nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2009
In deze brief geef ik mede namens de minister van VROM antwoord op de
vraag van het Kamerlid Vendrik wat het kabinet doet om de bouw van kolencentrales
in Nederland tegen te gaan.
Gelet op de context waarin deze vraag gesteld is schets ik in deze brief
het Kabinetsbeleid ten aanzien van de ontwikkeling van de elektriciteitsmarkt
in relatie tot het realiseren van de doelstellingen op het gebied van klimaat,
energiebesparing en duurzame energie.
De klimaatverandering stelt ons voor grote uitdagingen. De inzet van het
kabinet bij de conferentie in Kopenhagen in december zal daarom hoog zijn.
Immers, zonder mondiale aanpak is de effectiviteit van Nederlands of zelfs
Europees beleid beperkt. De samenwerking binnen de EU op dit gebied acht ik
ook essentieel. De doelstellingen voor duurzame energie, zoals vastgelegd
in het Werkprogramma Schoon en Zuinig, zijn in lijn met deze Europese afspraken.
De ontwikkeling naar een duurzame energievoorziening is een belangrijk
thema in het kabinetsbeleid. Het kabinet houdt onverminderd vast aan de doelstelling
van 20% duurzame energie in 2020. Daarnaast heeft het kabinet ook de
taak zorg te dragen voor de betrouwbaarheid en betaalbaarheid van de energievoorziening
in zijn geheel. De borging van deze publieke belangen is gebaat bij een interne
markt voor elektriciteit, die bijdraagt aan een effectieve en efficiënte
wijze van investeren. Investeringsplannen van energiebedrijven moeten daarom
op een Noord-West Europese schaal worden beschouwd.
De rol van de overheid ligt in het creëren van de juiste randvoorwaarden
en het bieden van adequate prikkels om de publieke belangen te borgen. Binnen
deze randvoorwaarden is het aan de private sector om beslissingen te nemen
ten aanzien van de bouw van nieuw vermogen en het uit bedrijf nemen van bestaand
vermogen. In het Energierapport 2008 heeft het kabinet aangegeven dat met
het oog op de grote energievraagstukken waarvoor we staan geen
enkele vorm van energieopwekking bij voorbaat kan worden uitgesloten. Het
kabinet stelt daarbij strikte randvoorwaarden om te garanderen dat de realisatie
van de kabinetsdoelen op het gebied van het klimaatbeleid niet in gevaar komt.
De publieke belangen in het klimaatbeleid zijn het terugdringen van de
CO2-uitstoot en andere broeikasgassen, een aanzienlijke energiebesparing
en de transitie naar een duurzame energievoorziening. Belangrijke instrumenten
om deze belangen te borgen zijn:
1. Het CO2-plafond en het emissiehandelssysteem (ETS);
2. De stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE), na uitwerking
van het aanvullend Beleidsakkoord;
3. Het innovatie-instrumentarium voor duurzame energie;
4. De wettelijke regeling voor voorrang voor duurzame elektriciteit;
5. Rijkscoördinatieregeling en Crisis- en Herstelwet ter versnelling
van (duurzame) energieprojecten;
6. De eis om – na afloop van de demonstratiefase – CO2-afvang en opslag toe te passen bij kolencentrales.
De evaluatie van het werkprogramma Schoon en Zuinig zal duidelijk maken
of met dit pakket de kabinetsdoelen bereikt worden.
Op de lange termijn is het doel om een (vrijwel) volledige duurzame energievoorziening
te hebben, maar op de weg daar naar toe blijft fossiele energie nodig. De
rol van kolencentrales zal dus op lange termijn zijn uitgespeeld. Uitbreiding
van de fossiele productiecapaciteit kan echter wel een effect hebben op de
realisatie van de kabinetsdoelen ten aanzien van duurzame energie en energiebesparing.
Dit zal wel in Noord-West Europese context moeten worden bezien. Nederland
is immers geen eiland. Uiteindelijk komt zowel de fossiel opgewekte als de
duurzaam opgewekte stroom samen op één geïntegreerde Europese
elektriciteitsmarkt.
Ik heb eerder aangegeven dat ik momenteel deze interactie tussen duurzame
en fossiele elektriciteit nader bestudeer en dat ik u in het voorjaar van
2010 op basis daarvan zal informeren over mijn visie en de beleidsimplicaties
daarvan. Bij het formuleren van deze visie zal ik de inbreng van de energiesector
en maatschappelijke partijen betrekken. Ik wijs u hierbij met name op de bijdragen
van het Regieorgaan Energietransitie, de Energie Dialoog Nederland en de Stichting
Natuur & Milieu.
Ondertussen zit het kabinet niet stil. Het wetsvoorstel waar Voorrang
voor Duurzaam deel van uitmaakt is verzonden naar uw Kamer en ik hoop dat
we dat snel kunnen behandelen. Verder loopt de evaluatie van het Werkprogramma
Schoon en Zuinig en ook in het kader van de heroverweging nemen we het beleid
nog eens onder de loep.
De minister van Economische Zaken
M. J. A. van der Hoeven