30 690 Natuurbeleid; een onnodig groeiend ongenoegen

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2010

Tijdens het Wetgevingsoverleg Natuur van 16 november 2009 (kamerstuk 32 123 XIV, nr. 64) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de uitvoering van de motie-Jacobi c.s. (Kamerstukken 2006–2007, 30 690, nr. 11). Deze motie verzocht de regering om via tijdelijke ontheffingen van de Flora- en faunawet het vestigen van tijdelijke natuur door middel van pilots mogelijk te maken. In deze brief wil ik aangeven hoe ik met de uitvoering van deze motie ben omgegaan.

Verspreid over ons land liggen tal van grotere en kleinere terreinen braak. In veel gevallen is voor deze terreinen definitief voorzien in een bestemming, maar is de realisering van die definitieve bestemming (bijvoorbeeld als woningbouwlocatie of als vestigingsplaats voor bedrijven) nog niet tot stand gekomen. In de periode dat het terrein wacht op inrichting van de uiteindelijke bestemming kunnen er zich dier- en plantensoorten vestigen, die in het kader van de natuurwetgeving beschermd zijn en waarvan verwijdering ten behoeve van de realisering van de definitieve bestemming van dat terrein in het licht van de natuurwetgeving niet zomaar mag plaatsvinden.

De praktijk wijst uit dat in die gevallen de eigenaar van een dergelijke ontwikkellocatie er veelal voor zorgt dat de terreinomstandigheden zodanig worden gehouden dat er zich geen soorten kunnen vestigen. Vanuit het oogpunt van biodiversiteit hebben die braakliggende terreinen in die omstandigheden geen enkele meerwaarde.

Naar aanleiding van dergelijke situaties is met uw Kamer van gedachten gewisseld over de mogelijkheid om op dergelijke terreinen natuur tijdelijk de ruimte te geven. De motie-Jacobi c.s. (Kamerstukken 2006–2007, 30 690, nr. 11) geeft hier uitdrukking aan. Ik heb uw Kamer per brief van 15 juli 2009 (Kamerstukken 2008–2009, 30 690, nr. 13) geïnformeerd over de verlening van de eerste ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aan Haven Amsterdam voor het verwijderen van tijdelijke natuur. Bij gelegenheid daarvan heb ik u ook de concept-beleidslijn tijdelijke natuur doen toekomen.

Deze beleidslijn beschrijft op welke manier en op basis van welke gronden er vooraf ontheffing verleend kan worden op basis van de Flora- en faunawet voor het verwijderen van beschermde dier- en plantensoorten bij de realisering van de definitieve bestemming van een gebied. Het tijdelijk verblijf van deze dier- en plantensoorten levert een extra bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de nationale en Europese natuurbeschermingswetgeving.

De ontheffing in het kader van tijdelijke natuur die aan Haven Amsterdam is verleend, is inmiddels niet meer de enige ontheffing in het kader van tijdelijke natuur. Er zijn nog twee ontheffingen afgegeven: voor een gebied van 35 hectare bij Almelo, dat definitief bestemd is als bedrijventerrein, en een gebied van 113 hectare bij Steenwijk, dat definitief bestemd is voorwonen, bedrijvigheid, zandwinning en groenvoorziening. De ontheffing van Haven Amsterdam betreft een gebied van 9 hectare. Er zijn momenteel nog 3 aanvragen voor een ontheffing in het kader van tijdelijke natuur in behandeling. Dit gaat om gebieden met een omvang van 3,5 hectare, 4,5 hectare en 2 300 hectare. Het potentieel aan gebieden waarop tijdelijke natuur tot ontwikkeling zou kunnen worden gebracht bedraagt ongeveer 35 000 hectare.

Er is sprake van een groeiende belangstelling voor het concept van tijdelijke natuur. Overheden, zowel op rijks-, regionaal en lokaal niveau, als ook projectontwikkelaars en (nuts)bedrijven hebben hun belangstelling kenbaar gemaakt. De idee wordt ook in het buitenland opgepakt. Zo hebben er contacten vanuit Vlaanderen en Zweden over het concept plaatsgevonden.

Tegen de eerste ontheffing in het kader van tijdelijke natuur, verleend aan Haven Amsterdam, is beroep aangetekend door het Milieucentrum Amsterdam. De bezwaren richten zich met name op de vraag of de ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor de verwijdering van beschermde dier- en plantensoorten op een terrein, verleend kan worden voor toekomstige situaties. Ook Haven Amsterdam heeft beroep aangetekend, omdat zij van mening is dat de verleende ontheffing te restrictief is. Naar verwachting zal in het voorjaar van 2011 de rechter uitspraak doen.

De projecten waarvoor nu ontheffingen zijn verleend, zijn bedoeld om praktijkervaring op te doen met tijdelijke natuur. De belangstelling die van verschillende kanten is getoond, maakt duidelijk dat het concept in een behoefte voorziet.

Ik heb de overtuiging dat het concept goed is voor de instandhouding van de biodiversiteit. Dier- en plantensoorten, met name pioniersoorten zoals de rugstreeppad, verschillende soorten orchideeën en plevieren hebben hier profijt van en kunnen beschikken over een habitat waarover zij bij het ontbreken van een ontheffing voor het verwijderen van tijdelijke natuur niet hadden kunnen beschikken. Dat de aanwezige dier- en plantensoorten na enkele jaren weer kunnen worden verwijderd ten gevolge van de verleende ontheffing doet daaraan niet af, aangezien pioniersoorten ingesteld zijn op het snel koloniseren van nieuwe gebieden en het snel verlaten van deze gebieden als andere soorten zich vestigen. Ook kan tijdelijke natuur helpen om natuur weer dichter naar mensen te brengen, aangezien tijdelijke natuurgebieden in principe toegankelijk zijn voor het publiek. Er ontstaat daarmee extra ruimte voor groenbeleving en recreatie.

Ik vertrouw erop dat de ervaringen die in de pilot-projecten met tijdelijke natuur worden opgedaan andere grondgebruikers stimuleren om natuur evenzeer een kans te geven.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven