31 066 Belastingdienst

Nr. 762 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 december 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 4 december 2020 inzake de Vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 754).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 december 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

1.

Wat is de laatste stand van het aantal mensen van wie de situatie is beoordeeld?

Graag verwijs ik hiervoor naar de oplegbrief bij de beantwoording van deze vragen waarin de meest actuele cijfers met betrekking tot het aantal geholpen ouders zijn opgenomen.

2.

Welke Wob-verzoeken staan er nog open op het gebied van toeslagen en op welke termijn denkt u dat hieraan kan worden voldaan?

Op dit moment zijn op mijn ministerie drie Wob-verzoeken in behandeling op het gebied van Toeslagen. Dit zijn verzoeken die zijn ingediend door een vertegenwoordiger van de media, van politieke en maatschappelijke organisaties of van belangengroeperingen. Dit betreft een verzoek om alle informatie over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (hierna: AUT), een verzoek om informatie over de aanvraag van zorgtoeslag door arbeidsmigranten en een verzoek om informatie over FSV-lijsten.

Daarnaast zijn nog zes verzoeken van particulieren in behandeling bij Toeslagen zelf. Dit betreft een verzoek om informatie betreffende de verlening van huurtoeslag bij mantelzorgunits, een verzoek om informatie over de wijze waarop de kinderopvangtoeslag 2019 definitief wordt vastgesteld en een verzoek om informatie over de vertalingseis bij stukken in een andere EU-taal dan Duits, Nederlands en Engels. Bij de resterende drie verzoeken wordt gevraagd om stukken uit het dossier van de verzoeker zelf.

De verwachting is dat alle negen Wob-verzoeken medio januari gereed zijn, waarbij opgemerkt wordt dat een eerste deelbesluit op het Wob-verzoek over AUT op 11 december 2020 genomen is. Hierbij werd echter geconstateerd dat enkele gegevens die te herleiden waren tot personen per abuis niet waren gelakt. Na de ontdekking hiervan zijn het besluit en de stukken meteen van rijksoverheid.nl gehaald en is de procedure inzake datalekken in werking gesteld.

3.

Hoe waarderen de ouders die inmiddels geholpen en uitbetaald zijn het afgeronde traject?

De reactie van ouders zijn wisselend en variëren van blij en dankbaar tot – begrijpelijkerwijs – blijvend ontevreden over de eerdere behandeling en over de wachttijd tot afronding van het traject. Alle kritische opmerkingen van ouders worden serieus genomen en vormen onderdeel van het leer- en verbeterproces binnen UHT. De ervaring van ouders wordt in Q1 ook meer systematisch onderzocht.

4.

Waarom wordt er gesproken over «de beoordeling van ouders» en niet «de beoordeling van de situatie van ouders»?

Dit is inderdaad ongelukkig geformuleerd, met «de beoordeling van ouders» is altijd «de beoordeling van de situatie van de ouders» bedoeld.

5.

Hoeveel uur kost het proces gemiddeld om ouders in de meest acute en schrijnende situaties goed te helpen, startend vanuit het verhaal van de ouder en met laagdrempelig contact vanuit de zaakbehandelaar, een aparte beoordeling met vierogenprincipe, en aanvullende hulp waar nodig?

Zoals beschreven in de 3e VGR (Kamerstuk 31 066, nr. 704) is de inschatting dat een gemiddeld traject ongeveer 40 uur duurt. Dit is echter geen richttijd: UHT stuurt niet op het zo snel mogelijk afdoen van zaken, maar op het goed helpen van de ouders. De ouders die nog dit jaar geholpen worden vormen ook geen «gemiddelde» groep, maar zijn de ouders in de meest schrijnende situaties. Daar komt bij dat met een groot deel van deze ouders al geruime tijd een persoonlijk zaakbehandelaar heeft, die ook al lange tijd met hen in contact staat. Deze tijdsbesteding vormt onderdeel van de hulp aan ouders maar is niet gestructureerd bijgehouden, wat het niet mogelijk maakt om nu voor deze ouders een precies gemiddeld aan te geven. Wel valt op dat de tijdsbesteding enorm kan variëren, met uitschieters richting de 100 uur.

Ouders echt helpen kost tijd, maar deze tijd is ook echt belangrijk.

Deze tijd wordt gebruikt om het verhaal van ouders in kaart te brengen, en niet alleen te luisteren naar de situatie van een ouder in het verleden, maar ook naar de effecten in latere jaren en de hulp die vandaag de dag nog nodig is. Wanneer dit acute hulp betreft wordt hier ook gelijk actie op ondernomen, bijvoorbeeld in contact met een gemeente, woningcorporatie of bewindvoerder.

Op basis van het verhaal wordt in kaart gebracht welke documenten nodig zijn voor de beoordeling; welke UHT zelf al heeft, en welke een ouders wellicht nog aanvullend heeft. UHT kijkt ruimhartig en gaat niet op zoek naar het laatste bonnetje, maar soms vraagt dit desondanks uitzoekwerk. Bijvoorbeeld als een ouder in verschillende jaren in zeer verschillende situaties heeft gezeten. Of als een ouder zelf ook niet meer weet wat er jaren geleden gebeurd is. Of om een FSV-registratie uit te zoeken. Of om de situatie van een frauderend gastouderbureau met meerdere gedupeerden in kaart te brengen. Alle bevindingen worden vastgelegd, en met de ouder doorgenomen voordat ze naar het beoordelingsteam gaat.

Dit beoordelingsteam beoordeelt op ruimhartige wijze de toepassing van de wet en waarborgt dat ouders allemaal op een zorgvuldige manier geholpen worden. Hierbij wordt ook het vier-ogen-principe gehanteerd. Bij twijfel kijkt ook de onafhankelijke Commissie van Wijzen nog naar de situatie van de ouder. En als een ouder meent grotere schade te hebben geleden dan de forfaitaire percentages uit de wet, dan kan de ouder zich richten tot de Commissie Werkelijke Schade. Ook hierbij ondersteund de persoonlijk zaakbehandelaar.

Uit de gesprekken kan ook blijken dat een ouder aanvullende hulp nodig heeft. Bijvoorbeeld door een ouder te koppelen aan een gemeente, door contact op te nemen met schuldhulpverlening of grote schuldeisers. Of door de ouder te helpen om richting andere instanties aan te tonen dat hij of zij geen fraudeur is. Ook hierbij ondersteunt de zaakbehandelaar, geholpen door een specialistisch hulpteam.

De praktijk leert dat elke situatie van een ouder bijna uniek is. En dus ook de hulp die nodig is.

6.

Deelt u de mening dat de voortgang van de hersteloperatie moeilijk te vergelijken is met voorgaande rapportages, en dat iedere voortgangsrapportage eerder een stand van zaken geeft op een specifiek tijdstip, dan de daadwerkelijke voortgang weergeeft?

Kunt u een tabel opstellen waaruit de voortgang in de loop der tijd blijkt?

Kunt u in de tabel de stand van zaken op het moment van de 1e, de 2e, de 3e en de 4e voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 066, nrs. 630, 679, 704 en 754) opnemen waarbij een vergelijking, absoluut en percentagegewijs, wordt gemaakt aangaande:

  • het aantal (verwachte) gedupeerde ouders;

  • het aantal gedupeerden dat bekend is;

  • het aantal ouders dat volledig gecompenseerd is;

  • het aantal ouders dat gedeeltelijk gecompenseerd is en

  • het aantal ouders dat nog (gedeeltelijk) gecompenseerd moet worden?

7.

Kunt u een tabel opstellen waaruit de voortgang van de herstelorganisatie per voortgangsrapportage blijkt?

Kunt u in de tabel, per voortgangsrapportage, opnemen:

  • hoeveel fte’s er in dienst zijn van de herstelorganisatie;

  • hoeveel fte’s er nog aangetrokken dienen te worden;

  • hoeveel fte’s extern aangetrokken zijn;

  • hoeveel fte’s er operationeel zijn en hoeveel niet;

  • het totale budget voor de hersteloperatie;

  • de uitgaven gedaan op het moment van elke voortgangsrapportage en

  • een onderverdeling van de uitgaven per voortgangsrapportage (herstel, personeel, organisatie, consultants)?

Afgelopen maanden heeft UHT prioriteit gegeven aan het bieden van directe hulp aan ouders in acute probleemsituaties en het goed inrichten van de organisatie. Onze doelstelling is om de Kamer middels een uitbreid overzicht cijfermatige te informeren over de voortgang van de hersteloperatie op verschillende vlakken, in aanvulling op de cijfers die ik reeds in de vorige voortgangsrapportages heb opgenomen. Hierbij zal ik de hierboven gevraagde cijfers zoveel mogelijk meenemen. Van de gevraagde cijfers kan ik nu in ieder geval het aantal ouders dat al compensatie heeft ontvangen en de stand van aantal ouders dat zich als gedupeerde heeft aangemeld weergeven. Zie tabel hieronder.

 

1e VGR

(29-04-2020)

2e VGR

(2-06-2020)

3e VGR

(29-09-2020)

4e VGR

(4-12-2020)

Aantal ouders dat zich heeft aangemeld als gedupeerde

~4.800

~5.500

~8100

~9.500

Aantal uitbetaalde ouders

287

287

395

515

8.

Kunt u aangeven hoeveel geld er begroot was voor de hersteloperatie in 2020, uitgesplitst naar uitvoering en compensatie ten tijde van de Miljoenennota 2021?

In de Voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk 34 450, nr. 1) is een bedrag van € 235 mln. opgenomen voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in 2020. Dit bestond uit € 200 mln. programmamiddelen (compensatie) en € 35 mln. apparaatsmiddelen (uitvoering).

Bij de Miljoenennota 2021 (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2) is een kasschuif van € 70 mln. (zie regel 2a in de tabel op pagina 25 van de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag) van 2020 naar 2021 en 2022 opgenomen voor dit budget, zodat per saldo € 165 mln. voor programma- en apparaats-middelen voor 2020 werd geraamd (€ 235 mln. – € 70 mln. = € 165 mln. resterend; zie regel 2b in dezelfde tabel) voor de compensatie van gedupeerden. Daarnaast is er bij Miljoenennota 2021 € 20 mln. aan extra middelen in 2020 beschikbaar gesteld i.v.m. de O/GS-tegemoetkomingsregeling n.a.v. het amendement Leijten (Kamerstuk 35 468, nr. 20) (zie regel 2c in de tabel).

Per saldo kwam het geraamde bedrag voor 2020 ten tijde van de Miljoenennota 2021 uit op € 185 mln. bestaande uit € 35 mln. uitvoeringskosten en € 150 mln. voor programmamiddelen (regel 3 in de tabel).

9.

Kunt u aangeven hoeveel geld er uitgeven wordt voor de hersteloperatie in 2020, uitgesplitst naar uitvoering en compensatie ten tijde van de Najaarsnota 2021?

Vermoedelijk wordt hier Najaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 650, nr. 1) bedoeld. Zoals in paragraaf 3.8 van de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is becijferd, wordt bij Najaarsnota 2020 voor 2020 in totaal € 18 mln. aan programmamiddelen (compensatie en herstel) geraamd (waarvan € 1 mln. via SZW wordt verantwoord). Hier bovenop heb ik recent besloten de eenmalige tegemoetkoming van € 750 uit te breiden. De additionele kosten hiervan bedragen circa € 6 mln. Uw kamer wordt over deze budgettaire wijzigingen formeel geïnformeerd met de Veegbrief in december 2020. Daarnaast is 11 miljoen euro gereserveerd voor ondersteuning door gemeenten. Deze middelen zijn, zoals op toegelicht op pagina’s 5 en 14 van de 2e suppletoire begroting 2020, bij Najaarsnota 2020 vrijgemaakt. Deze uitgaven zijn geen onderdeel van de 18 miljoen euro aan programma-uitgaven voor Toeslagenherstel (ten tijde van de Najaarsnota 2020), omdat deze uitgaven uit algemene middelen van de Belastingdienst worden gedekt en in het kader van een specifieke uitkering op een nieuw betalingsinstrument («Bijdrage aan medeoverheden») op artikel 1 van de Financiënbegroting wordt verantwoord.

Op basis van actuele inzichten zullen de apparaatskosten (uitvoering) in 2020 circa € 46 mln. bedragen. Dit is € 11 mln. hoger dan ten tijde van Voorjaarsnota 2020 werd geraamd. Deze hogere apparaatskosten worden gecompenseerd met lagere apparaatskosten voor andere doeleinden binnen artikel 1 van de Financiënbegroting.

10.

Kunt u aangeven op grond waarvan u aanvankelijk een gelakte versie van het memo van 2017 naar de Kamer heeft gestuurd, terwijl u een ongelakte versie heeft verstrekt aan de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK), zodat u wist dat de exacte inhoud ervan alsnog openbaar zou (kunnen) worden?

Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017 aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de toegezonden memo de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar gemaakt. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte verzoeken om specifieke documenten in principe worden gehonoreerd. De documenten worden zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen.

Op deze wijze heb ik het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van het memo.

Dat het interne vaktechnische memo tevens is verschaft aan de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag maakt dit niet anders. Op de parlementaire ondervraging is het regime van de Wet op de parlementaire enquête 2008 van toepassing. Op grond van dit regime worden de op vordering van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag aan haar verstrekte documenten na aanbieding van het eindrapport aan de Tweede Kamer ter inzage gelegd. Terinzagelegging is een andere vorm van openbaarmaking dan de vorm die gebruikelijk is voor documenten die actief of desgevraagd aan de Tweede Kamer worden verstrekt of documenten die aan een Wob-verzoeker worden verstrekt. In die laatste gevallen worden documenten doorgaans op een website geplaatst, waardoor het bereik in de praktijk veel ruimer is.

11.

Wie heeft het besluit genomen om een gelakte versie van het memo-Palmen naar de Kamer te sturen? Heeft hierover afstemming plaatsgevonden met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ)? Kunt u precies aangeven wie bepaald heeft dat er gelakt moest worden?

Als bewindspersoon en ondertekenaar van de brief ben ik verantwoordelijk voor de inhoud hiervan. Hierover heeft geen voorafgaand aan mijn brief van 20 oktober geen afstemming plaatsgevonden met andere ministeries.

12.

Kun u aangeven waarom de zin in het memo-Palmen dat er laakbaar gehandeld is, weggelakt is voor het parlement?

Onder welke uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet hoefde dat niet aan het parlement meegedeeld worden?

13.

Kun u aangeven waarom de feitelijke zin in het memo-Palmen dat de vaktechnisch coördinator (VaCo) niet geconsulteerd was, weggelakt is?

Onder welke uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet hoefde dat niet aan het parlement meegedeeld worden?

In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven passages waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstsgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad. De specifieke passages die de vraagsteller hier aanhaalt maakte onderdeel uit van de cursieve passages. Persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad worden geen onderwerp gemaakt van het politiek debat. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26).

14.

Kunt u toelichten wat het voorstel was van het Ministerie van Financiën (gelakte of ongelakte verstrekking aan de Kamer) en hoe hierop is geadviseerd door AZ en BZK? Speelde de zogeheten «Rutte-doctrine» een rol in de afwegingen/het besluit om aanvankelijk de gelakte versie aan de Kamer te doen toekomen?

Er heeft voorafgaand aan mijn brief van 20 oktober jl. geen geen afstemming plaatsgevonden met andere ministeries. Deze afstemming heeft wel plaatsgevonden voorafgaand aan mijn brief van 4 december jl. Zoals ik hiervoor reeds heb toegelicht, is het interne vaktechnische memo ontdaan van dat persoonlijke beleidsopvattingen in het stuk voor intern beraad. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26).

15.

Heeft u het voornemen of besluit om een gelakte versie te verstrekken aan de orde gesteld in de ministerraad, dan wel, heeft in de ministerraad bespreking plaatsgevonden over de vraag of integrale openbaarmaking het belang van de staat zou schenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom keert het beroep op het belang van de staat niet terug in uw beantwoording?

Nee. De systematiek van artikel 68 Grondwet vereist niet dat de MR direct geraadpleegd dient te worden als er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad. Tijdens het AO van 11 en van 20 februari 2020 heeft de Minister van BZK toegelicht dat hier sprake is van een escalatieladder.1 In eerste instantie is het een bewindspersoon die bepaalt op welke wijze de inlichtingen worden verstrekt. Wanneer de Kamer zich onvoldoende geïnformeerd acht en persisteert in haar verzoek, dan kunnen inlichtingen alleen worden geweigerd met een beroep op het belang van de Staat. Het voornemen is om hierop een beroep te doen dient aan de orde te worden gesteld in de MR. Ten aanzien van het betreffende memo was er echter nog geen sprake van het persisteren van de Kamer toen de memo met gelakte delen en een uitgebreide geobjectiveerde beschrijving aan de kamer verzonden is.

16.

Wilt u, per onderdeel van het advies in het memo-Palmen, een appreciatie geven van de voorgestelde acties, afgezet tegen de samenvatting in uw beantwoording?

Zoals ik u in mijn brief van 20 oktober jl. heb aangegeven vormen de adviezen van de betreffende ambtenaar een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak en de uitspraak van de Raad van State van maart 2017.2 In het memo wordt voorgesteld de vaktechnische lijn bij procedures te betrekken, processen betreffende onder andere bezwaar, beroep en klacht te verbeteren, in overleg te treden met de betreffende gemachtigde, het ministerie te informeren, coördinatie aan te brengen en nog komende aanbevelingen van de Nationale ombudsman over te nemen.

Ik onderschrijf nadrukkelijk de noodzaak om de vaktechnische lijn te betrekken bij het instellen van hoger beroep. Hetzelfde geldt voor het beantwoorden van vragen van een gerechtelijke instantie. In dit kader merk ik op dat inmiddels drie vaktechnisch medewerkers specifiek voor «monitoring hoger beroep» werkzaam zijn. Dat dit kennelijk niet eerder is gebeurd, zoals geadviseerd in het memo, vind ik gezien de precieze vragen die in het memo zijn gesteld ten aanzien van het gehele proces, inclusief de inhoud, zeer te betreuren. Hetzelfde geldt voor het advies coördinatie aan te brengen betreffende instructies voor medewerkers. Ook dit is pas in 2019 opgepakt.

Tevens deel ik de in het memo verwoorde zienswijze om in overleg te treden met de gemachtigde van ouders die in CAF 11 waren betrokken om te komen tot een afronding en compensatie voor de betreffende procedures. Het instrument van de vaststellingsovereenkomst (VSO) is in zijn algemeenheid een goede optie en wordt door de Belastingdienst regelmatig ingezet om een juridisch geschil met individuele (rechts-)personen te voorkomen dan wel te beëindigen. De intentie van het advies was om met de gemachtigde tot overeenstemming te komen. De individuele casussen zouden niet verder onderzocht worden, vanwege het formele gebrek (de «zachte stop») dat hierbij van toepassing was. In de besprekingen met de gemachtigde heeft Belastingdienst/Toeslagen nog wel om aanvullende bewijsstukken gevraagd. De besprekingen hebben uiteindelijk niet geleid tot een VSO.

Het advies het ministerie te informeren en coördinatie aan te brengen, is in zoverre opgevolgd dat het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen heeft besloten een lid van dit team te belasten met de coördinatie betreffende CAF 11. Dit MT-lid is in contact getreden met DGBel Cluster Bedrijf – Juridische Zaken over de lopende klachtenprocedure en heeft de medewerker aldaar op de hoogte gesteld van de RvS-uitspraak. Het memo is toen niet met deze medewerker gedeeld en uit navraag is gebleken dat dit memo ook niet mondeling is besproken.

In het memo werd ook geadviseerd om de (toekomstige) bevindingen van de Nationale ombudsman serieus te nemen en opvolging te geven aan de aanbevelingen. De Nationale ombudsman heeft in zijn rapport «Geen powerplay maar fairplay» van 20 augustus 2017 vier aanbevelingen gedaan:

  • bij het opschorten of beëindigen van de lopende toeslag de procedure te volgen die de wetgever voor ogen had en te voldoen aan de behoorlijkheidsvereiste van «fair play»

  • in de beschikking duidelijk aan te geven welke informatie en/of bewijsstukken ontbreken of niet voldoen aan de eisen

  • de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed

  • de voorheen afgewezen bezwaarschriften en de lopende beroepszaken binnen een termijn van drie maanden ambtshalve te toetsen aan de uitspraak van de Raad van State van 8 maart 2017

Mijn ambtsvoorganger heeft op 11 juni 20193 geantwoord hoe Belastingdienst/Toeslagen opvolging aan de aanbevelingen heeft gegeven. De aanbevelingen die door Belastingdienst/Toeslagen niet geheel waren opgepakt betroffen het excuses aanbieden aan de ouders in CAF 11, het bieden van een tegemoetkoming en het rappelleren. Belastingdienst/Toeslagen had tot 2019 de ouders in CAF 11 excuses aangeboden voor zover zij te maken hadden gehad met de «zachte stop» en daartegen een klacht, bezwaar en/of beroep hadden ingediend.4 Ouders kregen een tegemoetkoming bij overschrijding van termijnen. Mijn ambtsvoorganger heeft onder andere op 11 juni 2019 persoonlijk zijn excuses aan ouders in CAF 11 aangeboden en daarna meermaals in kamerbrieven. Via de compensatieregeling is breder recht gedaan aan hun leed. Helaas is eind 2019 gebleken dat het rappelleren ook nog niet in alle processen van Belastingdienst/Toeslagen werd gedaan. Hierover is uw Kamer op 18 december 2019 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd. Op 13 oktober jl. heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de reactie- en rappeltermijnen die Belastingdienst/Toeslagen hanteert.

17.

Heeft u – mede in het licht van wat aan de orde kwam in de openbare verhoren van de POK – nader onderzoek gedaan naar de vraag hoe het kan dat dit memo in 2017 onder de radar verdween? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u alsnog limitatief beschrijven welke functionarissen het memo in 2017 onder ogen hebben gekregen en met welke functionarissen destijds over de inhoud ervan is gesproken?

Het memo is destijds door de vaktechnisch coördinator aan het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en in een vergadering van dit managementteam besproken. In de verhoren tijdens de POK en in mijn brief van 20 oktober jl. is dit ook aan de orde geweest. Navraag heeft dit beeld niet veranderd.

18.

Heeft u – mede in het licht van wat aan de orde kwam in de openbare verhoren van de POK – nader onderzoek gedaan naar hoe het kan dat dit memo in juni 2019 nogmaals onder de radar verdween? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om alsnog een exacte reconstructie te maken van hoe het kan dat zo’n memo wordt «weggeschreven» in opeenvolgende factsheets, om vervolgens de Kamer niet te bereiken?

Mede naar aanleiding van de verhoren door de POK is bezien wat er is gebeurd in juni 2019 met het memo en de verwijzing ernaar in de factsheets. In die weken is met veel medewerkers gewerkt aan verschillende onderwerpen die nodig waren voor de kamerbrief van 11 juni 2019 en de debatvoorbereiding van 4 juli 2019. Daarvoor werden factsheets gebruikt als zijnde werkdocumenten, waarvan de inhoud gedurende de betreffende weken wijzigde en werd aangevuld. Onderwerpen en inhoud stonden niet vooraf vast, maar wijzigden op basis van nieuwe informatie of aandachtspunten. Ik heb geen aanwijzingen gevonden die wijzen op het bewust «wegschrijven» van het memo in de factsheets. Ik acht het aannemelijk dat het memo in die periode paste in het beeld dat een oplossing voor de ouders noodzakelijk was. Inmiddels was veel meer informatie over CAF 11 bekend dan ten tijde van het memo in 2017 en werd gezocht naar een actuele en concrete oplossing voor de ouders.

19.

Kunt u per bijlage bij het niet verstrekte advies van de Landsadvocaat uit 2009 (1 tot en met 8) aangeven wanneer deze documenten voor het eerst bekend zijn geworden bij de huidige ambtelijke leiding? Wilt u daarbij tevens aangeven wanneer u over deze documenten bent geïnformeerd? Kunt u toelichten waarom is gewacht met het informeren van de Kamer over deze documenten, tot de verzending van de 4e voortgangsrapportage?

In de kamerbrief «Tweede deel beantwoording vragen wetgevingsoverleg pakket BP» van 9 november 20205 heb ik gemeld dat het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 is gevonden bij het uitzoekwerk voor de beantwoording van vragen van de heren Omtzigt en Snels over (niet) «proportioneel toekennen». Daarbij heb ik tevens toegezegd dat ik verder zal zoeken naar stukken waaruit de mogelijke opvolging van dit conceptadvies blijkt. Aan deze toezegging heb ik gevolg gegeven in de bijlage bij de brief van 4 december 2020, nr. 2020–240203. Van de bij die brief gevoegde documenten zijn de documenten 1 ten met 4 en 7 en 8 naar boven gekomen bij deze verdere zoektocht naar de opvolging van het advies van de Landsadvocaat. De documenten 5 en 6 zijn in dit kader begin december 2020 ontvangen van het Ministerie van SZW; deze zijn (nog) niet aangetroffen in ons eigen archief. Van het bestaan van de verschillende documenten zijn de huidige ambtelijke leiding en ik enkele dagen vóór de verzending van genoemde brief van 4 december 2020, in het kader van de voorbereiding van die brief, op de hoogte gesteld.

20.

Kunt u het advies van de Landsadvocaat 2009, dat op dit moment niet relevant is voor de juridische procedures, aan de Kamer doen toekomen? Indien u wederom weigert, wilt u dan de voorgenomen weigering aan de orde stellen in de ministerraad en vragen of het in het belang van de staat is om dit advies te weigeren?

Zoals ik in de brief bij deze antwoorden heb toegelicht, zal ik niet voldoen aan het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 9 december jl. Het belang van de Staat verzet zich tegen het verstrekken van dergelijke adviezen.

Gelet op het persisteren van de Kamer zoals neergelegd in het verzoek van 9 december jl. heb ik mijn voornemen om mij te beroepen op het verschoningsrecht kenbaar gemaakt in de MR van 11 december jl. en de ministerraad heeft hierop haar steun uitgesproken.

21.

Is de POK proactief over het advies van de Landsadvocaat uit 2009 en de bijbehorende bijlages geïnformeerd? Zo ja, wanneer zijn zij verstrekt?

22.

Heeft u de POK een afschrift gegeven van het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009? Zo nee, waarom niet? Heeft over deze afwegingen en beslissingen afstemming plaatsgevonden met de Ministeries van BZK en AZ in het kader van de zogeheten «Rutte-doctrine»? Kunt u toelichten wat het voorstel van Financiën was en het advies/de reactie van BZK en AZ?

Vanwege het mogelijke belang voor de parlementaire ondervraging is de POK wel actief geattendeerd op de Kamerbrief van 10 november 2020 naar aanleiding van het wetgevingsoverleg pakket Belastingplan 2021, meer specifiek op het gedeelte van de Kamerbrief dat gaat over het (niet-)proportioneel terugvorderen en waarin melding wordt gemaakt van het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 (Kamerstuk 35 572, nr. 35). Het conceptadvies zelf is niet verstrekt, noch is daartoe een verzoek van de POK ontvangen. Het conceptadvies is niet verstrekt omdat het stuk niet onder de reikwijdte van de informatievorderingen van de POK viel. Over het al dan niet verstrekken van het conceptadvies van de Landsadvocaat aan de POK heeft geen overleg plaatsgevonden met het Ministerie van BZK of AZ.

23.

Kunt u uitgebreid en nauwgezet motiveren welk belang van de staat daadwerkelijk zou worden geschaad als het advies van de Landsadvocaat niet verstrekt zou worden – gegeven de bijzondere omstandigheden in deze zaak, die raakt aan de informatievoorziening op grond van artikel 68 van de Grondwet – het advies alsnog openbaar zou worden gemaakt?

24.

Bent u bereid uw besluit tot niet-openbaarmaking van het advies van de Landsadvocaat uit 2009 te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Speelt de zogeheten «Rutte-doctrine» bij deze afweging een rol?

Zoals ik in de brief bij deze antwoorden heb toegelicht, zal ik niet voldoen aan het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 9 december jl. Het belang van de Staat verzet zich tegen het verstrekken van dergelijke adviezen.

Gelet op het persisteren van de Kamer zoals neergelegd in het verzoek van 9 december jl. heb ik mijn voornemen om mij te beroepen op het verschoningsrecht kenbaar gemaakt in de MR van 11 december jl. en de ministerraad heeft hierop haar steun uitgesproken.

25.

Herinnert u zich het antwoord op de vragen 15, 35, 36 en 52, bij de beantwoording van feitelijke vragen over de second opinion (Kamerstuk 31 066, nr. 655) waarin wordt gemeld dat de toenmalig secretaris-generaal (SG) in november 2019 een conceptnotitie ten behoeve van de Staatssecretaris retour stuurde naar de directeur-generaal Belastingdienst, met de opmerking dat «vermoedens van ambtsmisdrijven niet bij voorbaat uitgesloten konden worden»?

Ja.

26.

Wilt u de Kamer een ongelakt afschrift doen toekomen van deze conceptnotitie uit 2019 over ambtsmisdrijven, inclusief de schriftelijke opmerkingen van de SG, en inclusief de bijlage met de beschrijving van instrumenten «vanuit een arbeidsrechtelijke en strafrechtelijke context»? Zo nee, waarom niet?

U zult dit document op korte termijn ontvangen. Op deze termijn is het niet gelukt alle betrokkenen te informeren.

27.

Bent u bekend met de beantwoording van vragen door uw ambtsvoorganger over de 23e Halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 495), waarin in het antwoord op vraag 29 wordt gesteld: «De Belastingdienst hanteert de gedragslijn van «strafbare feiten begaan door ambtenaren van de Belastingdienst». De FIOD wordt betrokken bij zaken waarbij een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie een norm heeft overschreden waarbij het vermoeden bestaat dat daarmee een strafbaar feit is gepleegd. Teneinde een juiste en zorgvuldige belangenafweging te waarborgen, wordt aangifte gedaan nadat de aangelegenheid is voorgelegd aan de dienstleiding. Bij de broedkamer is in het verleden door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan naar strafbare feiten. Deze zijn niet geconstateerd. Bij CAF11 is over één geval overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie. Dit heeft niet geleid tot een strafrechtelijk onderzoek.» (Kamerstuk 31 066, nr. 495)?

Kunt u toelichten welke verdenking of welk mogelijk ambtsmisdrijf aan de orde was in de CAF 11-zaak, waar in deze beantwoording op wordt gedoeld? Welk FIOD-onderzoek lag hieraan ten grondslag? Hoe is de dienstleiding betrokken bij deze zaak? Wanneer en waarom heeft overleg plaatsgevonden met het OM? Gaat het in deze zaak om vermoedens van beroepsmatige discriminatie, knevelarij, valsheid in geschrifte, of anderszins, zoals schending van ambtsgeheim, zoals een klokkenluider in de toeslagenaffaire aanvankelijk verweten is?

In mijn antwoorden van 27 juni 2019 heb ik aangegeven dat bij CAF 11 over één situatie overleg is gevoerd met het Openbaar Ministerie en dat dit niet tot vervolging heeft geleid. Het betreft een individuele personele aangelegenheid en het is vast gebruik dat ik u Kamer niet informeer over individuele personele aangelegenheden.

Echter, omdat omstandigheden rondom deze zaak reeds in de openbaarheid zijn gekomen en ik geen onduidelijkheid wil laten bestaan wil ik in dit specifieke geval de nadere toelichting geven dat deze kwestie zag op een integriteitonderzoek naar een vermeende schending van het ambtsgeheim door een medewerker van Toeslagen.

Het onderzoek heeft onder mandaat van de toenmalig directeur Toeslagen en geaccordeerd door de toenmalig DG BD plaatsgevonden en is uitgevoerd door het Bureau veiligheid en integriteit van de FIOD. In maart 2019 is summier over de kwestie gesproken in een regulier periodiek overleg tussen het Functioneel Parket en het Bureau integriteit en veiligheid van de FIOD.

28.

Kunt u aangeven welke harde aanpak er was bij autobelastingen en bij de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (rapport van de vertrouwenspersonen)? Heeft u aanleiding om te denken dat hierbij te hard gehandeld is?

Bij het AO Belastingdienst van 2 december jl. heeft mijn collega Staatssecretaris van Financiën toegezegd hier schriftelijk op terug te komen. De Kamer wordt hier voorafgaande aan het notaoverleg van 1 februari over geïnformeerd.

29.

Kunt u alle notities en concept-antwoorden die naar de Staatssecretaris gestuurd zijn ter beantwoording van deze Kamervragen uit 20176 aan de Kamer doen toekomen?

30.

Heeft de toenmalig Staatssecretaris wijzigingen aangebracht in de ambtelijke conceptantwoorden die hem zijn aangeleverd ter beantwoording van vragen voornoemde Kamervragen? Zo ja, welke?

In het kader van de Parlementaire onderzoekcommissie kinderopvangtoeslag (POK) is gezocht naar dergelijke documenten. In de bijlage treft u de notitie van 8 september 2017 waarmee de conceptantwoorden zijn voorgelegd met daarop de aantekeningen van de voormalige Staatssecretaris7. Naar aanleiding van deze notitie is het antwoord op 10 en 12 als volgt aangevuld:

«De context waarin toeslagen destijds werden toegekend is in de brieven aan uw Kamer van 4 mei 2013 en 28 januari 2014 over systeemfraude met toeslagen toegelicht.8 Hierin is aangegeven dat een effectievere aanpak van fraude maatregelen vergt die ertoe zullen leiden dat burgers onder omstandigheden met een minder dienstverlenende Belastingdienst worden geconfronteerd.

De dienstverlenende houding blijft bestaan, maar in de afweging tussen dienstverlening en fraudebestrijding zal de balans vaker in het voordeel van fraudebestrijding moeten doorslaan.»

31.

Herinnert u zich dat u in de vorige voortgangsrapportage aankondigde dat de casussen Appelbloesem, ’t Paddestoeltje, De Parel, Dar el Hanan, GOB 4yourkids, CBK, Darkom, KOAH en Doltje aan de commissie van Wijzen voorgelegd zouden worden ter herberoordeling op CAF-vergelijkbaarheid? Wanneer zijn deze casussen voorgelegd en wanneer is op elk van deze casussen een advies gegeven door de commissie van wijzen? Hoe luidt dat advies?

Ja dat herinner ik mij. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de brief die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.

32.

In hoeveel gevallen is er een vaststellingsovereenkomst getekend door een ouder die gecompenseerd is?

In het kader van de hersteloperatie zijn er geen vaststellingsovereenkomsten met ouders gesloten. Bij compensatie worden formele beschikkingen opgemaakt waartegen de ouder in bezwaar kan komen.

33.

Kunt u meer zeggen over de precieze verwachte ingangsdatum in 2021 van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) die toeziet op de maandelijkse gegevensdeling vanuit kinderopvangorganisaties (KOO's) naar de Belastingdienst/Toeslagen?

De AMvB heeft vertraging opgelopen. Hierdoor is het niet meer mogelijk de AMvB, conform het amendement Omtzigt op het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen, nog dit jaar twee weken na te hangen bij de Staten-Generaal én de AMvB per 1 januari in werking te laten treden.

Als gevolg van deze vertraging kan de AMvB niet per 1 januari 2021 in werking treden. De wijziging van het besluit ziet enkel op de wijze en frequentie waarmee gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen worden geleverd door kindercentra en gastouderbureaus: niet langer één keer per jaar en op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen, maar een maandelijkse levering uit eigen beweging.

Een groot deel (85%) van de kinderopvangorganisaties levert op dit moment vrijwillig al maandelijks deze gegevens. Het jaar 2020 was een ingroeijaar waarin de structurele maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties stapsgewijs werd geïmplementeerd. De Belastingdienst/Toeslagen benaderde kinderopvangorganisaties om op vrijwillige basis te starten met de maandelijkse gegevenslevering. Dit wordt komende periode voortgezet.

Het doel van de wijziging is om de ouder door vroegsignalering beter te kunnen ondersteunen bij het actueel houden van gegevens, om zo recht te doen aan het doenvermogen van ouders en zo hoge terugvorderingen te kunnen voorkomen. Voor de effectiviteit van de maatregel is het van belang dat alle kindercentra en gastouderbureaus de gegevens leveren.

Indien een kinderopvangorganisatie niet vrijwillig gegevens levert aan de Belastingdienst/Toeslagen, dan zijn deze gegevens niet beschikbaar. Ontbrekende gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen op dit moment uitvragen. Het duurt daarom langer voor de Belastingdienst/Toeslagen over actuelere gegevens over het gebruik van kinderopvang door de ouders beschikt. De Belastingdienst/Toeslagen kan daarom deze ouders nog niet ondersteunen in het actueel houden van hun voorschotaanvraag en derhalve inzetten voor vroegsignalering.

Na de datum van inwerkingtreding zal de Belastingdienst/Toeslagen deze gegevens ook ontvangen van kinderopvangorganisaties die nog niet leveren. De kinderopvangorganisaties zijn dan verplicht de gegevens te leveren, en ik verwacht dat hiermee ook de laatste organisaties gegevens zullen leveren.

Mijn voornemen is om de AMvB deze week, voor het kerstreces, met uw Kamer te delen teneinde de voorhang, conform het amendement Omtzigt, te laten starten. Daarbij zal ik uiteraard het kerstreces in acht nemen. De voorhangperiode eindigt op dinsdag 2 februari 2021

Ik ben voornemens de AMvB inwerking te laten treden op de dag na de publicatie. Na de voorhangtermijn zal ik advies aan de Raad van State vragen. Dat is nodig omdat de Raad van State altijd haar advies uitbrengt na een voorhangprocedure, en ik het belangrijk vind dit traject zorgvuldig te doorlopen. Ik zal daarna snel een Nader Rapport opstellen en het besluit vaststellen en publiceren. Ik verwacht dat inwerkingtreding eind van het eerste kwartaal, begin van het tweede kwartaal volgt.

34.

Wanneer was van de 16 ouders die zich in een acute noodsituatie bevinden maar nog geholpen moeten worden bekend dat zij zich in een dergelijke noodsituatie bevonden? En waarom zijn zij nog niet geholpen?

Omdat ouders zich nog steeds kunnen melden, zullen er op elk moment ouders zijn die nog niet in het proces zitten. Er komen dagelijks nieuwe aanmeldingen binnen, dit is ook de reden dat de noodvoorziening is verlengd. Bij alle ouders is de inzet om hen binnen zo kort mogelijke termijn te helpen met hun acute noodsituatie.

35.

Loopt de planning om eind 2021 ruim 8.000 mensen gecompenseerd te hebben, en die was gebaseerd op het destijds bekende aantal gemelde ouders, per definitie vertraging op nu bekend is dat er een veel grotere groep slachtoffers is, zich tussen de 3e voortgangsrapportage en nu ook 1.000 extra ouders gemeld hebben, en de verwachting is dat komende tijd meer ouders zich zullen melden?

De planning van ruim 8.000 ouders eind 2021 is gebaseerd op de snelheid waarmee ouders kunnen worden gecompenseerd. Een toename van meldingen heeft in principe geen effect op deze planning, tenzij er binnen de groep van 1000 extra aangemelde ouders substantieel veel ouders zitten in acute of schrijnende situaties die met voorrang geholpen moeten worden. Dit heeft dan wel invloed op de planning. Onder andere daarom is er in de planning met brede bandbreedtes gewerkt. Vooralsnog is er geen aanleiding is om deze planning aan te passen. Een stijging van het aantal ouders dat zich meldt heeft wel effect op de looptijd van de herstelorganisatie en -operatie. In volgende VGR geef ik u een uitgebreide update over de planning op basis van de lessen uit de eerste periode.

36.

Zijn er signalen geweest dat er door de eenmalige toekenning van 750 euro minder ouders zich in een acute noodsituatie bevonden?

Die signalen zijn mij niet bekend. De eerste groep van uitbetalingen van de eenmalige uitkering is in de laatste week van november uitgevoerd. Op dat moment waren vrijwel alle ouders in een acute situatie die bij UHT bekend zijn al geholpen door middel van een eerste betaling of betaling via de noodvoorziening. Het zou kunnen dat voor enkele ouders die nog niet als zodanig in beeld waren de eenmalige toekenning een acute situatie heeft verholpen, maar hier heb ik geen zicht op. Als ouders zich ook na uitbetaling van de € 750 nog in een acute situatie bevinden, kunnen ze dat kenbaar maken en wordt een oplossing gevonden voor hun acute situatie. In de brief die aan alle ontvangers van de € 750 is gestuurd is dit nogmaals benadrukt.

37.

De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) zet zich in om per eind 2020 430 ouders gecompenseerd te hebben, maar betekent dit ook dat de UHT op 4 december op schema lag, gegeven dat zij op dat moment slechts minder dan de helft van die 430 ouders (176) gecompenseerd heeft en slechts 120 uitbetaald heeft?

Ja, UHT werkt hard door om te zorgen dat, naast de ouders die in juli zijn gecompenseerd, de 430 ouders in een zeer schrijnende situatie eind 2020 ook geholpen zijn. UHT ligt op schema om dit doel te bereiken. Ik verwijs u voor de actuele stand naar de brief bij deze antwoorden.

38.

Kan aangegeven worden hoeveel tijd er tot nu toe in uren gemiddeld besteed is voor het helpen van één ouder?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.

39.

Betekent het feit dat u aangeeft aan niet verrast te zijn dat de beoordeling van zaken op dit moment langer duurt dan 40 uur per geval dat u geen aanleiding ziet om de huidige aanpak te wijzigen en dat aan de afruil tussen snelheid en zorgvuldigheid op dit moment naar wens invulling wordt gegeven?

Ik zie inderdaad vooralsnog geen aanleiding de aanpak te wijzigen. Zoals beschreven in de vierde VGR helpt UHT momenteel de ouders in de meest schrijnende en complexe situaties. Omdat het juist ook voor de ouders van belang is dat we tot een juiste beslissing komen is de verwachting dat dit langer duurt dan een «gemiddelde» situatie. Daarnaast is in de planning ook rekening gehouden met een leercurve.

40.

Op welke snelheid ziet «de gewenste snelheid» op p. 5? Impliceert deze bewoording dat u de huidige snelheid van >40 uur per casus wel of niet acceptabel vindt?

De ouders die eind 2020 worden geholpen bevinden zich in een acute of schrijnende situatie. Vanwege de complexere situatie kost dit relatief meer tijd dan gemiddeld, dat komt ook omdat er vaak meer dan alleen financiële hulp nodig is. De verwachting is dat de tijd die nodig is voor het helpen van ouders, gemiddeld lager ligt dan bij deze groep ouders. Wat wij acceptabel vinden afhangt van de vraag of ouders ermee geholpen worden. Wij sturen niet op zo kort mogelijke tijd, maar op het echt helpen van ouders. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.

41.

Waarom is er in eerste instantie voor gekozen de extra groep van 7.000 ouders niet de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro toe te sturen?

De eenmalige tegemoetkoming van € 750 is bedoeld als tegemoetkoming voor het lange wachten. Voor ouders die zich nog niet hebben gemeld weten we niet of zij behoefte hebben aan een herbeoordeling en contact met BD/Toeslagen, en geldt ook niet dat zij al lang wachten. Voor de circa 7.000 ouders is bij nader inzien geconcludeerd dat door een brief in maart waarin hen werd gemeld dat de invordering tijdelijk wordt gepauzeerd en daar geen verdere actie voor nodig was, mogelijk de indruk is gewekt dat het niet nodig was om zich bij de herstelorganisatie aan te melden. Een deel heeft zich wel al gemeld en een deel niet: van de circa 8.500 ouders met een (mogelijk onterecht) O/GS-label en een openstaande schuld die deze brief in maart hebben ontvangen hebben circa 1.700 zich al wel aangemeld voor herbeoordeling en circa 7.000 nog niet.

42.

Welke andere groepen ouders zijn in beeld die strikt genomen niet aan de criteria van de eenmalige tegemoetkoming voldoen, maar wel goed genoeg in beeld zijn van de UHT om het technisch mogelijk te maken deze te compenseren?

Technisch gezien zou UHT iedereen waarvan bankgegevens bekend zijn de eenmalige tegemoetkoming kunnen overmaken. Specifieker kijkend naar het doel van de eenmalige tegemoetkoming zouden ook doelgroepen die mogelijk gedupeerd zijn, maar zich nog niet hebben gemeld hieronder kunnen vallen. Dat zijn enerzijds de ouders die zich ondanks onze persoonlijke oproepen nog niet gemeld hebben zoals de ouders in een dossier dat in het voorjaar vergelijkbaar is bevonden aan CAF-11 en die het verzoek hebben gehad zich te melden maar dat nog niet hebben gedaan. Ten tweede zijn het ouders die in het verleden te maken hebben gehad met een O/GS-kwalificatie en die wij inmiddels in beeld hebben. Tot slot kan in brede zin worden gedacht aan alle toeslaggerechtigden die ooit met een terugvordering te maken hebben gehad. Er is voor gekozen aan deze groepen geen eenmalige tegemoetkoming over te maken, omdat de eerste groep nadrukkelijk de kans heeft gekregen om zich te melden, maar dat niet heeft gedaan en dus geen verwachting heeft van een (snelle) behandeling. Hetzelfde geldt voor de tweede groep, met uitzondering van de ouders die in maart een brief hebben ontvangen over de stopzetting van hun terugvordering.

43.

Kunt u garanderen dat in geen enkel geval de 750 euro aan tegemoetkoming onder de boedel zal vallen?

44.

Waar kunnen ouders heen op het moment dat zij onverhoopt toch in een situatie terechtkomen waarin de 750 euro onderdeel wordt van de boedel, en hoe worden zij op deze mogelijkheden geattendeerd?

45.

Is er een juridische grondslag op basis waarvan afgesproken is de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro niet onder de boedel te laten vallen, of zijn hier in overleg met de betreffende partijen primair uitgangspunten van redelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid gehanteerd?

Zoals aangegeven9 bij de vormgeving van de eenmalige tegemoetkoming van € 750 bieden de grote aantallen en de korte periode die beschikbaar is voor de uitbetaling geen mogelijkheid tot maatwerk of persoonlijke begeleiding van de ouder. De Belastingdienst/Toeslagen kan gezien de korte voorbereidingstijd beperkt rekening houden met bijzondere situaties, zoals bijvoorbeeld bewindvoering. Onderkend is dat mogelijk niet alle ouders hierdoor (direct) over de tegemoetkoming kunnen beschikken. Wel heb ik – om ervoor te zorgen dat het bedrag van € 750 zo veel mogelijk bij de ouders terecht komt – wettelijk geregeld dat de eenmalige tegemoetkoming niet vatbaar is voor vervreemding, verpanding, belening of beslag (waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen). Deze wettelijke regeling treedt – na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer – met terugwerkende kracht tot en met 1 november 2020 in werking. Daarnaast heb ik, zoals aangegeven in de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag, in overleg met brancheverenigingen voor bewindsvoerders en schuldhulpverleners en het landelijk overlegorgaan voor rechters-commissaris in faillissementen en surseances van betaling (Recofa) besproken dat deze tegemoetkoming terecht moet komen bij de ouder, en niet bij eventuele schuldeisers. De verschillende brancheverenigingen en Recofa hebben hierover inmiddels ook hun leden en netwerk geïnformeerd. Ook is voor een gedeelte van de ouders de uitbetaling nog niet gedaan, dit omdat wij eerst moeten achterhalen of er sprake is van een schuldensituatie en welk. Zodra wij deze informatie hebben maken wij het geld over naar het wettelijk geldende rekeningnummer en sturen wij de brief naar de ouders en/of de curator/bewindvoerder. In de brief verzoeken wij de bewindvoerder/curator het geld beschikbaar te stellen aan de ouder. Betalingen aan deze groep ouders zijn onderdeel van de betalingsronde die rond 18 december wordt uitbetaald. Wanneer ook dan nog niet de juiste gegevens achterhaald zijn, zal de uitbetaling in het nieuwe jaar volgen. Naar verwachting zal circa 95–97% van alle ouders die recht hebben op de tegemoetkoming deze tegemoetkoming ontvangen voor de jaarwisseling.

Uit het voorgaande volgt dat ik ondanks deze inspanningen niet kan uitsluiten dat de eenmalige tegemoetkoming in bepaalde gevallen toch niet voor de volle 100% aan de gedupeerde toekomt. Op basis van de eerste ervaringen ga ik ervan uit dat zich dit zelden voor zal doen. Wanneer de ouder in een wettelijk traject zit kan de ouder daarnaast conform artikel 317 en 315 van de Faillissementswet (fw) een verzoek indienen bij de rechter-commissaris en daartegen in beroep gaan10. Wanneer ouders hierover vragen hebben kunnen ze contact opnemen met het serviceteam.

46.

Wat wordt gedaan om de ouders te bereiken die binnen de eenmalige compensatieregeling vallen maar van wie het rekeningnummer (nog) niet bekend is?

Wanneer het rekeningnummer niet bekend is, ontvangt de ouder een aangepaste beschikkingsbrief met daarbij een instructie om het rekeningnummer door te geven in de beveiligde online omgeving van Toeslagen. Daarnaast ontvangen ze als alternatieve optie een antwoordformulier om het rekeningnummer aan ons door te geven. Wanneer ze daar geen actie op nemen wordt er telefonisch contact met hen opgenomen. Voor de eerste groep heeft dit reeds plaatsgevonden. Wanneer ook dan nog geen correct rekeningnummer bekend is wordt er nogmaals schriftelijk een rekeningnummer opgevraagd. Zodra het rekeningnummer bij ons bekend is gaat de betaling mee met de eerstvolgende betalingsbatch.

47.

Zijn er werknemers van UHT die op dit moment werken aan het samenstellen van dossiers in het kader van het ter inzage leggen van dossiers met ouders, terwijl deze medewerkers – als een dergelijke mogelijkheid niet bestond – ingezet zouden kunnen worden om de compensatie sneller te laten verlopen? in hoeverre is er, met andere woorden, sprake van overlapping van competenties inzake beide werkzaamheden?

De medewerkers die werken aan het «verzoek persoonlijk dossier» zijn daar specifiek voor geworven en opgeleid. Zij zijn (met enige gerichte bijscholing) ook in te zetten om de integrale beoordeling sneller te kunnen laten verlopen. Er is dus inderdaad sprake van een noodzakelijke afweging tussen de inzet voor deze activiteiten.

48.

Hoe lang duurt het om een volledig dossier samen te stellen? Waar is het uitgangspunt op gebaseerd dat in Q1 2021 alle 115 dossiers zijn samengesteld, gegeven dat er nu slechts drie dossiers zijn samengesteld?

Ik zie, nu we veel verder zijn met het inrichten van het proces, dat er veel versnelling is aangebracht en het samenstellen van het dossier nu niet meer, zoals eerst was vastgesteld, 400 uur kost. De exacte versnelling is nog niet definitief aan te geven. Dat kunnen we in de volgende VGR. Het kost nu iets minder dan 200 uur gemiddeld per dossier.

49.

Op welke manier is er in de UHT een functionele scheiding gemaakt tussen medewerkers die dossiers boven water halen en samenstellen, en medewerkers die in de brede zin van het woord (informatie verzamelen, beoordeling, communicatie) betrokken zijn bij de daadwerkelijke compensatie?

Er is een team specifiek gepositioneerd, geworven en opgeleid voor het samenstellen van complete, persoonlijke dossiers. Dit team ondersteunt de persoonlijk zaakbehandelaren wanneer ouders een volledig dossiers wensen of een samenvatting hiervan vindt er waar nodig overleg plaats tussen medewerkers en wordt informatie gedeeld.

50.

Hoe kan het dat de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) en de Commissie Werkelijke Schade (CWS) tot in ieder geval 4 december 2020 nog geen enkel verzoek beoordeeld hebben?

UHT is 1 november jl. van start gegaan met de integrale herbeoordeling van de eerste 430 dossiers van KOT gedupeerde ouders. Pas op het moment dat er een definitieve beschikking door UHT wordt afgegeven, is het voor de gedupeerde ouder mogelijk om in bezwaar te komen bij de BAC of een verzoekschrift in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade. Met de (gemachtigde van) ouders uit CAF 11 loopt in beide commissies nog overleg. De ouders van CAF 11 zijn in november jl. per brief gewezen op de mogelijkheid van aanvullende schadevergoeding via de Commissie Werkelijke Schade. De gemachtigde van een deel van de ouders had hiervoor al wel pro forma bezwaarschriften en verzoeken om aanvullende schadevergoeding ingediend, maar nog geen nadere motivering aangeleverd.

51.

Wat is het effect van de 17.000 geïdentificeerde Opzet/Grove schuld (O/GS)-gevallen voor de planning van de hersteloperatie, die enkel tot eind 2021 loopt?

De planning uit de 3e VGR, is, zoals daar beschreven, gebaseerd op het aantal ouders dat zich heeft aangemeld voor herstel. Mijn verwachting is dat meer ouders zich zullen melden en daarmee dat de hersteloperatie in 2021 nog niet zal zijn afgerond. Bij de volgende voortgangsrapportage geef ik u een update van de planning. Met de geïdentificeerde ouders wordt door UHT contact opgenomen. Momenteel is nog niet te voorspellen hoeveel van hen ook daadwerkelijk in aanmerking willen komen voor herstel.

52.

Met welke mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen dat 94% van de 17.000 geïdentificeerde ouders het O/GS-predicaat onterecht gekregen heeft?

Het percentage van 94 is gebaseerd op de 110 onderzochte casussen. Of deze steekproef volledig representatief is voor de populatie van 17.000 is niet met zekerheid te zeggen. Wel is het percentage gebaseerd op de ruimhartige beoordelingskaders die momenteel gehanteerd worden, zoals beschreven in de 3e VGR.

53.

Is reeds besloten een gezant aan te stellen?

Ja. Ik heb dit idee samen met VNG besproken en we werken aan een gezamenlijke profielschets. Dit leggen wij ook voor aan het ouderpanel en de BAK.

54.

Wat zijn de gevolgen van het niet tijdig beschikbaar hebben van de AMvB voor ouders? Kan de AMvB zo snel mogelijk na de inzagetermijn van de voorhang in werking treden (of wordt uitgegaan van de eerste van een volgende maand of halfjaar)?

Het gevolg is dat kinderopvangorganisaties niet meteen per 1 januari verplicht zijn maandelijks gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen te leveren. Een groot deel van de kinderopvangorganisaties levert op dit moment vrijwillig al maandelijks deze gegevens. In dit geval zijn de gevolgen erg klein, het enige verschil is dat de gegevenslevering een andere rechtsgrond heeft.

Indien een kinderopvangorganisatie niet vrijwillig gegevens levert aan de Belastingdienst/Toeslagen, kan dat niet vanaf 1 januari verplicht worden. Het duurt daarom langer voor de Belastingdienst/Toeslagen over actuelere gegevens over het gebruik van kinderopvang door de ouders beschikt. De Belastingdienst/Toeslagen kan daarom deze ouders nog niet ondersteunen in het actueel houden van hun voorschotaanvraag. De Belastingdienst/Toeslagen beschikt dan nog niet over de gegevens voor de vroegsignalering. Na de datum van inwerkingtreding zal de Belastingdienst/Toeslagen deze gegevens wel ontvangen. Missende gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen dan extra uitvragen.

Ik ben voornemens de AMvB inwerking te laten treden op de dag na de publicatie. Na de voorhangtermijn zal ik advies aan de Raad van State vragen. Ik zal daarna snel een Nader Rapport opstellen en het besluit vaststellen en publiceren.

55.

Hoeveel mensen zijn naar verwachting vooringenomen behandeld in respectievelijk de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget?

De Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft onder andere vijf CAF-zaken aangewezen die mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak en die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. Na onderzoek door UHT en na check van de Commissie van Wijzen zijn deze vijf CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag beoordeeld als vergelijkbaar met de CAF 11-zaak. In totaal zijn 486 belanghebbenden betrokken bij deze vijf CAF-zaken, waarbij institutioneel vooringenomenheid door de Belastingdienst/Toeslagen is vastgesteld. Bij de 21 andere CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag zijn 1649 belanghebbenden betrokken die zich nog kunnen melden voor de individuele toetsing op vooringenomen handelen. Hoeveel van deze belanghebbenden daadwerkelijk vooringenomen zijn behandeld, kan na toetsing vastgesteld worden. Daarnaast kunnen ook belanghebbenden zich melden voor de compensatieregeling die niet betrokken zijn geweest bij een groepsgewijs onderzoek, zoals het CAF, maar die zich op individueel niveau institutioneel vooringenomen behandeld voelen. Op voorhand kan niet bepaald worden hoe groot deze groep gaat worden en welk deel van deze groep vooringenomen is behandeld.

56.

Hoeveel van de 40.000 mensen die jaarlijks door toeslagen in de schuldhulpverlening terechtkomen zijn, zijn onterecht als fraudeur aangemerkt?

Er zijn verschillende redenen waarom iemand in de schuldhulpverlening terecht kan komen. Helaas is Toeslagen vaak één van de schuldeisers. Het getal 40.000 in de context van de vraagstelling is mij echter niet bekend. Wanneer verscherpt toezicht heeft geleid tot onterechte terugvorderingen, of als onterecht een betalingsregeling of toegang tot schuldsanering is geweigerd, maakt een toeslaggerechtigde aanspraak op een compensatie of tegemoetkoming vanuit UHT. Het is op voorhand niet te zeggen bij hoeveel ouders dit het geval is. Waar mogelijk worden deze gedupeerden geïdentificeerd en wordt contact met hen opgenomen om hen te attenderen op de mogelijkheid voor een herbeoordeling.

57.

Gaat nog apart onderzocht worden of er mensen bij niet-KO-toeslagen slachtoffer zijn geworden van de hardheid van het systeem, ondanks dat deze hardheid anders vormgegeven is bij andere toeslagen dan de KOT?

Vooralsnog zijn, na analyse van de wet- en regelgeving, bij andere toeslagen geen hardheden met dezelfde omvang en verstrekkende gevolgen als bij de kinderopvangtoeslag gevonden Van een hardheid kan worden gesproken indien de gevolgen van het door de toeslaggerechtigde niet geheel volgens de regels handelen zodanig onevenredig zijn dat sprake is van een evidente onbillijke uitwerking (zoals bij het «alles of niets» karakter). Anders dan bij de compensatieregeling gaat het bij de hardheidsregeling niet over het verkeerd of vooringenomen handelen van de overheid, maar over de verstrekkende gevolgen die de uitvoering van wetgeving heeft voor belanghebbenden. Wet- en regelgeving kunnen bepaalde gevolgen hebben in de praktijk die niet zijn beoogd door de wetgever. Normaal gesproken worden deze wet- en regelgeving gewijzigd zonder daarbij herstel te bieden aan burgers die met deze negatieve gevolgen te maken hebben gehad. Het kabinet heeft in geval van de kinderopvangtoeslag echter gekozen om niet alleen de wet- en regelgeving te wijzigen maar ook 15 jaar beleid te herstellen via de hardheidsregeling. De verstrekkende gevolgen die het kinderopvangtoeslagstelsel heeft gehad op gezinnen rechtvaardigt volgens het kabinet deze niet gebruikelijke stap.

58.

Waarom is nu pas bekend gemaakt dat ook mensen bij niet-KO-toeslagen recht op compensatie hebben?

Na onderzoek van UHT en na beoordeling door de Commissie van Wijzen is naar voren gekomen dat in de vijf CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag net als bij de CAF 11-zaak vooringenomen is gehandeld door de Belastingdienst/Toeslagen. Hierover bent u geïnformeerd in de derde voortgangsrapportage (29 september jl.). Financiën heeft in de afgelopen tijd samen met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) onderzocht in hoeverre de regelingen voor herstel verbreed konden worden naar andere toeslagen. In de laatste voortgangsrapportage (4 december jl.) bent u, zoals toegezegd, geïnformeerd over deze uitkomsten.

59.

Ziet u aanleiding om de vormgeving van de UHT te wijzigen nu de toeslagenaffaire zich uitbreidt naar andere toeslagen en er mogelijk tienduizenden mensen meer zijn die gecompenseerd moeten worden?

De organisatie van de hersteloperatie is ingericht en werkt aan de individuele dossiers van ouders op basis van de daarvoor geldende regelingen. De werkprocessen van UHT worden constant tegen het licht gehouden en werkende weg verbeterd. Zoals beschreven in de 3e VGR wil ik ook de externe doorlichting die in januari gebruikt benutten om verdere verbeteropties te identificeren. Dit alles is, samen met onder meer de tot nu toe opgedane ervaringen en uitgevoerde betalingen, onderdeel van de herijking van de meerjarenbegroting van UHT voor 2021 en verder. Eventuele gevolgen voor het beschikbare programma- en apparaatsbudget zullen worden verwerkt bij Voorjaarsnota 2021.

60.

Zijn er signalen dat de eenmalige uitkering niet volledig terechtkomt bij de ouders, en bijvoorbeeld bij eventuele schuldeisers? Zo ja, om hoeveel signalen en gevallen gaat het?

UHT heeft enkele signalen ontvangen dat ouders de eenmalige tegemoetkoming niet via de bewindvoerder ontvangen hebben, maar dat deze gebruikt is om schulden af te lossen. Dit is expliciet niet de bedoeling en ik zet mij er met de relevante brancheverenigingen en Recofa voor in om dit niet te laten gebeuren (zie vraag 45). In een enkel geval heeft de voorzitter van het ouderpanel zich ervoor ingezet om te zorgen dat het bedrag alsnog bij de ouder terecht is gekomen. Hierbij zijn geen exacte aantallen beschikbaar.

61.

Hoe komt het dat er nu maar 3 volledige dossiers zijn afgerond? Hoeveel uur kostte het om deze volledige dossiers samen te stellen? Kunt u de planning om in het eerste kwartaal van 2021 115 dossiers af te ronden specifieker toelichten? Hoeveel dossiers worden naar verwachting in januari, februari en maart afgerond?

Het samenstellen van ouderdossiers kost buitengewoon veel tijd. Dit hangt met meerdere factoren samen. Zo was het in eerste instantie nodig het team goed te equiperen voor deze werkzaamheden. Ook hebben medewerkers inmiddels met ~800 van de ~920 ouders contact gehad om na te gaan wat de informatiebehoefte van de ouders is. Op dit moment wordt gewerkt aan de samenstelling van 115 volledige dossiers. Parallel daaraan worden ouders vanaf het eerste kwartaal van 2021 geholpen met verzoeken voor een samenvatting van hun dossier. Zoals ik ook eerder heb gemeld, leidt de gebrekkige informatiehuishouding van de Belastingdienst/Toeslagen in het verleden ertoe dat de dossiers feitelijk door UHT moeten worden gereconstrueerd uit veel verschillende bronnen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat stukken ruimhartig worden verstrekt, maar dit leidt veelvuldig tot afwegingen ten aanzien van het al dan niet onleesbaar maken van passages op grond van de privacy- en geheimhoudingsregels, zeker wanneer het stukken uit een breder (CAF-)onderzoek betreft dat (ook) ziet op anderen dan de ouder zelf. Het beperkte aantal afgeronde dossiers hangt tot slot ook samen met een tekort aan controlecapaciteit. Door uitbreiding van deze capaciteit per 4 januari 2021 met vier vaktechnische aanspeekpunten verwacht ik dat het tekort aan controlecapaciteit in Q1 2021 is opgelost.

62.

Kan nader toegelicht worden hoe de hersteloperatie burgers zoveel mogelijk helpt bij het gebruiken van het getuigschrift om in gesprek te gaan met instanties voor het ongedaan maken van de frauderegistraties in hun systemen en de effecten daarvan?

Tijdens het herstelproces zal door de persoonlijk zaakbehandelaar, in overleg met de ouder, worden gekeken of en waar ondersteuning gewenst is. Daar waar nodig zal ook ondersteuning van de gemeente worden ingeschakeld. Er lopen ook gesprekken met het Bureau Krediet Registratie en banken op welke wijze zij hierbij kunnen helpen.

63.

Is het mogelijk dat de persoonlijke zaakbehandelaars direct, dus ook als de ouder daar niet specifiek om vraagt, kijken en aangeven of ouders in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) waren opgenomen?

Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld is de toegang tot de FSV is belegd bij enkele medewerkers. Alle persoonlijk zaakbehandelaars kunnen ten behoeve van de informatie vergaring terecht bij deze medewerkers. Dus ook indien de ouder daar niet specifiek om vraagt.

64.

Per wanneer is de benodigde informatievoorziening (IV) naar verwachting beschikbaar?

De IV voor Compensatie en Hardheid (proportioneel toekennen en matigen) zijn met ingang van (deze) week 50 volledig beschikbaar. De IV voor berekening en ondersteuning tegemoetkoming wegens onterechte kwalificatie O/GS is beschikbaar vanaf week 7, 2021. Tot die tijd wordt een aangepaste werkwijze gehanteerd waardoor de hulp aan ouders wel plaats kan vinden.

65.

Zijn er al resultaten geboekt en stappen gezet met het onderzoeken van creatieve mogelijkheden om gegevensuitwisseling ten gunste en voor de gedupeerde ouders mogelijk te maken? Zo ja, welke resultaten en stappen?

Op basis van de gesprekken met de VNG, het Ministerie van SZW, het Ministerie van BZK en een informeel gesprek met de AP ben ik mandatering van gemeenten aan het uitwerken, zodat gemeenten rechtstreeks contact op kunnen nemen met gedupeerden. Op dit moment werken we samen met VNG een mandateringsbesluit uit waarin wordt vastgelegd welke taak gemeenten gemandateerd krijgen, welke gegevens hiervoor nodig zijn, voor hoe lang en hoe we op een veilige manier de gegevens kunnen delen. Ondertussen zetten we de gegevens klaar om aan gemeenten te sturen, zodra het mandateringsbesluit in werking treedt. We streven ernaar om het mandateringsbesluit in overleg met de VNG z.s.m. gereed te hebben en dit aan de AP voor te leggen.

In het kader van de mandatering wordt ook uitvoering gegeven aan het amendement op de Awir van lid Lodders en lid Van Weyenberg (Kamerstuk 31 066, nr. 726) om de gegevens van gedupeerden die zichzelf hebben gemeld bij de Belastingdienst aan gemeenten te verstrekken. Vooruitlopend op de mandatering worden gedupeerden die een persoonlijk zaakbehandelaar hebben vanaf 1 januari 2021 gevraagd of zij toestemming willen geven om hun gegevens met de gemeente te delen, indien zij daar behoefte toe hebben. De persoonlijk zaakbehandelaar zal deze gegevens vervolgens doorzetten aan de desbetreffende gemeente. We zullen voorgaande ook met het ouderpanel bespreken.

66.

Welke mediastrategie hanteerde het Ministerie van Financiën rond de verhoren van de POK?

Een parlementaire ondervragingscommissie is een instrument van de Tweede Kamer waarbij het kabinet maximaal meewerkt aan het ter beschikking stellen van informatie en documenten die door de ondervragingscommissie worden opgevraagd. Het Ministerie van Financiën heeft geen actieve mediastrategie gehanteerd rondom de verhoren van de POK.

67.

Hoe zijn te verhoren ambtenaren en (oud-)bewindspersonen begeleid door het Ministerie van Financiën rond de POK?

De gehoorde (oud-)ambtenaren en (oud-)bewindspersonen van het Ministerie van Financiën hebben op twee manieren ondersteuning gehad bij de voorbereiding voor het verhoor in het kader van de POK. Ten eerste hebben zij een dossier ontvangen met stukken ten behoeve van hun inhoudelijke voorbereiding. Het dossier bestaat uit openbare stukken en interne stukken die zij eerder uit hoofde van hun functie hebben ontvangen. Daarnaast is de betreffende (oud-)ambtenaren en (oud-)bewindspersonen externe begeleiding aangeboden ten behoeve van hun voorbereiding op het verhoor.

68.

Waarom zijn er mensen met FSV en O/GS en een erbarmelijke behandeling die maanden moeten wachten op een oordeel van de UHT?

Zoals besproken met uw Kamer wordt bij alle (mogelijk) gedupeerde ouders met een integrale, zorgvuldige behandeling gekeken naar de al dan niet terechte OGS-kwalificatie, hardheid van het stelsel en recht op compensatie. Op deze wijze proberen medewerkers van UHT het maximale resultaat voor de ouders te bereiken. In eerdere voortgangrapportages zijn de mogelijkheden voor versnelling van het behandelproces aan de orde gesteld.

69.

Wat is de gemiddelde doorloopsnelheid van de afwikkeling van de 430 urgente ouders?

Zie het antwoord op vraag 5.

70.

Waarom waren de +/- 7000 ouders waarvan de invordering in november 2019 is stopgezet niet meegenomen in de cijfers?

Zie het antwoord op vraag 41.

71.

Sinds wanneer is bekend wat de «overlap» is tussen voor wie de invordering is stopgezet en zij die zich gemeld hebben?

Vanaf het moment dat de invordering bij deze circa 8.500 gedupeerden is gestopt, was op BSN-niveau bij ons bekend wie dit waren. Dit kan vergeleken worden met de ouders die zich hebben aangemeld voor een herbeoordeling bij UHT. Afgelopen week is deze vergelijking opnieuw gemaakt. Momenteel betreft dit ~ 1.700 ouders. Aangezien ouders zich nog elke week aanmelden bij de herstelorganisatie is dit getal continu in ontwikkeling.

72.

Klopt het dat van de 8500 personen van wie de invordering is stopgezet in november 2019 er maar 1500 zich gemeld hebben als gedupeerde?

Van de ca. 8.500 personen van wie de invordering in november 2019 is stopgezet, hebben ongeveer 1.700 personen zich gemeld als gedupeerde.

73.

Waarom krijgen mensen nog altijd geen inzage in hun stukken als die ter beoordeling van zaakbehandelaar naar vaktechniek gaan?

Zoals beschreven in mijn brief van 23 november 2020 bespreekt de zaakbehandelaar alle informatie die naar het beoordelingsteam gaat met de ouder. De ouder kan desgewenst ook inzage in de documenten krijgen. Zodra wij signalen krijgen dat dit in individuele situaties nog niet goed loopt onderzoeken en herstellen wij dit z.s.m.

74.

Welke smaken aan informatiebehoeften worden mensen die hun dossier hebben opgevraagd voorgelegd?

De informatiebehoefte van de ouder wordt in het contact tussen de ouder en de persoonlijk zaakbehandelaar vastgesteld. De ouder geeft daarbij zijn of haar informatiebehoefte aan. De behoefte die ouders zoal hebben aangegeven zijn: het krijgen van antwoorden op specifieke vragen, het inzien van hun gehele dossier, of het ontvangen van een samenvatting van de informatie die wij van hen hebben of een combinatie van verschillende zaken. De ouder zal in zijn of haar informatiebehoefte worden voorzien.

75.

Hoelang ligt een dossier bij vaktechniek ter beoordeling? (wat is de gemiddelde wachttijd?)

De beoordeling van de dossiers wordt gedaan door het beoordelingsteam. Vaktechniek staat opgesteld om de daaruit voortvloeiende rechtsvragen te beantwoorden om zo de kwaliteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid in de behandeling van alle dossiers van ouders te borgen. De behandeltijd in het beoordelingsteam varieert per situatie (zie vraag 5).

76.

Wat is de status van de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro?

77.

Klopt het dat er mogelijk gegevens van ouders ontbreken? Zo ja welke acties zijn uitgezet (in brede communicatie) om ouders te bereiken, opdat zij deze informatie verstrekken?

Hoeveel ouders kunnen pas rekenen op de 750 euro na de jaarwisseling?

Tot op heden hebben circa 8.600 gedupeerden hun tegemoetkoming ontvangen. Sinds publicatie van de Voortgangsrapportage is gewerkt aan het voorbereiden van de betalingen van de groep ouders die later zijn toegevoegd aan de populatie voor uitbetaling. Dat zijn de ~7.000 ouders van wie eerder de terugvordering is stopgezet maar die zich nog niet hebben gemeld voor herstel en de ~350 ouders die in mei ten onrechte gehoord hebben dat hun CAF-onderzoek niet voldeed aan de criteria van vooringenomenheid en die zich nog niet aangemeld hebben. Daarnaast is gewerkt aan het achterhalen van ontbrekende bankgegevens en het verkrijgen van de juiste bankgegevens bij complexe situaties. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van overlijden van de aanvrager of bij een zeer complexe schuldensituatie waarbij moet worden vastgesteld op welk nummer het geld moet worden overgemaakt en waar de brief naartoe verstuurd moet worden.

In beantwoording op vraag 46 ga ik nader in op de inzet om ouders alsnog te bereiken. Naar verwachting zal de volgende groep ouders van circa 7.700 betalingen rond 18 december worden uitbetaald. Voor circa 3% van alle eenmalige tegemoetkomingen geldt dat de uitbetaling naar verwachting niet meer dit jaar gedaan kan worden. Dat gaat met name om ouders in een bijzondere situatie zoals hierboven beschreven of ouders waar na herhaaldelijke inspanningen nog steeds geen rekeningnummer kan worden achterhaald.

78.

Hoeveel partners van getroffen toeslagenaanvragers zijn er in beeld met ernstige schade, die niet gecompenseerd zouden kunnen worden?

Deze specifieke informatie is niet verzameld. Op basis van de eerste 430 dossiers kan wel worden bevestigd dat zowel de aanvragende ouder als diens partner schade hebben geleden.

Een ouder en diens (toeslag)partner die tevens ouder is, hebben gezamenlijk één aanspraak op kinderopvangtoeslag. Deze wordt aan de aanvragende ouder toegekend en uitbetaald. Dit betekent dat een eventuele terugvordering ook aan de aanvrager wordt opgelegd. Heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij de behandeling van deze terugvordering in het verleden institutioneel vooringenomen gehandeld, dan hebben de ouders in beginsel één keer recht op compensatie. Deze compensatie wordt in de regel aan de toenmalige aanvrager van de toeslag toegekend, waarbij niet relevant is of de ouders vandaag de dag nog elkaars (toeslag)partners zijn. Het is hierbij ook mogelijk dat de aanvrager van de toeslag zijn of haar ex-partner machtigt om het verzoek tot compensatie in te dienen.

Indien de werkelijke schade van de ouders als gevolg van het institutioneel vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de hiervoor geldende forfaitaire compensatie, kan de toenmalige aanvrager van de toeslag verzoeken om een aanvullende compensatie voor die hogere werkelijke schade. Ook hiervoor kan die aanvrager zijn of haar ex-partner machtigen om het verzoek in te dienen. Hierbij kan uitdrukkelijk de vervolgschade van zowel de aanvrager als diens toenmalige toeslagpartner – die tevens medeouder is – worden meegenomen, ongeacht of deze medeouder nu nog de partner is. De Commissie Werkelijke Schade toetst of de aangedragen vervolgschade aan de voorwaarden voldoet. Maatgevend daarbij is of de werkelijke schade van beide (voormalige) partners gezamenlijk als gevolg van het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de daarvoor geldende forfaitaire compensatie.

Inmiddels zijn inderdaad vragen opgekomen over de uitwerking van deze systematiek in situaties waarin de toenmalige toeslagpartners geen contact meer hebben of zelfs in onmin leven, en de ex-partner van de toenmalige toeslagaanvrager niet bij het aanvragen van de compensatie door de toenmalige aanvrager van de kinderopvangtoeslag is betrokken. Ook de Commissie Werkelijke Schade heeft nadrukkelijk de aandacht gevraagd voor de positie van deze ex-partner die ook zelfstandig (ernstige) schade kan hebben geleden (en die ook hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugvordering). Hetzelfde geldt voor de positie van inmiddels meerderjarige kinderen die niet meer thuis wonen (en die mogelijk zelfstandige schade hebben geleden die in bijzondere situaties niet via de ouders wordt of kan worden gecompenseerd). De betrokken beleidsafdelingen en UHT zullen hier samen met de Commissie Werkelijke Schade op constructieve wijze naar kijken en ik kom hier bij de volgende voortgangsrapportage op terug.

79.

Krijgen mensen die dossiers hebben opgevraagd tenminste te horen of ze in FSV staan en of ze O/GS hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?

De ouder die het dossier heeft opgevraagd zal telefonisch worden benaderd door UHT. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Als de ouder wenst te horen of er een vermelding in FSV staat of dat er sprake is (geweest) van O/GS, dan wordt deze informatie verstrekt. Als men het volledige dossier wenst te ontvangen, dan maakt vermelding in FSV en mogelijk sprake van OG/S daarvan standaard onderdeel uit.

Bij een verzoek om herbeoordeling wordt er in ieder geval onderzocht of iemand een vermelding in FSV heeft of dat er sprake is van O/GS. Ook wordt met de ouder besproken of er andere aanwijzingen zijn van het stempel fraudeur.

80.

Hoeveel dossiers liggen er ter beoordeling bij vaktechniek?

Vaktechniek beoordeelt geen dossiers integraal, er liggen daar dus geen dossiers. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 75.

81.

Waarom kunnen mensen zich pas bij de CWS melden als zij een compensatie hebben ontvangen?

In de compensatiebeschikking en bij en OGS-tegemoetkoming wordt reeds rekening gehouden met een vast percentage materiële en immateriële schade. De ouder kan zich tot de «Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade» wenden indien het aldus berekende bedrag de werkelijke schade niet dekt. De Commissie is niet bevoegd zonder voorafgaande beschikking. De Commissie beoordeelt vervolgens het verzoek om aanvullende schadevergoeding.

