevonden worden binnen de operationele sterkte van 49.500 fte’s die met de Tweede Kamer is afgesproken. Na 1 maart zullen de nieuw ingerichte werkprocessen gemonitord worden. Mocht het resultaat van de monitor uitwijzen dat de werkprocessen van de politie toch te zeer onder druk komen te staan, dan zal worden bekeken waar winst kan worden behaald door efficiëntere planning. Mocht ook dat onvoldoende soelaas bieden, dan zal er sprake kunnen zijn van herprioritering. De herprioritering vindt in eerste instantie plaats op lokaal niveau, in het driehoeksoverleg tussen de burgemeester, de politie en de officier van justitie.

65

Waarom wordt uitgegaan van een toename van 200 fte bij de politie, terwijl uit nieuwe impactanalyses blijkt dat uit moet worden gegaan van een bandbreedte waarbij in de lage variant wordt uitgegaan van een toename van 216 fte’s aan inzet van politie, een toename van 318 fte’s in de midden variant en een toename van 512 fte’s in de hoge variant? Waarom zijn er nieuwe impactanalyses opgesteld als de Minister uit blijft gaan van eerdere impactanalyses uit 2011?

Zie het antwoord bij vraag 67.

66

Deelt u de impactanalyse die uitgaat van een politie-inzet van 216 tot 512 fte’s ter uitvoering van de Salduz-wetgeving?

Zie het antwoord bij vraag 67.

67

Hoe verhoudt zich de inschatting van het aantal benodigde extra fte bij de Nationale Politie als gevolg van de voorgestelde wijzigingen (216, 318 of 512) tot de inschatting in de impactanalyse (deel 1, p. 21) van 22 december, te weten 187, 2.176 of 455 extra fte?

De vragen 65–67 lenen zich voor gecombineerde beantwoording. De 200 fte’s die in de memorie van toelichting genoemd wordt, is gebaseerd op het rekenmodel dat uitging van het oorspronkelijke conceptwetsvoorstel uit 2011. De noodzaak van aanpassing van het oorspronkelijke conceptwetsvoorstel aan de minimumvoorschriften van de richtlijn heeft ertoe geleid dat het implementatiewetsvoorstel op onderdelen afwijkt van het oorspronkelijke conceptwetsvoorstel. In opdracht van politie is een nieuwe impactanalyse uitgevoerd, waarbij een nieuw rekenmodel is ontworpen. De verschillen in aantallen fte’s worden met name verklaard door een actievere rol van de raadsman in het thans voorliggende implementatiewetsvoorstel (inclusief de mogelijkheid om onderbreking van het verhoor te vragen) en de uitbreiding van de groep jeugdige verdachten die verplicht consultatiebijstand ontvangen. Uiteraard neem ik de uitkomst van deze nieuwe impactanalyse serieus. Tegelijkertijd maak ik, met de onderzoekers die de impactanalyse hebben uitgevoerd, de kanttekening dat de mate waarin de inschattingen werkelijkheid gaan worden afhankelijk is van de werkwijze en het gedrag van de politie, de raadsman en – in mindere mate – de andere ketenpartners in de nieuwe situatie. Ik kan dus nog niet zeggen dat ik van een bepaald scenario uitga. Daarom wordt er na 1 maart gemonitord wat de effecten zijn van het recht op een raadsman bij het politieverhoor op de werkprocessen van politie. Te gelegener tijd zal ik uw Kamer over de uitkomsten van de monitor informeren.

68

Kunt u gedetailleerd aangeven wat de politie-inzet ter uitvoering van de Salduz-wetgeving precies behelst?

De politie-inzet ter uitvoering van het recht op een raadsman bij het verhoor houdt in dat politiemedewerkers en hulpofficieren bepaalde stappen in de eerste fase van het opsporingsonderzoek moeten ondernemen die voorheen niet voorgeschreven waren en het geven van de werkinstructies hierover. De werkinstructies hierover zijn vanaf medio februari 2016 gecommuniceerd. Voor de inhoud van de werkinstructies verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 63.

69

Hoe staat de nieuwe taak van de politie in verhouding tot uw uitspraak met betrekking tot het nieuwe reorganisatieplan van de Nationale Politie dat geen extra prioriteiten bij de politie worden neergelegd? Waarom komt er dan niet meer fte bij bovenop de bestaande capaciteit?

De toepassing van het recht op een raadsman bij het politieverhoor betreft niet zozeer een nieuwe taak voor de politie, maar een mogelijke lastenverzwaring doordat het een andere invulling van een onderdeel van het strafproces betreft. Indien de nieuwe werkwijze drukt op het werkproces van politie, dan is dit omdat de verhoren mogelijk langer duren. Er wordt dus geen extra prioriteit bij politie neergelegd. Wat dit voor de werkprocessen van politie betekent, moet blijken uit de eerder genoemde praktijkmonitor.

70

Kan de regering concretiseren wat «herprioritering» bij de Nationale Politie betekent om uitvoering te geven aan wetsvoorstellen met Kamerstuk 34 157 en met Kamerstuk 34 159, die een vervolg zullen zijn op de wijzigingen per 1 maart 2016? Is over de invulling hiervan al overleg gevoerd met de Nationale Politie? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst geweest? Welke taken zullen niet meer uitgevoerd worden door de 216, 318 of 512 fte's die voortaan gaan worden ingezet teneinde de voorgestelde wijzigingen te effectueren? Hoe gaat dit concreet zichtbaar worden voor de burger per 1 maart 2016?

Herprioritering vindt in eerste instantie plaats op lokaal niveau in overleg tussen de burgemeester, de officier van justitie en de politie. Ook heb ik op landelijk niveau, in het overleg tussen mij, de regioburgemeesters, de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef, het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP), aandacht gevraagd voor de uitvoering van de wetsvoorstellen. De uitvoering van het recht op een raadsman bij het politieverhoor betreft niet een concreet thema (zoals de vluchtelingencrisis) of een concrete taak (zoals het surveilleren bij grootschalige evenementen). De politie blijft hetzelfde werk doen, met een aantal andere handelwijzen. Aangezien er geen extra taak bij komt en de mogelijke lastenverzwaring in eerste instantie wordt opgevangen door efficiëntere planning, blijven de verhoren afgenomen worden door de politiemedewerkers die dat voor 1 maart ook al deden. Er is hier geen sprake van de ene taak tegen de andere taak wegstrepen. Ik verwacht dan ook niet dat de mogelijke herprioritering per 1 maart 2016 voor de burger concreet zichtbaar wordt.

71

Kunt u precies aangeven hoe het mogelijk is dat de politie-inzet van honderden extra fte’s ter uitvoering van de Salduz-wetgeving mogelijk is door middel van herprioritering? Ten koste waarvan gaat deze herprioritering?

Zie mijn antwoord op vraag 70.

72

Is het mogelijk om alle onderdelen uit de wetsvoorstellen met Kamerstuk 34 157 en met Kamerstuk 34 159 reeds uit te voeren, nog voordat de wetsvoorstellen zijn aangenomen?

Er is – omdat het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 inzake verhoorbijstand daartoe noodzaakte – voor gekozen om alleen de onderdelen uit de wetsvoorstellen die betrekking hebben op verhoorbijstand per 1 maart 2016 uit te voeren, vooruitlopend op aanvaarding en inwerkingtreding van de wetsvoorstellen.

Bij andere onderdelen van de wetsvoorstellen bestaat die noodzaak niet. Daarop vooruitlopen is in mijn ogen ook niet wenselijk, vanwege de praktische uitvoerbaarheid en vanwege het uitgangspunt dat aan regels uit wetsvoorstellen in het algemeen pas uitvoering wordt gegeven wanneer de voorstellen door beide Kamers zijn aanvaard en in werking zijn getreden.

Bij een enkel onderdeel van beide wetsvoorstellen is het juridisch gezien niet mogelijk die eerder uit te voeren. Dat betreft vooral de in het aanvullende wetsvoorstel voorziene verlenging van de maximale duur van het ophouden voor onderzoek. Die verlenging zal eerst na aanvaarding en inwerkingtreding van het aanvullende wetsvoorstel zijn voorzien. Zo vergt ook het verhaal van de kosten van rechtsbijstand op draagkrachtige veroordeelden een toereikende wettelijke grondslag, die eerst na aanvaarding en inwerkingtreding van het aanvullende wetsvoorstel zal zijn voorzien.


X Noot
1

Deze analyse bevat geen onderzoek naar aantal en duur van de verhoren per zaak. Uit het onderzoek is juist geconstateerd dat geen specifiek cijfermateriaal beschikbaar is om gefundeerd tot een verhoorduur of gemiddeld aantal verhoren te komen. Op basis van aannames is daarom een inschatting gemaakt van de gemiddelde verhoorduur en het gemiddeld aantal verhoren per categorie zaken.

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr.554 (bijlage Voortgangsbericht vorming nationale politie)

Naar boven