Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2011
Hierbij reageer ik op de open brief over het natuurbeleid van vrijdag 15 april jl. en ga daarbij op hoofdlijnen in op mijn
visie op het natuurbeleid.
Zoals ik in mijn brief van 16 februari jl. (Kamerstukken 2010–2011, 30 825, nr. 69) heb aangegeven zijn forse ombuigingen noodzakelijk, ook op het gebied van natuur. Ik wil komen tot een aanpak die met minder
geld en minder hectares tenminste even effectief is als het oude EHS-beleid. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft laten
zien dat het mogelijk is om in 2020 meer biodiversiteit te realiseren met minder geld en hectares dan met het tot nu toe gevolgde
beleid. Ik werk aan een kleinere, sterkere EHS. De prioriteit wil ik leggen bij het versterken van de huidige natuurgebieden,
met name Natura 2000 en het op orde brengen van de waterhuishouding. We moeten de natuur die we al hebben goed inrichten en
beheren.
Ik wil toe naar een omslag in het denken over natuur. In de open brief wordt – als in de afgelopen decennia – de verantwoordelijkheid
voor de natuur in Nederland vrijwel geheel bij het kabinet neergelegd. Ik zet daar mijn ideaal voor in de plaats waarbij de
zorg voor en het beheer van natuur meer in handen komt van boeren, particulieren en ondernemers in het landelijk gebied. Ik
zie een grotere betrokkenheid van mensen uit de streek ontstaan bij hun natuur. Daarbij past ook dat het realiseren van de
EHS primair de verantwoordelijkheid wordt van de provincies, zodat voor partijen duidelijk is bij wie ze moeten zijn en provincies
hun rol als regisseur van het landelijk gebied waar kunnen maken. Dat sluit aan op het belang van functiecombinaties in het
landelijk gebied, bijvoorbeeld met maatregelen voor waterbeheersing, dat ook door de schrijvers van de brief wordt gesignaleerd.
Ik zie in dergelijke combinaties ook mogelijkheden om tot verbreding van de financiering van het natuurbeheer te komen. De
aanwezigheid van natuur is een belangrijk kenmerk van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven.
Nu al zien we Nederlandse multinationals, verzekeraars en recreatiebedrijven partnerschappen sluiten met natuurbeschermingsorganisaties
in binnen- en buitenland. Zij voelen een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Hun winstgevendheid voor de lange termijn is mede van de natuur afhankelijk en zij handelen daar in toenemende mate naar.
Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Mijn inzet op biodiversiteit buiten natuurgebieden wordt door de ondertekenaars van de brief gedeeld. Het agrarisch landschap
biedt veel mogelijkheden voor versterking van natuurgebieden door een netwerk van landschapselementen.
Ik ben er van overtuigd dat er veel kansen op het snijvlak van natuur- en landbouwgebied liggen. De brief spreekt verder over
de concentratie van het agrarisch beheer in kansrijke gebieden. In meerdere provincies wordt hieraan inmiddels gewerkt. Ik
zie daarbij goede kansen voor collectieve natuurplannen van agrariërs, particulieren en terreinbeherende organisaties.
Binnen het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zoek ik naar de beste manier om de boer met meer doelgerichte
betalingen te belonen voor zijn inzet voor natuur en landschap. Tegelijkertijd spreek ik de boer aan op de verantwoordelijkheid
die hij daar van nature voor heeft. En in Brussel zet ik bij de discussies over het toekomstige GLB in op het versterken van
concurrentiekracht, innovatie en verduurzaming van het GLB.
De open brief geeft blijk van betrokkenheid bij de natuur in Nederland en de richting waarin het natuurbeleid in Nederland
zich zou moeten ontwikkelen. Deze betrokkenheid vanuit de wetenschap spreekt me aan en ik nodig de briefschrijvers dan ook
graag uit om het gesprek met mij, de provincies en maatschappelijke organisaties aan te gaan. Zoals u bekend is ben ik met
de bestuurders van de provincies in overleg over de afronding van de EHS en de toekomst van het natuurbeleid.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker