Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2010
In het Kamerdebat op 6 april 2009 (kamerstuk 31 410, nr. 11) met betrekking tot de behandeling van het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEVIII) heb ik uw Kamer toegezegd
om u op de hoogte te houden van de nadere uitwerking van het uitruilbeginsel.
Uitruilbeginsel in SEVIII
Het uitruilbeginsel is opgesteld om een toename van het aantal doorsnijdingen van hoogspanningsverbindingen in ons land te
voorkomen. Dit betekent dat er per saldo geen kilometers bovengrondse hoogspanningslijnen met een spanning vanaf 110kV mogen
bijkomen. Het uitruilbeginsel biedt hiermee de mogelijkheid om eventuele ruimtelijke knelpunten in stedelijk gebied, natuur
en landschap te verbeteren.
Het uitgangspunt bij nieuwe 220- en 380kV verbindingen is om daar waar het mogelijk en zinvol is deze op één mast te combineren
met een bestaande hoogspanningsverbinding. Dit voorkomt een extra doorsnijding. Daar waar combinatie met een bestaande hoogspanningsverbinding
niet mogelijk is, is sprake van een nieuwe doorsnijding. Doordat er wereldwijd nog niet veel ervaring is met de technieken
van het ondergronds brengen (verkabelen) van elektriciteitsverbindingen van 220kV en hoger, zal bij een nieuwe doorsnijding
van een 220kV of 380kV verbinding een bestaande bovengrondse verbinding van 110- of 150kV ondergronds worden gebracht.
Nadere stand van zaken
In het Algemeen Overleg van 6 april 2009 heb ik uw Kamer aangegeven dat ik twee lijsten zou opstellen. De eerste lijst is
een inschatting van het aantal kilometers nieuwe bovengrondse 220kV en 380kV verbindingen dat de komende jaren moet worden
aangelegd en dat niet met een bestaande verbinding op één mast kan worden gecombineerd. Op basis van dat aantal kilometers
wordt een tweede lijst gemaakt van bestaande 110- en 150kV verbindingen die in aanmerking komen om ondergronds gebracht te
worden.
De uitwerking van het uitruilbeginsel is een samenwerking tussen de ministeries van Economische Zaken, van Volkshuisvesting
Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de netbeheerder TenneT.
Ten aanzien van de eerste toezegging geldt dat TenneT aangegeven heeft dat naast de 380kV verbinding in de Randstad nog een
drietal 380kV verbindingen noodzakelijk zijn. Deze verbindingen zijn opgenomen in het SEVIII, te weten:
– Doetinchem – Wesel 380kV (interconnector Nederland – Duitsland),
– Zuid-West 380kV (Borssele – Geertruidenberg/ Tilburg) en
– Noord-West 380kV (Eemshaven – Diemen).
Op deze verbindingen is de rijkscoördinatieregeling van toepassing. Dit betekent dat ik samen met de minister van VROM het
tracé voor deze verbindingen zal vaststellen. Momenteel worden voor deze projecten milieueffectenrapporten opgesteld waarin
verschillende tracé alternatieven worden onderzocht. Hieruit blijkt dat op een groot deel van de tracés bestaande met nieuwe
lijnen gecombineerd kunnen worden waardoor er weinig nieuwe doorsnijdingen in het landschap zullen ontstaan. Daarnaast wordt
er bij de inpassing van deze gecombineerde tracés in het kader van het milieueffectenrapport ook gekeken of bestaande knelpunten
kunnen worden opgelost. Dit zal leiden tot een verbetering van het bestaande tracé. Eén van de redenen dat bij deze tracés
meer gecombineerd kan worden dan eerder verwacht werd, is de ontwikkeling van de nieuwe zogenaamde wintrack mast. Deze mast
is ontwikkeld om een smallere magneetveldzone te bereiken. Op deze mast kan tevens een bestaande 380kV met een nieuwe 380kV
verbinding gecombineerd worden. Dit is op de oude vakwerkmast niet mogelijk. Dit is natuurlijk goed nieuws, de nieuwe verbindingen
zullen hiermee naar verwachting niet tot een nieuwe doorsnijding leiden en lokale knelpunten kunnen worden opgelost. Eind
2010 zullen de milieuonderzoeken voor de drie hoogspanningsprojecten worden afgerond. De verwachting is dat dan een keuze
voor het tracé kan worden gemaakt voor de verschillende projecten.
Door deze (vooral positieve) ontwikkelingen is het aantal te verkabelen kilometers niet exact aan te geven. Hierdoor ben ik
logischerwijs nog niet in staat om u, in tegenstelling tot de door mij eerder aan u gecommuniceerde verwachting, een lijst
van te verkabelen 110- en 150kV verbindingen te doen toekomen.
Ik zal uw Kamer nader informeren over de wijze waarop het uitruilbeginsel verwezenlijkt kan worden zodra er meer duidelijkheid
is over de lengte die uiteindelijk verkabeld zal moeten worden. Deze duidelijkheid wordt dit najaar verwacht.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven