31 446
Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (uitvoeringstechnische wijzigingen)

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE, EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2009

Met deze brief gaan wij in op een aantal toezeggingen dat door de minister voor WWI is gedaan in het debat op 13 januari jl. over het wetsvoorstel wijziging van de Wet op de huurtoeslag (Wht) nr. 31 446.

Tevens is bij deze brief een derde nota van wijziging gevoegd (Kamerstuk 31 446, nr. 24).

In de brief wordt achtereenvolgens ingegaan op de vereenvoudigingsvoorstellen voor de servicekosten, de indexering van de normhuren, het monitoren van de effecten van het afschaffen van de passendheidstoets en de tijdvakverschuiving.

Servicekosten

Tijdens het debat van 13 januari jl. heeft uw Kamer zijn zorg geuit over de nadelige inkomenseffecten van de voorgestelde forfaitaire bijtelling op de rekenhuur voor servicekosten. Met uw Kamer constateren ook wij dat er sprake kan zijn van achteruitgang in de hoogte van de huurtoeslag, vooral in gevallen waarin mensen door hun specifieke situatie zijn aangewezen op een soort woning waaraan soms hoge servicekosten voor gemeenschappelijke voorzieningen zijn verbonden. Dit ondanks de maatregel die al in het wetsvoorstel is voorzien om de gevolgen voor de groep 65-plussers te verzachten door voor ouderen een hoger forfaitair bedrag toe te passen.

De minister heeft zich daarom bereid verklaard het amendement nr. 11 van de heer Jansen te steunen om de forfaitaire bedragen te verhogen tot € 13 voor 65-minners resp. € 20 per maand voor 65-plussers. Dit beperkt de nadelige inkomensgevolgen aanmerkelijk: het aantal huishoudens dat nadelige gevolgen ondervindt vermindert hierdoor met ca. 30 000 (zie bijlage). De verhoogde forfaitaire bedragen zijn in de derde nota van wijziging verwerkt.

Ook heeft de minister toegezegd te laten uitzoeken of er een aanvullende maatregel mogelijk is om de het inkomensnadeel te verkleinen voor andere groepen met hoge, onvermijdbare servicekosten. Zoals de minister ook heeft aangegeven in zijn brief d.d. 25 januari jl., hebben medewerkers van WWI in overleg met die van Financiën de mogelijkheden hiertoe onderzocht, waarbij met name is gekeken naar de mogelijkheid van extra maatregelen voor gehandicapte huurtoeslagontvangers die vanwege hun leeftijd (onder de 65 jaar) het lage forfait voor servicekosten bijgeteld krijgen. Daarnaast is noodzakelijkerwijs ook onderzocht wat de uitvoeringsconsequenties van een dergelijke maatregel zijn. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek zijn wij tot de conclusie gekomen dat een aanvullende compensatiemaatregel voor een specifieke bevolkingsgroep zowel complexiteitverhogend werkt voor de burger als voor de uitvoering ten opzichte van de in het wetsvoorstel voorgestelde vereenvoudiging. Voor de burger betekent dit concreet dat hij een formulier moet downloaden, invullen en opsturen naar de Belastingdienst. Voor de Belastingdienst betekent dit een nieuwe groep burgers die apart en handmatig moet worden behandeld. De grootte van deze groep wordt geschat tussen de 10 000 en 20 000 huishoudens.

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2009 is de motie Tang ingediend (31 074, nr. 49). Hierin wordt de regering verzocht om met vereenvoudigingsvoorstellen voor de diverse toeslagregelingen te komen. Deze motie is met algemene stemmen aangenomen en past geheel in het kabinetsbeleid.

Met dit wetsvoorstel voor wijziging van de Wht doet het kabinet – in lijn met deze met algemene stemmen aangenomen motie – voorstellen om de huurtoeslag te vereenvoudigen. Verdere verfijning van de regels inzake servicekosten strookt niet met de door ons onderschreven wens van de Kamer zoals verwoord in deze motie. Tot stand brengen van vereenvoudigingen zal bijna altijd gepaard gaan met inkomenseffecten. Het kabinet kiest ervoor om haar verantwoordelijkheid te nemen in het realiseren van vereenvoudigingen en houdt hierbij vanzelfsprekend rekening met inkomenseffecten voor burgers.

In het voorliggende wetsvoorstel zijn de negatieve inkomenseffecten relatief beperkt en daarmee naar onze overtuiging aanvaardbaar. Daarnaast kent het wetsvoorstel op enkele onderdelen ook positieve inkomenseffecten (tijdvakverschuiving, het schrappen van de aftrek voor garage, bedrijfsruimte en onderhuur). Tegen deze achtergrond wijzen wij een aanvullende complicerende maatregel ter compensatie van de negatieve gevolgen af.

