31 001 Programma voor Jeugd en Gezin

Nr. 91 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2010

Hierbij ontvangt u de voortgangsrapportage over het programma Samenwerken voor de jeugd. In deze brief informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs en de minister van Justitie, over de voortgang van het programma en sta ik stil bij wat we in deze kabinetsperiode voor ouders en kinderen hebben bereikt.

Onder het programma Samenwerken voor de jeugd wordt in samenhang gewerkt aan het realiseren van:

  • Centra voor Jeugd en Gezin in alle gemeenten;

  • de Verwijsindex Risicojongeren waar alle gemeenten op aangesloten zijn;

  • Zorg- en Adviesteams in het onderwijs;

  • een goed werkende aanpak van kindermishandeling;

  • Digitale Dossiers JGZ (voormalig EKD) voor alle jeugdigen;

  • een operationeel Online Centrum voor Jeugd en Gezin.

Ik geef u eerst een totaaloverzicht van de belangrijkste resultaten. Vervolgens wordt ingegaan op de voortgang per deelproject waarbij een vergelijking wordt gemaakt met de vorige voortgangsrapportage van 28 oktober 2009. Bovendien ontvangt u de antwoorden op vragen van uw commissie voor Jeugd en Gezin (kamerstuk 31 001, nr. 92).

1. Jeugd- en gezinsbeleid werpt vruchten af

Met het programma «Alle kansen voor alle kinderen» sprak het kabinet drie jaar geleden de ambitie uit om te zorgen dat elk kind in Nederland gezond en veilig kan opgroeien. Gezinnen worden daar waar nodig snel en goed geholpen. In drie jaar is veel gerealiseerd.

Met het instellen van een programmaministerie voor Jeugd en Gezin is bewust gekozen voor een nieuwe aanpak die regie, samenwerking en het overstijgen van (deel)belangen mogelijk maakt. Dat dit een goede keuze is geweest, wordt geconstateerd in recente publicaties van de Raad voor het Openbaar Bestuur en van het adviesbureau Berenschot. Het programmaministerie biedt een flexibele en aansprekende vorm van werken waarbij verkokering vermeden wordt. En er is de afgelopen periode bijzondere aandacht ontstaan voor jeugd- en gezinsbeleid. Professionals en verantwoordelijken bij gemeenten ervaren een betere samenwerking tussen de hulpverleners die samen de jeugdketen vormen. Dat betekent dat de aanpak waarin regie en samenwerking centraal staan vruchten afwerpt voor ouders en kinderen. Daar gaat het uiteraard om.

De focus van het programma Samenwerken voor de jeugd ligt op de volgende speerpunten:

  • de omslag naar preventie en versterken van de eigen kracht van het gezin

  • één gezin, één plan: samenwerking tussen professionals

  • de vrijblijvendheid voorbij

Bij de realisatie van deze speerpunten zijn gemeenten de sleutel. Zij zijn als regisseur over het lokale jeugdbeleid het beste in staat om op basis van de lokale situatie te bepalen hoe méér preventie, versterken van de eigen kracht van gezinnen en samenwerking tussen professionals daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Door gemeenten, instellingen en ondersteuningsorganisaties is de afgelopen jaren hard gewerkt aan alle onderdelen van Samenwerken voor de jeugd. In mijn brief Perspectief voor Jeugd en Gezin1 heb ik uiteengezet hoe de zorg voor jeugd en gezin, ook lokaal nog verder versterkt kan worden.

De omslag naar preventie en de eigen kracht van het gezin

Ouders en jeugdigen moeten alle vragen over opvoeden en opgroeien dichtbij, in de buurt en gemakkelijk kunnen stellen. Dit om te voorkomen dat een kleine opvoedvraag kan verworden tot een grotere zorgvraag. Eén van de centrale pijlers van het jeugd- en gezinsbeleid van dit kabinet is dan ook de omslag naar preventie.

Een belangrijke stap daarbij is de komst van Centra voor Jeugd en Gezin. In 2011 moeten alle gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben. Door gemeenten wordt hier hard aan gewerkt. Per 30 april 2010zijn er 163 gemeenten met een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) waar gezinnen en jongeren terecht kunnen. De Centra voor Jeugd en Gezin vervullen een spilfunctie in de verbetering van de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen en zullen steeds meer het logistieke hart voor ondersteuning en hulp bij opvoeden en opgroeien worden.

Om de omslag naar preventie te kunnen maken is de laagdrempelige voorziening van het CJG belangrijk. Het is cruciaal voor gezinnen om via het CJG in eerste instantie voldoende lichte opvoedondersteuning te bieden als daar behoefte aan is. Ik vind het dan ook grote winst dat uit de eerste rapportage voor de Brede Doeluitkering CJG naar voren is gekomen dat gemeenten extra aanbod licht pedagogische hulp hebben gerealiseerd.

Om lichte opvoedhulp ook voor schoolgaande kinderen zo laagdrempelig mogelijk te maken, heb ik ingezet op het verbeteren van de zorg in en om de school: lichte opvoedhulp wordt zoveel mogelijk in en rondom de school georganiseerd.

De eigen kracht van het gezin is het uitgangspunt. Het gezin moet waar mogelijk zelf de regie houden. Ondersteuning in de vorm van lichte pedagogische hulp is erop gericht om met een steuntje in de rug de opvoeders zelf het heft weer in handen te geven. Het versterken van de eigen kracht van gezinnen betekent ook investeren in het inschakelen van het netwerk rondom gezinnen. De sociale kring rond het gezin is cruciaal voor een gezond opvoedklimaat: kinderen groeien immers op in buurten, op crèches en op scholen, en met familie en vrienden. Daartoe is het Programma vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin van start gegaan. Daarnaast bekostig ik effectiviteitsonderzoek naar de toepasbaarheid van de Eigen Kracht Conferentie in het preventieve jeugddomein.

Belangrijke ondersteuning voor ouders en jeugdigen is verder dat betrouwbare informatie over opgroeien en opvoeden ook via internet beschikbaar is. Met online CJG ondersteunt het rijk gemeenten door via de gemeentelijke CJG-website landelijk gevalideerde informatie overzichtelijk aan te bieden. Via deze gemeentelijke CJG-website vinden ouders en jeugdigen informatie over het lokale CJG en de beschikbare ondersteuning.

De omslag naar preventie wordt op meerdere aspecten van het jeugdbeleid gemaakt. Ook binnen de aanpak van kindermishandeling. Met de succesvolle publiekscampagne www.watkanikdoen.nl rond kindermishandeling, wil ik mensen bewuster maken dat iedereen een rol heeft bij het voorkomen van kindermishandeling. Omstanders en jongeren zijn meer en meer bekend met deze campagnesite en weten daardoor dat je toch iets kunt doen. Mede door deze campagne komen signalen van kindermishandeling eerder naar boven komen uit de directe omgeving van het gezin.

Eén gezin, één plan: samenwerking tussen professionals

Eén gezin, één plan stimuleert effectieve en efficiënte hulp aan gezinnen met meervoudige problemen. We moeten af van situaties waarin veel verschillende hulpverleners een gezin ondersteunen, en door onvoldoende afstemming problemen niet worden opgelost. In gemeenten waar het werken volgens één gezin, één plan al is doorgevoerd, is mij gebleken dat dit voor hen direct merkbaar is. Professionals maken gezamenlijk een plan, meestal in overleg met het gezin. Daardoor merken ouders dat zij hun verhaal niet steeds opnieuw hoeven te vertellen.

Ik heb de gemeenten opgeroepen voorrang te geven aan het maken van sluitende afspraken over de werkwijze één gezin, één plan. Onderdeel van deze afspraken betreft de wijze waarop één zorgcoördinator voor een gezin wordt aangesteld indien een situatie daarom vraagt. De zorgcoördinator zal veelal één van de hulpverleners zijn die al bij het gezin betrokken is. Een ander onderdeel van de afspraken is in elk geval de samenhang tussen de zorg in het gezin en de zorg in en om de school. In de sluitende afspraken wordt ook een escalatiemodel opgenomen om belemmeringen in de hulpverlening snel en effectief op te kunnen lossen. Deze werkwijze is ook opgenomen in het wetsvoorstel CJG.

De Verwijsindex Riscojongeren is een belangrijk instrument om te signaleren dat meerdere hulpverleners actief betrokken zijn bij een gezin. Het helpt professionals informatie sneller uit te wisselen en de benodigde hulp tijdig in te schakelen. Op dit moment zijn zo’n 300 gemeenten aangesloten op de verwijsindex. Er zijn in totaal al een kleine 130.000 meldingen gedaan en het aantal matches bedraagt ruim 23.000. De verwachting is dat dit jaar de landelijke dekking van de verwijsindex een feit is. Hiermee wordt het in Nederland voor alle hulpverleners eenvoudiger om te signaleren en om met andere hulpverleners tot één plan te komen voor het gezin dat het betreft. Dit leidt sneller tot de juiste hulp die aansluit op de behoefte in het gezin.

De CJG-vorming stimuleert de samenwerking in de jeugdketen. Betrokken professionals en verantwoordelijken vanuit de gemeenten geven aan dat een verbetering nu al merkbaar is (zie daartoe het bijgevoegde rapport van het onderzoek dat door onderzoeksbureau Regioplan is uitgevoerd in 10 gemeenten)2. Ouders en kinderen merken dat in snellere en betere ondersteuning bij opvoeden en opgroeien. Betere samenwerking draagt bij aan het effectiever aanpakken van problemen in gezinnen waar meer aan de hand is, ook als het gaat om kindermishandeling. Voor kindermishandeling wordt de RAAK-aanpak (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling) ingezet. Deze aanpak richt zich op samenwerking tussen professionals in 35 centrumgemeenten. We zijn goed op weg om het doel, een landelijke dekking van de RAAK-aanpak eind 2010, te halen.

Professionals vormen het hart van het Centrum voor Jeugd en Gezin, alleen door hun inzet kunnen deze centra worden waarvoor ze bedoeld zijn: een plek waar jeugdigen en hun ouders zich gehoord en geholpen voelen. Het is belangrijk dat alle betrokkenen oog hebben voor de rol van professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin. De brochure «Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin» die in april 2010 is verschenen, beschrijft de verandering die nodig is om een CJG tot een succes te maken. Verder wordt beschreven welke competenties professionals daarvoor nodig hebben en hoe professionals daarbij ondersteund kunnen worden door de organisaties waar ze werken. Deze brochure is het resultaat van een nauwe samenwerking tussen beroepsverenigingen, brancheorganisaties, landelijke kennisinstituten en mijn programmaministerie. Op landelijk niveau krijgt deze samenwerking ook de komende tijd verder vorm middels regionale bijeenkomsten gericht op professionals en masterclasses voor het management van organisaties aangesloten bij ActiZ, GGD NL, MOgroep Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening en de VNG.

Vanuit het onderwijs is hard gewerkt om de samenwerking rondom kinderen te verbeteren. Veel scholen in het primair, het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs hebben de afgelopen jaren de zogenoemde Zorg- en Adviesteams(ZAT’s) geïnstalleerd. Hierin maken scholen samen met leerplicht, de zorg en de hulpverlening afspraken over snelle en adequate hulp voor kind, gezin en school. In het primair onderwijs heeft 63% van de scholen een ZAT, in het voortgezet 96% en in het middelbaar beroepsonderwijs 89%. De tevredenheid over het functioneren van ZAT’s blijft groot. De resultaten die samenwerken in ZAT’s opleveren zijn met name een goede probleemtaxatie en diagnostiek, het sneller mobiliseren van passende begeleiding of hulp, een meer doeltreffende aanpak van problemen en betere afstemming van de onderwijszorg en hulp van externe instellingen.

Vrijblijvendheid voorbij

Kort na de start van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin heeft het kabinet dus een stevig beleidsprogramma voor Jeugd en Gezin neergelegd. Dat gaat van investeren in preventie tot het effectiever aanpakken van grote problemen zoals kindermishandeling. Ik heb daarin nadrukkelijk aangegeven dat we de vrijblijvendheid voorbij zijn. De inspanningen tot dan toe bleken nog onvoldoende toereikend en de toekomst van onze jeugd is daarvoor te belangrijk.

Het niet-vrijblijvende karakter van onze inspanningen komt op verschillende manieren naar voren. Een belangrijk element is de komst van de verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. De meldcode ondersteunt professionals bij de omgang met signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Het hebben van een meldcode leidt aantoonbaar tot meer meldingen.

Het wetsvoorstel is in voorbereiding, de consultatieronde is afgerond en de uitkomsten worden verwerkt. Nu wordt de adviesaanvrage aan de Raad van State voorbereid.

Ook de inspanningen om de samenwerking te verbeteren zijn niet vrijblijvend: het werken met de Verwijsindex Risicojongeren is inmiddels wettelijk geregeld. In het wetsvoorstel waarin gemeenten verplicht worden om Centra voor Jeugd en Gezin te realiseren, is tevens de taak van gemeenten vastgelegd om sluitende afspraken in de jeugdketen te maken. Daarnaast is de digitalisering van dossiers in de jeugdgezondheidszorg geregeld en is de zorg in om de school in een wetsvoorstel neergelegd.

2. Ondersteuning in samenhang

Gemeenten hebben nog veel behoefte aan ondersteuning als het gaat om de totstandkoming van de CJG’s en de samenhang met de verschillende projecten van Samenwerken voor de Jeugd. Samen met de staatssecretaris van Onderwijs en VNG worden manieren ontwikkeld om deze samenhang te bevorderen.

De verschillende ondersteuners van de projecten Centra voor Jeugd en Gezin, Verwijsindex Risicojongeren, Zorg- en Adviesteams, Digitalisering Dossiers JGZ, Aanpak Kindermishandeling, Lokale Educatieve Agenda, Passend Onderwijs en on-line CJG werken samen in het Platform Samenwerken voor de Jeugd. Medio 2009 is de helpdesk Samenwerken voor de Jeugd bij het programmaministerie voor Jeugd en Gezin ingesteld. Eén telefoonnummer (070–340 78 78) waar gemeenten met alle vragen over de in deze brief behandelde onderwerpen terecht kunnen. Met het openen van de helpdesk zijn de bestaande ondersteuners van de afzonderlijke projecten met elkaar verbonden.

De ambassadeur «Samenwerken voor de jeugd» ondersteunt gemeenten bij het aangaan van sluitende afspraken met onderwijs, provincies en hulpverlenende instanties.

De overkoepelende website www.samenwerkenvoordejeugd.nl brengt de thema’s samen. Maandelijks verschijnt de e-mailnieuwsbrief met praktijkvoorbeelden en vragen en antwoorden voor iedereen die werkt aan het lokaal beleid voor jeugdigen en gezinnen.

3. Centra voor Jeugd en Gezin

3.1 Doel

Het CJG vervult een spilfunctie in de verbetering van de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen en fungeert steeds meer als het logistieke hart van de lokale jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg. Het doel is dat in 2011 alle Nederlandse gemeenten een CJG operationeel hebben.

3.2 Acties

Extra ondersteuning bij CJG vorming

De ontwikkeling en inrichting van de Centra voor Jeugd en Gezin wordt versterkt door gemeenten extra te ondersteunen (zie hierna voor een overzicht van activiteiten). Met de VNG heb ik afspraken gemaakt over hoe we samen verder gaan met het verspreiden van ervaringen, lessen en goede voorbeelden, het benoemen van succesfactoren en hoe je die meetbaar maakt. In de implementatiefase richten de activiteiten zich op twee doelstellingen:

  • alle gemeenten hebben in 2011 een CJG conform het Basismodel operationeel

  • gemeenten inhoudelijk ondersteunen bij de CJG-vorming.

Implementatieregisseurs

In de eerste vier maanden van dit jaar hebben veel gemeenten een CJG geopend. Toch zijn extra impulsen nodig om ervoor te zorgen dat het aantal van 163 gemeenten met een CJG (stand medio april 2010) doorgroeit naar 300 eind dit jaar en 430 volgend jaar. Ik ga daarom samen met de VNG  de ondersteuning van gemeenten versterken. Dit geldt in het bijzonder voor gemeenten die er om de een of andere reden (nog) niet in slagen te komen tot CJG-vorming.

Hoe groot de ondersteuningsbehoefte is bij gemeenten, om welke problemen het precies gaat, en hoe je een gemeente daar het best bij kunt helpen, kan moeilijk in Den Haag van achter een bureau worden bedacht. Ik heb daarombesloten een tweetal implementatieregisseurs het veld in te sturen. Zij zorgen voor intensiever contact met gemeenten en regio’s, gaan na waar de belangrijkste problemen zitten (lokaal/regionaal) en zorgen actief voor oplossing van deze problemen. Afhankelijk van hun ervaringen wordt de ondersteuning op maat ingezet. Er is een checklist ontwikkeld, die gemeenten helpt om te zien waar men staat en welke activiteiten verder ondernomen moeten worden. Daarnaast organiseert de VNG bijeenkomsten voor nieuwe wethouders, nieuwe raadsleden en ambtenaren gericht op de CJG-vorming.

Handreikingen

In mei 2010 verschijnen er vijf nieuwe handreikingen voor de Gereedschapskist CJG: Zorg voor 12–23 jarigen; Eerstelijnszorg; Seksuele diversiteit; Interculturalisatie en Scheiding en kinderen.

Met GGZ Nederland bereid ik een handreiking voor met werkzame voorbeelden om te stimuleren dat in de Centra voor Jeugd en Gezin en via de school vroegtijdige en psychische hulp beschikbaar is. Dit heb ik eerder toegezegd in de voortgangsrapportage van oktober 2009. De handreiking informeert bestuurders en beleidsmakers van de gemeenten, GGZ-instellingen, CJG en onderwijs over mogelijkheden van samenwerking tussen de jeugd-GGZ en het lokale domein (gemeente/CJG, onderwijs en zijdelings Bureau jeugdzorg).

Gericht op professionals

De sleutel om te komen tot betere opvoed- en opgroeiondersteuning ligt in de handen van de professionals die jeugdigen en ouders daadwerkelijk terzijde staan. Het ontwikkelen van het Centrum voor Jeugd en Gezin is een complexe opdracht voor zowel managers en CJG-coördinatoren als voor professionals. Professionals kennen en kunnen al veel. Maar met de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin komen er ook nieuwe uitdagingen op hen af als vraaggericht werken en samenwerken.

Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin heeft daarom in overleg met vertegenwoordigers van brancheorganisaties, beroepsverenigingen, kennisinstituten, wetenschappers en cliëntenorganisaties een projectplan opgesteld voor een ondersteuningstraject voor de professional. De uitdaging is dat betrokken partijen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, werken aan het verbeteren van de kwaliteit van de gezamenlijke dienst- en hulpverlening.

Dit heeft de volgende producten opgeleverd:

  • De brochure «Professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin» waarin onder meer te lezen is welke competenties specifiek nodig zijn voor het werken in een CJG en hoe CJG-professionals ondersteund kunnen worden. De brochure is in april 2010 verschenen en tot stand gekomen door samenwerking tussen beroepsverenigingen, brancheorganisaties, landelijke kennisinstituten en mijn programmaministerie. Maar liefst alle zeventien partijen onderschrijven de inhoud van de brochure. Met deze brochure zetten we een duidelijke eerste stap in het proces van verdere professionalisering binnen de Centra voor Jeugd en Gezin.

  • Een ondersteuningsaanbod gericht op zowel professionals als op managers van instellingen en CJG-coördinatoren. Tussen nu en eind van dit jaar organiseren brancheorganisaties, beroepsverenigingen en de VNG met mijn programmaministerie verschillende regiobijeenkomsten. Doel van deze bijeenkomsten is het uitwisselen van kennis op het gebied van professionalisering, maar ook het bevorderen van het samenspel tussen alle niveaus: professionals, managers en gemeenten.

  • Een overzicht van bestaand aanbod van (gezamenlijke) deskundigheidsbevordering van de professionals dat in het kader van de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin in den lande wordt gehanteerd. Dit bestaande aanbod wordt opgenomen in de databank Na- en Bijscholing van het Nederlands Jeugdinstituut.

Aansluiting CJG op Bureau Jeugdzorg

In het kader van het traject Opvoeden in de Buurt is in de zeven grootste Nederlandse gemeenten gekeken naar de aansluiting tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg. De beschrijvingen zijn te vinden in het rapport Lessen en ervaringen betreffende aansluiting Centrum Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg. Het rapport biedt een momentopname. Geconstateerd wordt dat de gemeenten zich bevinden in verschillende stadia van het ontwikkelingstraject. Het is daarom nog niet mogelijk om eindconclusies te trekken. Het rapport is bijgevoegd2.

Versterken van de eigen krachtvan gezinnen

Met inschakeling van het netwerk van een gezin en de inschakeling van hulpverleners, wordt het mogelijk gemaakt dat een gezin zelf werkt aan een verbetering van de eigen situatie. Het versterken van de eigen kracht gebeurt op verschillende manieren.

In 2009 is het «Programma vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin» van start gegaan. Dit programma is opgesteld naar aanleiding van de moties van de kamerleden Slob en Voordewind (TK 2008–2009, 31 700, nr. 17 en nr. 22). Het programma beoogt dat meer gebruik wordt gemaakt van de inzet van vrijwilligers rondom het gezin door zowel het gezin als de professionals en de gemeente. Tevens wordt gestreefd naar een structurele relatie tussen de (landelijke) vrijwilligersorganisaties en gemeenten. De looptijd van dit programma is van 2009 t/m 2011 en voor ieder jaar is € 6 miljoen beschikbaar.

In het kader van dit programma gaan circa tien gemeenten aan de slag met de vraag op welke manier de Centra voor Jeugd en Gezin een rol kunnen spelen in het versterken van de pedagogische kwaliteit van de buurt. Zij worden hierbij begeleid door een aantal experts, waaronder prof. dr. M. de Winter. Hij is vanuit de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling betrokken geweest bij het opstellen van het recente advies Investeren rondom kinderen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg.

Verder bekostig ik effectiviteitsonderzoek naar de toepasbaarheid van de Eigen Kracht Conferentie in het preventieve jeugddomein in zes Overijsselse pilotgemeenten. Dit onderzoek komt voort uit de motie van het lid Voordewind (TK 2007–2008, 29 815, nr. 157) waarmee de regering is verzocht te bevorderen dat gemeenten de Eigen Kracht Conferenties opnemen als hulpaanbod in Centra voor Jeugd en Gezin.

Dat niets zo belangrijk is als het aanspreken van de eigen kracht van een kind, een jongere of een gezin heb ik ook aangegeven in mijn bijdrage op de conferentie van de provincie Overijssel over Eigen Kracht op 1 oktober 2009. Op deze conferentie hebben ruim 200 vertegenwoordigers van instellingen, gemeenten en provincies hun ervaringen uitgewisseld over Eigen Kracht Conferenties en de relatie tot het CJG. Daarmee is een mooie stap gezet om initiatieven die de eigen kracht van gezinnen kunnen versterken bij elkaar te brengen.

3.3 Resultaten

In de voortgangsrapportage van 28 oktober 2009 heb ik aangegeven extra de vinger aan de pols te houden bij de voortgang van CJG-vorming in gemeenten. De laatste tijd hebben veel gemeenten een CJG geopend. Op 31 december 2009 hadden 95 gemeenten een CJG, half april 2010 was er al in 163 gemeenten een CJG operationeel.

Op de kaartjes hieronder zijn de aantallen voor respectievelijk 15 september 2009 en 15 april 2010 weergegeven.

Onderzoeksrapportage CJG-vorming

De eerste drie maanden van 2010 heb ik onderzoek laten uitvoeren bij tien gemeenten naar de wijze waarop in deze gemeenten wordt gewerkt aan de vorming van CJG’s en welke ervaringen hiermee zijn opgedaan. Met dit onderzoek geef ik invulling aan mijn toezegging die ik naar aanleiding van de inbreng van de heer Dibi heb gedaan. Deze toezegging heb ik nader toegelicht in een brief aan uw Kamer (TK 2008–2009, 31 700 XVII, nr. 54) en in paragraaf 3.2.3 van de voortgangsrapportage van 28 oktober 2009. Het rapport geeft een beeld van de grote verschillen tussen de diverse gemeenten. Toch zijn er ook gemene delers te onderscheiden: bij alle gemeenten bestaat er enthousiasme over de CJG-vorming, bij gemeenteambtenaren, CJG-coördinatoren en bij ketenpartners die participeren in het CJG (en dan bij zowel het management als bij de uitvoerende professionals). Het enthousiasme op de werkvloer komt met name voort uit de mogelijkheden die het CJG biedt om met elkaar samen te werken. De onderzoekers constateren verder dat de CJG-vorming wordt aangegrepen voor het benoemen en oppakken van «oude» problemen. Hoewel zij constateren dat de CJG-vorming een veelomvattend en intensief traject is, dat op veel plaatsen nog in ontwikkeling is, signaleren de onderzoekers ook dat de CJG-vorming al zorgt voor een betere samenwerking tussen de partners binnen het CJG en tussen het lokale jeugdbeleid en de jeugdzorg.

De lessen uit dit onderzoek zijn bruikbaar voor gemeenten in verschillende stadia van de CJG-vorming. Deze worden daarom in kleinschalige regiobijeenkomsten besproken met gemeenten.

Het meten van de resultaten

Op dit moment ontwikkel ik met een onderzoeksbureau een basisset prestatie indicatoren om de resultaten van Centra voor Jeugd en Gezin in kaart te kunnen brengen. Dat gebeurt in samenspraak met gemeenten, de VNG en het Integraal Toezicht Jeugdzaken. Bovendien wordt bij (koepels van) instellingen gevraagd welke indicatoren zij graag opgenomen zien. Tevens wordt besproken hoe de administratieve belasting minimaal te houden.

De resultaten van dit onderzoek worden medio dit jaar verwacht. Deze zullen actief gepromoot worden, zodat gemeenten zich in het verdere ontwikkelproces gaan richten op meetbare indicatoren. Over mijn voornemen tot dit onderzoek heb ik u bericht in de voortgangsrapportage van 28 oktober 2009.

Aandachtspunten

  • samenwerking in de keten en (als nodig) coördinatie van zorg moet in de praktijk snel effectieve zorg voor ouder en kind opleveren, deze omslag in werken moet volop worden doorgezet en als nodig worden verbreed. Om de effecten van de samenwerking te meten wordt een verkenning gestart naar de mogelijkheid om te komen tot geïntegreerde monitoring. Deze monitoring meet snelle en effectieve zorg en kan de bestaande monitoren voor CJG, ZAT’s, aanpak kindermishandeling, verwijsindex en mogelijk ook andere aspecten van het lokaal jeugdbeleid vervangen;

  • huisartsen en professionals die werkzaam zijn in de jeugdgezondheidszorg en met licht verstandelijk gehandicapten werken, zijn een belangrijke bron van vragen naar opvoed- en opgroeiondersteuning. Zij moeten lokaal meer betrokken worden bij de Centra voor Jeugd en Gezin.

  • Versterking van de samenwerking tussen het CJG en ZAT/onderwijs (zie ook hoofdstuk 6).

4. Online CJG

De Centra voor Jeugd en Gezin hebben een belangrijke taak in het bieden van laagdrempelige informatie, advies en hulp. Het digitaal bereikbaar zijn van het CJG levert een belangrijke bijdrage aan de laagdrempelige opgroei- en opvoedingsondersteuning. Het vervangt echter nooit het fysieke inlooppunt van het CJG. Door veel gemeenten wordt gewerkt aan het inrichten van een website.

Om gemeenten hierbij te ondersteunen startte het programmaministerie medio 2009 de ontwikkeling van een basismodel digitaal CJG (DCJG) vanuit Stichting Hallo Wereld. Uitgangspunt was via het basismodel DCJG de gemeente te faciliteren in het laagdrempelige aanbieden van betrouwbare, gevalideerde informatie en advies aan de burger met ruimte voor lokaal maatwerk. Na een succesvolle pilotperiode met de provincie Utrecht waarbij zeventien Utrechtse gemeenten de basiswebsite in de praktijk hebben getest, is de kennis en het gebruiksrecht van de producten landelijk beschikbaar gesteld.  

Tijdens de ontwikkeling van het basismodel was Stichting Hallo Wereld verantwoordelijk voor taken en producten die én passen onder de publieke taak én die uitgevoerd kunnen worden door de vrije markt. Met de afronding van de pilot is besloten de website en kennis voor derden tegen gebruikersvoorwaarden beschikbaar te stellen. Zo kunnen gemeenten in het vervolg zelf kiezen met welke aanbieder zij in zee gaan en zijn ze niet gebonden aan één format. De stichting Hallo Wereld  is omgevormd naar de Stichting Opvoeden.nl, die zich concentreert op publieke taken. Stichting Opvoeden.nl heeft nu tot taak de website onder de aandacht te brengen bij gemeenten, de opvoed- en opgroeimodules beschikbaar te stellen én inhoudelijk door te ontwikkelen en dediensten te continueren. 

Er wordt met verschillende veldpartijen samengewerkt om op termijn te komen tot één landelijke database voor gemeenten, met betrouwbare en gevalideerde informatie die goed toegankelijk en begrijpelijk is.

5. Aanpak Kindermishandeling

Het bestrijden van kindermishandeling is één van de belangrijke beleidsdoelen in het kader van Samenwerken voor de jeugd. In 2007 is het Actieplan Aanpak Kindermishandeling «Kinderen veilig thuis» in uitvoering genomen. Kern van het Actieplan is het tegengaan van kindermishandeling door:

  • het zoveel mogelijk voorkomen van kindermishandeling;

  • het zo snel mogelijk signaleren van vermoedens van kindermishandeling;

  • het stoppen van kindermishandeling en beperken van schadelijke gevolgen door passende hulp of bescherming te bieden.

De in het Actieplan opgenomen acties en maatregelen dienen uiterlijk in 2011 gerealiseerd te zijn. Er is de afgelopen jaren veel in gang gezet. Gemeenten, beroepsgroepen en brancheorganisaties zijn actief betrokken bij de uitvoering van maatregelen. Hierna wordt eerst ingegaan op de acties en resultaten van de invoering van de RAAK-aanpak, vervolgens komende activiteiten en resultaten die vallen onder de hierboven genoemde doelen van het Actieplan aan de orde.

5.1. Implementatie RAAK-aanpak

De regionale aanpak kindermishandeling is gebaseerd op de ontwikkeling van de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK). Doel is dat met deze aanpak de betrokken instellingen zoals gemeenten, Bureau Jeugdzorg, GGD’s en scholen beter samenwerken. Eind 2010 moet de RAAK-aanpak in heel Nederland zijn ingezet.

In 2008 is met het ondertekenen van een Actieverklaring door 35 centrumgemeenten3, provincies en stadsregio’s, het startschot gegeven voor invoering van de RAAK-aanpak in Nederland. Alle regio’s hebben via de 35 centrumgemeenten extra geld gekregen voor de uitvoering. Vanuit het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) vindt ondersteuning en begeleiding plaats.

De regionale samenwerking komt tot uiting in een aantal producten: een werkplan waarin de centrumgemeente concrete prioriteiten benoemt, een handelingsprotocol en een scholingsplan om te zorgen dat relevante professionals worden geschoold in signaleren, handelen en samenwerken.

In de voortgangsrapportage van het NJi staat dat de stroomversnelling die in de vorige rapportage is gesignaleerd, zich doorzet. Alle regio’s hebben inmiddels een werkende projectstructuur (bestaande uit regionale stuurgroepen en een regiocoördinator). De regio’s hebben goede voortgang geboekt bij het afronden en uitvoeren van werkplannen en protocollen. De voortgangsrapportage van het NJi is als bijlage bij deze brief gevoegd2.

In onderstaande kaarten is de stand van zaken van april 2010 en oktober 2009 in beeld gebracht.

Uit de kaarten blijkt dat er een flinke slag gemaakt is. Op dit moment zijn achttien regio’s zover dat er een startfoto gereed is (die de lokale situatie beschrijft bij aanvang van het project), een regionaal werkplan in uitvoering hebben evenals een regionaal handelingsprotocol of scholingsplan.

In de voortgangsbrief van 28 oktober 2009 was sprake van zes regio’s die een latere start hadden. Om een inhaalslag of verbetering te realiseren in deze regio’s heeft het NJi de coaching van de regiocoördinator of van spelers in de regio geïntensiveerd. De laatbloeiers hebben een inhaalslag gemaakt: ook zij hebben een startfoto gereed en een regionaal werkplan opgesteld. De regio Nijmegen is nu de enige regio die nog geen regionaal werkplan heeft, en is hard bezig met het maken van een inhaalslag. Hierbij wordt zij actief ondersteund door de implementatieadviseur van het NJi.

De verwachting van het NJi is dat de regio’s conform de planning eind 2010 de regionale werkplannen, handelingsprotocollen én scholingsplannen in uitvoering hebben genomen, met regio Nijmegen als uitzondering.

De basis van de aanpak kindermishandeling wordt met het implementatietraject (2008–2010) gelegd, met dank aan de inzet van de regiocoördinatoren, gemeenten en betrokken instellingen. Het spreekt voor zich dat een sluitende aanpak een verdergaande inspanning vergt, ook na 2010. Het borgen van de aanpak is de volgende stap. Daarbij zal de kern liggen bij de daadwerkelijke uitvoering van de werkplannen en protocollen en de monitoring hiervan. In de komende periode wordt dit verder uitgewerkt.

5.2. Voorkomen van kindermishandeling

Opvoedondersteuning en vroegsignalering

In het CJG komen verschillende functies op het gebied van de algemene en preventieve gezondheidszorg en het jeugdbeleid bijeen. Een veilige ontwikkeling van kinderen is niet altijd vanzelfsprekend. Het CJG vervult een belangrijke taak in het aanbieden van passende hulp en ondersteuning aan kinderen – en gezinnen. De ontwikkeling van de CJG’s is in de vorige paragraaf beschreven. Opvoedondersteuning en vroegsignalering leveren een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van kindermishandeling. Over de aanpak kindermishandeling wordt dit jaar nog een handreiking opgesteld voor de CJG’s.

Prevalentieonderzoek

Uit twee in 2007 verschenen studies, ontstond een beeld over aard en omvang van kindermishandeling. Op basis van de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005) was de schatting dat er 107.000 slachtoffers van kindermishandeling zijn. In het tweede onderzoek, Scholieren Over Mishandeling (SOM), werd geschat dat ruim 160.000 scholieren in de voorafgaande twaalf maanden te maken hadden gehad met kindermishandeling. In lijn met het Actieplan worden in 2010 deze onderzoeken herhaald. Er is nu gekozen voor één prevalentieonderzoek waarin beide onderzoeksopzetten zijn opgenomen. Eind december 2010 wordt het onderzoek opgeleverd.

Onderzoek naar kindermishandeling in de sociale leefomgeving

Eind 2009 heeft GGD-Den Haag aangifte gedaan van signalen van kindermishandeling tijdens koranlessen. Deze aangifte was het resultaat van een systematische inventarisatie in 2009 door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de GGD in Den Haag naar kindermishandeling in de sociale leefomgeving van het kind. Reden voor de inventarisatie was dat eind 2008 tijdens reguliere contactmomenten voor gericht preventief onderzoek, opvallend veel signalen van kindermishandeling buiten de context van het gezin en het formele onderwijs waren geconstateerd. Het kabinet heeft GGD Nederland gevraagd een inventariserend onderzoek te doen bij meer gemeenten. Bij dit onderzoek wordt de werkwijze van de Haagse JGZ gevolgd. Het onderzoek vindt plaats in het schooljaar 2010/2011.

5.3. Signaleren en melden

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

In 2008 is uit onderzoek van mijn programmaministerie gebleken dat professionals die beschikken over een meldcode gemiddeld drie keer zo vaak overgaan tot handelen dan professionals die geen meldcode hebben. Ongeveer 45 procent van de organisaties uit de (jeugd- en gezondheids)zorg, het welzijnswerk, het onderwijs en de justitiële keten beschikten over een meldcode. Vaak blijken de meldingen terechte zorgen te betreffen. Ook draagt de meldcode ertoe bij dat professionals een zorgvuldige afweging maken en niet stoppen op het moment dat de cliënt geen toestemming geeft. Dit is de aanleiding geweest een wettelijk verplichte meldcode in te stellen. In overleg met de Tweede Kamer is niet gekozen voor een meldplicht. De meldplicht is in weinig landen ingevoerd, slechts in Canada en in de Verenigde Staten. Er is geen bewijs dat een wettelijke meldplicht leidt tot het terugdringen van kindermishandeling. Gelet op de ervaringen in het buitenland en het geringe draagvlak onder de professionals, is de conclusie getrokken dat een meldplicht voor de Nederlandse situatie weinig toegevoegde waarde heeft.

Het wetsvoorstel voor de meldcode is in voorbereiding. Vooruitlopend hierop is in februari 2010 het basismodel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gepresenteerd. Op 11 februari 2010 hebben de ministeries van VWS, Jeugd en Gezin, OCW en Justitie een landelijke veldraadpleging met de betrokken branches georganiseerd. Dit jaar staat in het teken van implementatie van de meldcode. De invoering van een wettelijk verplichte meldcode maakt het beter mogelijk om doelgroepen die geen scholingsverplichting hebben rondom kindermishandeling, zoals het onderwijs of huisartsen, te bereiken. Samen met Augeo Foundation wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn voor het digitaliseren van lesmateriaal om de implementatie van de meldcode te bevorderen. Voor huisartsen is medio volgend jaar het aanbod beschikbaar.

Publiekscampagne

Dit jaar is het tweede jaar van de publiekscampagne. Met tv- en radiospots, advertenties in diverse dagbladen en ondersteuning van regionale campagnes wordt de omgeving van kinderen geattendeerd op het voorkomen van kindermishandeling. De campagne richt zich op familie, buren, vrienden, kennissen en andere mensen in de omgeving van het kind. De centrale boodschap luidt: vermoedt u kindermishandeling, er is altijd iets wat u kunt doen. Op de site www.watkanikdoen.nl, vinden mensen antwoorden op vragen en suggesties voor mogelijke stappen.

Door de Rijksvoorlichtingsdienst is een campagne-effectenonderzoek uitgevoerd naar de Postbus 51-campagne Hierin wordt geconstateerd dat de communicatieve werking van de campagne goed is. Omstanders en jongeren zijn vaker bekend met de campagnesite en lijken vaker te weten dat je toch iets kunt doen, ook als je twijfelt. Op gedrag is er nog geen effect meetbaar. Ik verwacht binnenkort van de MO-groep jeugdzorg de registratiegegevens van de AMK’s over 2009 te ontvangen. De uitkomsten hiervan geven mogelijk een indicatie voor gedragsverandering.

Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)

De Inspectie jeugdzorg heeft naar aanleiding van vragen uit de Kamer in 2009 extra aandacht besteed aan een vijftal AMK’s. De Inspectie heeft haar onderzoek in november en december 2009 uitgevoerd. Het rapport is 25 maart 2010 aan u aangeboden.

De inspectie concludeert dat de handelwijze van het AMK waar het gaat om het zien van het kind in de context van het gezin voldoende is. De terugkoppeling naar professionele melders gebeurt nog niet altijd naar tevredenheid. De MOgroep Jeugdzorg is van mening dat er nog een kwaliteitsslag gemaakt moet worden rond het terugmelden. De MOgroep Jeugdzorg neemt de aanbevelingen van de inspectie mee bij de evaluatie van haar Protocol van handelen deze zomer.

Dit jaar doet de Inspectie bij zes andere vestigingen van het AMK onderzoek naar risicotaxatie en systematisch handelen.

Gezondheidszorg

Voor het signaleren van kindermishandeling spelen ziekenhuizen een belangrijke rol. Al eerder is het protocol dat de Haagse en Utrechtse ziekenhuizen hanteren voor het melden van kindermishandeling genoemd als een goed voorbeeld. Augeo Foundation heeft medio 2009 e-leren ontwikkeld voor de Spoedeisende Hulp (SEH) posten. Hiervan maken inmiddels 43 ziekenhuizen gebruik (45%). Zij scholen met dit systeem meer dan 75% van de artsen en verpleegkundigen die werkzaam zijn op hun SEH posten en Kinderafdelingen. Wetenschappelijk onderzoek naar het effect van deze e-module, uitgevoerd door het Wilhelmina Kinder Ziekenhuis, toonde aan dat signaleringsvaardigheden van SEH professionals hierdoor verbeteren.

Het hebben van voldoende kennis bij met name de eerste lijnszorg (huisartsen, vertrouwensartsen, SEH) om kindermishandeling te kunnen signaleren is de afgelopen maanden veel in de publiciteit geweest. Er is en wordt, mede dankzij de activiteiten van de Augeo Foundation en de Werkgroep Opleiding Kinderartsen Kindermishandeling, lesmateriaal ontwikkeld op basis waarvan een deel van deze beroepsgroepen (huisartsen, SEH-artsen en kinderartsen, SEH-verpleegkundigen en kinderverpleegkundigen), via bijscholing hun kennis op peil kunnen brengen. Tegelijkertijd is, onder meer door de Stuurgroep Opstelten en door de voorbereidingen op de invoering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, met brancheorganisaties en beroepsverenigingen gesproken over het verankeren van de competenties die het werken met de meldcode van professionals vraagt in de betreffende beroepsprofielen. Over de aandacht voor kindermishandeling in de opleidingen ben ik nog in gesprek met de beroepsopleidingen.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft het signaleren van kindermishandeling op afdelingen voor spoedeisende hulp de afgelopen jaren meermalen onder de loep genomen. Dit is aanleiding geweest voor ziekenhuizen om een signaleringsprotocol in werking te stellen. Nagenoeg alle ziekenhuizen hebben dit nu. Daarnaast wordt met partijen uit het veld een norm kindermishandeling ontwikkeld. Deze veldnorm biedt de professionals een ijkpunt en kan door de Inspectie worden gehanteerd bij het uitoefenen van toezicht. In de aanloop hier naar toe is in september 2009 door de Stuurgroep Aanpak Kindermishandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg een expertmeeting georganiseerd. Deze zomer wordt de bekendmaking van de veldnorm verwacht.

5.4. Stoppen van Kindermishandeling en beperken van schadelijke gevolgen

Zorgaanbod

Momenteel is er nog onvoldoende zicht op de zorgbehoefte van slachtoffers van kindermishandeling en het beschikbare zorgaanbod. Het huidige aanbod loopt voornamelijk via de jeugdzorg dan wel via de jeugd-GGZ. Conform mijn toezegging naar aanleiding van vragen van mevrouw Langkamp (17 juni 2009) heb ik de Gezondheidsraad gevraagd advies uit te brengen. De Gezondheidsraad zal in zijn advies onder meer ingaan op de behoefte aan psychiatrische en traumazorg, de beschikbare behandelmethodes, wetenschappelijke lacunes hierin en de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het zorgaanbod. Het gaat hierbij zowel om zorg aan kinderen alsook aan volwassenen die in hun jeugd zijn mishandeld. Het adviestraject is gestart. Naar verwachting wordt het advies in februari 2011 uitgebracht.

Jeugdbescherming en inzet strafrecht

Jeugdbescherming komt in beeld wanneer een jeugdige in zijn ontwikkeling wordt geschaad en de ouders er niet in slagen hun opvoedingsverantwoordelijkheid waar te maken. In februari van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in de jeugdbescherming, mede over de stand van zaken rondom de implementatie van Beter Beschermd.4

Met de inzet van het strafrecht kan de mishandeling direct worden gestopt en recidive worden voorkomen door gerichte interventies en het herstellen van de geschonden norm.

Om in individuele kindermishandelingszaken een gestructureerd besluit te kunnen nemen over de inzet van het strafrecht is er een Aanwijzing kindermishandeling opgesteld door het College van procureurs-generaal. Deze Aanwijzing bevat kaders voor de opsporing en vervolging van kindermishandeling.

Eerder heb ik toegezegd om samen met de Minister van Justitie te bezien of het mogelijk is inzicht te krijgen in de getallen over aangifte, vervolging en veroordeling van situaties van kindermishandeling. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie. Naar verwachting wordt het onderzoek in juli 2010 afgerond.

6. ZAT’s, zorg in en om de school

6.1 Doel

Zorg- en adviesteams (ZAT’s) staan voor de structurele samenwerking tussen onderwijs, hulpverlening en zorg. Hierbij werken professionals, die zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders bieden, samen met scholen en helpen deze om problemen van kinderen en jongeren op te lossen. ZAT’s zijn het platform waar onderwijs, hulpverlening en zorg samen afspraken maken over het leveren van passende onderwijs- en zorgarrangementen, volgens de principes van één kind, één gezin, één plan. De kabinetsdoelstelling is om in 2011 100% dekking van goed functionerende ZAT’s te hebben gerealiseerd.

6.2 Acties

Om de kabinetsdoelstelling te halen is vanaf 2008 het landelijk steunpunt ZAT’s actief. Het steunpunt geeft advies aan gemeenten en schoolbesturen bij het maken van afspraken over samenwerking in ZAT’s en helpt professionals bij die samenwerking. In de brief van 9 juni 2009 (TK 2008–2009, 31 001, nr. 70) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen voor wetgeving voor Zorg in en om de School, aanvullend op het wetvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de samenwerking tussen scholen voor speciaal onderwijs en de Jeugdzorg te verbeteren. Met het oog hierop hebben de WEC-raad en het steunpunt ZAT’s begin 2010 ook een aparte ondersteuningslijn voor het speciaal onderwijs ingericht. De ondersteuning van het speciaal onderwijs kent drie pijlers:

  • 1. integrale samenwerking: brede zorg- en adviesteams in het speciaal onderwijs: het verbeteren van de samenwerking tussen scholen voor speciaal onderwijs en de jeugdzorg, onder regie van gemeenten;

  • 2. speciaal onderwijs in de ZAT’s van het regulier onderwijs: het verbeteren van de aanwezigheid en de inzet van expertise van het speciaal onderwijs in de ZAT’s van het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs;

  • 3. onderwijs-zorgarrangementen: het stimuleren van de ontwikkeling en intensivering van een gezamenlijke integrale uitvoering van speciaal onderwijs en geïndiceerde zorg, gericht op kinderen met zeer complexe problematiek.

6.3 Resultaten

Sinds 2007 is de samenwerking tussen hulpverlening, de zorg en het onderwijs verbeterd. Dit is af te meten aan het aantal en het effect van Zorg- en Adviesteams. In de bijlage treft u de factsheet aan met hoofdbevindingen van de Monitor gemeenten en onderwijs 2009, Zorg- en Adviesteams in het onderwijs, van het Nederlands Jeugdinstituut2. In deze monitor hebben de onderzoekers scholen voor primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs en gemeenten gevraagd naar de stand van zaken voor wat betreft de ZAT-ontwikkeling en de samenwerking tussen de leerlingenzorg en de jeugdzorg voor zorg in en om de school.

In het primair onderwijs is de dekkingsgraad van de ZAT’s de afgelopen drie jaar toegenomen van 52% naar 63%. In het voortgezet onderwijs zien we een stijging van het aantal ZAT’s van 89% naar 96%. In het middelbaar beroepsonderwijs zien we een stijging van het aantal ZAT’s van 75% naar 89%.

De tevredenheid over het functioneren van ZAT’s blijft groot.

De resultaten die samenwerken in ZAT’s opleveren zijn met name een goede probleemtaxatie en diagnostiek, het sneller mobiliseren van passende begeleiding of hulp, een meer doeltreffende aanpak van problemen en betere afstemming van de onderwijszorg en hulp van externe instellingen.

Uit de kaarten blijkt de ontwikkeling van het aantal ZAT’s in het primair onderwijs en op MBO-niveau. De ZAT’s in het primair onderwijs zijn veelal georganiseerd op het niveau van de samenwerkingsverbanden «Weer Samen Naar School» (WSNS). Voor het voortgezet onderwijs zijn geen kaarten meer opgenomen omdat de dekkingsgraad al langere tijd nagenoeg volledig is.

Ondanks de goede resultaten die de afgelopen periode zijn geboekt is er ook een aantal aandachtspunten.

Kwaliteit van samenwerking

  • Het aantal schriftelijke afspraken over de samenwerking blijft stabiel. In alle onderwijssectoren zien we dat bij ongeveer de helft van de samenwerkende partners schriftelijke afspraken de basis vormen voor de samenwerking.;

  • Bij het primair en voortgezet onderwijs betreft het vooral het verbeteren van de inzet van licht pedagogische hulp en preventieve programma’s van Centra voor Jeugd en Gezin in de scholen, met name het schoolmaatschappelijk werk, en het vergroten van de inzet van hulpprogramma’s van meer specialistische of intensievere vormen van opvoed- en opgroeihulp van provinciale jeugdzorg of GGZ die ingezet worden vanuit het ZAT;

  • De inbedding van het ZAT in de zorgstructuur van de school als onderdeel van passend onderwijs vraagt aandacht, met name op de basisscholen en het MBO.

Dekkingsgraad

De groei van het aantal Zorg- en Adviesteams in het primair onderwijs stagneert. Het is nog onduidelijk wat hier precies de oorzaken van zijn. De komende tijd is de uitdaging voor veel gemeenten, hulpverleningsinstanties en scholen om met elkaar de samenwerking te zoeken en te borgen. Het gaat er uiteindelijk om dat onderwijs en jeugdzorg functioneel met elkaar samenwerken in de preventie, het signaleren en diagnosticeren van problemen, in het gezamenlijk aanpakken en behandelen van problemen van kinderen, jongeren en hun gezinnen. Ook moeten onderwijs, hulpverlening en zorg elkaar op de hoogte houden van de vorderingen van hun werkzaamheden

Deze meer functionele en inhoudelijke benadering vraagt om een verdieping van de bestaande monitor ZAT’s. Daar waar de monitor nu als belangrijkste indicator de dekkingsgraad van het aantal ZAT’s meet, is een aanvulling nodig op voorgenoemde punten. Daarmee wordt ook duidelijker dat het bij de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg in essentie gaat om een gezamenlijke aanpak van professionals die onderwijs, zorg en ondersteuning bieden aan jeugdigen en hun ouders. Het hebben van een casusoverleg/ ZAT is een onderdeel van deze ontwikkeling. De monitor ZAT’s zal daarom vanaf komend jaar de verschillende onderdelen van samenwerking beter gaan meten. Ik zie dit als een volgende stap naar een meer integrale manier van kijken naar de ontwikkelingen in het lokale onderwijs- en jeugdbeleid.

Afstemming onderwijs en gemeenten

De ontwikkelingen in de jeugdzorg en de ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs moeten de komende jaren nog beter op elkaar worden aangesloten om structurele samenwerking volgens één kind, één gezin, één plan te realiseren. Het is van groot belang dat de afstemming tussen onderwijs en gemeenten – in het bijzonder als het gaat om de relatie CJG-ZAT – wordt verbeterd.

7. Verwijsindex Risicojongeren

De verwijsindex heeft als centrale doelstelling het faciliteren van een goede samenwerking tussen professionals ten behoeve van de hulpverlening aan de individuele jeugdige. Met de verwijsindex krijgen professionals uit de brede jeugdketen een effectief instrument in handen ter ondersteuning van hun dagelijks werk zodat de jeugdige eerder en meer op maat toegesneden hulp kan ontvangen. Door het gebruik van de verwijsindex ontstaat steeds meer bewustwording bij professionals dat het van belang is om te melden, problemen vroegtijdig te signaleren, informatie uit te wisselen en samen te werken. Hierdoor draagt de verwijsindex bij aan het principe van «een gezin, een plan». 

Naar aanleiding van het debat met uw Kamer over het wetsvoorstel met betrekking tot de verwijsindex en de aangenomen motie Sterk (kst. II 2008/09, 31 855, nr. 38) zal er worden gewerkt aan een gezinsfunctionaliteit bij de verwijsindex. Hiervoor is een wettelijke borging noodzakelijk. Uw Kamer wordt over de uitwerking van de gezinsfunctionaliteit nader geïnformeerd.

Op dit moment zijn zo’n 300 gemeenten aangesloten op de verwijsindex en is de verwachting dat medio dit jaar de landelijke dekking van de verwijsindex gerealiseerd is.

De regeling van de verwijsindex is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg (Wjz) en zal gelijktijdig met de algemene maatregel van bestuur waarin ondermeer de meldingsbevoegde categorieën van instanties en functionarissen worden aangewezen, nog voor de zomer in werking treden. De amvb ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.

8. Digitalisering Dossiers Jeugdgezondheidszorg (voormalig EKD)

8.1 Doel

Het digitaal dossier JGZ heeft tot doel de kwaliteit van de JGZ te verbeteren door de papieren dossiers in de jeugdgezondheidszorg te vervangen door digitale dossiers. Net als een papieren dossier volgt het digitaal dossier de ontwikkeling van een kind. Door digitalisering kunnen professionals binnen de JGZ dossiers beter aan elkaar overdragen, zodat zij kinderen beter kunnen volgen en risico’s sneller kunnen signaleren.

8.2 Acties

In 2008 is subsidie verleend aan de VNG om gemeenten en JGZ-organisaties te ondersteunen bij dit bestuurlijke traject. De afgelopen drie jaar zijn goede vorderingen gemaakt met de digitalisering van de dossiers van de jeugdgezondheidszorg. JGZ-organisaties schaffen onder bestuurlijke regie van gemeenten een automatiseringspakket aan. Vanaf 2009 richt de ondersteuning zich meer op de implementatie en is subsidie verleend aan ActiZ en GGD Nederland om met een implementatieteam de JGZ-organisaties te ondersteunen bij de implementatie.

Om te waarborgen dat instellingen daadwerkelijk dossiers digitaliseren is in de Wet publieke gezondheid een digitaliseringsplicht opgenomen. In juni 2009 heeft de Eerste Kamer hiermee ingestemd. De digitaliseringsplicht wordt per 1 juli 2010 van kracht.

8.3 Resultaten

In februari 2010 had 95% van de JGZ-organisaties een pakket gekozen en is bezig met de implementatie. 40% van de JGZ-organisaties werkt al geheel of gedeeltelijk digitaal. Vertaald naar regio’s is in 27 van de 29 GGD-regio’s de pakketkeuze afgerond en wordt in 17 van de 29 regio’s geheel of gedeeltelijk gewerkt met digitale dossiers.

Naar verwachting heeft 85% op 1 juli of direct na de zomervakantie de digitalisering gerealiseerd. Hieronder versta ik dat vanaf dat moment ieder kind dat bij de betreffende JGZ-organisatie in zorg is, bij het eerstvolgende consult een digitaal dossier krijgt. De andere JGZ-organisaties volgen naar verwachting in de eerste helft van 2011.

Het RIVM heeft samen met Nictiz standaarden voor uniforme registratie en overdracht opgesteld. Om veilige overdracht van de digitale dossiers mogelijk te maken heeft Nictiz de landelijke infrastructuur in de zorg hiervoor gereed gemaakt. Dit is in december 2009 gerealiseerd. In maart 2010 heeft in een test de daadwerkelijke overdracht van digitale dossiers tussen pakketten van verschillende leveranciers met succes plaatsgevonden.

9. Overzicht wetgevingtrajecten

Wetsvoorstel CJG

Het wetsvoorstel ligt voor plenaire behandeling voor bij uw Kamer.

Wetsvoorstel VIR

Het wetsvoorstel is eind januari door de Eerste Kamer aangenomen.

De AmvB Verwijsindex ligt voor advisering bij de Raad van State De wet zal samen met de AmvB in werking treden, naar verwachting voor de zomer van dit jaar.

Wetsvoorstel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De adviesaanvrage aan de Raad van State wordt voorbereid. Momenteel worden de uitkomsten van de consultatieronde verwerkt. Het wetsvoorstel zal naar verwachting dit najaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Wetsvoorstel Zorg in en om de school (OCW)

Het wetsvoorstel is in voorbereiding. Aanbieding van dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer wordt verwacht in de tweede helft van 2010.

Wetsvoorstel OKE (kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen) (OCW)

Het wetsvoorstel is op 29 januari 2010 door de Tweede Kamer aangenomen en ligt nu voor bij de Eerste Kamer.

10. Tenslotte

Gemeenten, koepels, instellingen, professionals en het programmaministerie werken hard aan meer opvoed- en opgroeiondersteuning én aan meer samenwerking tussen instellingen. Er is met een enorme inzet veel positiefs in gang gezet, toch moet er ook nog veel gebeuren om op alle fronten te komen tot waar het om gaat: daadwerkelijke verbetering van de steun die jeugdigen en gezinnen nodig hebben. Het in gang zetten van een andere werkwijze met de benodigde cultuurveranderingen kost tijd. Ik zie in het land heel veel enthousiasme en inzet, zowel bij professionals als bij bestuurders. Het is zaak om door te gaan op de ingeslagen weg en te werken aan verdere verbeteringen, met als doel om «Alle kansen voor alle Kinderen» steeds meer werkelijkheid te laten worden.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Brief «Perspectief voor Jeugd en Gezin» (Tweede Kamerstuk 32 202, nr. 4, 9 april 2010).

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Hoewel formeel sprake is van 35 regio’s/centrumgemeenten, word er in de voortgangsrapportage gesproken over 37 regio’s. Twee centrumgemeenten zijn opgesplitst in twee regio’s: Arnhem in de regio’s Arnhem en Achterhoek, Zwolle in IJsselland en Noord-Veluwe.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 001, nr. 85.

Naar boven