Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2011
U hebt aangegeven het wetsvoorstel houdende wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele
andere onderwerpen (31 549) (kortgezegd: mvv-wet) aan te melden voor plenaire behandeling en gevraagd om een reactie op dit wetsvoorstel met inachtneming
van het regeer- en gedoogakkoord. Ook hebt u verzocht om in te gaan op de vraag in hoeverre het wetsvoorstel zich verhoudt
tot het voornemen tot strafbaarstelling van illegaliteit (31549/2010D51922). In deze brief treft u mijn reactie aan.
In het regeer- en gedoogakkoord is, voor zover hier van belang, opgenomen dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning wordt
afgewezen indien de aanvrager illegaal in Nederland verblijft of heeft verbleven tenzij medische gronden zich hiertegen verzetten
of de aanvrager behoort tot de categorie alleenstaande minderjarige vreemdelingen of getuigen-aangevers van mensenhandel.
De mvv-wet verdraagt zich daarmee goed.
Het voorliggende wetsvoorstel voorziet er immers ondermeer in dat eerder illegaal verblijf voortaan een afwijzingsgrond vormt
voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Die afwijzingsgrond is opgenomen
in het voorgestelde artikel 16, eerste lid, onderdeel j. Uitgezonderd worden daarvan op grond van artikel 17a, eerste lid,
van het wetsvoorstel:
– de vreemdeling wiens uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op diens gezondheidstoestand of van een van zijn gezinsleden
niet verantwoord is om te reizen;
– de vreemdeling die minderjarig en alleenstaand is;
– de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel, en
– de vreemdeling die aanspraak heeft op verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als gezinslid. Deze laatste categorie
houdt verband met de richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG).
In artikel 17a, tweede lid, is een bepaling opgenomen op grond waarvan categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen waarin
de aanvraag niet wordt afgewezen wegens eerder illegaal verblijf omdat zulks van een onevenredige hardheid zou getuigen, zoals
in gevallen van huiselijk geweld.
Het wetsvoorstel voorziet, behalve in een uitzondering voor getuigen-aangevers van mensenhandel, ook in een uitzondering voor
slachtoffers van mensenhandel. Die toevoeging ten opzichte van het regeer- en gedoogakkoord past daarbij. Slachtoffers van
mensenhandel zijn immers niet alleen nodig voor de vervolging en bestraffing van de daders, maar hen behoort gedurende of
ook na die tijd wegens hun kwetsbaarheid bedoelde uitzondering toe te komen.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel een uitzondering in geval aanspraak bestaat op verlening van een verblijfsvergunning voor
verblijf als gezinslid, omdat de richtlijn gezinshereniging immers niet een expliciete afwijzingsgrond met betrekking tot
illegaal verblijf kent. In het regeer- en gedoogakkoord is op dit punt opgenomen dat de richtlijn 2004/38/EG (vrij verkeer
van burgers van de Unie en hun gezinsleden) moet worden aangepast, in plaats van (juister) de richtlijn 2003/86/EG (gezinshereniging).
Actueel illegaal verblijf vormt reeds nu grond om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor
bepaalde tijd af te wijzen, namelijk wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, behoudens vrijstellingen,
ontheffingen en toepassing van een hardheidsclausule.
Concluderend is de mvv-wet aldus in lijn met het regeer- en gedoogakkoord.
Het wetsvoorstel geeft geen uitvoering aan het voornemen tot strafbaarstelling van illegaliteit, maar staat daaraan ook niet
in de weg. Ik ben voornemens om nog voor de zomer van 2011, in reactie op het onderzoek «de illegalenschatting» van het Wetenschappelijk
Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie een visie op illegaal verblijf naar uw kamer
te sturen. De verschillende aspecten van strafbaarstelling van illegaal verblijf worden in deze visie meegenomen.
Er is tenslotte een relatie tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn terugkeer (Kamerstukken
II, 2010–2011, 32 420). Over die relatie zijn vragen gesteld in het nader verslag bij dat wetsvoorstel. Ik zal die vragen beantwoorden bij gelegenheid
van de nota naar aanleiding van het nader verslag.
De minister voor Immigratie en Asiel,
G. B. M. Leers