82.

Wat is de gemiddelde behandeltijd van de Commissie van Wijzen, de BAC en de CWS? Wat is de kortste behandeltijd en wat is de langste behandeltijd?

Welke tijd zit tussen de uitslag van de commissie en de communicatie richting de ouders? Kunt u hier ook de kortste, de gemiddelde en de langste tijd geven?

De eerste individuele dossiers die zijn voorgelegd aan de Commissie van Wijzen zijn in de regel binnen een werkweek voorzien van een advies. Er is niet bijgehouden wat de kortste en langste behandeltijd is. Evenmin is bijgehouden wat de kortste, de gemiddelde en de langste tijd is die zit tussen de uitslag van de commissie en de communicatie richting de ouders. De verschillen zijn te verklaren doordat de situaties nogal verschillen en dus om maatwerk vragen. Bij de Commissie Werkelijke Schade komen momenteel de eerste verzoeken binnen. Deze Commissie heeft daarom nog geen ervaring met de doorlooptijd.

83.

Hoeveel burgerservicenummers (BSN)'s zijn er in beeld voor de verbreding van de compensatie naar niet «KOT»?

Zie het antwoord op vraag 55.

84.

Hoeveel vergelijkbare CAF-zaken zijn er buiten «KOT» gesignaleerd?

Zie het antwoord op vraag 55.

85.

Waarom kondigt u wel aan dat de compensatie gaat gelden, en heeft u geen werkwijze klaar voor mensen die zich melden?

Voor het behandelen van zaken van belanghebbenden van andere toeslagen is wetgeving nodig. Op dit moment is er (nog) geen wettelijke grondslag om deze belanghebbenden uit andere toeslagen te compenseren. De komende periode wordt de invulling van het kabinetsbesluit om de compensatieregeling en de O/GS-tegemoetkoming te verbreden naar andere toeslagen in overleg met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) uitgewerkt. Vooruitlopend op deze wetgeving wordt een beleidsbesluit voorbereid om in ieder geval (indien nodig) de acute en schrijnende zaken binnen de andere toeslagen op te pakken.

Bij het verbreden van de regelingen naar andere toeslagen moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor de planning van UHT. Uw Kamer is toegezegd om reeds bestaande/aangemelde kinderopvangtoeslag zaken met prioriteit in 2021 af te handelen. De komende tijd wordt bezien hoe de belanghebbenden van andere toeslagen betrokken en ingepast kunnen worden in de hersteloperatie. In de volgende voortgangsrapportage wordt u hierover geïnformeerd.

86.

Kan de onderbouwing voor de verbreding naar de Kamer worden gestuurd?

De Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) heeft onder andere vijf CAF-zaken aangewezen die waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak en die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. UHT en de Commissie van Wijzen zijn op basis van onderzoek tot de conclusie gekomen dat deze vijf CAF-zaken inderdaad vergelijkbaar zijn met CAF 11. Dat betekent dat institutioneel vooringenomen handelen ook is voorgekomen bij andere toeslagen. Een uitbreiding van de compensatieregeling naar andere toeslagen acht het kabinet daarom noodzakelijk en gewenst.

De kaders ter beoordeling van O/GS-tegemoetkoming zien niet specifiek op de kinderopvangtoeslag, maar op het proces waarmee mensen bij terugvorderingen een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd vanwege het label «Opzet/Grove Schuld». Het beleid rond de persoonlijke betalingsregeling was namelijk voor alle toeslagen hetzelfde. De kans is daarom reëel dat ook bij andere toeslagen op dezelfde wijze als bij de kinderopvangtoeslag onterechte O/GS-kwalificaties zijn gegeven. Om die reden acht het kabinet wenselijk om de O/GS-tegemoetkoming ook uit te breiden naar de andere toeslagen.

87.

Welke stappen worden nu concreet gezet naar onderzoek verbreding andere toeslagen en welk tijdpad ligt hieraan ten grondslag?

Voor het behandelen van zaken van belanghebbenden van andere toeslagen is wetgeving nodig. Op dit moment is er (nog) geen wettelijke grondslag om deze belanghebbenden uit andere toeslagen te compenseren. De komende periode wordt de invulling van het kabinetsbesluit om de compensatieregeling en de O/GS-tegemoetkoming te verbreden naar andere toeslagen in overleg met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) uitgewerkt. In de eerstvolgende voortgangsrapportage wordt u hier nader over geïnformeerd. Vooruitlopend op deze wetgeving wordt een beleidsbesluit voorbereid om in ieder geval (indien nodig) de acute en schrijnende zaken binnen de andere toeslagen op te pakken.

88.

Waarom wordt bij het ADR-onderzoek naar O/GS niet gekeken naar de oplegging van O/GS Belastingdienst-breed?

De kwalificatie opzet/grove schuld (OGS) was in het verleden voor toeslagschulden een belemmering voor het toekennen van een persoonlijke betalingsregeling. Voor belastingschulden geldt dit criterium bij het toekennen van een betalingsregeling niet. Wel kunnen verwijtbare handelingen, zoals het nalatig zijn bij het doen van aangiften, een rol spelen bij het toestaan van een betalingsregeling voor belastingschulden en bij het verlenen van kwijtschelding ervan. Belastingdienstbreed speelt het criterium OGS, zoals dat tot voor kort gold voor een persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden, in de invordering dus niet; er gelden voor belastingschulden andere criteria. Er zijn geen aanwijzingen dat betalingsregelingen voor belastingschulden lichtzinnig werden of worden geweigerd in verband met verwijtbaarheid.

89.

Kunt u een lijst geven van de «verzwaarde (meer dan een automatische verwerking van aanvraag of wijziging) of strengere (bestuurlijke boete of niet toekennen van persoonlijke betalingsregeling) behandeling» die hebben bestaan?

90.

Welke lijsten (insluit; uitsluit; toezicht enzovoorts) hebben er bestaan?

Welke lijsten bestaan er nu nog?

Er is geen overkoepelende lijst voorhanden. Wel heeft KMPG ten behoeve van zijn onderzoek een inventarisatie gemaakt van lijsten bij Toeslagen. Voor de uitsluit- en toezichtlijsten verwijs ik u naar hoofdstuk 4.2.2. van het KPMG rapport «Rapportage verwerking van risicosignalen voor toezicht». Deze is aan uw Kamer gezonden op 10 juli jl. Daarnaast kent de toezichtlijst een variant genaamd «toezichtstool». Deze werd enkel gebruikt voor het genereren van overzichten en wordt momenteel in het kader van dataminimalisatie afgebouwd. Deze tool is niet separaat in de rapportage van KPMG opgenomen omdat het onderdeel uitmaakt van de toezichtlijst. Naast toezicht- en uitsluitlijsten bestaat er ook een insluitlijst. Deze maakte geen deel uit van het KPMG onderzoek omdat de inventarisatie zich richtte op «FSV-achtige lijsten» met (mogelijk) negatieve gevolgen voor burgers. Doel van deze lijst is het mogelijk maken om een concept voorlopige toekenning te beschikken als de toekenning in de definitieve fase is beland. Hiermee wordt voorkomen dat een burger die wel een concept toekenning heeft, maar geen definitieve, niet beschikt kan worden.

91.

Waarom moeten ouders aantonen dat een O/GS toch onterecht is?

Ouders hoeven niet aan te tonen dat O/GS onterecht is, de bewijslast hiervoor ligt bij UHT. Voor een groot deel van de betreffende ouders heeft UHT informatie over de toepassing van O/GS in het verleden. Omdat de vastlegging in de invorderingssystemen niet consistent heeft plaatsgevonden, biedt dit geen sluitend beeld. Ouders kunnen zich daarom ook zelf melden en kunnen dan aannemelijk maken dat er in het verleden bij een terugvordering een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd op basis van een O/GS-kwalificatie. De persoonlijk zaakbehandelaar zal hierover het gesprek met de ouder aangaan. Het is vervolgens aan UHT om op basis van de aanwezige informatie te bewijzen dat de O/GS-kwalificatie naar de huidige strengere maatstaven terecht is en dat deze destijds voldoende is gemotiveerd richting de ouder. Slaagt UHT hier niet in, dan heeft de ouder voor die terugvordering recht op de O/GS-tegemoetkoming. Op basis van de eerste ervaringen en het onderzoek naar ca. 100 ouders met een O/GS-kwalificatie, blijkt dat in veruit de meeste gevallen de ouder recht heeft op de O/GS-tegemoetkoming.

92.

Waarom worden ouders per jaar beoordeeld als er O/GS is gesteld? Werkt de O/GS niet door op de andere jaren?

Sinds medio november 2019 wordt er geen O/GS meer gesteld. In het verleden werd O/GS volgens de wettelijke systematiek per terugvordering beoordeeld, op het moment dat er een verzoek werd gedaan tot een persoonlijke betalingsregeling. Werkte een onterechte O/GS-kwalificatie ter zake van een terugvordering kinderopvangtoeslag toch door naar latere jaren, in de zin dat ook voor een terugvordering kinderopvangtoeslag in een later jaar vanwege deze eerdere kwalificatie een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd, dan zal uiteraard ook voor die latere terugvordering een OGS-tegemoetkoming worden gegeven. Heeft een onterechte O/GS-kwalificatie anderszins bredere gevolgen gehad voor de ouder, bijvoorbeeld in een situatie van schuldhulpverlening, en is de werkelijke schade als gevolg van het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling of het door de Belastingdienst weigeren om mee te werken aan schuldsanering, hoger dan de forfaitaire (30%) OGS-tegemoetkoming, dan kan de ouder in aanmerking komen voor aanvullende compensatie. Het is hierbij primair aan de Commissie Werkelijke Schade om te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van dergelijke hogere werkelijke schade.

93.

Hoeveel BSN's zijn er opgedoken in de query's waarin nationaliteit een rol speelde?

In het verleden werden query’s gedraaid op een standaard sjabloon waar nationaliteit en tweede nationaliteit in voor kwamen. Die informatie werd dus opgevraagd ongeacht of het relevant was voor het onderzoek. Zoals eerder aan de kamer gemeld gebeuren deze query’s niet meer. Het is helaas niet mogelijk om van alle query's die vanaf de oprichting van Toeslagen zijn opgevraagd en waarvan de resultaten aan Toeslagen zijn geleverd inzicht te krijgen in de aantallen BSN’s.

In het rapport van de AP zijn er wel twee specifieke onderzoeken geïdentificeerd waarbij nationaliteit een rol speelde. Namelijk de casus Beilen en de casus Arena. In die gevallen zijn de gegevens opgevraagd van aanvragers met een bepaalde nationaliteit. In de casus Beilen had deze uitvraag betrekking op 563 BSN's en in de casus Arena op 6.047 BSN's.

94.

Waarom moeten mensen melding maken van discriminatie als zij niet weten dat zij in een query of ander risicomodel zijn opgedoken op basis van nationaliteit?

Ouders hoeven geen melding van discriminatie te maken om te zorgen dat er in hun dossier gezocht wordt naar signalen van discriminatie. Bij alle ouders die zich aanmelden voor compensatie wordt gekeken of er duidelijke aanwijzingen van discriminatie zijn. Een ouder kan daarnaast altijd een oordeel van het College van de Rechten van de Mens vragen, als onafhankelijk orgaan dat in discriminatie gespecialiseerd is.

95.

Heeft de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag (BAK) geadviseerd om het College voor de Rechten van de Mens in te schakelen bij vermoedens van discriminatie?

Het College voor de Rechten van de Mens heeft in gesprek met mij aangeboden een rol te spelen in de omgang met mogelijke discriminatie bij de BD/T. Zoals beschreven in de 4e VGR maak ik graag van dit aanbod gebruik, omdat ouders recht hebben op een onafhankelijk en deskundig orgaan dat hun situatie kan beoordelen. Dit voornemen is vervolgens met een afvaardiging van de Bestuurlijk Adviesraad Kinderopvangtoeslag (BAK) besproken en die was hier positief over.

96.

Moeten mensen met een vermoeden van discriminatie zich in het traject eerst bij het College voor de Rechten van de Mens melden? Hoe werkt dit?

UHT kijkt bij de integrale beoordeling altijd naar mogelijke signalen van discriminatie. Hiervoor hoeven ouders zich dus niet (eerst) bij het College voor de Rechten van de Mens te melden. Omdat ik het belangrijk vind dat ouders, die aanwijzingen of vermoedens van discriminatie hebben zonder dat dit direct blijkt uit hun dossier, worden gehoord en recht gedaan, kunnen zij ook terecht bij het College, een deskundig en onafhankelijk orgaan dat naar hun zaak kijkt en daarover een oordeel geeft.

Ouders die zich bij het College willen melden, kunnen dit doen via de website van het College (https://klachtenformulier.mensenrechten.nl/#/). Het proces volgt de normale klachtprocedure van het College. Het College behandelt de zaak vervolgens in een openbare zitting en oordeelt of er sprake is geweest van discriminatie. Toeslagen zal dit oordeel altijd overnemen en erkennen.

97.

Waarom wordt de vraag of er sprake is van onterecht gebruik van nationaliteit niet standaard door de UHT betrokken bij een compensatieverzoek?

Dit wordt wel gedaan; bij de herbeoordeling van de situatie van alle ouders die zich aanmelden voor herstel wordt gekeken naar signalen van discriminatie. Ouders die zijn getroffen door een terugvordering of nihilstelling van kinderopvangtoeslag en bij wie, op basis van het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en/of op basis van hun dossier, dit mede een gevolg is geweest van discriminatie, komen in aanmerking voor de compensatieregeling (vooringenomen handelen). Daarmee komen zij ook in aanmerking voor eventuele aanvullende schadevergoeding.

98.

Hoeveel mensen hebben op basis van FSV-vermelding een compensatie ontvangen?

Bij de herstelorganisatie wordt de beoordeling op vooringenomenheid en dus van een recht op compensatie gedaan op basis van het verhaal van de ouder en het gehele dossier. Dit is inclusief een mogelijke registratie in FSV. Van de 430 ouders die dit jaar met prioriteit worden geholpen, stonden er 160 in FSV voor de schoning op 27 februari 2020 en 105 na de schoning. Hun registratie in FSV is meegewogen in hun beoordeling.

Buiten de hersteloperatie wordt er ook Belastingdienst breed onderzoek gedaan naar het effect van een registratie in FSV op burgers en bedrijven. Dit onderzoek maakt deel uit van het 13 oktober jl. aan uw Kamer toegestuurd plan van aanpak Herstellen Verbeteren en Borgen. Daarin is aangegeven dat bij het onderzoek een doelgroepsgewijze aanpak wordt gehanteerd en prioriteit wordt gegeven aan het onderzoeken van de effecten op de doelgroep toeslaggerechtigden.

99.

Waarom poeiert de UHT mensen met een verzoek om FSV en ook vraag over nationaliteit af met een nieuwe procedure, in plaats van dit standaard in de beoordeling mee te nemen?

Ik herken dit beeld niet. De vraag of de ouder opgenomen is geweest in FSV of dat er mogelijk sprake is geweest van het ten onrechte gebruik maken van de nationaliteit van de betrokken ouder wordt meegenomen bij de beoordeling of er aanspraak kan worden gemaakt op herstel.

100.

Waarom wordt er niet gewerkt met een snellere doorlooptijd, van bijvoorbeeld één dag voor het afwikkelen van compensatieverzoeken?

Het goed kunnen helpen van gedupeerde ouders is niet mogelijk met een doorloopsnelheid van een dag voor het afwikkelen van een compensatieverzoek.

Veel ouders hebben een bredere hulpvraag en zijn gebaat bij een integrale zorgvuldige behandeling van hun verzoek. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 40, wordt binnen UHT niet gestuurd op het binnen zo kort mogelijke tijd afdoen van zaken, maar op het écht helpen van ouders. We blijven wel kijken naar het versnellen van interne processen om zo veel mogelijk ouders zo snel mogelijk te helpen, maar zeker ook gebaseerd op hun behoefte.

101.

Welke barrières hanteert de UHT voor het NIET toekennen van een compensatie (CAF en O/GS) of hardheid?

UHT hanteert geen barrières voor het toekennen van een compensatie of hardheid. Of een ouder recht heeft op enige vorm van tegemoetkoming wordt naar de feiten en omstandigheden van de situatie beoordeeld binnen de kaders van wet- en regelgeving. UHT beoordeelt de situatie van de ouder ruimhartig. Wanneer UHT voornemens is de compensatieregeling af te wijzen, wordt de Commissie van Wijzen geraadpleegd voor onafhankelijk advies.

102.

Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van het aannemen van het amendement van de leden Lodders en Van Weyenberg (Kamerstuk 35 574, nr. 18) op de Awir om informatie met gemeenten te delen?

Zijn de voorbereidende werkzaamheden afgerond zodat na stemming in de Eerste Kamer direct van start gegaan kan worden?

Zijn de gemeenten klaar om de informatie m.b.t. gegevensuitwisseling te ontvangen? Zo nee, wat moet daar nog gebeuren?

Zie het antwoord op vraag 65.

103.

Waarom is er wel een kindpanel, maar geen compensatie voor kinderen?

Ik vind het belangrijk rechtstreeks van kinderen te horen welk effect deze toeslagenaffaire op hun leven gehad heeft. Vandaar dat het kindpanel in het leven is geroepen. Het bedrag aan compensatie dat gedupeerde ouders ontvangen, is in beginsel ook ten behoeve van hun kinderen. Zie verder het antwoord op vraag 78.

104.

Erkent u dat ook (gescheiden) partners grote schade kunnen hebben als hun (ex-)partner slachtoffer is geworden van de fraudejacht van Toeslagen?

Ja, ik kan me goed voorstellen dat de voormalige partners schade kunnen hebben. Zie hierover verder het antwoord op vraag 78.

105.

Kunt u de verslagen en adviezen van de BAC, CvW en CWS naar de Kamer sturen?

Ik ga ervan uit dat u de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), Commissie van Wijzen (CvW) en Commissie Werkelijke Schade (CWS) bedoelt. Ik kan uw Kamer via de voortgangsrapportage informeren over geanonimiseerde uitspraken met een bredere werking dan één individuele casus. De integrale adviezen doorsturen is niet mogelijk in verband met de persoonlijke informatie die hier per definitie in staan.

106.

Waarom behandelt de UHT zelf klachten over haar eigen operatie?

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan zelf de klachten behandelt naar aanleiding van een door het bestuursorgaan genomen besluit. De mogelijkheid om met een klacht naar de Nationale ombudsman te gaan is ook in de AWb vastgelegd. Behandeling van klachten binnen de UHT vindt dan ook plaats conform de kaders, het proces en de instructie waarover ik u eerder heb geïnformeerd. De zeven vereisten voor professionele klachtbehandeling zijn hierin verwerkt. Monitoring vindt plaats door de Nationale ombudsman.

107.

Hoeveel mensen hebben een compensatieaanbod gekregen met voorwaarden (intrekking van klacht, het laten vallen van extra claim of dies meer zij)?

Er zijn geen mensen die een compensatieaanbod hebben gekregen met voorwaarden. Überhaupt is bij de hersteloperatie geen sprake van een «aanbod», maar van een ruimhartige beoordeling van de aanspraak van een ouder op een vorm van compensatie of tegemoetkoming conform de aangenomen wet- en regelgeving.

108.

Waarom worden klachten niet door een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld de Ombudsman, aangenomen en gemonitord in hun afwikkeling?

Het klachtenteam is in geen enkele vorm betrokken bij eerdere besluitvorming bij het inhoudelijk beoordelen van het dossier van de ouders. Het klachtenteam staat los van het primaire proces van UHT en neemt daarmee een neutrale positie in. Door alle externe en interne partijen te horen komen zij tot een onafhankelijk advies en oplossing. Inrichting en de werking van de klachtprocedure bij UHT wordt gemonitord door de Nationale ombudsman. Deze monitor is per 1-11-2020 van start gegaan.

109.

Klopt het dat programmakosten (tabel pagina 25) compensatie van ouders betreft (inclusief het kerstwachtgeld)?

Ja, deze programmakosten betreffen compensatie en tegemoetkoming voor gedupeerden. De eerste groep gedupeerden die de eenmalige tegemoetkoming van 750 euro ontvangt is meegenomen in de 18 miljoen euro programmakosten. De uitbereiding van deze groep – zoals beschreven op pagina 26 van de voortgangsrapportage – is geen onderdeel van de 18 miljoen euro programmakosten die in de 2e suppletoire begroting zijn opgenomen. De additionele programmakosten van de uitbreiding bedragen circa 6 miljoen euro. Uw kamer wordt over deze budgettaire wijzigingen formeel geïnformeerd met de Veegbrief in medio december 2020.

110.

Waarom zijn de apparaatskosten 2,5 keer zo groot dan de compensatie aan ouders? Welke verklaring is daarvoor?

Vanaf februari stond UHT in het teken van het opbouwen en inrichten van de herstelorganisatie, ontwikkelen van methodes voor de herbeoordeling van gedupeerden en het inrichten van de vereiste werkprocessen. Dit was en is een omvangrijke en complexe opgave. Het opzetten en inrichten van een herstelorganisatie die recht doet aan de essentiële eisen van zorgvuldigheid, juistheid en een persoonlijke behandeling van iedere gedupeerde, heeft de nodige apparaatskosten met zich mee gebracht. Daarnaast heeft de herziene planning tot gevolg dat de behandeling van dossiers en het kasritme van de betalingen aan de ouders is aangepast. De komende maanden zullen steeds meer dossiers worden behandeld, waardoor de programma-uitgaven naar verhouding verder zullen toenemen.

111.

Valt de 11 miljoen voor gemeente binnen apparaatskosten of programmakosten?

De 11 miljoen euro voor gemeenten zijn programmakosten. Deze middelen zijn, zoals op toegelicht op pagina’s 5 en 14 van de 2e suppletoire begroting 2020, bij Najaarsnota 2020 vrijgemaakt. Deze uitgaven zijn geen onderdeel van de 18 miljoen euro aan programma-uitgaven voor Toeslagenherstel (ten tijde van de Najaarsnota 2020), omdat deze uitgaven uit algemene middelen van de Belastingdienst worden gedekt en in het kader van een specifieke uitkering op een nieuw betalingsinstrument («Bijdrage aan medeoverheden») op artikel 1 van de Financiënbegroting wordt verantwoord.

112.

Waarom wordt enkel de schade vergoed die is ontstaan door het niet toekennen van een betalingsregeling?

113.

Is de opsomming van voorbeelden limitatief?

114.

Hoeveel mensen hebben op dit moment «OGS-compensatie» gekregen en hebben daarmee potentieel toegang tot de «aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS?»

115.

Hoe lang is de ingeschatte doorlooptijd bij de CWS voor mensen met de O/GS-tegemoetkoming?

Op basis van het Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS kan een aanvullende tegemoetkoming worden toegekend aan de ouder met een onterechte O/GS-kwalificatie als de werkelijke schade als gevolg van het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling hoger is dan de wettelijke forfaitaire vergoeding van 30% van de terugvordering. Het gaat hierbij inderdaad (alleen) om de schade die het gevolg is van het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling. Als de terugvordering zelf ook onterecht was, zal hiervoor via de compensatieregeling of de hardheidsregeling herstel worden geboden. Was de terugvordering zelf terecht, dan is er geen aanleiding hiervoor een verdere tegemoetkoming te geven. De opsomming van voorbeelden in het beleidsbesluit is niet limitatief. Ook mogelijke andere vormen van schade die een direct gevolg zijn van het niet toekennen van de persoonlijke betalingsregeling kunnen bij de bepaling van een eventuele aanvullende tegemoetkoming worden meegenomen.

Op dit moment is aan ongeveer 20 personen een OGS-tegemoetkoming toegekend. De groep personen die hier mogelijkerwijs voor in aanmerking komt is veel groter; in totaal hebben, zoals toegelicht in de voortgangsrapportage, ongeveer 17.000 personen een OGS-kwalificatie gekregen gerelateerd aan de kinderopvangtoeslag.

De beoordeling, bij een onterechte O/GS-kwalificatie, van de mogelijke hogere werkelijke schade als gevolg van het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, is een nieuwe werkzaamheid voor de Commissie werkelijke schade. UHT zal met de Commissie in overleg treden over de gevolgen voor de planning en de doorlooptijden. In december zijn zo’n 70 verzoeken bij de Commissie Werkelijke Schade aangekondigd.

116.

Is er inmiddels een ervaren klachtencoördinator, specifiek voor de UHT, geworven?

Werving en selectie loopt en naar verwachting is de functie van klachtcoördinator voor 1-februari 2021 ingevuld.

117.

Is er een overzicht beschikbaar van het precieze aantal klachten en verschillende type klachten?

Ja, dit overzicht met aantallen en typen klachten wordt inmiddels bijgehouden. Ik zal uw Kamer in 2021 in de voortgangsrapportages informeren over dit overzicht van typen en aantal klachten en de uitkomsten van de monitoring door de Nationale ombudsman.

118.

Klopt het dat ouders die zich publiekelijk uitspreken (media of sociale media) daarop aangesproken worden?

Nee. Het is op geen enkele manier de bedoeling dat ouders het idee hebben dat ze iets niet mogen delen. Het is mij ook niet bekend dat dit heeft plaatsgevonden.


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 28 362, nr. 30.

X Noot
2

ECLI:NL:RVS:2017:589.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2990.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 405.

X Noot
5

Kamerstuk 35 574, nr. 34.

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2720.

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
8

Kamerstuk 17 050, nr. 432 en Kamerstuk 17 050, nr. 463.

X Noot
9

Zie de toelichting op de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel verbetering uitvoering toeslagen en de daarbij behorende Uitvoeringstoets. Kamerstuk 35 574, nr. 11.

X Noot
10

Fw artikel 317 beschrijft dat een schuldenaar een handeling van de bewindvoerder af kan dwingen via de rechter-commissaris. Fw artikel 315 omschrijft dat een schuldenaar in hoger beroep kan gaan tegen de beslissing van een rechter-commissaris.

Naar boven