31 731 Integraal wetgevingsbeleid

Z VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 oktober 2025

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de Staat van de wetgevingskwaliteit en de kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit van wetgeving. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 17 juli 2025.

  • De antwoordbrief van 15 oktober 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid De Graag

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Staatssecretaris Rechtsbescherming

Den Haag, 17 juli 2025

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brieven van 12 november 2024 en 6 juni 2025 ter aanbieding van respectievelijk de eerste editie van de Staat van de wetgevingskwaliteit en de kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit en wetgeving.2 De leden van de fracties van de BBB, GroenLinks-PvdA, D66 en de PVV hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van de SP en OPNL sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA. De leden van de fractie van de PvdD sluiten zich aan bij de gestelde vragen door de leden van de fractie van D66.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB lezen in uw brief het volgende: «Het bewaken van de kwaliteit van wetgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van regering en parlement, waarbij inbreng van andere actoren in het wetgevingsproces, zoals van adviesinstanties, decentrale overheden, publieke dienstverleners, burgers en bedrijven en belangenorganisaties, van groot belang is.»3

Vaak wordt de kern van dergelijke adviezen niet of niet geheel duidelijk vermeld in toelichtingen, nota’s naar aanleiding van verslagen, et cetera. Kunt u ten behoeve van een degelijke behandeling in deze Kamer voortaan alle kernadviezen integraal herhalen en daar waar wordt afgeweken van het advies helder beargumenteren waarom dit het geval is?

U schrijft verder: «Een ander voorbeeld van een vereenvoudigingsactie is het actieprogramma «Minder Druk Met Regels», dat de Minister van Economische Zaken, mede namens mij, op 9 december 2024 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Hierin onderstreept het kabinet dat regels werkbaar en passend moeten zijn, zonder onnodige regeldruk. Ook moeten nationale koppen op wetgeving worden voorkomen. Het programma Werk aan Uitvoering werkt daarnaast aan een actieagenda vereenvoudiging, waarin het terugdringen van complexiteit van regelgeving voor mensen en bedrijven centraal staat.»4

In dat kader zijn de leden van de fractie van de BBB op zoek naar objectieve handvatten. Zo werd recent in de nota naar aanleiding van het verslag over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (36 446) het navolgende gesteld:

«Het kabinet streeft naar een regeldrukreductie van 20% in 2026 voor de sectoren van de indicatorbedrijven die zijn onderzocht in het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek of zet concrete stappen om deze reductie te realiseren (motie-Kisteman). Het gaat daarbij om bestaande regels. De Wtta valt niet binnen de scope van deze kwantitatieve doelstelling. Zoals hierboven beschreven, heeft de regering in het geval van de Wtta het belang van het aanpakken van de ernstige en wijdverbreide misstanden in de uitleenmarkt laten prevaleren boven dat van het verminderen van regeldruk.»5

Een en ander wordt vervolgens niet ondersteund door objectieve data waardoor in feite het streven naar vereenvoudiging en vermindering van lastendruk via nieuwe wetgeving ondermijnd kan worden op basis van veronderstellingen en wensdenken, aldus de fractieleden van de BBB.

Kunt u in geval sprake is van toename van regeldruk en regelkosten bij nieuwe wetgeving (volgens de Afdeling Advies van de Raad van State in haar advies bij de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (36 446) minimaal 143 miljoen euro per jaar)6 altijd met een financiële onderbouwing komen hoe toename van regeldruk en regeldrukkosten opweegt tegen de financiële maatschappelijke kosten indien deze nieuwe regels niet zouden worden ingevoerd?

Kunt u ingeval sprake is van toename van de regeldruk en kosten door nieuwe wetgeving tevens gaan aangeven welke extra inspanningen worden verricht om de regeldrukreductie van bestaande wetgeving dermate op te voeren dat het totaal aan regeldruk en regeldrukkosten van zowel bestaande wetten als nieuwe wetgeving tezamen met 20% afneemt?

Kunt u ingeval sprake is van toename van regeldruk en regeldrukkosten bij nieuwe wetgeving zowel uitvoeringstoets als evaluatie eerder laten plaatsvinden en regeldruk(kosten) nadrukkelijk meenemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen u om in algemene zin te reflecteren op de rol van de regering bij het appreciëren van in de Tweede Kamer ingediende amendementen. Welke rol ziet u voor de regering weggelegd in het geval dat amendementen in strijd zijn met overige wet- en regelgeving, waaronder de Grondwet of algemeen verbindende verdragen.

Bent u van oordeel dat de regering voldoende tijd heeft om een gedegen afweging te maken voordat een appreciatie wordt gegeven? Bent u van oordeel dat vaker advies van de Raad van State noodzakelijk is over amendementen die ogenschijnlijk in strijd zijn met bestaande wet- en regelgeving (waaronder de Grondwet en algemeen verbindende verdragen)? En bent u voornemens dit advies dan ook daadwerkelijk te vragen?

Kunt u in het bijzonder een appreciatie geven over de gang van zaken ten aanzien van amendering van de navolgende wetsvoorstellen en de rol van de regering bij het appreciëren daarvan:

  • Wet aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit in detentie (36 372) en de amendementen nrs. 9, 10 en 12.

  • Wet Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de Raad van State en enige andere wetten in verband met enkele wijzigingen in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, alsmede de regeling van enige andere onderwerpen (36 243) en de amendementen nrs. 8 en 9.

  • Wijziging van de vreemdelingenwet 2000 en de algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de asielinstroom te verminderen (36 704) en het amendement nr. 44.

  • Versterking regie volkshuisvesting (36 512) en amendement nr. 30.

Bij de wet «aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit in detentie» (36 372) heeft u gekozen voor het aanhouden van de stemming over de wet en een Wijzigingswet (nr. 36 583) aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze is vervolgens aangenomen en tezamen met het oorspronkelijke voorstel aan de Eerste Kamer aangeboden, waarmee het oorspronkelijke voorstel weer in lijn met de Grondwet en Europees recht werd gebracht. De leden van voornoemde fracties vragen of u in deze procedure van een «supernovelle» aanleiding ziet om deze vaker in te zetten indien de regering concludeert tot strijd met hogere regelgeving.

Bij het voorstel Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel (36 547) en amendement nr. 43 hebben deze leden de navolgende vragen.7 Hoe kijkt u terug op het appreciëren van dit amendement. Deze leden vragen zich af waarom u daarbij niet heeft aangegeven dat de toelichting op het amendement niet in overeenstemming was met de wijziging die met het amendement wordt beoogd. De toelichting vermeldde dat de aangifteplicht niet zou gelden voor slachtoffers, hun familie, hulpverleners, vertrouwenspersonen en beroepsgroepen met een verschoningsrecht terwijl de wettekst deze groepen van personen niet uitzondert. Bovendien gaat de toelichting ervan uit dat het niet nakomen van de aangifteplicht strafbaar is, terwijl het amendement die strafbaarstelling niet realiseert. Had u bij het appreciëren van dit amendement niet moeten wijzen op deze onvolkomenheden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd en zo nee, waarom niet?

Bij de wet versterking regie volkshuisvesting, mede door u ondertekend, heeft de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geconcludeerd in de beslisnota van 3 juli 2025 dat amendement nr. 30 in strijd is met artikel 1 van de Grondwet.8 Heeft u overwogen om na aanname van het amendement en voor stemming over de wet dit wetsvoorstel in te trekken, dan wel dit voornemen aan de Tweede Kamer kenbaar te maken, met een verzoek tot uitstel van de stemming over deze wet? Zo nee, waarom niet? Is het dan denkbaar dat u een wet verdedigt in de Eerste Kamer die naar haar oordeel in strijd is met artikel 1 van de Grondwet?

Zien de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA het goed dat de regering het wetsvoorstel Onverenigbaarheid rechterschap met lidmaatschap Eerste en Tweede Kamer en het Europees Parlement (36 243) aan de Eerste Kamer heeft aangeboden waarin eveneens strijd met overige wet- en regelgeving (waaronder de Grondwet of algemeen verbindende verdragen) zeer aannemelijk is?9

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

U stelt dat wetgeving uitvoerbaar moet zijn om effectief te kunnen zijn.10 De leden van de fractie van D66 onderschrijven dit. De motie-Dittrich c.s. is door de Eerste Kamer op 25 maart 2025 aangenomen en «verzoekt de regering bij nieuwe wet- en regelgeving die qua uitvoering van de partners in de asielketen veel werk vergt, aan de Eerste Kamer een uitvoeringstoets te overleggen, waaruit blijkt dat de partners in de asielketen in staat zijn die voorstellen daadwerkelijk en redelijkerwijs te kunnen uitvoeren».11

De fractieleden van D66 vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie. In de week van 30 juni 2025 zijn twee asielwetten die door de Tweede Kamer in meerderheid zijn goedgekeurd, bij de Eerste Kamer aanhangig gemaakt zonder overlegging van een uitvoeringstoets. De IND heeft laten weten dat ze de uitvoerbaarheid problematisch vindt. Hoe kan het dat bij zulke belangrijke wetgeving geen uitvoeringstoets is gedaan? Bent u alsnog bereid uitvoering te geven aan voornoemde motie van de Eerste Kamer?

Een onderwerp dat in uw brief weinig aandacht krijgt is het amenderen van wetsvoorstellen door Tweede Kamerleden, zo stellen de leden van de fractie van D66. Herhaaldelijk constateert de Eerste Kamer dat sommige amendementen de kwaliteit van het betreffende wetsvoorstel naar beneden haalt. Vaak is er in deze gevallen geen advies gevraagd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State en heeft er geen uitvoeringstoets plaats gevonden. Een recent voorbeeld is het strafbaar stellen van illegaliteit en ook het daarbij behulpzaam zijn. Uit de media moet de Eerste Kamer vervolgens vernemen dat de Nationale Politie zich tegen dit amendement keert, evenals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).12 Uiteraard dienen Tweede Kamerleden aan zelfbeperking te doen en de kwaliteit van wetgeving prioriteit te geven boven op korte termijn scoren van een nieuwsfeit. Maar ziet u een rol voor de regering weggelegd om dit soort amendementen tegen te gaan, zo vragen genoemde leden. Behalve een amendement te ontraden zou de regering ook zelf advisering van de Raad van State kunnen vragen en bij een negatieve uitkomst een nieuw wetsvoorstel zonder het betreffende amendement indienen. Dit is gebeurd bij het wetsvoorstel georganiseerde criminaliteit in detentie, waar de Raad van State drie amendementen van Tweede Kamerleden naar de prullenbak verwees.13 Is dit een route die de regering vaker wil gaan bewandelen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit en wetgeving

Wat betreft de kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit en wetgeving,14 informeren de leden van de fractie van de PVV op welke wijze het Beleidskompas wordt geëvalueerd om te waarborgen dat de vijf kernvragen consistent en effectief worden toegepast bij alle ministeries. Zijn er specifieke indicatoren of criteria vastgesteld voor deze evaluatie?

Verder vragen zij hoe de invoeringstoets concreet wordt vormgegeven en welke criteria worden gebruikt om te bepalen wanneer een reparatie van ongewenste gevolgen via wetgeving noodzakelijk is. Worden hiervoor specifieke termijnen vastgesteld, zo vragen de leden van de fractie van de PVV.

Ook vernemen de leden van de fractie van de PVV graag welke methodologie wordt gebruikt om onevenredige hardheden in wetgeving en uitvoering op te sporen, en op welke wijze de voortgang van de aanpak wordt gerapporteerd aan de Kamer.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de PVV in dit verband welke specifieke criteria worden gebruikt om te bepalen welke regels in het actieprogramma «Minder Druk Met Regels» worden geschrapt of vereenvoudigd en hoe de impact op regeldruk wordt gekwantificeerd.

Staat van de Wetgevingskwaliteit

Met betrekking tot uw brief van 12 november 202415 waarin de eerste editie van de Staat van de wetgevingskwaliteit wordt aangeboden, informeren de leden van de fractie van de PVV welke specifieke indicatoren worden gebruikt bij de rijksbrede toetsing, op basis van aanwijzing 7.4 uit de Aanwijzingen voor de regelgeving, voor de selectie van wetsvoorstellen en ontwerpbesluiten en hoe wordt gewaarborgd dat deze selectie representatief is voor de totale wetgevingsprocedure.

Verder vragen zij of u concrete voorbeelden kunt geven van wetsvoorstellen uit de periode juni 2021 tot maart 2024 waarbij de «menselijke maat» onvoldoende werd gewaarborgd? Welke maatregelen zijn er genomen om dit te verbeteren, zo vragen de leden van de fractie van de PVV.

Hoe wordt de invoeringstoets, die kort na implementatie de effecten van regelgeving evalueert, praktisch vormgegeven? Welke criteria worden gebruikt om te bepalen of regelgeving «tijdig wordt aangepakt»?

Verder horen de leden van de fractie van de PVV graag in hoeverre de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State over de vier genoemde thema’s (menselijke maat, compensatie, snelheid/flexibiliteit en gegevensbescherming) bindend zijn, en hoe afwijkingen van deze adviezen door het kabinet worden gemotiveerd.

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie welke concrete doelstellingen en meetbare indicatoren de beleidsbrief over wetgeving in 2026 zal bevatten om te waarborgen dat wetgeving daadwerkelijk begrijpelijk, uitvoerbaar en doenbaar is.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag voor 5 september 2025.

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2025

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid in de brief van 17 juli jl. over de eerste editie van de Staat van de wetgevingskwaliteit en de kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit van wetgeving. Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming en de recesperiode was het niet mogelijk om zoals verzocht te reageren voor 5 september jl. In deze brief beantwoord ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de gestelde vragen. De inbreng van de leden is in cursief opgenomen, waarbij de vragen genummerd zijn met het oog op een overzichtelijke beantwoording.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB lezen in uw brief het volgende: «Het bewaken van de kwaliteit van wetgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van regering en parlement, waarbij inbreng van andere actoren in het wetgevingsproces, zoals van adviesinstanties, decentrale overheden, publieke dienstverleners, burgers en bedrijven en belangenorganisaties, van groot belang is.»16

Vaak wordt de kern van dergelijke adviezen niet of niet geheel duidelijk vermeld in toelichtingen, nota’s naar aanleiding van verslagen, et cetera.

1. Kunt u ten behoeve van een degelijke behandeling in deze Kamer voortaan alle kernadviezen integraal herhalen en daar waar wordt afgeweken van het advies helder beargumenteren waarom dit het geval is?

Het is kabinetsbeleid, zoals ook vastgelegd in aanwijzing 4.44 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, dat in de toelichting, voor zover mogelijk en relevant voor de inhoud van de regeling, wordt vermeld welke externe partijen inbreng hebben geleverd bij de totstandkoming van de regeling, op welke wijze dat is gebeurd, wat de strekking van de inbreng was en wat er met de inbreng is gedaan. Hierbij wordt ingegaan op de kern van de adviezen en de wijze waarop deze zijn gewogen. Waar relevant wordt dit ook gedaan in vervolgstukken, zoals de nota naar aanleiding van het verslag.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verkent momenteel samen met mij mogelijkheden voor verduidelijking van aanwijzing 4.44. Er is voor dit onderwerp ook aandacht in de volgende editie van de Schrijfwijzer memorie van toelichting, die is voorzien rond de zomer van 2026.17 Hierbij zullen ook verschillende moties die zijn aangenomen in de Tweede Kamer worden betrokken, zoals de motie-Chakor (GroenLinks-PvdA) om de advies- en consultatieparagraaf structureel te verbeteren en de motie-Grinwis c.s. (ChristenUnie, CDA, SGP) over het toelichten op welke manier het ATR-advies is opgevolgd.18 Ik verwijs u voorts naar de brief over transparantie van publieke besluitvorming, die de Minister van BZK onlangs aan de Tweede Kamer heeft gezonden.19

U schrijft verder: «Een ander voorbeeld van een vereenvoudigingsactie is het actieprogramma «Minder Druk Met Regels», dat de Minister van Economische Zaken, mede namens mij, op 9 december 2024 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. Hierin onderstreept het kabinet dat regels werkbaar en passend moeten zijn, zonder onnodige regeldruk. Ook moeten nationale koppen op wetgeving worden voorkomen. Het programma Werk aan Uitvoering werkt daarnaast aan een actieagenda vereenvoudiging, waarin het terugdringen van complexiteit van regelgeving voor mensen en bedrijven centraal staat.»20

In dat kader zijn de leden van de fractie van de BBB op zoek naar objectieve handvatten. Zo werd recent in de nota naar aanleiding van het verslag over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (36 446) het navolgende gesteld:

«Het kabinet streeft naar een regeldrukreductie van 20% in 2026 voor de sectoren van de indicatorbedrijven die zijn onderzocht in het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek of zet concrete stappen om deze reductie te realiseren (motie-Kisteman). Het gaat daarbij om bestaande regels. De Wtta valt niet binnen de scope van deze kwantitatieve doelstelling. Zoals hierboven beschreven, heeft de regering in het geval van de Wtta het belang van het aanpakken van de ernstige en wijdverbreide misstanden in de uitleenmarkt laten prevaleren boven dat van het verminderen van regeldruk.»21

Een en ander wordt vervolgens niet ondersteund door objectieve data waardoor in feite het streven naar vereenvoudiging en vermindering van lastendruk via nieuwe wetgeving ondermijnd kan worden op basis van veronderstellingen en wensdenken, aldus de fractieleden van de BBB.

2. Kunt u in geval sprake is van toename van regeldruk en regelkosten bij nieuwe wetgeving (volgens de Afdeling Advies van de Raad van State in haar advies bij de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (36 446) minimaal 143 miljoen euro per jaar)22 altijd met een financiële onderbouwing komen hoe toename van regeldruk en regeldrukkosten opweegt tegen de financiële maatschappelijke kosten indien deze nieuwe regels niet zouden worden ingevoerd?

De regeldrukkosten en de financiële gevolgen worden berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, waarbij ook wordt gekeken naar mogelijkheden om deze effecten te beperken. Daarnaast bevatten voorstellen – gelet op artikel 3.1 Comptabiliteitswet 2016 en aanwijzing 4.44 – een toelichting waarin wordt ingegaan op de financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, de financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren. De belangenafweging (voor de invoering van nieuwe regels) die plaatsvindt is echter niet alleen financieel.

3. Kunt u ingeval sprake is van toename van de regeldruk en kosten door nieuwe wetgeving tevens gaan aangeven welke extra inspanningen worden verricht om de regeldrukreductie van bestaande wetgeving dermate op te voeren dat het totaal aan regeldruk en regeldrukkosten van zowel bestaande wetten als nieuwe wetgeving tezamen met 20% afneemt?

In de Kamerbrief van 5 september jl. heeft de Minister van EZ de nieuwe aanpak van regeldruk voor ondernemers gepresenteerd, waarmee een extra impuls wordt gegeven aan regeldrukvermindering voor ondernemers.23 Voor het eind van 2026 zal 100% van de meest belastende verplichtingen uit de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken zijn doorgelicht. Het kabinet begint met het oppakken van de verplichtingen die leiden tot de meest merkbare regeldrukvermindering voor ondernemers, waarbij het doel is om voor de zomer van 2026 500 regels die ten grondslag aan deze verplichtingen, aangepakt te hebben. Hierbij worden ondernemers en vertegenwoordigende organisaties betrokken. Er wordt een taskforce regeldrukvermindering opgericht, die de opdracht heeft om te kijken hoe maatschappelijke en politieke zorgen op een andere manier kunnen worden aangepakt met minder regeldruk voor ondernemers. Daarbij wordt bijvoorbeeld uitgegaan van «high trust, high penalty», worden data slimmer met elkaar verbonden of worden afspraken gemaakt met sectoren. Deze taskforce bestaat uit ambtenaren van de departementen die verantwoordelijk zijn voor de regels, maar ook ondernemers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven worden betrokken. Tijdens de jaarlijkse Ondernemerstop, die op 15 december 2025 wordt gehouden, zal voor de nieuwe aanpak van regeldruk een hackaton worden georganiseerd.

Daarnaast is met onder meer de uitbreiding van het mandaat van ATR en aanpassen van de Bedrijfseffectentoets een impuls gegeven aan het voorkomen van regeldruk. Zo wordt gewerkt aan zowel het voorkomen als aanpakken van regeldruk voor ondernemers.

4. Kunt u ingeval sprake is van toename van regeldruk en regeldrukkosten bij nieuwe wetgeving zowel uitvoeringstoets als evaluatie eerder laten plaatsvinden en regeldruk(kosten) nadrukkelijk meenemen?

Het is van belang dat de gevolgen voor de regeldruk vroegtijdig bij het maken van beleid en regelgeving in kaart worden gebracht. Daarom wordt dit onderwerp behandeld in het Beleidskompas, evenals onderdelen daarvan, zoals de MKB-toets en de Bedrijfseffectentoets. Daarnaast adviseert het Adviescollege toetsing regeldruk vóór behandeling in de ministerraad over nieuwe regelgevingsvoorstellen en krijgt het na inwerkingtreding van de Instellingswet Adviescollege toetsing regeldruk ook meer mogelijkheden om vroegtijdig betrokken te worden. Regeldruk wordt nu niet expliciet genoemd als onderdeel van de uitvoeringstoets in de Handleiding uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Wel wordt in de doorontwikkeling van de uitvoeringstoets door het programma Werk aan Uitvoering ook de relatie met regeldruk gelegd.24 Uitvoerders en toezichthouders kunnen bijvoorbeeld meer zicht hebben op eventuele stapeling, tegenstrijdigheden of dubbelingen van verplichtingen vanuit verschillende regelingen.

Het is niet wenselijk om de uitvoeringstoets eerder plaats te laten vinden, omdat eerder in het proces vaak niet alle gevolgen volledig te overzien zijn en de uitvoeringstoets dan minder goede uitkomsten geeft. Het vervroegen van de toets zal niet noodzakelijkerwijs bijdragen aan een betere samenwerking tussen beleid en uitvoering. Wel is het van belang dat uitvoeringsorganisaties eerder worden betrokken in de beleidsvorming. Dit is een aanbeveling die ook vaak door de uitvoerders zelf wordt geuit, zoals in de Staat van de Uitvoering.25 Ook het eerder plaats laten vinden van de evaluatie (dit is doorgaans vijf jaar) zou ik niet willen aanbevelen, omdat bij een termijn van minder dan vijf jaar te verwachten valt dat er dan nog weinig te ervaring met de wet in de praktijk zal zijn opgedaan.26

Ik vind het wel een goed idee als er vaker een invoeringstoets wordt gedaan, bijvoorbeeld bij nieuwe wetgeving waarin de regeldrukgevolgen aanzienlijk zijn en stakeholders de regeldrukgevolgen ook naar voren hebben gebracht tijdens de MKB-toets of internetconsultatie. Een invoeringstoets geeft al vroeg na inwerkingtreding inzicht in de werking van het wetsvoorstel in de praktijk. Met dit beknopte ex durante onderzoek ligt de focus op de gevolgen voor de doelgroep en de uitvoering en kan gericht bekeken worden of bij de voorbereiding gesignaleerde risico’s zich voordoen en kan zo nodig tijdig bijgestuurd worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

5. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen u om in algemene zin te reflecteren op de rol van de regering bij het appreciëren van in de Tweede Kamer ingediende amendementen. Welke rol ziet u voor de regering weggelegd in het geval dat amendementen in strijd zijn met overige wet- en regelgeving, waaronder de Grondwet of algemeen verbindende verdragen.

In de appreciatie van een voorgesteld amendement wordt waar nodig ingegaan op eventuele strijdigheden met hoger recht die zouden kunnen bestaan als het amendement wordt aangenomen. Het aspect van strijd met hoger recht is mede van belang omdat een dergelijk amendement, indien aangenomen, aanleiding kan geven tot het oordeel van het kabinet dat het wetsvoorstel in zijn geheel niet langer ondersteund kan worden. Dat zou dan kunnen leiden tot het intrekken van het voorstel, dan wel, indien het een initiatiefvoorstel betreft, het uiteindelijk onthouden van bekrachtiging daaraan door de regering.

In voorkomend geval kan de verantwoordelijke bewindspersoon suggesties doen om de strijdigheid op te heffen. Ook komt het voor dat de betrokken bewindspersoon voorlichting vraagt aan de Afdeling advisering van de Raad van State over dergelijke kwesties. Een recent voorbeeld is het voorlichtingsverzoek inzake het amendement van de leden Grinwis (ChristenUnie) en Bontenbal (CDA) bij het voorstel voor een Wet collectieve warmte.27 Aanleiding daartoe was de mogelijke inmenging in het eigendomsrecht van appartementseigenaren en de geschiktheid en doeltreffendheid van de regeling. Deze voorlichting heeft geleid tot aanpassing van het amendement, in verband waarmee de regering het amendement de kwalificatie «oordeel Kamer» kon geven.

6. Bent u van oordeel dat de regering voldoende tijd heeft om een gedegen afweging te maken voordat een appreciatie wordt gegeven? Bent u van oordeel dat vaker advies van de Raad van State noodzakelijk is over amendementen die ogenschijnlijk in strijd zijn met bestaande wet- en regelgeving (waaronder de Grondwet en algemeen verbindende verdragen)? En bent u voornemens dit advies dan ook daadwerkelijk te vragen?

Het is van de inhoud van een amendement afhankelijk hoeveel tijd nodig is voor een appreciatie door het kabinet. Zo kan het aangewezen zijn om uitvoeringsorganisaties te vragen om de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wijzigingen te bezien. Er wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van een sneltoets om moties en amendementen te kunnen checken op uitvoerbaarheid.28 Het is aan de betrokken bewindspersoon om de weging te maken of hij voor zijn oordeelsvorming behoefte heeft aan advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State over een bij amendement voorgestelde ingrijpende wijziging van een wetsvoorstel. De verenigbaarheid met hoger recht is hiervoor een indicatie.29

Het kabinet acht het in het algemeen raadzaam dat amendementen zo vroeg mogelijk worden ingediend. Ook in de Handreiking Werken aan wetten, opgesteld door de wetgevingsrapporteurs van de Tweede Kamer, staat dat het vanuit het oogpunt van deugdelijkheid, kwaliteit en inpasbaarheid van amendementen aanbeveling verdient om amendementen zo vroeg mogelijk in te dienen.30 Dan is het nog mogelijk om tijdig noodzakelijke aanpassingen te doen, bijvoorbeeld vanwege commentaar vanuit ambtelijke bijstand. Het kabinet blijft over dit onderwerp graag in gesprek met beide Kamers. Het is zeer zinvol om hierbij het door de Afdeling advisering van de Raad van State aan de Tweede Kamer uitgebrachte briefadvies te betrekken over amendementen en wetgevingskwaliteit.31 Verder is het voornemen om in de volgende Staat van de wetgeving in te gaan op amendementen en initiatiefwetgeving en de rol van het parlement en de regering hierbij.32

7. Kunt u in het bijzonder een appreciatie geven over de gang van zaken ten aanzien van amendering van de navolgende wetsvoorstellen en de rol van de regering bij het appreciëren daarvan:

  • Wet aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit in detentie ( 36 372 ) en de amendementen nrs. 9, 10 en 12.

  • Wet Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de Raad van State en enige andere wetten in verband met enkele wijzigingen in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, alsmede de regeling van enige andere onderwerpen (36 243) en de amendementen nrs. 8 en 9.

  • Wijziging van de vreemdelingenwet 2000 en de algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de asielinstroom te verminderen (36 704) en het amendement nr. 44.

  • Versterking regie volkshuisvesting (36 512) en amendement nr. 30.

Voor de respectievelijke wetsvoorstellen 36 372, 36 243 en 36 512 verwijs ik naar beantwoording hieronder van respectievelijk de vragen 8 en 13, vraag 11 en vraag 10. Voor wetsvoorstel 36704 verwijs ik naar de brief van de Minister van Asiel en Migratie van 29 augustus 2025, waarin een novelle is aangekondigd.33

Meer in het algemeen benadrukt het kabinet dat het voor een goede kwaliteit van wetgeving belangrijk is om genoeg tijd en ruimte te nemen voor een zorgvuldige behandeling van amendementen. De Tweede Kamer gaat echter zelf over haar eigen proces en werkwijze. Het is niet aan het kabinet om een appreciatie te geven over de werkwijze in specifieke gevallen.

Het kabinet blijft graag met het parlement in gesprek om te bezien waar zowel aan de zijde van het kabinet als aan de zijde van het parlement verdere verbeteringen kunnen worden doorgevoerd die de kwaliteit van de gezamenlijk tot stand te brengen wetgeving versterken.

8. Bij de wet «aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit in detentie» (36 372) heeft u gekozen voor het aanhouden van de stemming over de wet en een Wijzigingswet (nr. 36583) aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze is vervolgens aangenomen en tezamen met het oorspronkelijke voorstel aan de Eerste Kamer aangeboden, waarmee het oorspronkelijke voorstel weer in lijn met de Grondwet en Europees recht werd gebracht. De leden van voornoemde fracties vragen of u in deze procedure van een «supernovelle» aanleiding ziet om deze vaker in te zetten indien de regering concludeert tot strijd met hogere regelgeving.

Bij de mondelinge behandeling van voornoemde wetsvoorstellen heeft mijn ambtsvoorganger met uw Kamer van gedachten gewisseld over de zogenoemde supernovelle, het gebruik daarvan in dat wetgevingstraject en het eventuele gebruik daarvan in toekomstige trajecten. Graag verwijs ik daarnaar.34 Voor verdere gedachtevorming over dit onderwerp kan gebruik worden gemaakt van de bevindingen van de volgende Staat van de wetgeving.

9. Bij het voorstel Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel (36 547) en amendement nr. 43 hebben deze leden de navolgende vragen.35 Hoe kijkt u terug op het appreciëren van dit amendement. Deze leden vragen zich af waarom u daarbij niet heeft aangegeven dat de toelichting op het amendement niet in overeenstemming was met de wijziging die met het amendement wordt beoogd. De toelichting vermeldde dat de aangifteplicht niet zou gelden voor slachtoffers, hun familie, hulpverleners, vertrouwenspersonen en beroepsgroepen met een verschoningsrecht terwijl de wettekst deze groepen van personen niet uitzondert. Bovendien gaat de toelichting ervan uit dat het niet nakomen van de aangifteplicht strafbaar is, terwijl het amendement die strafbaarstelling niet realiseert. Had u bij het appreciëren van dit amendement niet moeten wijzen op deze onvolkomenheden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd en zo nee, waarom niet?

Omdat het amendement (dat ten tijde van de parlementaire behandeling was ingediend onder nr. 20) vanwege de mogelijke onwenselijke effecten ervan in zijn geheel is ontraden, is ervan afgezien verdere opmerkingen te maken over de verschillende deelaspecten ervan, waaronder de toelichting erop. Bij de beantwoording van de door Uw Kamer gestelde vragen over de aangifteplicht in het bij het wetsvoorstel uitgebrachte verslag, zal nader worden ingegaan op de inhoud en strekking daarvan.

10. Bij de wet versterking regie volkshuisvesting, mede door u ondertekend, heeft de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geconcludeerd in de beslisnota van 3 juli 2025 dat amendement nr. 30 in strijd is met artikel 1 van de Grondwet.36 Heeft u overwogen om na aanname van het amendement en voor stemming over de wet dit wetsvoorstel in te trekken, dan wel dit voornemen aan de Tweede Kamer kenbaar te maken, met een verzoek tot uitstel van de stemming over deze wet? Zo nee, waarom niet? Is het dan denkbaar dat u een wet verdedigt in de Eerste Kamer die naar haar oordeel in strijd is met artikel 1 van de Grondwet?

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) heeft niet overwogen om het wetsvoorstel tussen stemming over de amendementen en stemming over het wetsvoorstel zelf in te trekken. Wel is op verzoek aan de Tweede Kamer een brief gestuurd over het belang van de wet en de uitvoerbaarheid en juridische houdbaarheid van drie amendementen, waaronder amendement nr. 30. De Minister van VRO heeft in deze brief aangekondigd uitvoerbaarheid en de rechtmatigheid van drie amendementen te beproeven.

De Eerste Kamer heeft de Minister van VRO op 11 juli jl. verzocht om advies of voorlichting te vragen aan de Raad van State over de juridische houdbaarheid en uitvoerbaarheid van drie amendementen op het voorstel voor de Wet versterking regie volkshuisvesting. De Eerste Kamer heeft ook gevraagd of het wetsvoorstel op het onderdeel aangepast door amendement nr. 30 aanpassing behoeft en langs welke weg en de Kamer hierover eind augustus bij brief te informeren. In een brief van 26 augustus 2025 aan de Eerste Kamer is uiteengezet dat dit onderdeel juridisch onhoudbaar is.37 Daaropvolgend is in een brief van 9 september 2025 aan de Eerste Kamer is aangekondigd dat ter reparatie een novelle in procedure zal worden gebracht.38

Ik merk nog op dat de onder het wetsvoorstel geplaatste medeondertekening door de Minister voor Rechtsbescherming (thans: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid) specifiek ziet op de aspecten van bestuursrechtelijke rechtsbescherming in dit wetsvoorstel, waarop het door deze leden genoemde amendement nr. 30 geen betrekking had.

11. Zien de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA het goed dat de regering het wetsvoorstel Onverenigbaarheid rechterschap met lidmaatschap Eerste en Tweede Kamer en het Europees Parlement (36 243) aan de Eerste Kamer heeft aangeboden waarin eveneens strijd met overige wet- en regelgeving (waaronder de Grondwet of algemeen verbindende verdragen) zeer aannemelijk is?39

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van de fractie van GroenLinks-PvdA in de op 15 augustus 2025 naar uw Kamer gezonden nota naar aanleiding van het verslag.40

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

U stelt dat wetgeving uitvoerbaar moet zijn om effectief te kunnen zijn.41 De leden van de fractie van D66 onderschrijven dit. De motie-Dittrich c.s. is door de Eerste Kamer op 25 maart 2025 aangenomen en «verzoekt de regering bij nieuwe wet- en regelgeving die qua uitvoering van de partners in de asielketen veel werk vergt, aan de Eerste Kamer een uitvoeringstoets te overleggen, waaruit blijkt dat de partners in de asielketen in staat zijn die voorstellen daadwerkelijk en redelijkerwijs te kunnen uitvoeren».42

12. De fractieleden van D66 vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie. In de week van 30 juni 2025 zijn twee asielwetten die door de Tweede Kamer in meerderheid zijn goedgekeurd, bij de Eerste Kamer aanhangig gemaakt zonder overlegging van een uitvoeringstoets. De IND heeft laten weten dat ze de uitvoerbaarheid problematisch vindt. Hoe kan het dat bij zulke belangrijke wetgeving geen uitvoeringstoets is gedaan? Bent u alsnog bereid uitvoering te geven aan voornoemde motie van de Eerste Kamer?

Zoals het kabinet bij de appreciatie van de motie-Dittrich c.s. (D66, GroenLinks-PvdA, CDA, Volt, PvdD, ChristenUnie) heeft opgemerkt onderschrijft zij de strekking van die motie, maar zal per wetsvoorstel worden bezien wat nodig is aan uitvoeringstoetsen om tot een zorgvuldig en deugdelijk wetsvoorstel te komen.43 Bij de genoemde wetsvoorstellen was het noodzakelijk deze in een kort tijdsbestek tot stand te brengen. Dat laat onverlet dat het kabinet hecht aan zorgvuldigheid. Daarom zijn bij de totstandkoming van die wetten een aantal direct betrokken organisaties geconsulteerd en zijn er een aantal impactanalyses en uitvoeringstoetsen uitgevoerd, onder meer door de IND. In de beide nota’s naar aanleiding van het verslag bij de beide wetsvoorstellen is aangekondigd dat er in 2025 nog een aantal aanvullende uitvoeringstoetsen worden verricht.44 Deze uitvoeringstoetsen zijn inmiddels afgerond. Ik verwijs u naar de brief van 23 september jl. waarin uw Kamer is geïnformeerd over een zestal rapportages van ketenbrede uitvoeringstoetsen inzake de voorstellen voor de Wet invoering tweestatusstelsel en de Asielnoodmaatregelenwet.45

Een onderwerp dat in uw brief weinig aandacht krijgt is het amenderen van wetsvoorstellen door Tweede Kamerleden, zo stellen de leden van de fractie van D66. Herhaaldelijk constateert de Eerste Kamer dat sommige amendementen de kwaliteit van het betreffende wetsvoorstel naar beneden haalt. Vaak is er in deze gevallen geen advies gevraagd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State en heeft er geen uitvoeringstoets plaats gevonden. Een recent voorbeeld is het strafbaar stellen van illegaliteit en ook het daarbij behulpzaam zijn. Uit de media moet de Eerste Kamer vervolgens vernemen dat de Nationale Politie zich tegen dit amendement keert, evenals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).46

13. Uiteraard dienen Tweede Kamerleden aan zelfbeperking te doen en de kwaliteit van wetgeving prioriteit te geven boven op korte termijn scoren van een nieuwsfeit. Maar ziet u een rol voor de regering weggelegd om dit soort amendementen tegen te gaan, zo vragen genoemde leden. Behalve een amendement te ontraden zou de regering ook zelf advisering van de Raad van State kunnen vragen en bij een negatieve uitkomst een nieuw wetsvoorstel zonder het betreffende amendement indienen. Dit is gebeurd bij het wetsvoorstel georganiseerde criminaliteit in detentie, waar de Raad van State drie amendementen van Tweede Kamerleden naar de prullenbak verwees.47 Is dit een route die de regering vaker wil gaan bewandelen?

Ik deel de opvatting dat het bewaken van de kwaliteit van wetgeving een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van regering en parlement. In voorkomende gevallen kan het aangewezen zijn dat de betrokken bewindspersoon de Afdeling advisering van de Raad van State hoort over een voorgesteld amendement.

Hierbij is wel van belang dat het amendement in een zodanig stadium van het wetgevingsproces wordt ingediend dat daarvoor reële ruimte bestaat. Het is ook mogelijk dat ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op verzoek van Kamerleden een wetgevingstoets uitvoeren bij (voorgenomen) amendementen en initiatiefwetgeving.48 In het uiterste geval, waarin een zodanig amendement is aanvaard, kan worden overwogen om een novelle in te dienen om onbedoelde of ongewenste gevolgen van een amendement te redresseren. Bij het door deze leden genoemde wetsvoorstel georganiseerde criminaliteit in detentie is dit gebeurd in het stadium tussen de stemming over de amendementen en de eindstemming over het wetsvoorstel door de Tweede Kamer (de zogeheten tweedelezingsfase) (zie ook het antwoord op vraag 8). Het is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval welke route in een voorkomend geval het meest aangewezen is. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit en wetgeving

14. Wat betreft de kabinetsbrede agenda met initiatieven voor het versterken van de kwaliteit en wetgeving,49 informeren de leden van de fractie van de PVV op welke wijze het Beleidskompas wordt geëvalueerd om te waarborgen dat de vijf kernvragen consistent en effectief worden toegepast bij alle ministeries. Zijn er specifieke indicatoren of criteria vastgesteld voor deze evaluatie?

Om zicht te krijgen op de vraag in hoeverre het Beleidskompas bekend is en gebruikt wordt, is regelmatige evaluatie nodig. In opdracht van het WODC is door de Erasmus Universiteit Rotterdam een eerste evaluatie van het gebruik van het Beleidskompas uitgevoerd. Het rapport «Het gebruik van het Beleidskompas binnen de rijksoverheid» is in oktober 2024 uitgebracht.50 In dit rapport is een aantal variabelen en indicatoren vastgesteld. Voor de variabele «structureel gebruik» zijn in het rapport als indicatoren «de mate waarin gebruikers en hun leidinggevenden stellen dat Beleidskompas wordt gebruikt» en «de mate waarin het Beleidskompasformulier in beleidsdossiers op internetconsultatie.nl wordt aangetroffen» gebruikt. De onderzoekers hebben in het rapport aanbevolen om de indicatoren voor de monitoring af te stemmen, om te komen tot een vergelijkbare evaluatie.51 Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie van 14 februari 2024 op het rapport, ga ik daarom een monitoringsplan ontwikkelen, waarin doelen worden vastgesteld en meetinstrumenten in kaart worden gebracht.52 Ik ben voornemens om in 2027 een tweede evaluatie uit te laten voeren.

15. Verder vragen zij hoe de invoeringstoets concreet wordt vormgegeven en welke criteria worden gebruikt om te bepalen wanneer een reparatie van ongewenste gevolgen via wetgeving noodzakelijk is. Worden hiervoor specifieke termijnen vastgesteld, zo vragen de leden van de fractie van de PVV.

De invoeringstoets is een beknopt onderzoek dat zich in het bijzonder richt op de werking en de gevolgen van nieuwe regelgeving in de praktijk voor de doelgroep en de uitvoering. Voor de invoeringstoets is een aantal centrale vragen ontwikkeld: twee hoofdvragen met ondersteunende hulpvragen. De uitwerking en verdere vormgeving hiervan is te vinden in de rijksbrede handreiking invoeringstoets, die in oktober 2024 met de Tweede Kamer is gedeeld.53

Aanpassing van wetgeving in formele zin naar aanleiding van uitkomsten uit een invoeringstoets zal naar verwachting niet altijd nodig zijn, omdat geconstateerde knelpunten beter op een andere manier kunnen worden opgelost. Of het wenselijk is om over te gaan tot het repareren van wetgeving, is afhankelijk van de geconstateerde ongewenste gevolgen en van de concrete wettekst. Er worden geen specifieke termijnen vastgesteld voor reparatie. Ik ben wel van plan om te onderzoeken hoe het wetgevingsproces zo efficiënt en snel mogelijk kan worden doorlopen in gevallen waarbij geconstateerde knelpunten alleen kunnen worden opgelost door de wet aan te passen.

16. Ook vernemen de leden van de fractie van de PVV graag welke methodologie wordt gebruikt om onevenredige hardheden in wetgeving en uitvoering op te sporen, en op welke wijze de voortgang van de aanpak wordt gerapporteerd aan de Kamer.

De Minister van BZK heeft een eerste uitvraag naar onevenredige hardheden uitgezet bij de organisaties die worden genoemd in het regeerprogramma, onder andere de Algemene Rekenkamer, de Centrale Raad van Beroep, de Nationale ombudsman, het Netwerk Publieke Dienstverleners, Professionals Maatwerk Multiproblematiek, de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State en het programma Werk aan Uitvoering. Daarnaast zijn ook via andere kanalen, waaronder gesprekken, onevenredige hardheden aangereikt. De ontvangen onevenredige hardheden zullen gestructureerd worden geanalyseerd met behulp van een diagnose-instrument. Vervolgens zal, met behulp van een eveneens gestructureerde aanpak, met onevenredige hardheden aan het werk worden gegaan. Dit is op dit moment nog in ontwikkeling.

Over de voortgang en vormgeving van de aanpak zal jaarlijks worden gerapporteerd aan de Eerste en Tweede Kamer. Het eerste rapport verschijnt in het najaar van 2025.

17. Tot slot vragen de leden van de fractie van de PVV in dit verband welke specifieke criteria worden gebruikt om te bepalen welke regels in het actieprogramma «Minder Druk Met Regels» worden geschrapt of vereenvoudigd en hoe de impact op regeldruk wordt gekwantificeerd.

Ook in de nieuwe aanpak van regeldruk voor ondernemers die de Minister van EZ op 5 september 2025 heeft gepresenteerd, vormen de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken de basis voor de verplichtingen die worden aangepakt.54 Hierin is door bedrijven aangegeven welke regels als meest belastend worden ervaren. In de nieuwe aanpak is een concreet doel aangegeven: voor het eind van 2026 zal 100% van de meest belastende verplichtingen uit deze onderzoeken zijn doorgelicht; vóór de zomer van 2026 worden er 500 regels aangepakt die ten grondslag liggen aan die meest belastende verplichtingen. Hierbij worden ondernemers en vertegenwoordigende organisaties betrokken. Momenteel wordt gewerkt aan een brede inventarisatie per departement. Ook zal aan concrete departementale doelstellingen worden gewerkt.

Staat van de Wetgevingskwaliteit

18. Met betrekking tot uw brief van 12 november 202455 waarin de eerste editie van de Staat van de wetgevingskwaliteit wordt aangeboden, informeren de leden van de fractie van de PVV welke specifieke indicatoren worden gebruikt bij de rijksbrede toetsing, op basis van aanwijzing 7.4 uit de Aanwijzingen voor de regelgeving, voor de selectie van wetsvoorstellen en ontwerpbesluiten en hoe wordt gewaarborgd dat deze selectie representatief is voor de totale wetgevingsprocedure.

Bij de selectie van wetsvoorstellen en ontwerpbesluiten wordt het Toetsingskader rijksbrede wetgevingstoetsing (toetsingskader) gehanteerd.56 Het Ministerie van Justitie en Veiligheid selecteert in overleg met het vakdepartement wetsvoorstellen en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur (ontwerpamvb’s) die complex zijn of mogelijk grote maatschappelijke impact hebben én waarbij daarnaast sprake is van één of meer toetsprioriteiten. De huidige toetsprioriteiten zijn menselijke maat, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Er is periodiek overleg met de departementen over de selectie van de dossiers waarbij JenV vanuit de toetsrol zoveel mogelijk toegevoegde waarde kan bieden in aanvulling op de departementale kwaliteitsborging. Met de selectieve toetsing kan meer inzet worden gepleegd op die dossiers waarin dat wenselijk lijkt gelet op het karakter van het voorstel, door minder capaciteit te steken in dossiers waar dat minder noodzakelijk lijkt. De selectiecriteria worden regelmatig herzien, zodat de toetscapaciteit op de meest effectieve en efficiënte wijze kan worden ingezet.

Het aantal getoetste voorstellen is zodanig dat het een representatief beeld geeft van het totaal aantal wetsvoorstellen en ontwerpamvb’s, maar de inzet richt zich op de meer complexe wetgeving en wetgeving met meer maatschappelijke impact. De toepassing van het toetsingskader wordt gemonitord en het kader kan zo nodig worden bijgesteld naar aanleiding van aanpassing van de toetsprioriteiten, signalen vanuit de interdepartementale contacten, de monitoring of bevindingen en aanbevelingen in de tweejaarlijkse Staat van de wetgeving.

19. Verder vragen zij of u concrete voorbeelden kunt geven van wetsvoorstellen uit de periode juni 2021 tot maart 2024 waarbij de «menselijke maat» onvoldoende werd gewaarborgd? Welke maatregelen zijn er genomen om dit te verbeteren, zo vragen de leden van de fractie van de PVV.

Er zijn geen concrete wetsvoorstellen te noemen waarbij de menselijke maat onvoldoende werd gewaarborgd. Dit aspect wordt door de regering zorgvuldig gewogen bij de voorbereiding van wet- en regelgeving.

20. Hoe wordt de invoeringstoets, die kort na implementatie de effecten van regelgeving evalueert, praktisch vormgegeven? Welke criteria worden gebruikt om te bepalen of regelgeving «tijdig wordt aangepakt»?

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 15.

21. Verder horen de leden van de fractie van de PVV graag in hoeverre de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State over de vier genoemde thema’s (menselijke maat, compensatie, snelheid/flexibiliteit en gegevensbescherming) bindend zijn, en hoe afwijkingen van deze adviezen door het kabinet worden gemotiveerd.

De adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn niet bindend. De regering vindt deze adviezen zeer waardevol en weegt deze in alle gevallen zorgvuldig bij de besluitvorming. In het nader rapport wordt toegelicht op welke wijze gevolg is gegeven aan de adviezen van de Afdeling.

22. Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie welke concrete doelstellingen en meetbare indicatoren de beleidsbrief over wetgeving in 2026 zal bevatten om te waarborgen dat wetgeving daadwerkelijk begrijpelijk, uitvoerbaar en doenbaar is.

Het kabinet heeft tot doel wetten begrijpelijk en doenlijk te maken voor de doelgroepen en uitvoerbaar voor uitvoeringsorganisaties. De beoordeling of dat in de praktijk lukt, is afhankelijk van verschillende factoren die zich niet eenvoudig in meetbare indicatoren laten vatten. Wetgeving landt immers in een complexe werkelijkheid. Daarom is het van belang wetsvoorstellen te consulteren en adequaat te toetsen met inzet van de nodige deskundigheid van bijvoorbeeld gedragsdeskundigen en uitvoeringsorganisaties. Beoordelingscriteria voor doenbaarheid zijn vervat in de doenvermogentoets en de Leidraad voor menselijke maat van de Algemene Rekenkamer.57 Criteria voor uitvoerbaarheid zijn onder meer opgenomen in verschillende uitvoeringstoetsen en het beoordelingskader van de Afdeling advisering van de Raad van State.58

Dat dergelijke beoordelingen in de praktijk complex kunnen zijn, neemt niet weg dat meetbare indicatoren inzicht kunnen geven in de algemene kwaliteit van wetgeving en ontwikkelingen daarin. Het kabinet onderzoekt voor de tweede editie van de Staat van de wetgeving of dergelijke indicatoren kunnen helpen om relevante ontwikkelingen inzichtelijk te maken en zal uw Kamer daarover bij die editie verder informeren. Hierbij zal onder meer worden geput uit een verkenning van de WRR naar de toepassing van gedragswetenschappelijke inzichten in de beleidsontwikkeling en mogelijke verbeteringen daarvan.59 Alsmede uit het evaluatieonderzoek naar de rijksbrede toepassing van de kwaliteitseis doenvermogen dat onder andere aanbeveelt om een criterium of maatstaf te ontwikkelen om de doenlijkheid van beleid aan af te meten.60

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A.C.L. Rutte


X Noot
1

Samenstelling:

Marquart Scholtz (BBB) (ondervoorzitter), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Vogels (VVD), Meijer (VVD), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66) (voorzitter), Belhirch (D66), Croll (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Janssen (SP), Talsma (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25 31 731, T; Kamerstukken I 2024/25 31 731, U.

X Noot
3

Kamerstukken I 2024/25 31 731, U, p. 1.

X Noot
4

Kamerstukken I 2024/25 31 731, U, p. 7.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2024/25, 36 446, F, p. 63.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2023/24, 36 446, nr. 4, p. 11.

X Noot
7

Kamerstukken II 2024/25, 36 547, nr. 43.

X Noot
8

Kamerstukken II 2024/25 36 512, nr. 30.

X Noot
9

Kamerstukken II 2024/25, 36 243, nr. 25.

X Noot
10

Kamerstukken I 2024/25 31 731, U, p. 5 en p. 12 onder 1h.

X Noot
11

Kamerstukken I 2024/25 36 600 XX, K.

X Noot
13

Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (36 372); Wijzigingswet Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (36 583).

X Noot
14

Kamerstukken I 2024/25 31 731, U.

X Noot
15

Kamerstukken I 2024/25 31 731, T.

X Noot
16

Kamerstukken I 2024/25, 31 731, U, p. 1.

X Noot
17

Kamerstukken II 2024/25, 28 844, nr. 282. Zie ook actiepunt 1f van de Agenda wetgevingskwaliteit, Kamerstukken I 2024/25, 31 731, U.

X Noot
18

Kamerstukken II 2024/25, 28 844, nr. 287 en Kamerstukken II 2024/25, 36 450, nr. 35.

X Noot
19

Kamerstukken II 2025/26, 28 844, nr. 300.

X Noot
20

Kamerstukken I 2024/25, 31 731, U, p. 7.

X Noot
21

Kamerstukken I 2024/25, 36 446, F, p. 63.

X Noot
22

Kamerstukken I 2023/24, 36 446, nr. 4, p. 11.

X Noot
23

Kamerstukken II 2024/25, 32 637, nr. 706.

X Noot
24

Zie actiepunt 1h van de Agenda wetgevingskwaliteit, Kamerstukken I 2024/25, 31 731, U.

X Noot
25

Bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 29 362, nr. 365.

X Noot
26

Zie aanwijzing 5.58 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
27

Kamerstukken II 2024/25, 36 576, nr. 54.

X Noot
28

Herijking Werk aan Uitvoering, bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 29 362, nr. 350.

X Noot
29

Zie ook aanwijzing 7.16 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
30

Bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 36 410-VI, nr. 18, p. 53.

X Noot
31

Zie Kamerstukken II 2024/25, 36 673, nr. 5.

X Noot
32

Zie ook actiepunt 2a van de Agenda wetgevingskwaliteit, Kamerstukken I 2024/25, 31 731, U.

X Noot
33

Kamerstukken I 2024/25, 36 704, C.

X Noot
34

Handelingen I 2024/25, nr. 38, item 3.

X Noot
35

Kamerstukken II 2024/25, 36 547, nr. 43.

X Noot
36

Kamerstukken II 2024/25, 36 512, nr. 30.

X Noot
37

Kamerstukken I 2024/2025, 36 512, D.

X Noot
38

Kamerstukken I 2024/2025, 3652, E

X Noot
39

Kamerstukken II 2024/25, 36 243, nr. 25.

X Noot
40

Kamerstukken I 2024/25, 36 243, C.

X Noot
41

Kamerstukken I 2024/25, 31 731, U, p. 5 en p. 12, onder 1h.

X Noot
42

Kamerstukken I 2024/25 36 600-XX, K.

X Noot
43

Handelingen I 2024/25, nr. 22, item 8, p. 46.

X Noot
44

Kamerstukken II 2025/26, 36 704, nr. 16 en Kamerstukken II 2025/26, 36 705, nr. 24.

X Noot
45

Kamerstukken I 2025/26, 36 703, B.

X Noot
47

Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (36 372); Wijzigingswet Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie (36 583).

X Noot
48

Zie Kamerstukken II 2020/21, 35 570-VI, nr. 115, en Kamerstukken I 2020/21, 31 731, I, p. 11–12.

X Noot
49

Kamerstukken I 2024/25 31 731, U.

X Noot
50

Kamerstukken II 2024/25, 29 362, nr. 367, bijlage, onder paragrafen 2.7 en 2.8.

X Noot
51

Kamerstukken II 2024/25, 29 362, nr. 367, bijlage, p. 64.

X Noot
52

Kamerstukken II 2024/25, 29 362, nr. 372.

X Noot
53

Kamerstukken II 2024/25, 36 600-VI, nr. 12.

X Noot
54

Kamerstukken II 2024/25, 32 637, nr. 706.

X Noot
55

Kamerstukken I 2024/25 31 731, T.

Naar boven