31 051 Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2013

Tijdens het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie over de beleidsvisie ANPR op 20 maart 2013 (Kamerstuk 31 051, nr. 12) hebben de leden van de fracties van de SP en D66 de minister van Veiligheid en Justitie een vraag gesteld over brieven die Rijkswaterstaat stuurt naar burgers met het verzoek om mee te werken aan een verkeersonderzoek. De vraag was op welke juridische basis Rijkswaterstaat weggebruikers benadert met het verzoek om mee te werken aan verkeerskundige onderzoeken. Daarbij gaat het met name om het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens om deze brieven te kunnen verzenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in reactie hierop toegezegd dat hij deze vraag (inclusief een voorbeeld van een brief waar de Kamerleden aan refereerden) zal doorgeleiden naar de minister van Infrastructuur en Milieu. Via deze brief geef ik u mijn reactie.

Het juridisch kader wordt gevormd door de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).

Het verwerken van persoonsgegevens is slechts toegestaan voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden (artikel 7 Wbp). Een van de doelen waarvoor verwerking van gegevens is toegestaan is als de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan (artikel 8, onderdeel e, Wbp). Verwerking van persoonsgegevens is in die gevallen in beginsel toegestaan. Wel moet een proportionaliteitstoets worden uitgevoerd op de verwerking van deze gegevens (artikel 11 Wbp). Bovendien mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt als er geen andere manier is waarop het doel dat men voor ogen heeft kan worden bereikt (subsidiariteit).

Rijkswaterstaat is als uitvoeringsorganisatie van mijn ministerie onder meer belast met de uitvoering van publiekrechtelijke taken op grond van de Wegenwet, Wegenverkeerswet, Scheepvaartverkeerswet, Waterwet, Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken, Wet op de Veiligheidsregio’s en de Tunnelwet. Rijkswaterstaat is uit dien hoofde onder meer belast met de aanleg, het beheer en het onderhoud van waterstaatswerken, waaronder begrepen het hoofdwegennet, en het verrichten dan wel bevorderen van onderzoek dat kan bijdragen aan een goede uitvoering van deze taken. Deze hoofdtaken zijn ook neergelegd in artikel 3 van het Instellingsbesluit Rijkswaterstaat (Staatscourant 2009, nr. 20348).

De activiteiten van Rijkswaterstaat richten zich in casu op het bevorderen van de verkeersdoorstroming en de verkeersveiligheid op het hoofdwegennet (als onderdeel van de hierboven genoemde hoofdtaken).

Verkeersenquêtes door middel van het gericht (per brief) benaderen van weggebruikers is één van de middelen die daartoe door Rijkswaterstaat worden ingezet. Door middel van deze enquêtes wordt nl. inzicht verkregen in het gebruik van de weg (reismotieven, frequentie) en daarmee ook wanneer maatregelen ten behoeve van de capaciteit en veiligheid van de weg noodzakelijk zijn. Daarnaast worden de verkeersenquêtes gebruikt om verkeersstromen te kunnen sturen tijdens werkzaamheden.

Overigens zet Rijkswaterstaat camera’s hoofdzakelijk in om overzicht te hebben van een verkeersstroom of object (monitoring, bediening bruggen en sluizen, incidentmanagement en informatievoorziening aan de weggebruiker) en dus niet om gericht persoonsgegevens te verzamelen of vast te leggen (er is in die gevallen dus ook geen sprake van ANPR-camera’s).

De gegevensverwerking in het kader van verkeerskundige onderzoeken vindt plaats overeenkomstig het Privacyreglement verkeersregistratiesystemen Rijkswaterstaat (Stcrt. 2003, nr. 129) dat is aangemeld bij de functionaris gegevensbescherming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

In het kader van de Wbp moet zoals bovenvermeld ook bezien worden of voldaan wordt aan het proportionaliteitsvereiste en het subsidiariteitsvereiste. Dit betekent dat in het geval van de onderhavige verkeersonderzoeken bezien is of de gegevensverzameling niet bovenmatig is en of er mogelijk andere effectieve manieren zijn om weggebruikers te vragen mee te doen aan een verkeersonderzoek of enquête. Ik merk hierover het volgende op.

Verkeersonderzoeken zijn pas effectief en doelmatig als kentekenhouders worden aangeschreven van wie vast staat dat zij werkelijk op het betreffende wegvak rijden. Om te bepalen wie dat zijn, is het nodig dat tijdelijk (gedurende een bepaalde periode) kentekens worden verzameld. Op grond van artikel 43, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, is Rijkswaterstaat bevoegd om – voor zover dat nodig is in verband met de uitoefening van haar publieke taak – kentekengegevens op te vragen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Na de aanschrijving worden alle gegevens gewist. De reacties van respondenten worden vervolgens anoniem verwerkt.

De ervaring leert dat alternatieve methoden, zoals het uitdelen of ter plekke afnemen van enquêtes bij tankstations, statistisch gezien niet representatief zijn voor de weggebruikers op een bepaald wegtraject en dat de uitkomsten daarvan dus niet goed bruikbaar zijn.

Voorafgaand aan de start van de verkeersonderzoeken kondigt Rijkswaterstaat in de regel via een persbericht aan waar, wanneer en met welk doel een verkeersonderzoek wordt verricht. Voor de duur van het verkeersonderzoek worden vervolgens camera’s geplaatst die (tijdelijk) de kentekens van passerende voertuigen vastleggen. Na afloop van het onderzoek worden de ANPR-camera’s weer verwijderd. Kentekenhouders die zijn aangeschreven kunnen ervoor kiezen deel te nemen aan het verkeersonderzoek of gebruik maken van de mogelijkheid zich af te melden voor het verkeersonderzoek. Na afloop van het onderzoek worden de persoonsgegevens vernietigd of geanonimiseerd opgeslagen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven