30 690
Natuurbeleid; een onnodig groeiend ongenoegen

31 074
Bescherming van natuurgebieden

30 825
Ecologische hoofdstructuur

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2007

Zoals u weet wordt momenteel onder mijn verantwoordelijkheid de natuurwetgeving (Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet) geëvalueerd. Bij de gedachtewisseling met de Vaste Commissie voor LNV over de initiatiefnota «Natuurbeleid; een onnodig groeiend ongenoegen» is veelvuldig naar deze evaluatie verwezen (ik verwijs naar het Algemeen Overleg van 25 april jl. (30 690, nr. 5) en het Voortgezet Algemeen Overleg van 31 mei jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 75, blz. 3957–3964) en mijn brief van 20 april 2007, Kamerstukken II 2006/07, 30 690, nr. 4). Ik vind het nuttig om u – in vervolg op deze gedachtewisseling – kort te informeren over de stand van zaken en het verdere proces in de evaluatie. Inhoudelijke resultaten kan ik u op dit moment nog niet melden aangezien het onderzoek voor de evaluatie nog grotendeels «werk in uitvoering» is. In september a.s. zal ik u uitvoeriger informeren; ik hoop dan enkele tussenresultaten te kunnen geven.

Aanleiding voor deze brief is tevens het verschijnen van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Bescherming van natuurgebieden» (Kamerstukken II 2006/07, 31 074, nrs. 1–2). Ook het onderzoek van de Rekenkamer, hoewel in bepaalde opzichten breder van opzet en invalshoek, vestigt de aandacht op het functioneren van de natuurwetgeving (met name de Natuurbeschermingswet 1998). Ik hecht er dan ook aan in deze brief beide trajecten – evaluatie en het rapport van de Rekenkamer en de daaraan door mij en mijn ambtgenoten van VROM en V&W verbonden gevolgen – in samenhang te bezien en aan te geven waar er raakvlakken zijn in het verdere proces.

1. Evaluatie en Programmatisch Handhaven Natuurwetgeving

Onder mijn ambtsvoorganger is een evaluatie van de drie natuurwetten gezamenlijk in gang gezet. Een integrale evaluatie van de natuurwetgeving dus, waarbij ook naar de raakvlakken tussen de drie wetten wordt gekeken. Doel van de evaluatie is om de uitvoering en, waar mogelijk, de wetgeving te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Dit zal niet alleen winst opleveren voor burger en bedrijfsleven, maar ook voor de natuur, die uiteindelijk het meest is gebaat bij eenvoudige en doelmatige uitvoering en heldere wetgeving.

De evaluatie is eind vorig jaar gestart. Specifiek voor een verbetering en professionalisering van de handhaving van de natuurwetgeving is, parallel aan de evaluatie, een project Programmatisch Handhaven Natuurwetgeving gestart. Programmatisch handhaven is een methode waarbij op een systematische wijze de handhaving wordt doorgelicht, risico’s (van niet-handhaving) in kaart worden gebracht, wenselijke en haalbare nalevingsniveaus worden bepaald en tot slot gezamenlijk door alle handhavingspartners afspraken over prioriteitsstelling en inzet van middelen worden gemaakt (neer te leggen in een handhavingsprogramma of -strategie). Deze methode wordt in dit project toegepast op de natuurwetgeving.

In de uitvoering van beide projecten staat mijn ministerie niet alleen. We doen dat samen met onze partners in de uitvoering en handhaving zoals de provincies en het Openbaar Ministerie.

Het streven is om beide projecten op 1 november van dit jaar af te ronden. Daarna zal ik u over de eindresultaten informeren. Zoals ik bij gelegenheid van de behandeling van moties en toezeggingen in verband met mijn begroting heb toegezegd zal ik dat in zodanige vorm doen dat de resultaten duidelijk per wet zijn geordend.

2. Stand van zaken evaluatie

De evaluatie is opgeknipt in een aantal deelonderzoeken, die telkens drie wetten bestrijken. De deelonderzoeken betreffen uiteenlopende onderwerpen en thema’s zoals de effectiviteit van de wetgeving, het handhavingsveld, de verhouding tot Europees en internationaal recht en de verdeling van bevoegdheden over verschillende overheden en bestuurslagen. Voor sommige onderzoeken wordt externe bijstand (van onderzoeksbureaus) ingeschakeld, andere kunnen door de partijen in het project zelf worden gedaan. In september hoop ik u in ieder geval te kunnen rapporteren over de organisatie van de uitvoering en handhaving en de daarbij ervaren knelpunten («handhavingsveldanalyse»). Dit onderzoek, dat door een extern bureau wordt uitgevoerd, is thans in het stadium van afronding.

Naast deze deelonderzoeken acht ik het van groot belang om ook te rade te gaan bij doelgroepen van en belanghebbenden bij de wetgeving. Hierbij kan het gaan om terreinbeheerders, agrariërs en andere ondernemers en natuurorganisaties. Ik vind het noodzakelijk om kennis te nemen van hun ervaringen met de wetgeving en van hun ideeën over mogelijke verbeteringen van uitvoering en wetgeving. Met het oog daarop heeft mijn ministerie op 28 juni jl. een consultatiedag georganiseerd, waarvoor vele belanghebbende organisaties zijn uitgenodigd. Tijdens deze dag is in workshops over een aantal thema’s gediscussieerd over knelpunten en verbeteringen. In september zal ik u ook over de uitkomsten hiervan informeren.

3. Rapport «Bescherming van Natuurgebieden»

Bij brief van 21 juni 2007 heeft de Algemene Rekenkamer u het rapport «Bescherming van natuurgebieden» aangeboden (Kamerstukken II 2006/07, 31 074, nrs. 1–2). Daarin doet de Rekenkamer verslag van haar onderzoek naar de planologische bescherming van natuurgebieden. In het rapport is tevens opgenomen de bestuurlijke reactie die ik mede namens mijn ambtgenoten van VROM en V&W heb gegeven op de conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer.

Het onderzoek van de Rekenkamer besteedt in hoofdzaak aandacht aan de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) via de instrumenten van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In mindere mate is gekeken naar de bescherming van de zgn. Natura 2000-gebieden via de Natuurbeschermingswet 1998. Over de uitvoering van deze wet doet de Rekenkamer geen aanbevelingen. In genoemde bestuurlijke reactie heb ik aangegeven welke gevolgen het kabinet verbindt aan de aanbevelingen van de Rekenkamer. Veel van de aanbevelingen zijn ondersteuning van staand beleid en van vorig jaar door mij en mijn ambtgenoten genomen initiatieven. Met name de vaststelling van het document «Spelregels EHS» in bestuurlijk overleg met IPO dit voorjaar en de communicatie over deze Spelregels met provincies, gemeenten en initiatiefnemers vormen een belangrijke verbetering voor de doorwerking van dit rijksbeleid naar andere bestuursniveaus en de op deze niveaus vast te stellen ruimtelijke plannen (zie Kamerstukken II 2006/07, 30 825, nr. 6). Daarnaast wil ik wijzen op de inhoudelijke ondersteuning die het rijk aan provincies en gemeenten biedt bij de interpretatie van begrippen op het gebied van Natura 2000 en EHS. Ik mag u verder verwijzen naar de bestuurlijke reactie.

Samenvattend merk ik op dat er op een aantal punten duidelijke raakvlakken zijn tussen de Evaluatie Natuurwetgeving enerzijds en de maatregelen naar aanleiding van het Rekenkamerrapport anderzijds. De aanbevelingen van de Rekenkamer kunnen dan ook een bijdrage leveren aan de evaluatie. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de conclusies van de Rekenkamer over wettelijke open normen en het functioneren hiervan bij concrete ingrepen in de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook de opmerkingen van de Rekenkamer met betrekking tot de decentralisatie in het natuurbeschermingsbeleid (inclusief het onderwerp interbestuurlijk toezicht) kunnen een rol spelen in de evaluatie.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven