30 830 Voorstel van wet van het lid Schouw tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken

Nr. 16 NADER VERSLAG

Vastgesteld 5 februari 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit initiatiefwetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Hoewel ook zij van mening zijn dat de rechtsbescherming in asielzaken naar behoren moet zijn, hebben zij nog altijd de grondhouding dat de rechtsbescherming in Nederland reeds in voldoende mate is geregeld. Het is deze leden, ook na de nota naar aanleiding van het verslag, nog steeds niet duidelijk op welke feitelijke gronden de indiener zich baseert dat de gesignaleerde problematiek rondom de rechtsbescherming van asielzoekers nu daadwerkelijk van een dusdanige omvang is dat het de voorgestelde wijzigingen rechtvaardigt. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel ter verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel zeven jaar heeft stilgelegen. Een deel van de in 2006 voorgestelde wijzigingen is reeds gerealiseerd en een deel van de nu beoogde wijzigingen is reeds voorzien bij de aanstaande implementatie van de gewijzigde Procedurerichtlijn. Nu de indiener toch dit moment heeft aangegrepen het wetsvoorstel weer op te pakken, maken de leden van de PvdA-fractie graag kenbaar dat het goed is de rechtsbescherming van asielzoekers in de bestuurlijke en gerechtelijke fase kritisch te bezien en te bekijken of verbeteringen noodzakelijk zijn. Zij delen de opvatting dat asielzoekers in een moeilijke positie kunnen verkeren teneinde hun asielverhaal aannemelijk te maken. Tegelijkertijd zijn deze leden van mening dat lange procedures zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat van asielzoekers gevraagd mag worden dat zij de gronden en de bewijzen bij hun asielaanvraag in een zo vroeg mogelijk stadium naar voren brengen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling en goedkeuring kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel, maar hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemd initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, alsook van de nadere adviezen van de Raad voor de Rechtspraak (Rvdr) en de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ). Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend initiatiefwetsvoorstel. Zij zijn verheugd over dit initiatiefwetsvoorstel en ondersteunen het doel en de strekking ervan. Dit wetsvoorstel strekt tot verbetering van de rechtsbescherming van personen, die in Nederland asiel aanvragen. Deze leden vinden dit onontbeerlijk in een humaan en rechtvaardig asielbeleid.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel, met inbegrip van de laatste wijzigingen. Zij spreken hun waardering uit voor het initiatiefwetsvoorstel en delen de inzet teneinde de rechtsbescherming van vreemdelingen te verbeteren. Deze leden onderschrijven dat de marginale toetsing door de rechter ook in de laatste jaren ertoe heeft geleid dat de rechtsbescherming van vreemdelingen in de praktijk niet altijd goed heeft gefunctioneerd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie wijzen op het belang de rechtsbescherming te verbeteren, temeer omdat de huidige plannen van de regering te bezuinigen op de rechtsbijstand grote negatieve gevolgen zullen hebben op de rechtsbescherming van vreemdelingen. Voornoemde leden verzoeken de indiener de noodzaak van deze verbetering ook duidelijk binnen de huidige politieke context te plaatsen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. In tegenstelling tot de opvatting van de indiener zijn deze leden van mening dat met de uitbreiding van de ex nunc toetsing het meest nijpende knelpunt is verholpen. Zij hebben met name vragen bij voorgestelde volle toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas door de rechter.

2. De knelpunten

Samenhang met de Procedurerichtlijn en de Europese richtlijn Asieprocedures

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het initiatiefwetsvoorstel, dat sinds 2009 stil is blijven liggen, nu weer is opgepakt. Is dit wetsvoorstel niet overbodig, gelet op de nieuwe Procedurerichtlijn? Is overwogen opnieuw advies te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State, gelet op de lange periode tussen de vaststelling van het verslag, de indiening van de nota naar aanleiding van het verslag en de wijzigingen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de voorgestelde artikelen 31, vierde lid, en 83a van het wetsvoorstel waarom de indiener bij wet wil regelen dat er geen strijd mag ontstaan met een voor Nederland geldende internationaalrechtelijke verplichting. Dit is toch overbodig aangezien internationaalrechtelijke verplichtingen hier automatisch toe nopen?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de herschikte Europese Richtlijn Asielprocedures, die in juli 2015 geïmplementeerd moet zijn. Kan de indiener aangeven of er contact is geweest met de Europese Commissie over zijn initiatiefwetsvoorstel en in hoeverre zijn wetsvoorstel deze toets ook naar het oordeel van de Europese Commissie volledig implementeert. Indien er geen contact is geweest, waarom niet? Is de indiener voornemens dit alsnog te doen?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de indiener rekening houdt met het feit dat de regering met een implementatiewetsvoorstel ten aanzien van de herschikte Europese Richtlijn Asielprocedures zal komen. Op welke wijze wordt voorkomen dat het initiatiefwetsvoorstel botst met het voorstel van de regering? Is het niet beter dergelijke maatregelen door te voeren in het kader van de implementatie van deze Europese Richtlijn, teneinde een coherent stelsel van wet- en regelgeving te waarborgen? Daarbij merken deze leden op dat het wetsvoorstel van de indiener eveneens voorstellen bevat die buiten de Procedurerichtlijn om gaan, zoals de toetsing van herhaalde aanvragen. Is hier geen sprake van een nationale kop? Kan de indiener een overzicht geven welke onderdelen van zijn initiatiefwetsvoorstel in lijn zijn met de Procedurerichtlijn en welke onderdelen verder gaan en waarop een nationale kop wordt geplaatst?

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag van de indiener hoe hij de verhouding ziet tussen dit wetsvoorstel en de voorziene implementatie van de gewijzigde Procedurerichtlijn. Deelt de indiener de opvatting dat beide wetten elkaar deels overlappen, nu de regering reeds volgens de Procedurerichtlijn gehouden is een volle(re) toets door de rechter van het oordeel van de IND over de geloofwaardigheid van het asielrelaas te waarborgen? Wat is volgens de indiener de meerwaarde, vooruitlopend op de implementatiewet die reeds in voorbereiding is, een andere wet te maken die deels hetzelfde regelt? Houdt dit niet het risico in dat het wetsvoorstel op korte termijn, indien aangenomen, weer gewijzigd moet worden, bijvoorbeeld wegens de eisen die de Procedurerichtlijn stelt? Zou het daarom, mede vanwege de onduidelijkheid die dit voor de advocatuur, asielzoekers, IND en rechtbanken kan opleveren, niet de voorkeur verdienen delen van dit initiatiefwetsvoorstel bij wijze van amendementen bij de implementatiewet in te dienen?

De leden van de SP-fractie zijn nog steeds van mening dat onderhavig wetsvoorstel een grote verbetering zal opleveren voor het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Het is van groot belang dat artikel 46, derde lid van de Procedurerichtlijn snel wordt geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en het is goed dat de indieners hier voortvarend mee aan de slag is gegaan.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de indiener stelt dat zijn initiatiefwetsvoorstel voorziet in volledige implementatie van artikel 46, derde lid van de Procedurerichtlijn, i.c. volledige ex nunc toetsing door de rechter. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft, bij brief van 23 oktober 2013 (Kamerstuk 30 830, nr. 15) aangegeven dat de regering een wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 tot implementatie van de Procedurerichtlijn voorbereidt, waarbij onder andere de volledige ex nunc toetsing van asielaanvragen zal worden geïmplementeerd. De leden van de CDA-fractie vragen de indiener of hij er zicht op heeft hoe zijn wetsvoorstel zich verhoudt tot dit op handen zijnde wetsvoorstel van de regering en of hij wellicht over beide wetsvoorstellen afstemmingsoverleg heeft gehad.

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen aan de indiener over dit wetsvoorstel. De adviezen van de ACVZ en de Rvdr zijn meegenomen in deze vragen. De eerste vraag betreft de relatie tot de Procedurerichtlijn. In hoeverre ziet de indiener een toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel ten opzichte van de Procedurerichtlijn?

De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting van de indiener op artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Zij vragen waaruit blijkt dat deze bepaling dwingend en eenduidig tot de voorgestelde regeling moet leiden. Specifiek vragen zij een onderbouwing waaruit blijkt dat artikel 46 van de Procedurerichtlijn verplicht tot een eigenstandige beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas leidt.

Herhaalde aanvragen

De leden van de VVD-fractie vragen of de indiener kan uitleggen waarom hij van mening is dat het feit dat nieuwe feiten en omstandigheden niet worden meegenomen in de beroepsprocedure, leidt tot een groot aantal herhaalde aanvragen. Deze leden zien niet in waarom een herhaalde aanvraag zal worden ingediend, als toch al bekend is dat nieuwe feiten en omstandigheden niet worden meegenomen. Dit zal immers bij een herhaalde aanvraag wederom niet gebeuren, daar het nagenoeg dezelfde toets betreft. Bovendien vragen zij in welke mate kan worden voorkomen dat opzettelijk eerst in beroep feiten en omstandigheden, waaronder bijvoorbeeld een nieuw asielmotief, worden aangevoerd met als doel het rekken van de procedure.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de indiener herhaalde asielaanvragen vol wil laten toetsen indien er aanwijzingen zijn dat een uitzetting in strijd kan zijn met een voor Nederland geldende internationaalrechtelijke verplichting. Zoals ook de Afdeling Advisering van de Raad van State reeds heeft opgemerkt, vragen zij of het wetsvoorstel op dit punt een voldoende onderscheidend criterium biedt teneinde herhaalde aanvragen af te doen als eerste aanvragen. In het overgrote deel van de gevallen zal aan de herhaalde aanvraag immers een beroep op internationale bepalingen ten grondslag liggen. Deelt de indiener de mening dat dit er toe zou kunnen leiden dat in alle gevallen opnieuw inhoudelijk zou moeten worden gekeken naar het asielverzoek, ongeacht of er nieuwe elementen aan de aanvraag ten grondslag zijn gelegd? De leden van de VVD-fractie merken op dat in de nota naar aanleiding van het verslag nauwelijks op dit risico wordt ingegaan. Zij vragen dan ook op welke grond de indiener meent dat het wetsvoorstel hierbij voldoende houvast biedt voor de rechterlijke macht. Op welke manier wordt het indienen van herhaalde aanvragen ontmoedigd?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich veel voorstellen bij de wenselijkheid dat de Nederlandse rechter op dezelfde manier kan toetsen aan artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens of het refoulement-beginsel als de Europese rechter. Het is niet effectief en niet in het belang van de asielzoeker dat de Nederlandse rechter een herhaalde aanvraag afhoudt vanwege procedurele redenen, terwijl het Europese Hof de zaak vervolgens vol beoordeelt. Daarbij delen deze leden de mening dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die ertoe nopen toepassing van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege te laten. Welke bijzondere omstandigheden heeft de indiener op het oog? Kan hij aangeven waarom in de jurisprudentie niet eerder zaken aan de orde zijn geweest waarbij deze «uitzonderlijke omstandigheden» zijn aangenomen? Interpreteert de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de Bahaddar-jurisprudentie te strikt? Deze leden delen de mening van de ACVZ, dat het risico bestaat dat het wetsvoorstel afbreuk doet aan het uitgangspunt dat herhaalde aanvragen vereenvoudigd kunnen worden afgedaan. Wat is de mening van de indiener hierover? Hoe verhoudt zich dat met de brede wens asielprocedures te verkorten? De leden van de PvdA-fractie zijn het meest te spreken over de suggestie van de ACVZ aan te sluiten bij de termen uit de Kwalificatierichtlijn en artikel 32, vierde lid, van de Procedurerichtlijn. Hoe kijkt de indiener hier tegenaan? Dit laat volgens deze leden overigens wel opnieuw zien dat het meer in de rede ligt dit bij de genoemde implementatiewet te betrekken dan in dit wetsvoorstel te regelen.

De leden van de CDA-fractie waarderen het dat de indiener een evaluatiebepaling aan het wetsvoorstel heeft toegevoegd, met name in verband met het in de afgelopen jaren sterk toegenomen aantal herhaalde aanvragen, een trend die volgens de indiener «scherp in de gaten moet worden gehouden». Voornoemde leden vragen of, en zo ja welke ideeën de indiener heeft teneinde het aantal herhaalde aanvragen terug te dringen.

De leden van de ChristenUnie-fractie tonen zich tevreden met de toevoeging van de evaluatiebepaling. Deze leden vragen wel of de termijn van vijf jaar waarbinnen deze evaluatie dient plaats te vinden niet te lang is, temeer vanwege de onzekere gevolgen voor zowel het budget als voor de eventuele toename in werkdruk die de voorgestelde wijzigingen met zich mee kunnen brengen. Deze leden vragen de indiener een nadere motivatie op dit punt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de indiener de sterke stijging van het aantal vervolgaanvragen sinds de wijziging van de asielprocedure niet goed kan duiden. Zij vragen welke gevolgen dit gebrek aan duidelijkheid heeft voor een wetsvoorstel dat mede als doel heeft het aantal herhaalde aanvragen te beperken. Onderkent de indiener dat het van belang is duidelijkheid te hebben alvorens nieuwe wijzigingen worden doorgevoerd?

De bewijsvoorlichtingsplicht

De leden van de VVD-fractie merken op dat de indiener nog altijd van mening is dat de bewijsvoorlichtingsplicht in een formele wet geborgd dient te worden en zij vragen waarom dat bij wet geregeld zou moeten worden. Welke aanwijzingen zijn er dat dit nu niet gebeurt door VluchtelingenWerk Nederland, voorafgaand aan het horen? Ligt het sowieso niet voor de hand dit via instructies te regelen?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting een wantrouwen jegens de deskundigheid van de ambtenaren. Is er niet juist sprake van meer expertise bij dit bestuursorgaan, doordat zij veel meer zaken onder ogen krijgt, zo ook zaken waarin wel aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een positieve overtuigingskracht, een geloofwaardig asielrelaas en waarin daarom is besloten over te gaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning? Kan hierdoor niet juist beter een vergelijking worden gemaakt en is er beter zicht op het referentiekader en de scheidslijn geloofwaardig versus ongeloofwaardig?

De leden van de PvdA-fractie achten het met de indiener van essentieel belang dat de overheid haar bewijsvoorlichtingsplicht ten aanzien van de asielzoeker nakomt. Dit maakt voor de asielzoeker helder wat van hem of haar verwacht wordt in het begin van de procedure: het afleggen van alle relevante verklaringen en het overleggen van zoveel mogelijk bewijsmateriaal. Kan de indiener uiteenzetten wat de toegevoegde waarde van deze wettelijke waarborg is, nu deze bewijsvoorlichting in de praktijk reeds plaatsvindt? Welke signalen zijn er dat de overheid die plicht in individuele gevallen niet nakomt? Hoe vaak gebeurt dit?

De leden van de ChristenUnie-fractie delen het belang hetgeen de indiener hecht aan de bewijsvoorlichting. Deze leden vragen waarom het initiatiefwetsvoorstel juist op dit punt is aangepast aangezien ook de indiener constateert dat de bewijsvoorlichting in de praktijk goed is geregeld. Deze leden vragen de indiener een nadere motivering op dit punt.

Werklast bij de rechtbanken

De leden van de VVD-fractie vragen wat het initiatiefwetsvoorstel concreet betekent voor de werklast van de rechtbanken. Op welke manier wordt voorkomen dat met de volledige toetsing de doorlooptijden bij de rechtbanken toenemen? Bevat het wetsvoorstel ook maatregelen teneinde de rechterlijke macht toe te rusten voor de volledige toetsing? Is met de rechtbanken besproken hoe een en ander praktisch ingevuld gaat worden? De aan het woord zijnde leden vragen of het de bedoeling is dat de vreemdeling in alle zaken wordt gehoord door de rechtbank. Hebben de rechtbanken aangegeven op welke termijn zij klaar kunnen zijn teneinde de wet in de praktijk uit te voeren?

De leden van de VVD-fractie vragen welke consequenties de indiener verbindt aan het feit dat de Rvdr inschat dat de werklast van een zaak waarin het asielmotief gedurende de procedure wordt gewijzigd, met 85% zal stijgen. Daar komt de stijging van de werklast voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nog bij. Op welk onderzoek of op welke gegevens is gebaseerd dat deze werkwijze herhaalde aanvragen zal voorkomen? Hoe ziet de indiener dit in relatie tot de huidige lange doorlooptijden? In welke mate zullen deze langer worden en hoe verhoudt zich dat tot de doelstelling van de Vreemdelingenwet 2000 procedures te verkorten?

De leden van de VVD-fractie vragen of bekend is wat de kosten zullen zijn van het initiatiefwetsvoorstel en waar de indiener de dekking voor een kostenstijging vandaan haalt? In de berekening van de Rvdr valt de kostenstijging maar liefst vier maal hoger uit dan het bedrag genoemd in de memorie van toelichting. Leidt dit niet tot een andere conclusie bij de indiener?

De leden van de SP-fractie wijzen er op dat het waarborgen van de mensenrechten en het nakomen van internationaalrechtelijke verplichtingen er inderdaad toe kan leiden dat de werklast van de rechters zal worden verzwaard. De indiener heeft hierin een goede belangenafweging gemaakt. Wel willen deze leden weten op welke wijze wordt gegarandeerd dat rechters asielzaken zorgvuldig kunnen blijven beoordelen, met name gezien de hoge werkdruk op dit moment en de aankomende bezuinigingen op de rechtspraak.

De toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas door de rechter

De leden van de PvdA-fractie merken op dat ook wat betreft de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas het van belang is dat de Nederlandse wetgeving in overeenstemming wordt gebracht met de Procedurerichtlijn die in juli 2015 geïmplementeerd moet zijn. Zij delen die mening met de ACVZ. Volgens deze leden houden de IND en de rechter wel een eigen positie in enerzijds het beoordelen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en anderzijds het beoordelen van het standpunt van de IND daarover. Dat de rechter dat standpunt indringender moet gaan toetsen volgt uit de Procedurerichtlijn en dat juichen deze leden zeer toe. Zij hebben daar eerder ook al voor gepleit. Desalniettemin acht de indiener het van groot belang dat zorgvuldig wordt gekeken hoe de Procedurerichtlijn geïmplementeerd wordt, op welke wijze de vollere toets wordt ingevuld en hoe de gevolgen, onder andere voor de werklast van de rechtbanken, worden ondervangen.

De leden van de PvdA-fractie delen de visie van de indiener dat het effectief en in het belang van de asielzoeker is in de procedure zoveel mogelijk de gronden en de bewijzen te betrekken die door de asielzoeker zijn aangevoerd. Zij kunnen zich echter wel voorstellen dat de rechter een grens stelt waarbij de beroepsgronden wel verband moeten houden met de asielaanvraag. Kan de indiener voorbeelden noemen van zaken waarbij de beperking, die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de jurisprudentie stelt aan de ex-nunc toetsing, op onjuiste gronden plaatsvindt? In welke situaties is er «geen verband met hetgeen de vreemdeling in de aanvraagfase naar voren heeft gebracht»? Deelt de indiener de opvatting van de Afdeling Advisering van de Raad van State, dat de beroepsgronden wel verband moeten houden met wat aan de asielaanvraag ten grondslag is gelegd? Zo nee, waarom niet? Zij vragen ook aandacht voor de rol van de rechter, die het besluit van de IND moet toetsen. Als er iets in beroep wordt aangevoerd dat geen enkel verband houdt met de gronden van de aanvraag, ontstaat het risico dat de rechter ten principale niet meer het besluit van het overheidsorgaan toetst, hetgeen juist de essentiële taak van de bestuursrechter is. Hoe reflecteert de indiener daarop?

De leden van de SP-fractie merken op dat uit de praktijk blijkt dat de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht ertoe leidt dat wegens de actievere rol van de rechter er meer beroepszaken worden ingetrokken en minder mensen in hoger beroep gaan.1 Zij delen de mening van de indiener dat marginale toetsing in asielzaken slecht past in deze ontwikkeling. Bovendien bewijst deze nieuwe methode dat doorprocederen zal afnemen als de rechter de mogelijkheid krijgt asielzaken inhoudelijk te toetsen en artikel 4:6 Awb buiten beschouwing kan laten indien aannemelijk is dat uitzetting van de vreemdeling anders in strijd is met een voor Nederland geldende internationaalrechtelijke verplichting, namelijk het voorkomen van mensenrechtenschendingen.

De leden van de SP-fractie vinden het een vooruitgang dat artikel 83, vierde lid Vreemdelingenwet bepaalt dat de rechter kan besluiten geen rekening te houden met later ingebracht bewijs indien dit opzettelijk niet eerder naar voren is gebracht. Wel vragen deze leden wanneer een rechter deze uitzondering zal kunnen toepassen: wanneer er redelijke of ernstige vermoedens zijn dat de nieuwe gegevens opzettelijk zijn achtergehouden, of indien onomstotelijk vast is komen te staan dat het bewijs opzettelijk niet eerder is ingebracht? Hoe vindt deze toetsing plaats?

De leden van de SP-fractie onderschrijven het oordeel van de indiener dat de ex-nunc toetsing te nauw wordt toegepast. Nieuwe asielmotieven moeten ook in beroep meegenomen kunnen worden vanwege de redenen die in onderhavig wetsvoorstel zijn gegeven. De uitbreiding past niet alleen bij het doel van het onlangs aangenomen wetsvoorstel over stroomlijning van de toelatingsprocedures, maar zal er volgens deze leden ook toe leiden dat voorkomen wordt dat een vreemdeling een nieuwe procedure start teneinde deze nieuwe asielmotieven alsnog in te kunnen brengen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat sinds de indiening van het wetsvoorstel artikel 83 van de Vreemdelingenwet ingrijpend is gewijzigd (Stb. 2010, 202) en de ex nunc toetsing is ingevoerd in het vreemdelingenrecht. Sindsdien geldt dat de rechtbank bij het besluit mede betrekt de feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt. Als gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen ook nieuwe bewijzen voor eerdere feiten worden aangevoerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze bepaling echter nauwer uitgelegd dan volgens de indiener de bedoeling is. Bij de uitspraak van 21 juni 2013, nr. 201202422/1 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank asielmotieven niet hoeft te betrekken bij zijn beoordeling indien die asielmotieven pas in beroep zijn ingebracht en deze geen verband houden met hetgeen een vreemdeling in de bestuurlijke fase aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Slechts indien een vreemdeling weet te rechtvaardigen waarom hij een asielmotief dat verband houdt met feiten en omstandigheden die zich reeds vóór het besluit hebben voorgedaan niet al in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd, kan een rechtbank dit motief krachtens artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 bij de beoordeling van het beroep betrekken. Hiermee wordt volgens de indiener een essentiële beperking aangebracht in de ex nunc toetsing door de rechtbank. Om deze reden wordt in een door de indiener voorgesteld achtste lid van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 de restrictieve uitleg van de ex nunc toets door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State teruggedraaid. Deze bepaling zal volgens de indiener bijdragen aan het terugdringen van herhaalde aanvragen.

De leden van de PVV-fractie wijzen nogmaals op de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf direct en zo volledig mogelijk informatie te verschaffen aan de IND. De voorgestelde wijziging leidt er volgens hen alleen toe dat de procesgang vertraagd wordt en de rechtbanken overbelast worden doordat nieuwe toetsingen plaats dienen te vinden van nieuwe naar voren gebrachte omstandigheden. In dit kader merken deze leden op dat rechtbanken hiertoe niet zo goed zijn uitgerust als de IND. Hierbij kan men denken aan voorzieningen voor taaltoetsen, het controleren van documenten e.d. Deze leden vragen de indiener hierop te reageren. Voorts achten zij het zeer onwaarschijnlijk dat voornoemde wijziging een vermindering van het aantal herhaalde aanvragen tot gevolg heeft, mede gezien het feit dat deze vervolgaanvragen vaak worden ingediend teneinde verblijf in Nederland te rekken c.q. vertrek uit Nederland tegen te gaan en deze aanvragen vaak gericht zijn op een verblijfsvergunning regulier in plaats van op een verblijfsvergunning asiel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat gesteld wordt dat de ingrijpende wijziging van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 in de praktijk helaas nog niet helemaal het gewenste effect heeft, met name omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dit artikel nauwer uitlegt dan naar het oordeel van de indiener de bedoeling is, hetgeen de indiener een essentiële beperking in de ex nunc toetsing door de rechtbank acht. De aan het woord zijnde leden vragen of voorbeelden kunnen worden gegeven van zaken waarin asielzoekers ernstig zijn benadeeld c.q. in gevaar zijn gekomen als gevolg van deze beweerde ontoereikende toetsing.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de praktijk geregeld in het geval van zaken waar sprake is van bekering tot een bepaalde geloofsovertuiging, waarbij de vreemdeling bij uitzetting mogelijk gevaar loopt, ongeloofwaardigheid van de bekering wordt tegengeworpen. Deze leden constateren dat de rechter in dergelijke zaken zichzelf inderdaad niet bevoegd acht dit oordeel van de IND inhoudelijk te toetsen. Deze leden vragen de initiatiefnemer of hij dit specifieke probleem onderkent en kan aangeven of deze groep vreemdelingen in zijn optiek ook bijzonder kwetsbaar is door de huidige praktijk. Deze leden verwachten daarbij dat het gebruik van eigen onderzoeksbevoegdheden van de rechter conform de mogelijkheden van de Awb daadwerkelijk zal leiden tot een toename in de rechtsbescherming. Bovengenoemde leden vragen de indiener of hij deze verwachting deelt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens de indiener de rol van de bestuursrechter bij de beoordeling van het asielrelaas vergelijkbaar is met de rol van de strafrechter. Deze leden vragen op welke gronden deze principieel onderscheiden rechtsgebieden gelijk worden geschakeld, terwijl de maatstaven en eisen die in beide rechtsgebieden gelden fundamenteel verschillen.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een toelichting op de geruststelling van de indiener dat de rechter het werk van de IND niet intergraal over hoeft te doen. Ligt het, zeker bij een volle toetsing van de geloofwaardigheid en de bijzondere aard van het vreemdelingenrecht, niet voor de hand dat de rechter in een groot deel van de zaken te maken krijgt met asielzoekers die de geloofwaardigheidsbeoordeling van de IND op veel, zo niet alle punten zullen weerspreken? Op welke gronden stelt de indiener dat de rechter in die gevallen het werk van de IND niet (bijna) helemaal over hoeft te doen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel volgens de indiener niet noodzakelijkerwijs een toename van beoordelingstijd voor de rechter met zich mee brengt. Zij vragen hoe deze stelling aannemelijk gemaakt kan worden, gezien het feit dat de rechter een zwaardere verantwoordelijkheid krijgt en de aard van de beoordeling fundamenteel verderstrekkend is. De keerzijde van het feit dat de rechter niet langer gebonden zal zijn aan de naar de mening van de indiener overdreven rigide bewijsregels is immers dat hij gedwongen zal zijn de extra ruimte daadwerkelijk te benutten.

De leden van de SGP-fractie vragen nogmaals naar de algemene formulering van de aanwijzingen in het gewijzigde artikel 31 Vreemdelingenwet. Deze leden vragen in hoeverre deze aanwijzingen gestoeld dienen te zijn op schriftelijke stukken en verklaringen, dan wel dat de mondeling geuite veronderstelling dat strijd met internationaalrechtelijke verplichtingen dreigt reden is voor nader onderzoek.

Reacties op de ingediende adviezen

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen van de Rvdr en de ACVZ over het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Wat is de reactie van de indiener op deze adviezen en welke wijzigingen is hij voornemens aan te brengen in de wet naar aanleiding van de adviezen? Is de indiener bereid ook de Afdeling Advisering van de Raad van State (wellicht na het aanbrengen van nieuwe wijzigingen) nog een keer advies te vragen, nu het wetsvoorstel vergeleken met 2006 zeer omvangrijk is gewijzigd?

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een puntsgewijze reactie van de indieners op het advies van de ACVZ op onderhavig initiatiefwetsvoorstel.2

De leden van de PVV-fractie vragen de indiener te reageren op het commentaar van de Rvdr bij de voorgestelde wijziging van artikel 83 van de Vreemdelingenwet.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de ACVZ over het initiatiefwetsvoorstel. De ACVZ doet enkele voorstellen tot aanpassing van het wetsvoorstel. Zonder daarop expliciet in te gaan, vragen zij hoe de indiener aankijkt tegen de in het ACVZ-advies gedane aanbevelingen en of indiener die overneemt.

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de concepten die gebruikt zijn in het advies van de ACVZ. Zo spreekt de Adviescommissie over «bevindingen en elementen» in plaats van over «feiten en omstandigheden». Hoe kijkt de indiener aan tegen deze terminologie? Is de indiener bereid deze terminologie in deze vorm over te nemen?

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aanbevelingen van de ACVZ met betrekking tot het concept «internationale bescherming». Deze leden vragen of de indiener bereid is het concept van «internationale bescherming» toe te passen in het wetsvoorstel.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Naar boven