Indexering van de normhuren («kan-bepaling»)

Zoals de minister voor WWI al eerder heeft uiteengezet, acht het kabinet een indexering van de normhuren met het percentage van de verwachte huurontwikkeling het meest passend bij het volkshuisvestelijke karakter van de huurtoeslag. Op deze wijze wordt tegengegaan dat de woonlasten van mensen met huurtoeslag zich anders ontwikkelen dan de woonlasten van mensen zonder huurtoeslag. Uw Kamer zal binnenkort uitspreken over de indexering van de normhuren vanaf 2010, bij de stemming over het amendement nr. 14 van Van Bochove c.s.

De minister voor WWI heeft tijdens het debat van 13 januari jl. aangegeven dat de normhuurindexering voor 2009 een wat andere afweging vergt dan die voor 2010 en later. Naar de huidige inzichten zal voor de jaren vanaf 2010 de verwachte huurontwikkeling lager zijn dan de bijstandontwikkeling. Daarmee is de huurontwikkeling in die jaren het voor de burger meest gunstige percentage. Aangezien in de huurtoeslagraming standaard wordt uitgegaan van indexering met de huurontwikkeling, vergt de eventuele aanvaarding van het amendement nr. 14 voor 2010 en later geen extra budgettair beslag.

Voor 2009 ligt dit anders: dit jaar is juist de bijstandontwikkeling het laagste percentage (1,8%, versus een huurontwikkeling van 2,5%). Dat betekent dat een keuze voor de variant die voor de burger het meest gunstig is wel extra budget kost, namelijk € 6 mln. in 2009 en € 12 mln. structureel vanaf 2010.

Dit extra budget zal in principe binnen de WWI-begroting moeten worden gezocht. Om te vermijden dat een keuze voor indexering met de bijstandontwikkeling leidt tot bezuiniging elders binnen de huurtoeslag- c.q. WWI-begroting dringen wij er bij u op aan om in elk geval voor 2009 te kiezen voor een indexering met het percentage van de huurontwikkeling.

Uw Kamer heeft op 13 januari jl. aangegeven zich over de normhuurindexering voor 2009 te willen buigen ter gelegenheid van de voorhangprocedure van het normhuurbesluit (de Algemene Maatregel van Bestuur waarmee de normhuurindexering krachtens de huidige wet geregeld wordt). De procedure hiervoor is in gang gezet en zal leiden tot aanbieding van het ontwerp normhuurbesluit aan uw Kamer medio februari a.s. Wij wijzen er hierbij (nogmaals) op dat het voor de uitvoering cruciaal is dat de gewijzigde normhuren uiterlijk 1 april a.s. in het systeem kunnen worden geïmplementeerd, zodat de besluitvorming over het normhuurbesluit tijdig voor 1 april moet zijn afgerond.

In het wetsvoorstel is op dit moment nog voorzien in een mogelijkheid om de «kan-bepaling» af te schaffen ten faveure van indexering van de normhuren met huurontwikkeling (bij ministeriële regeling) direct nadat het wetsvoorstel is aangenomen en gepubliceerd. Dit in tegenstelling tot (het grootste deel) van de rest van het wetsvoorstel, dat naar het zich laat aanzien per 1 januari 2010 in werking zal treden.

Het is in principe mogelijk dat, indien de verdere behandeling van het wetsvoorstel zeer voorspoedig verloopt, het voorstel al vóór 1 juli a.s. kracht van wet zal krijgen. Daarmee zou het amendement nr. 14, indien aangenomen, ook al voor 2009 gaan gelden. Als deze situatie zich voordoet, zou daarmee de besluitvorming rond het normhuurbesluit doorkruist kunnen worden.

Dit doet geen recht aan uw wens om over de toepassing van de «kan-bepaling» in 2009 te praten in het kader van het normhuurbesluit. Om deze reden is in de derde nota van wijziging geregeld dat de indexering van de normhuren in elk geval in 2009 nog plaatsvindt overeenkomstig de huidige Wht (vóór de voorgestelde wijziging) en dat de herziening van de wijze van normhuurindexering pas in werking treedt gelijktijdig met de rest van het wetsvoorstel (waarschijnlijk 1 december 2010).

Effecten van het afschaffen van de passendheidstoets

Tijdens het debat van 13 januari jl. heeft mevrouw V.d. Burg (VVD) gevraagd naar de monitoring van de effecten van de passendheidstoets, de rapportering daarover en de eventuele vervolgmaatregelen indien daartoe aanleiding zou bestaan.

De bedoeling is om in eerste instantie de monitoring te laten plaatsvinden aan de hand van de beleidsinformatie over de uitvoering van de huurtoeslag. Er zal worden gevolgd of het aandeel huishoudens dat na een verhuizing huurtoeslag gaat ontvangen en een huurprijs heeft boven de toepasselijke aftoppingsgrens, significant toeneemt. Uw Kamer zal hierover vanaf volgend jaar worden geïnformeerd middels het jaarlijks uit te brengen verslag van de werking van de Wht. Zoals vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag woont momenteel ca. 7% van de huurtoeslagontvangers in een woning met een huurprijs boven de aftoppingsgrens. Dit betreft overigens niet alleen de groep die in de loop der jaren in de huurtoeslag is ingestroomd na een positief passendheidsadvies van de gemeente, maar ook mensen wier huurprijs door een boventrendmatige verhoging (bijvoorbeeld na woningverbetering) boven de aftoppingsgrens is uitgegroeid.1

Indien blijkt dat er sprake is van een substantiële stijging van het aandeel huurtoeslagontvangers met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, zal onderzoek worden uitgevoerd naar de oorzaken van die ontwikkeling. Als daaraan een gewijzigd toewijzingsbeleid van gemeenten en verhuurders aan ten grondslag blijkt te liggen, zal het kabinet zich beraden over de te nemen maatregelen om die ontwikkeling om te buigen. Over de vraag welke maatregelen dat zullen zijn, kan en willen wij ons nu nog niet uitspreken. Wij gaan er vooralsnog vanuit dat gemeenten en verhuurders, overeenkomstig de oproep van de minister voor WWI en de herhaling daarvan door VNG en Aedes, zich blijven inzetten voor een passende woningtoewijzing aan de lagere inkomensgroepen.

Tijdvakverschuiving

In het debat van 13 januari jl. heeft de minister voor WWI toegezegd zich in te zullen zetten voor een verschuiving van de datum van de daadwerkelijke huurverhoging van 1 juli naar 1 januari. In het licht van het feit dat het berekeningsjaar voor de huurtoeslag ook loopt van 1 januari tot 1 januari lijkt dat een logische ontwikkeling en de minister voor WWI zal deze aanpassing ook met kracht bepleiten bij de organisaties van huurders en verhuurders. Daarbij levert de verschuiving naar 1 januari ook een flinke vereenvoudiging op voor de burger en voor de uitvoering. Anderzijds hebben wij begrepen dat de verschuiving voor de verhuurders een flinke (zij het eenmalige) administratieve lastenverzwaring betekent. Daarover willen wij niet te licht denken. Op dit moment zijn huurders en verhuurders vrij om samen een datum te kiezen voor de jaarlijkse huurverhoging, al vindt die in de meeste gevallen plaats op 1 juli.

De minister voor WWI wil zijn overleg hierover met partijen bij voorkeur niet belasten met een vooraf gestelde deadline voor het realiseren van een andere huurverhogingdatum.

Daarbij komt dat vanuit het oogpunt van de burger, de verhuurders en ook van de uitvoering door de Belastingdienst al een belangrijke stap wordt gezet met het huidige voorstel voor tijdvakverschuiving, waardoor de burger vooraf voor het hele jaar duidelijkheid heeft over de hoogte van zijn voorschot huurtoeslag.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

De staatssecretaris van Financiën

J. C. de Jager

BIJLAGE

Tabel 1: servicekostenbijtelling van € 12 resp. € 18 per maand (zie ook Memorie van Toelichting wetsvoorstel

Huishoudtype<-25min 25 tot min 15min 15 tot min 5min 5 tot 00–55 tot 15meer dan 15aantal
EP2004 61041 57741 03334 54354 0800176 043
MP221 43129 79136 62029 69746 2370143 798
EP65+614 64239 80639 63330 97130 7805 400151 293
MP65+47879 57613 04910 28710 4801 15845 341
Totaal28711 470120 750130 335105 498141 5776 558516 475

Tabel 2: als tabel 1, maar met servicekostenbijtelling van € 13 resp. € 20 per maand

Huishoudtype<-25min 25 tot min 15min 15 tot min 5min 5 tot 00–55 tot 15meer dan 15aantal
EP1783 65736 16339 65536 68859 7020176 043
MP2181026 09135 25730 99050 6290143 798
EP65+453 16833 88135 43434 52036 4807 765151 293
MP65+45347 60211 32011 83212 4171 63245 341
Totaal2488 169103 737121 666114 030159 2289 397516 475

Tabel 3: verschil tussen tabel 1 en tabel 2

Huishoudtype<-25min 25 tot min 15min 15 tot min 5min 5 tot 00–55 tot 15meer dan 15aantal
EP– 22– 953– 5 414– 1 3782 1455 6220176 043
MP– 1– 621– 3 700– 1 3631 2934 3920143 798
EP65+– 16– 1 474– 5 925– 4 1993 5495 7002 365151 293
MP65+0– 253– 1 974– 1 7291 5451 93747445 341
Totaal– 39– 3 301– 17 013– 8 6698 53217 6512 839516 475

XNoot
1

In het debat van 13 januari jl. is in de discussie ook een percentage van 4 genoemd. Dit percentage slaat op het aantal positieve passendheidsadviezen (in relatie tot het totaal aantal verhuizingen van mensen met huurtoeslag per gemeente) dat de gemeente jaarlijks ten hoogste mag uitbrengen zonder een bijdrage te hoeven te betalen krachtens de verhuisnorm. Dit staat dus los van het totaal aandeel mensen in de huurtoeslag met een huurprijs boven de aftoppingsgrens (7%).

Naar boven