Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 april 2010
Mede naar aanleiding van het Energierapport 2008 is een discussie op gang gekomen over de ontwikkeling van de brandstofmix
voor elektriciteitsopwekking. Ik heb u toegezegd in het voorjaar van 2010 met een nader uitgewerkte visie hierop te komen
(Kamerstukken 2009/2010, 28 240, nr. 104). Een belangrijk aandachtspunt is daarbij de ontwikkeling van de brandstofmix in relatie tot de kabinetsdoelen voor Schoon
& Zuinig. Meer concreet: in hoeverre staat de bouw van niet-duurzame productie-eenheden voor elektriciteit, de ontwikkeling
van duurzame elektriciteit in Nederland in de weg. Ook heb ik toegezegd dat in die visie nader zal worden ingegaan op de mogelijkheden
voor een CO2-norm voor kolencentrales (Kamerstukken 2009/2010, 32 123 XIII, nr. 31) en de uitwerking van een vorm van CCS-verplichting (Kamerstukken 2009/2010, 31 209, nr. 103).
Gelet op de demissionaire status van het Kabinet acht ik het niet opportuun om nu een kabinetsvisie op de brandstofmix te
geven. Ook acht ik het nu niet passend om een kabinetsstandpunt in te nemen over een CO2-norm voor kolencentrales en/of een
vorm van CCS-verplichting. Keuzes hieromtrent zijn aan een volgend kabinet.
Naar aanleiding van de door mij gedane toezegging inzake de brandstofmix heb ik de afgelopen periode een aantal onderzoeken
laten uitvoeren. De onderzoeksresultaten bied ik u hierbij aan, zodat een volgend kabinet deze resultaten kan betrekken bij
de verdere beleidsontwikkeling. Het betreft:
• Een door D-Cision uitgevoerde analyse van relevante en actuele publicaties over de ontwikkeling van de brandstofmix in Nederland
en Noordwest-Europa.1
• Een door ECN opgestelde inventarisatie van de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod van elektriciteit, inclusief mogelijke
knelpunten en oplossingsrichtingen.2
• Een door KEMA uitgevoerde modelmatige analyse van de Europese elektriciteitsmarkt voor een aantal capaciteits- en vraagscenario’s.3
D-Cision heeft een kwantitatieve en kwalitatieve vergelijking gemaakt van vijftien recente studies over de ontwikkeling van
de brandstofmix in 2020. Op basis van deze vergelijking heeft D-Cision een aantal gemeenschappelijke conclusies geformuleerd
en een aantal algemene bevindingen gedaan. Zo concludeert D-Cision dat de brandstofmix geen onderwerp (meer) is dat Nederland
geïsoleerd kan adresseren. De ontwikkeling van de brandstofmix is een Noordwest-Europees vraagstuk. Ook stelt D-Cision dat
voor een beoordeling van het effect van de brandstofmix op de realisatie van de doelen voor Schoon & Zuinig, niet de opgestelde
productiemiddelen van belang zijn, maar de inzet van deze middelen. Verder wordt geconcludeerd dat de brandstofmix tot 2020
in belangrijke mate vast ligt en dat in Nederland aardgas in de komende jaren de dominante brandstof voor elektriciteitsopwekking
zal blijven.
ECN concludeert dat in Nederland tot 2020 meer dan voldoende productiecapaciteit beschikbaar is en dat de trend van Nederland
als exportland voor elektriciteit robuust is. ECN geeft aan dat in perioden van een lage elektriciteitsvraag en een groot
aanbod van windenergie een situatie kan ontstaan waarin de producenten van elektriciteit besluiten om basislastcentrales terug
te regelen. Verder vraagt ECN aandacht voor de inpassing van windenergie in het elektriciteitsysteem en wordt het belang van
voldoende systeemflexibiliteit benadrukt.
In vervolg op de studie van ECN is KEMA gevraagd de inpasbaarheid van windenergie nader te onderzoeken. KEMA heeft dit gedaan
op basis van een dynamische scenario-analyse van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt. KEMA concludeert dat het elektriciteitssysteem
voldoende flexibel is om 12 GW windenergie in Nederland in te kunnen passen, zonder dat dit leidt tot het niet kunnen benutten
van deze windenergie. Ook concludeert KEMA dat bij een toename van windenergie de CO2-uitstoot in Nederland daalt en dat ook de gemiddeld marginale kosten van elektriciteit dalen. Verder concludeert KEMA dat
bij een toename van het aandeel windenergie warmtekrachtkoppeling (WKK) minder wordt ingezet en dat ook de economische rentabiliteit
van bestaande en nieuwe kolencentrales afneemt.
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven