31 015 Kindermishandeling

31 839 Jeugdzorg

Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE EN STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2016

Aanleiding

Op 17 mei jl. boden wij uw Kamer het rapport aan met de bevindingen van de commissie Vooronderzoek naar geweld in de jeugdzorg en de kabinetsreactie daarop (Kamerstuk 31 015 en 31 839, nr. 125). In de aanbiedingsbrief werd aangegeven, dat het kabinet de aanbeveling van de commissie overneemt om een multidisciplinair en multimethodisch onderzoek in te stellen naar geweld jegens minderjarigen die tussen 1945 en heden onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en in pleeggezinnen. Over de suggesties voor verbreding ten opzichte van het vooronderzoek gaven aan dat wij ons nog wilden beraden.

Met deze brief bieden wij uw Kamer het «Instellingsbesluit Commissie onderzoek naar geweld in de jeugdzorg en jeugdhulp» aan, waarin zowel de samenstelling, als de inhoud en reikwijdte van de opdracht van de commissie zijn bepaald1. Dit in aanvulling op onze brief van 19 september 2016 (Kamerstuk 31 839, nr. 543). In deze brief willen we ook de gemaakte keuzes toelichten.

Opdracht en reikwijdte van het (vervolg)onderzoek

Het kabinet heeft besloten dat de opdracht aan de commissie als volgt komt te luiden:

De commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar:

  • a. het fysiek en psychisch geweld dat zich tussen 5 mei 1945 en heden heeft voorgedaan jegens:

    • minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in (rijks)instellingen en in pleeggezinnen,

    • minderjarigen die krachtens een rechterlijke machtiging zijn geplaatst in een ggz-instelling en

    • minderjarige vreemdelingen die onder voogdij zijn gesteld van een voogdij instelling en geplaatst zijn in een pleeggezin of opvang van overheidswege;

  • b. het fysiek en psychisch geweld dat zich tussen 5 mei 1945 en heden heeft voorgedaan in een afgebakende groep internaten voor doven en blinden, waarover tijdens het vooronderzoek signalen zijn ontvangen, jegens de daar geplaatste minderjarigen;

  • c. de context waarbinnen het geweld bedoeld onder a en b heeft plaatsgevonden en de mechanismen die bij dit geweld een rol speelden, alsook de mogelijkheden om melding te maken van het zich voordoen ervan;

  • d. de bekendheid bij de overheid van signalen over het zich voordoen van geweld bedoeld onder a en b en de wijze waarop de overheid op deze signalen heeft gereageerd;

  • e. het gewenste aanbod aan hulpverlening voor in de kinderjaren mishandelde en misbruikte volwassenen en of daaraan afgemeten het huidige aanbod adequaat is.

Aan dit besluit liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

In het vooronderzoek is aanbevolen om het vervolgonderzoek te verbreden naar minderjarigen die krachtens een civielrechtelijke machtiging in de jeugd-ggz zijn geplaatst, alsmede naar alleenstaande minderjarige vreemdelingen (die onder voogdij staan van een voogdij-instelling), omdat er bij deze groepen ook sprake is van plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid. Het kabinet neemt deze aanbeveling over. Plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid leidt ertoe dat er een verdergaande verantwoordelijkheid op de overheid rust dan het in algemene zin bevorderen dat kinderen veilig kunnen opgroeien.

Deze afbakening van het onderzoek betekent dat het onderzoeken van geweld in instellingen waar geen sprake is van plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid, geen deel uitmaakt van de opdracht aan de commissie. Vanwege de bij uw Kamer levende uitdrukkelijke wens, willen we daarbij een uitzondering maken voor een afgebakende groep internaten voor doven- en blinden waarover tijdens het vooronderzoek signalen zijn ontvangen en de commissie de ruimte bieden om ook het geweld dat zich daar heeft voorgedaan te onderzoeken.

De suggestie om de periode voor 1945 mee te nemen in het onderzoek nemen wij niet over. Voor de periode van de Duitse bezetting (1940 – 1945) is het begrip «plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid» onhanteerbaar en de periode daarvoor is zo lang geleden dat deze niet op eenzelfde manier onderzocht kan worden als de periode van 1945 tot heden. De voorzitter van de commissie heeft desgevraagd aan uw Kamer laten weten dat wanneer een slachtoffer van voor 1945 zich meldt, hem of haar evengoed een luisterend oor zal worden geboden ook al behoort het niet tot de opdracht deze periode in beeld te brengen. De commissie heeft zelf aangegeven af te willen zien van een (voor)onderzoek naar geweld in de jeugdzorg en jeugdhulp op de BES-eilanden. Zoals wij in onze brief van 17 mei reeds aangaven, maakt het uitvoeren van een aparte studie naar actueel geweld in de jeugdzorg of de jeugdhulp zoals in het rapport van Commissie Vooronderzoek wordt voorgesteld geen deel uit van de opdracht aan de commissie.

Kennisverwerving over het fenomeen geweld in de jeugdzorg en jeugdhulp is essentieel om een algemeen beeld te kunnen schetsen van wat de slachtoffers van fysiek en psychisch geweld is overkomen en om hen zodoende ook erkenning te bieden. Het schetsen van dit algemene beeld is daarom expliciet in de opdracht opgenomen. Het kabinet heeft ook de aanbeveling uit het vooronderzoek overgenomen om te onderzoeken of het huidige aanbod aan hulpverlening voor deze slachtoffers adequaat is, en te inventariseren wat aanvullend nodig is.

Samenstelling van de commissie en doorlooptijd van het onderzoek

Wij zijn verheugd, dat alle leden van de commissie die het vooronderzoek heeft verricht bereid zijn deel te nemen aan deze commissie, die daarom zal bestaan uit:

prof. dr. M. de Winter, tevens voorzitter,

prof. dr. mr. C.C.J.H. Bijleveld,

prof. mr. drs. M.R. Bruning,

prof. dr. J.J.H. Dekker,

dr. G.T.M. Mooren,

prof. dr. C.H.C.J. van Nijnatten,

prof. dr. N.W. Slot.

Overeenkomstig het voorstel uit het vooronderzoek krijgt de commissie twee jaar de tijd, tot 1 oktober 2018, om het onderzoek af te ronden en het onderzoeksrapport aan te bieden. De kosten van het onderzoek worden gedeeld door de ministeries van VenJ en VWS. In de begrotingen voor 2016, 2017 en 2018 is c.q. wordt in dekking hiervan voorzien.

Inrichting meldpunt

Uit het vooronderzoek kwam ook het advies naar voren te voorzien in de mogelijkheid voor slachtoffers om contact op te nemen met de commissie.

Wij onderschrijven het belang hiervan en zijn met de commissie overeengekomen dat er een meldpunt komt dat tot doel heeft informatie ten behoeve van het onderzoek te verzamelen en verwerken. Dit doel moet ook helder zijn voor slachtoffers. Het meldpunt kan ook bijdragen aan erkenning van de slachtoffers. Met de commissie is afgesproken dat slachtoffers voor hulp worden doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland.

Tot besluit

Het is geen eenvoudige opgave waarvoor de commissie zich gesteld weet. Anders dan bij seksueel misbruik zijn de opvattingen over de toelaatbaarheid van het toepassen van fysiek en psychisch geweld jegens minderjarigen uiteenlopend en de afgelopen decennia sterk aan verandering onderhevig geweest.

Zoals wij bij het aanbieden van het vooronderzoek reeds aangaven, is het kabinet zich ervan bewust dat het komende onderzoek zal leiden tot het opnieuw oprakelen van pijnlijke herinneringen en het onder ogen brengen van ongemakkelijke waarheden. Toch is het belangrijk dat ook het verhaal van fysiek en psychisch geweld in de jeugdzorg en jeugdhulp uitgezocht en verteld wordt. Daarmee krijgen ook die slachtoffers de erkenning waar zij recht op hebben.

Wij wensen de commissie veel succes met het vervullen van haar opdracht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven